Amsterdam maakt kennis met Prins Benno.
Herman Nypels'
DE
STROOPER.
Regenjassen
„Dubbbel dicht"
tweede blad
helderschff courant van zaterdag 19 september 1936
5
Enthousiaste ontvangst van de Koninklijke familie in de
hoofdstad. - Warme hulde op den Dam. Verslag défilé
in het Stadion.
De aankomst in de hoofdstad
De aankomst op den Dam
De huldebetoogin^ in het
Stadion.
let défilé.
Een brief in den auto van de
Prinses en Prins geworpen.
Onze
1550, 1950, 2450, 2950, 36 -
kleding magazijnen
FEUILLETON.
DOOR
O PETER BARON.
Op de eeretribune in het stadion. - De vorstelijke personen temidden der autoriteiten
tijdens het massale huldlgingsfeest
Het vertrek van de Koninklijke
Familie uit Den Haag.
Tegen 10 uur, het tijdstip, waarop de Ko
ninklijke Familie met haar gasten uit Den
Haag naar Amsterdam zou vertrekken, had
zich een vrij talrijk publiek b\j het paleis
Noordeinde opgesteld.
Toen Prinses Juliana en Prins Bernard als
eersten naar buiten kwamen om in den eer
sten hofauto plaats te nemen, steeg een luid
gejuich op, voor welke begroeting zfl wui
vende dankten.
De Prinses droeg een zwarten bontmantel,
Prins Bernard was in zwart costuum met
hoogen hoed, welken hij, in den auto gezeten,
in de hand nam.
Vervolgens stapten de Koningin, Prinses
Armgard en Prins Aschwin in den tweeden
kofauto onder lulde toejuichingen van de be
langstellenden.
Onderweg.
BegunsUgd door prachtig najaarsweer reed
de koninklijke stoet door de mooie omstreken
van Den Haag, langs den grooten rijksweg
naar Haarlem. De kruispunten der wegen waren
alle door de politie afgezet. Overal langs den
weg stond het publiek, vele rijen dik te wach
ten om de verloofden en de Koningin toe te
Juichen.
Naar Amsterdam.
Nadat de stoet de gemeente Haarlem ver
laten had, ging het met vrij groote snelheid
In de richting van Halfweg, waar het ver
loofde paar en de koningin en haar gasten
hartelijk werden toegejuicht. Na Halfweg
Voegde de Amsterdamsche motorpolitie zich
bij den stoet. Tal van automobilisten en mo
torrijders reden achter den motor met zijspan
Van de politie, die den optocht sloot en zoo
naderde men zeer spoedig de grens van de
gemeente Amsterdam.
Op den Haarlemmerweg b|j den
Hoofdweg.
Het was een wel heel ongewone aanblik,
Welken de Haarlemmerweg en de Hoofdweg
Donderdagmorgen boden reeds langen tijd
voordat het jong verloofde paar met de Ko
ningin, Prinses Armgard en Prins Aschwin
hier aankwamen.
Midden in de bocht stond de burgemeester,
dr. W. de Vlugt, in zijn met veel zilver afge
zet, ambtsgewaad, met steek, omhangen met
Zijn burgemeestersketen, de borst getooid met
schitterende sterren en kruisen, den degen
met ivoren greep op zijde. Verder was daar
de hoofdcommissaris van politie met een aan
tal commissarissen en inspecteurs, en een
groot gezelschap journalisten, die van de eer
ste ontvangst van het jonge paar in de hoofd
stad getuigen zouden zijn.
Het blijft geduldig wachten, totdat in volle
Vaart een motor met zijspan van de politie
nadert, dat de menschen, die midden op den
weg staan om te zien of er nog niets In aan
tocht is, uiteen doet wijken. By den hoofd
commissaris stopt de motor en de berijder
deelt dezen iets mede: de stoet is zoo juist het
raadhuis van Halfweg gepasseerd. En als een
loopend vuurtje verspreidt zich de tijding on
der het publiek, dat haar met een luid ge
juich ontvangt. Nu is het nog maar een
kwestie van enkele minuten geworden.
En dan stijgt plotseling een daverend
hoerageroep op verderop den Haarlem
merweg. Men juicht er en men jubelt en
wuift er met vlaggen en zakdoeken, zoo
als w|j ons nauwelijks herinneren het ooit
eerder gehoord en gezien te hebben.
Het volgende oogenblik stopt de eerste auto
van den vorstelijken stoet voor den Hoofd
weg. Hierin zitten Prinses Juliana en Prins
Bernard, de eerste gelukkig lachend en wui
vend de begroetingen van het publiek beant
woordend, de Prins met een even strak ge
zicht, niet met den gullen lach, waarvan wy
hem reeds van de tallooze foto's kennen.
Blijkbaar Is hij sterk onder den Indruk van
en ontroerd door dit voor hem zoo gewichtige
oogenblik, zijn eerste kennismaking met de
burgerij van de groote hoofdstad van ons
land, waarin hy zulk een hooge positie zal
gaan innemen als de gemaal der toekomstige
heerscheresse.
Maar terwijl burgemeester De Vlugt tot de
Prinses en tot hem het eerste woord van har
telijk welkom te Amsterdam spreekt. ian-
nen zich zijn gelaatstrekken tot zijr ïen-
den, blijden lach. Dankend drukt .ia de
Prinses den burgemeester de hand, en dan
staat hij rechtop in den auto, wuift met belde
handen naar belde kanten naar het publiek,
dat hem en zgn verloofde nu toejuicht met
een warmte en een uitbundigheid, waarvan de
weerga zich heiast niet laat denken. Het was
een treffend, ontroerend oogenblik.
Eerst later gaf men zich er rekenschap van,
dat de Koningin, Prinses Armgard en Prins
Aschwin, die in den tweeden hof-auto ge
zeten waren, ditmaal wel zeer sterk op den
achtergrond bleven. Alle aandacht was nu
bijna geheel op de van geluk stralende Prinses
en haar aanstaanden echtgenoot gericht.
De tocht langs Hoofdweg, Jan Evertsen-
straat, Admiraal de Ruyterweg en Rozen
gracht naar het paleis op den Dam is voor het
jeugdige vorstelijke paar een triomftocht ge
worden, zoo overweldigend als Amsterdam
misschien sinds de inhuldiging van Koningin
Wilhelmina niet aanschouwd heeft. Ontzag
lijke menschenmassa's stonden dicht opeenge
pakt langs weerskanten van den heelen weg.
Voorop overal kinderen, die zwaaiden met
vlaggen en juichten en jubelden dat hooren
en zien verging. Af en toe stond Prins Ber
nard op in zijn auto, terwijl hij het van hém
reeds zoo bekende joviale armgebaar maakte,
waarmede hij de Amsterdamsche burgerij voor
de zoo warme ontvangst mede voor zijn ver
loofde naar alle kanten lachend dankte. In de
Jan Evertsenstraat stonden de bewoners bij
honderden bovenop de lange luifels voor de
winkels, overal verdrongen de hoofden zich
voor de ramen der huizen en op de dakgooten
en de daken zag men de menschen b|j honder
den de jonge verloofden begroeten.
Naarmate de stoet (het groote gevolg reed
in acht hof-auto's) langzaam tussehen de ju
belende volksmassa's door den Dam naderde,
wies de storm van geestdrift aan en werd de
menigte grooter.
Te kwartier voor eenen zag men een man
op den koepel van het paleis bij den vlagge-
stok staan en het klokkespel zette het Wil
helmus in, dat door het publiek werd mee-
geneuried, niet gezongen nog. Daarvoor was
de spanning der afwachting te groot. Nu vol
gen vele politie-motoren met zoo een klein
schuitje er naast.
Daar was de burgemeester in zijn ambts
gewaad en daar is eindelijk de auto met het
verloofde paar. De muziekkapel heft het Wil
helmus aan. Prinses Juliana ziet er stralend
uit en prins Bernard lacht gelukkig.
Beiden steken de hand op, om het publiek,
dat losbreekt in een storm van geestdrift, te
groeten. Daarna nijgt de Prinses eerbiedig
voor de eerewacht. Wanneer z|j zijn uitge
stapt, wachten zij voor den ingang, het ge
zicht naar het publiek gekeerd, onvermoeid
wuivend en glimlachend. Inmiddels is ook de
auto met de twee vorstelijke moeders, en prins
Aschwin voor de treden van het paleis stilge
houden. Ook hen, in het bijzonder Koningin
Wilhelmina, gelden de toejuichingen, geldt het
gewuif der duizenden handen en zakdoeken
en vlaggetjes, die boven de zee van menschen
uitsteken.
Eindelijk gaat men naar binnen, doch in
den ingang keert prins Bernard zich om, om
nogmaals voor het welkom, dat zeker ook in
hooge mate hem gold, te bedanken.
Dan wacht het publiek in spanning op wat
komen gaat.
De klokkenist blijkt nog een oud-historisch
en zeer toepasselijk liedje op zijn repertoire
te hebben staan:
Ee zeggen der is er een prins in 't land,
hoezee!
De vlaggen, die waaien van allen kant,
hoezee!
Daar gaan eindelijk de balcondeuren open
en naar buiten treedt Prinses Juliana met
haar verloofde, gevolgd door de Koningin,
Prinses Armgard en prins Aschwin. En nu
breekt een orkaan van enthousiasme los,
geestdrift, waarin het traag geblazen en door
de voorste menschen meegezongen Wilhelmus
verloren gaat. Tenslotte winnen de „lang zul
len ze leven" en een schelle, schorre stem
midden uit het publiek het mag nog een
wonder heeten, dat dit geluid over komt
schreeuwt vrijmoedig maar goed bedoeld:
Leve Benno! Ja, zoo is het Amsterdamsche
volk. Hartelijk, maar sans gêne.
Om even over eenen gaat de koninklijke
familie naar binnen en langzaam verspreiden
de menschen zich.
Op weg naar het Stadion.
Des middags heeft het koninklijk gezelschap
onder groote belangstelling van de Amster
dammers een rijtoer door de stad gedaan naar
de Apollolaan. Daar was onder leiding van
het Centraal Comité en den Oranje-Jeugdbond
een kinderhulde georganiseerd, waaraan meer
dan 25.000 kinderen hebben deelgenomen.
De stoet vervolgde daarna zijn weg naar
het Stadion, dat geheel gevuld was.
Na de aankomst van de hooge bezoekers in
het Stadion heeft burgemeester De Vlugt een
welkomstrede gehouden.
Al de tribunes van het Amsterdamsche Sta
dion, alle rangen tot de laatste plaats bezet
met een overweldigden groote menschen-
massa, die in het ontzaglijke ovaal boven de
betonnen wielerbaan, een breed, kleurig lint
vormt van fel bewogen levendigheid, als een
grooten vijver, "Welks door den wind in gol
ving gebrachte wateroppervlakte het gouden
licht der herfstzon sprankelend weerkaatst.
Hoog van den Marathon-toren stroomen de
breede banen van de Nederlandsche driekleur
uit. Verder bestaat de eenige versiering in
een groote gekroonde W. met daaronder ter
linkerzijde een J. en rechts een B. Het is een
sober decor, maar de groote versiering vor
men de vele duizenden en nog eens duizenden,
die met elkander eensgezind in vreugde met
het Koninklijk Huis dit onvergetelijk vader-
landsch feest vieren; meer versiering is niet
noodig b|j de stemming van bruisende geest
drift, die in de onmetelijke ruimte heerscht.
Rondom het groote grasveld staan in een
lange rij de padvinders opgesteld, voor de met
oranje dahlia's versierde Koninklijke loge de
zee-padvinders in hun vlotte donkerblauwe
uniform met witte matrozen-mutsen.
Even voor drie uur valt er plotseling stilte
over al die duizenden, als een politie-motor
met zijspan door de Marathon-poort binnen
rijdt, onmiddellijk gevolgd door de auto's van
burgemeester De Vlugt en den hoofdcommis
saris van politie, den heer Versteeg. Van het
Stadionplein hoort men het gerucht aangolven
en aanzwellen van de ontelbare menschenzee,
die daarbuiten het jonge paar toejubelt. Dan
zwenkt door de Marathon-poort de auto het
Stadion binnen, waarin de Prinses en Prins
Bernard gezeten zijn, en op dat oogenblik
gaat er een ware orkaan van geestdriftige
toejuichingen op, die niet tot bedaren schijnt
te komen, terwijl men met de fel-oranje pro
gramma's, waarvan ieder voorzien is, het
jonge paar zijn gelukwenschen toezwaait.
Wanneer de vorstelijke stoet langs de sin-
telbaan onder de stormachtige toejuichingen
tot voor de eere-tribune gereden is, stijgen de
Prinses en de Prins, en de Koningin met haar
hooge gasten uit de auto's; de burgemeester
en de heer Jan ter Haar Jr., wiens drie klein
dochtertjes aan de Prinses en de Koningin
bloemen hebben aangeboden, geleiden het
jonge paar, gevolgd door de beide moeders en
den broeder van Prins Bernard, naar de Ko
ninklijke loge.
De eigenlijke inzet van de betooging van
hulde en gelukwensch was het gemeenschap
pelijk zingen van het eerste en het zesde cou
plet van het Wilhelmus, dat uit 25 duizend
kelen onder begeleiding van het muziekkorps
van de D.R.A.K.A. in machtige, plechtige
accoorden uit het feestelijk Stadion opsteeeg.
Dan nam de burgemeester het woord voor
het houden van zijn toespraak, waarin hij na
mens de verheugde burgerij van Amsterdam
Prinses Juliana en Prins Bernard het welkom
toeriep en met hun verloving gelukwenschte.
Prinses Juliana en Prins Bernard drukken
den burgemeester, als deze zijn rede geëindigd
heeft, zichtbaar ontroerd dankend de hand.
En dan begint het schier eindelooze défilé van
juichende en jubelende groepen, die de bevol
king van Amsterdam in al haar geledingen
vertegenwoordigen. Het \vordt geopend door
de muziek van het 5e regiment infanterie te
Amersfoort; daarop volgen de état-major en
de bemanning van Hr. Ms. „Gelderland", en
groote deputaties van officieren der Neder
landsche landmacht.
Het is tegen half zes geworden; de schadu
wen over het grasveld worden steeds langer,
als eindelijk tegen halfzes de laatste groepen
juichend en wuivend met vlaggen voorbij
trekken.
Onafgebroken hebben de Prinses en Prins
Bernard in de Koninklijke loge wuivend voor
al die hartelijke en geestdriftige gelukwen
schen bedankt.
De laatste groepen van het défilé, dat ruim
twee uur geduurd heeft, zijn voorbij getrok
ken. Dan staat plotseling het heele Stadion
als één man op, de muziek zet de plechtige,
gedragen melodie van het Wien Neerlandsch
Bloed in, en als uit één mond, in een machtig
koor, zingen de duizenden en nog eens duizen
den het derde couplet van het Wien Neer
landsch Bloed. Lang zullen ze leven, roept
plotseling ergens iemand in de volksmassa en
deze neemt den roep over, en het is alsof een
bulderende stormwind opsteekt.
Tot slot heft de menigte het Wilhelmus aan
en als hiervan de laatste plechtige accoorden
verklonken zijn, komt er nog een aardig ver
rassend moment: de honderden padvinders,
die bij de Marathonpoort opgesteld staan, hef
fen hun yell's aan, en komen dwars over het
breede grasveld aanstormen, en het is als een
woeste fantasia, nu niet uitgevoerd door
Moorsche woestijnruiters, maar toch zeker
even onstuimig. De jongens zijn door hun
hoplieden b|j de sintelbaan niet tegen te hou
den. Zij dringen tot vlak voor de Koninklijke
loge, steken hun hoeden op hun stokken, wer
pen ze in de lucht, juichen en joelen met een
geestdrift, die van alle dezen middag tot
uiting gekomen geestdrift de waardige bekro
ning vormt, met het gezamenlijk gezongen
padvinderlied nemen z|j afscheid.
Onder een daverende jubelende ovatie,
waarbij de geweldige volksmassa voor de
laatste maal aan haar gevoelens van vreugde
en van aanhankelijkheid aan het Koninklijke
Huis, meer in het bijzonder aan het jonge
paar, uiting geeft, verlaat de vorstelijke stoet
dan, langzaam over de sintelbaan langs de
volgepropte tribunes rijdende, het stadion, dat
in enkele minuten door de vele uitgangen
leegstroomt.
Het is dezen middag een vaderlandlievende
betooging geweest, die op de Prinses en den
De vorstelijke personen nemen op het balcon van het paleis op den Dam de hulde der menigte in ontvangst,
V.l.n.r.i H. M. de Koningin; het vorstelijke verlooide paar; Prinses Armgard en Prins Aschwin
Prins, die spoedig haar gemaal zal zijn, wel
een zeer diepen, onuitwischbaren indruk moet
hebben gemaakt, die hun jong geluk niet wei
nig zal hebben verhoogd, en die de bij deze
gelegenheid gesloten hartelijke vriendschap
tussehen Amsterdam's bevolking en Prins
Bernard wel zeer hecht heeft gemaakt.
De terugrit naar het paleis.
Om half zes verliet de Koninklijke familie
weder het Stadion. Men reed langs den Zui
delijken buitenrand van de stad, Jan van
Goyen- en Reynier Vinkelerkade, waar o. a.
de r.k. gr aalmeisjes in hun bonte gewaden, en
het Leger des Heils met zijn muziekkorps op
gesteld stonden, en langs de Ruysdaelkade.
Vervolgens over de Stadhouderskade, voorbij
het Rijksmuseum, langs de Spiegelgracht en
die prachtig onder het zware loover lag, over
N.Z. Voorburgwal, naar den Dam. Evenals na
de eerste aankomst daar, verschenen eerst
door de Spiegelstraat langs de Heerengracht,
het Koningsplein en langs den Singel en den
Prnses Juliana en Prins Bernard, daarna ook
de Koningin en de bloedverwanten van den
Prins onmiddellijk na den terugkeer ten pa-
leize, op het balcon, om zich andermaal den
volke te vertoonen. En de begroeting van de
zijde van het publiek was niet minder hartelijk
dan de eerste maal.
Het was toen even over zessen.
Een uur ongeveer bleef de Koninklijke fa
milie nog ten paleize bijeen. Het eerst ver
trokken, ongemerkt, aan de achterzijde: prin
ses Armgard en Prins Aschwin, om naar
's Graveland te gaan. Even na zeven uur kon
digden tromgeroffels en het Wilhelmus aan,
dat ook de Koningin met haar dochter en
haar aanstaande schoonzoon vertrekken gin
gen. In den vallenden avond er stond een
prachtige lucht boven de stad, waartegen zich
de Westertoren forsch afteekende terwijl
in de winkels en huizen de lichten werden
ontstoken, reed de Koninklijke stoet, onge
veer langs denzelfen weg als bij den intocht,
naar den Haarlemmerweg terug. Duizenden
verdrongen zich weer langs den weg en
deden de vorstelijke bezoekers op de meest-
geestdriftige wijze uitgeleide. Op den hoofd
weg, waar de stad langzamerhand ophoudt,
waren dozijnen auto's geparkeerd, waarvan
de inzittenden Koningin, Prinses en Prins een
laatste vaarwel toewuifden. Op den Haarlem
merweg, aan de grens van de gemeente, werd
even halt gehouden. De burgemeester stapte
uit zijn auto, om officieel van de Koningin en
de verloofden afscheid te nemen. Toen zette
de Koninklijke stoet zich weder in beweging
en verdween in de richting van Haarlem, op
weg naar Den Haag.
Een mooie dag, een van de mooiste uit de
geschiedenis van Amsterdam, was voorbij!
Klein Incident onderweg.
Ongeveer een uur voor de aankomst van de
Vorstelijke personen te Haarlem is de politie
aldaar telefonisch gewaarschuwd, dat er in de
omgeving van Den Haag een pakje in den auto
van Prinses Juliana en Prins Bernhard was
geworpen. Het gerucht drong zelfs door tot op
het departement van Justitie in Den Haag.
Onmiddellijk werden maatregelen getroffen om
een onderzoek naar het kleine incident te doen
instellen en zoo kreeg de Haarlemsche politie
opdracht, den stoet bij het binnenkomen van
Haarlem even te doen stoppen, ten einde te
vragen wat er precies gebeurd was.
Al spoedig bleek, dat het incident niets te
beteekenen had. Inspecteur Berendse van de
verkeerspolitie was aan het begin van den
Wagenweg aanwezig en verzocht den eersten
hofauto, waarin de Prinses en de Prins ge
zeten waren, even te stoppen, aan welk ver
zoek werd voldaan. De inspecteur wendde zich
vervolgens tot Prins Bernhard en legde hem
snel uit, waarom dit oponthoud geschiedde.
De Prins lachte en zei: „Het had niets te be
teekenen, het was slechts een brief."
De Prins klopte, dit zeggende, op zijn jaszak,
Alle maten en kleuren
Volledige garantie
i)
Als we zeggen, dat het café Piegatti
1,stond" dan was het alleen, omdat het aan
■Weerszijden door een ander huis ondersteund
Werd. Het stond in een van de smerigste
straatjes van Soho. Inspecteur Keating ging
®r nooit tussehen de deurposten door zonder
bang te zijn, dat ze vaneen zouden wijken
en dat alles, wat er op rustte op hem zou
heerkomen. Omdat hij er zoo dikwijls door
hioest, was het nogal onrustbarend!
Keating was in het restaurant geen erg
geziene gast. De gewone bezoekers brachten
Onveranderd vijf onrustige minuten door, als
de stevige figuur van den Yardman ln de
deuropening zagen veschijnen. Zelden kwam
bij er alleen om wat te eten. En in den regel
bl-acht hy nieuws mee, dat de eetlust van de
Stamgasten bedierf. De meeste menschen
kunnen nu eenmaal niet genoeglijk eten met
de gedachte, dat iemand hen dadelijk zal uit
nodigen, mee te gaan om te profiteéren van
Üner Majesteits gastvrijheid.
De omstandigheid, dat Keating juist uit-
eek naar een zeker iemand, dien het Ryk
sraag een tijdlang wilde logeeren, was de
eden van zjjn tegenwoordigheid in Soho, op
een laten avond tegen het eind van Novem
ber. Piegatti scheen hem de meest geschikte
plaats toe om een gedeelte van het geld terug
te vinden, dat Clem Wade onlangs by den
rechtmatigen eigenaar weggehaald had. Clem
had echter voldoende begrip om de plaatsen,
die hij anders gewoonlijk bezocht, nu te ver-
myden. Bijgevolg bleef een zekere dikke Ar-
gentijnsche bankier zonder eenige inlichting
over de geweldpleging op zyn safe.
Keating zou niet lang gebleven zyn, als
hg Chorley, bijgenaamd „de Neus", niet had
opgemerkt. Chorley, met den doopnaam Char
les Egbert Marks, boezemde Kaeting een blij-
venden afkeer in, zelfs zóó hevig, dat hij
vreesde, op een keer te bezwijken onder den
drang, „de Neus" een schop te geven op de
plaats, waar het hem het meest goed zou
doen. Daarmee zou Keating echter ook voor
goed te hulp verspelen, die Chorley-hem meer
malen verleende. Want Chorley had ontegen
zeggelijk zyn verdiensten. Hy zag, hoorde en
wist alles dat wil zeggen, alles, wat van
belang kon zijn voor inspecteur Keating en
voor hem, Chorley, zelf. En hoewel sommigen
van de gappende broederschap Chorley's
werkzaamheden ten zeerste wantrouwden,
was hy sluw genoeg om hun geen enkel be-
wys in handen tegeven. Hy ging voort, zyn
zaken in volkomen onaantastbaarheid te drij
ven.
Dien avond stond hg daar, in café Piegatti,
met de onmisbare sigaret tussehen de lippen
te lummelen. Hg peinsde wellicht over de
muurschilderingen van het restaurant en tus-
schenbeide ongetwijfeld ook over andere din
gen. Hg keek zoo terloops eens naar Kaeting
en hervatte dan weer den draad van zgn over
denkingen. Geen teeken van herkenning werd
tussehen de beide mannen gewisseld, maar
Keating wist wel, hoe ver hij moest doorloo-
pen om zyn pgp aan te maken. Toen hg den
lucifer wegwierp, fluisterde iemand: „De ko
lonel is terug." Het was een eigenaardig ge
fluister en scheen geen zichtbaren oorsprong
te hebben. De lippen van Chorley, die zijn
blikken bespiegelend op de muurschilderingen
gericht hield, hadden zich niet bewogen. Maar
het was ook minder in de manier, waarop ze
gemaakt werd, dan in den inhoud van de
fluistering, dat Keating belang stelde. En
zelfs zooveel belang, naar het scheen, dat zijn
pgp hem uit de vingers glipte. Onder het buk
ken om ze op te rapen ademde hij: „Waar?"
„Achter in den linkerhoek", antwoordde het
gefluister van onbekenden oorsprong.
Keating richtte zich op, naar het scheen
zonder Chorley opgemerkt te hebben, en liep
door naar het buffet, waar de chef tegen de
kassa leunde, ln gesprek met de vrouw, die
er achter zat.
„Clem Wade hier geweest?" vroeg Keating
kortaf.
„Nee, hg is niet in de ristorante geweest,
signore," brabbelde de chef onderdanig.
„Hoor eens, ik weet niet, wat sien-joree
beteekent, en ik wil het ook niet weten.
Mijn naam is voor jou: Inspecteur Keating.
Laat Je dat gezegd zijn."
„Si si, inspecteur."
Keating draaide den chef zijn rug toe en
wandelde bedaard dwars door de zaal. Op de
blikken, die zgn korte stevige gestalte volg
den, lette hij niet, maar hg was er zich toch
wel van bewust. Vóór hg halverwege geko
men was, lachten de oogen van George Eve-
rad Teyst hem een vriendelgken groet toe.
George Everard Teyst had in het leger ge
diend en werd nog altgd „de kolonel" ge
noemd. Te oordeelen naar zijn lenig figuur
en ongerimpeld gezicht had hg dertig kunnen
zgn, en dan weer zou men hem zestig ge
geven hebben. Deze laatste veronderstelling
werd gesteund door zgn sneeuwwit haar, de
eerste door zgn moedige oogen en zgn werk-
zamen geest. Hij had nooit „gezeten" en op
het Record's Office wisten ze niets bepaalds
van hem. Keating schatte hem op vgftig,
ofschoon hij wel van gevallen wist, dat
iemands haren al sneeuwwit waren op twin
tigjarigen leef tgd. George moest blijkbaar wel
een en ander meegemaakt hebben in zijn
leven. Niettemin hadden zijn oogen de
scherpte van de jeugd behouden. De meeste
menschen vergisten zich, als zij dachten, dat
het vriendelijke oogen waren, totdat zy
het cynische in zijn blikken ontdekten. Kea
ting zelf had zich ook eenmaal vergist en
tengevolge daarvan een vol uur moeten be
steden om den eigenaar te verwenschen. Nu
zag hij die oogen recht op de zgne gericht.
Zonder uitnoodiging nam hg een stoel vlak
tegenover den kolonel.
„Zoo, dus je bent terug?" knorde hy on
tevreden. De einder lachte.
„Een optimist zou dat kunnen opvatten als
een hartelgk welkom. Vergis ik me, of zag ik
Chorley zooeven?"
Zgn genoeglijk geteem hinderde Keating,
zoowel als zgn gevaarlijke neiging om alles
op te merken.
„Waar is het dezen keer om te doen,
George?"
De kolonel amuseerde zich over die vraag.
„Je moet wat te drinken hebben, óf je hebt
ergens anders al wat te veel gehad. Te zgner
tgd zul je dat wel te weten komen."
Dat was het juist, waar Kaeting bang voor
was.
„Het zal nog eens misloopen," waarschuw
de hg.
Maar de kolonel glimlachte misprijzend.
„Dat geloof ik niet," antwoordde hg, „zelfs
als er iets was om mis te loopen. Zou er wel
iets doorzichtigers kunnen zgn dan de zui
verheid van mgn bedoelingen? Ze hebben my
nooit ergens op betrapt en zullen dat ook niet
doen. Waarom zou je mij dus in de gaten
houden?"
„Ik weet, dat Cortot schildergen gemaakt
heeft, maar ik heb het hem nooit zien doen,"
antwoordde Keating.
„Corot," verbeterde de kolonel.
„Best mogelijk, er is maar één soort artis-
ten, waarin ik momenteel belang stel, en dat
ls jou soort. Nog aan het verzamelen?"
„Nog aan het verzamelen," bevestigde de
kolonel.
„Zeker merkwaardige steenen?"
„Ik zal je wel een briefkaart sturen met
tijd en plaats, als het gebeurd is," ant
woordde de ander spottend.
Keating ergerde zich.
„Als je van plan bent de een of andere
boevenstreek uit te halen, geef ik je denzelf
den raad als het meisje aan dien zeeman gaf:
„doe het niet". Je bent net als Mozes, George,
je zult nog eens een keer te dikwgls naar de
wel gaan."
„Naar de wel dikwgls, naar de cel nooit,"
glimlachte de kolonel. „Het onderzoek naar
je bgbelkennis schgnt niet erg streng geweest
te zgn, toen ze jouw tot inspecteur benoemd
hebben. Dat van Mozes zou de commissie ge
amuseerd hebben."
„Vooruit nu!" gromde Keating, „wie ben
je van plan, van zgn steenen af te helpen?"
,,'t Is me nu te veel moeite om je dat
uit te leggen. Je zult het wel in de kranten
lezen."
Keating lachte. Dat was het waarschngn-
lgkst. En als hg er bg stilstond, zou hg zijn
goed humeur kunnen verliezen. Hg probeerde
het maar eens op een andere manier.
„Nog iemand van de jongens gezien den
laatsten tgd?"
„Neen."
Het korte antwoord stelde Keating teleur.
Hij voelde veel belangstelling voor den kolo
nel en zijn broers, die hem vroeger als „gang"
(bende) alle sensatie hadden bezorgd, waar
naar hy ooit had verlangd.
„Jullie komen ook niet al te dikwijls by
elkaar," hield hg aan. „De Yard maakt er
zich bezorgd over. We houden er niet van,
de gelukige familie verstoord te zien. Is er
ruzie?"
„Zoo wat!"
„Waarom
„Geld."
„Als altgd dus; maar je hebt het nooit erg
moeilijk gevonden, er aan te komen; er is nog
genoeg in de wereld."
„Niet genoeg om de jongens te voldoen,"
zei de kolonel bitter.
„Zeker twist over de verdeeling, hè?"
„Zooiets."
De kolonel geloofde tot zekere hoogte ln
eerlgkheid en zijn manier van doen amu
seerde Keating. Daarom was de Inspecteur
big hem te zien. Ook zonder dat zou hij hem
wel graag gezien hebben, maar dan zeker
achter tralies. De vervulling van dien wensch
scheen echter nog ver verwgderd. Hij zuchtte.
„Je moest Dennis eens flink onderhanden
nemen. Zijn zuiver gemoed wordt hesmet
door den omgang met de Wade-bende. Ik
heb hem laatst twee keer gezien met Larry.
Ik zou niet graag hebben, dat het met Den
nis verkeerd liep."
Van 't sarcasme trok de kolonel zich niets
aan, maar 't noemen van Larry prikkelde
hem.
„Als ik wist" begon hg. Hij ging echter
dadelijk voort:
„En de twee anderen? Het is jammer, dat
we gescheiden zijn om ieder zijn eigen weg
te gaan. Samen konden we... maar 't kan nog
altgd, zooals ik het me voorstel. Verdeeld zga