PAG. 6
ZATERDAG 19 SEPTEMBER 1936
T JUTTERTJE
Beste jongens en meisjes.
Kindervriend.
De vuurdraak van de
zwarte berg.
Het aantal oplossingen van deze week
1a alweer groter dan de vorige week,
maar het aantal briefjes was nog gering,
dat kwam natuurlijk door die najaarszon,
die als een magneet het ijzer, jullie aan je
haren naar buiten trok om je vacantie-
bruine hoofd nog een beetje in kleur te
houden. Nu, profiteer er nog maar van,
zolang je kunt, de tijd komt helaas gauw
genoeg, dat je wegkrimpt in je winterjas
en dat je je pet of hoed extra stevig op je
krullebol trekt.
De vorige week Zaterdag zijn Tjip en
Sc aan het zeilen geweest in het Timor-
park, natuurlijk in de gracht en toen heeft
een nijdige wind Tjips bootje, midden in
de gracht in een soort gras of wierveld
vast laten lopen, zodat we het niet meer
terug konden krijgen. En nu zou ik eigen
lijk m'n vriendjes in de Oude Helder vra
gen, want die spelen daar veel, hebben jul
lie het bootje gevonden of misschien een
jongen gezien die het heeft? Je begrijpt
dat m'n kleine jongen het graag terug wil
hebben. Het was een zeilbootje, dat een
oom van hem van een klomp had gemaakt.
Op de zijkant stond zijn naam: „Tjibbe".
Het bootje is daar om ongeveer 5 uur
^gestrand" en toen we om 7 uur met
touw en steen gewapend heengingen om
het terug te halen, toen was het verdwe
nen. De eerlijke vinder wil dus wel zo
vriendelijk zijn het terug te bezorgen Kru-
gerstraat 4? Dank je!
Ziezo, ik had m'n jongen beloofd dit in
*t Juttertje te vragen en nu zal ik dan
vertellen wie het boek gewonnen heeft.
Want die gelukkige winnaar(es) heeft na
tuurlijk al zitten popelen van ongeduld en
gedacht: Schiet nu toch op, en zeg dat ik
het ben. Nu, hier staat haar naam:
RIETJE WULLEMS,
le Vroonstraat 13.
Anirie Cnnn, Anna Paulowna. Kom,
kom, Annie, zo moeilijk waren die raad
sels toch niet. Kijk nu eens naar de oplos
sing en je zult moeten bekennen dat ze
heus wel waren te vinden. Had je hoofd
maar eens buiten de deur gestoken en de
wind eens even door je haar laten waaien,
dan was je vast fris genoeg geweest om
ze met één oogopslag te zien. Jullie hebben
ook JulianaBenno feesten gehad, hè
Nu, er is hier ook feest gevierd, maar wat
zal dat straks worden. Nu worden er al
buurt-comité's opgericht voor straatver
siering. Die Decembermaand kan een
sprookje worden, denk je ook niet?
«Seanne Grande. Wat een optocht zal
dat worden, Jeanne, Zondag a.s., als jullie
met niet minder dan tweehonderd op de
fiets naar Julianadorp gaan. 't Hele dorp
zal wel uitlopen, denk ik, als er nu maar
geen stevige Noord-Wester staat. Maar
enfin, dan kan je mischien wel een beetje
achteraan gaan rijden en dan kruip je
maar weg achter de brede rug van een van
je voorfietsers, dan vangt die de storm
Wei op. Doen, hoor!
Annie Moor. Voor je schrijven zal je
vast niet blijven zitten, Annie, want dat
ziet er netjes uit, doe dus met rekenen net
ao je best als met je pen dan ga je volgend
jaar beslist met vlag en wimpel naar de
zevende klas.
Loesje Flotat Nee, Loesje, ik heb
Prins Bernard nog niet gezien, hoor. Va-
cantie had ik niet meer, ik had alle dagen
opgesnoept, dus kon ik zo maar niet naar
Den Haag wippen, maar ik heb zo'n stille
hoop dat ik het bruidspaar toch nog wel
eens te zien krijg. Wat een vacantie-
reizen heb jfl gemaakt. Je hoofd zit zeker
nog tot je haar vol met alles wat je ge
zien hebt, maar sluit die herinneringen nu
maar goed weg en bepaal je weer bij je
Werk hoor, anders gaat het op school
Verkeerd.
Jopie Bok. Moet ik soms Johanna
Schrijven, Jopie? De Sirenes heb ik ge-
Zien... op een plaatje. De fietstocht was
me te ver met m'n drietal, anders was ik
Zaterdagmiddag ook wel eens gaan kijken,
tk wacht nu maar tot hij naar Den Helder
komt waaien. Je oplossingen en briefje be
hoef je niet in een envelop te sluiten, hoor,
die kan je zo in de bus voor de oplossin
gen doen, als je aan de buitenkant maar
even schrijft: „Raadsels".
Nu, jongens en meisjes, het laatste
briefje verdwijnt juist in de prullemand,
dus stop ik hier weer. Tot volgende week,
hoop ik.
In het land der uitgestorvenen.
De oude vrouw met de jonge
meisjes Het vergaan van de
vuurdraak.
door
Carly Vos.
Er was eens een man, die Peter heette.
Hij was zo dapper dat hij alle vijanden
versloeg en generaal werd. Zijn koning
was echter jaloers en vreesde dat Peter
hem naar het leven stond. Peter, die be
merkte hoe het met den koning gesteld
was, verliet het land en nam alle soldaten
mee.
poorten stonden wijd open en geen poort
wachter vroeg wat men kwam doen. Zij
gingen de stad binnen en reden stom door
de straten, waar de hoeven der paarden
in het gras verzonken.
Doch toen zij op een groot plein kwa
men daar zagen zij een oud moedertje,
dat op een stok leunde. Zij wenkte met de
hand en riep iets naar de mannen.
Peter reed met zijn paard naar haar toe
en vroeg:
„Goeden dag, vrouwtje, kunt u mij zeg
gen in welke stad wij hier zijn en wat er
in land gebeurd is?"
„Mijn zoon," begon de oude vrouw, „jul
lie zijn in het land van het ongeluk geko
men en rijdt de dood tegemoet. Wees ver
standig en luister naar mijn raad. Maak
rechtsomkeert en rijdt zo vlug terug als
het mogelijk is!"
De soldaten, die dit hoorden kwamen
nieuwsgierig dichterbij en vroegen de oude
vrouw wat er gebeurd was. Zij spraken
allemaal door elkaar. Peter riep hen stil
te zijn en vroeg:
„Hoor eens vrouwtje, het is bijna nacht
en wij zoeken een onderdak. Waar woont
u en leeft u hier alleen?"
„Gaan jullie maar met mij mee.
's-Avonds is het hier zo afschuwelijk. Ik
woon met mijn meisjes in het paleis, daar
kunt u overnachten en de paarden kunnen
in de stal worden ondergebracht."
Zo trokken zij door vele koninkrijken,
maar het beviel hen nergens.
Op zekere dag beklommen zij een hoge
berg en toen zrj op de top stonden zagen
zjj om zich heen een prachtig land. Daar
stroomden brede rivieren, waren prachtige
weiden en stonden hele bossen met de
mooiste vruchtbomen.
Vol blijdschap reden zij naar beneden
naar het heerlijke land en zochten een plek
om hun tenten op te slaan.
Doch het werd hun vreemd te moede.
Zij kwamen in een dorp, maar hoe zij ook
riepen er was geen sterveling te beken
nen. De huizen en velden schenen reeds
lange tijd verlaten te zijn. In de hoofd
straat groeide het gras tussen de stenen
uit, de velden waren niet gemaaid het ooft
was niet geoogst. Peter en zijn soldaten
verwonderden zich er over en konden niet
begrijpen hoe het mogelijk was.
Zij bestegen hun paarden weer en reden
verder. Doch in de volgende dorpen waar
zjj kwamen was het al niet anders. Overal
waren de huizen overwoekerd met win-
gerdplanten en leek alles een grote wil
dernis.
Nadat zij zo acht dagen doorgereden
hadden en het hun erg onbehaaglijk werd,
zagen zij een grote zwarte berg voor zich,
waar grote rookpluimen uit opstegen. Aan
de voet van de berg lag een stad met
gouden torens, er waren vele duizenden
huizen en om de stad was een dikke ste
nen muur. Dat moest bepaald de hoofd
stad van het land zijn, waar de koning
woonde. Ook hier was niemand te zien. De
Zij ging de mannen voor een toen zij bij
het paleis kwamen liepen er een massa
jonge meisjes op haar toe. Het vrouwtje
klopte met haar stok op de marmeren
vloer en riep hen toe:
„Haast je kinderen! Wij hebben gasten
en breng hun iets goeds te eten."
De meisjes verdwenen en dekten de ta
fel, in de grote zaal, zij brachten brood en
koffie, vlees en vis en goudgele honing.
Toen de mannen genoeg gegeten hadden,
sprak de oude vrouw:
„Generaal Peter en soldaten! Ik wil jul
lie nu vertellen wat er hier in het land
heeft plaats gehad. Ongeveer tien jaar ge
leden was het hiér een rijk, bloeiend
koninkrijk. Op zekere dag kwam er een
vuurdraak en kroop in het hol van de
zwarte berg. Deze draak vernietigde het
hele land. Hij voedde zich met menschen,
at echter alleen mannen en jongens op.
Iedere dag zocht hij een paar slachtoffers:
de boeren op het veld, de wandelaars op
straat, de stedelingen in de huizen. De
koning beloofde de helft van het konink
rijk aan hem, die de draak kon overwinnen.
Vele dappere mannen waagden hun levend
maar werden door de draak opgegeten
Zodra zij vlak bij het ondier kwamen, ver
brandden zö door de gloeiend hete adem
die uit de longen van het vuurdier
stroomde.
Toen verloor de koning en vele van zijn
onderdanen de moed, zij lieten alles in de
steek en vluchtten het land uit. Slechts ik
eef hier, omdat ik niémand in de wereld
had, waar ik heen kon gaan en omdat ik
te oud was voor een verre reis. Maar ik
trok naar de verschillende steden en dor
pen en vond daar kinderen, die bij de
vlucht achtergelaten waren en nam ze
allen mee naar het paleis, waar ik hen op
voedde.
Terwijl zjj dit vertelde, hoorde men bui
ten een gerommel en geblaas. Door het
venster zagen zij de vuurdraak uit zijn hol
vliegen achter hem een donkerrode vuur
zuil. De meisje kropen angstig bij elkaar.
Peter en zijn soldaten keken het ondier na,
en de oude vrouw sprak verder:
„Hij vliegt nu naar het naburige land
om eten te zoeken. Hij komt pas tegen de
middag weer terug en slaapt dan in zijn
hol. Als jullie vroeg opstaan kunnen jullie
voor die tijd weer weg zijn."
„Moedertje," zei Peter. „Wij zullen er
eens over slapen en morgen praten wij er
verder over."
De volgende morgen ontwaakte Peter
reeds vroeg en keek uit het raam naar het
hol van de draak. Hij wilde dat hol wel
eens wat nader bekijken, kleedde zich aan
en ging naar buiten en beklom de zwarte
berg. Het hol lag diep in de voet en het
was eigenlijk meer een schacht dan een
hol. Dikke rookwolken kwamen naar
buiten, maar Peter liet zich niet afschrik
ken en ging naar binnen.
Toen hij weer in het paleis terugkwam,
zei hij: „hoor eens hier vrouwtje, ik blijf
met mijn soldaten hier en wij zullen jullie
helpen."
Toen de vrouw in jammeren uitbrak'en
hem bezwoer zijn leven en dat van zijn
soldaten toch niet in de waagschaal te stel
len riep hij:
„Soldaten, ik heb een plan bedacht om
het dier te vernietigen en daarbij heb ik
de hulp van jullie allen noodig!"
Hij zette het plan uiteen. Toen de sol
daten begrepen hadden, wat Peter meen
de, hieven zij hem op hun schouders, liepen
drie maal met hem om het paleis heen en
riepen:
„Hoera! Voor onzen generaal Peter. De
oude vrouw en de meisjes liepen heen en
weer, en schreiden en lachten tegelijk.
Toen begon het grote werk. Dagenlang
werkten de soldaten en de meisjes brachten
hen eten. Nadat er drie weken voorbij wa
ren liep er een groot kanaal van de rivier
tot aan de rand van het drakenhol, slechts
door een dunne dam van elkander geschei
den.
Tot hiertoe hoorde men den draak snur
ken in zijn diepe slaap. Op dat ogenblik
nam iedere soldaat zijn schop. Peter com
mandeerde: „Vooruit en allen groeven de
dam door, zo snel zij konden. Het water
van de rivier drong in het hol door, de
kracht van het water werd het kanaal
steeds groter.
De soldaten, die op de berg stonden
zagen naar de rookwolken die bij de voet
van de berg opstegen. Opeens schoot er
een groote vlam naar boven en het leek
als of de halve berg uit elkaar sprong,
zo'n slag volgde er. De nacht kwam
doch er ging geen vuurdraak op roof uit,
want het vuur was gebluscht en het beest
was dood.
De oude vrouw nam Peter bij de hand,
wendde zich tot de meisjes en soldaten en
sprak;
„Allen verlieten ons, niemand hielp het
land. Generaal Peter heeft de draak ver
slagen en daarom mag niemand anders
heerser over dit land zijn. Generaal
Peter is onze koning. Toen nam zij de
kroon en zette die op Peter"s hoofd.
De soldaten en meisjes riepen verheugd
uit:
„Hoera, voor koning Peter". Daarna
begon er een groot feest Zo werd de gene
raal toch koning en hij regeerde over zij"
land met wijsheid en verstand.