Amsterdam maakt kennis met Prins Benno. Herman Nypels' DE STROOPER. Regenjassen „Dubbbel dicht" tweede blad helderschff courant van zaterdag 19 september 1936 5 Enthousiaste ontvangst van de Koninklijke familie in de hoofdstad. - Warme hulde op den Dam. Verslag défilé in het Stadion. De aankomst in de hoofdstad De aankomst op den Dam De huldebetoogin^ in het Stadion. let défilé. Een brief in den auto van de Prinses en Prins geworpen. Onze 1550, 1950, 2450, 2950, 36 - kleding magazijnen FEUILLETON. DOOR O PETER BARON. Op de eeretribune in het stadion. - De vorstelijke personen temidden der autoriteiten tijdens het massale huldlgingsfeest Het vertrek van de Koninklijke Familie uit Den Haag. Tegen 10 uur, het tijdstip, waarop de Ko ninklijke Familie met haar gasten uit Den Haag naar Amsterdam zou vertrekken, had zich een vrij talrijk publiek b\j het paleis Noordeinde opgesteld. Toen Prinses Juliana en Prins Bernard als eersten naar buiten kwamen om in den eer sten hofauto plaats te nemen, steeg een luid gejuich op, voor welke begroeting zfl wui vende dankten. De Prinses droeg een zwarten bontmantel, Prins Bernard was in zwart costuum met hoogen hoed, welken hij, in den auto gezeten, in de hand nam. Vervolgens stapten de Koningin, Prinses Armgard en Prins Aschwin in den tweeden kofauto onder lulde toejuichingen van de be langstellenden. Onderweg. BegunsUgd door prachtig najaarsweer reed de koninklijke stoet door de mooie omstreken van Den Haag, langs den grooten rijksweg naar Haarlem. De kruispunten der wegen waren alle door de politie afgezet. Overal langs den weg stond het publiek, vele rijen dik te wach ten om de verloofden en de Koningin toe te Juichen. Naar Amsterdam. Nadat de stoet de gemeente Haarlem ver laten had, ging het met vrij groote snelheid In de richting van Halfweg, waar het ver loofde paar en de koningin en haar gasten hartelijk werden toegejuicht. Na Halfweg Voegde de Amsterdamsche motorpolitie zich bij den stoet. Tal van automobilisten en mo torrijders reden achter den motor met zijspan Van de politie, die den optocht sloot en zoo naderde men zeer spoedig de grens van de gemeente Amsterdam. Op den Haarlemmerweg b|j den Hoofdweg. Het was een wel heel ongewone aanblik, Welken de Haarlemmerweg en de Hoofdweg Donderdagmorgen boden reeds langen tijd voordat het jong verloofde paar met de Ko ningin, Prinses Armgard en Prins Aschwin hier aankwamen. Midden in de bocht stond de burgemeester, dr. W. de Vlugt, in zijn met veel zilver afge zet, ambtsgewaad, met steek, omhangen met Zijn burgemeestersketen, de borst getooid met schitterende sterren en kruisen, den degen met ivoren greep op zijde. Verder was daar de hoofdcommissaris van politie met een aan tal commissarissen en inspecteurs, en een groot gezelschap journalisten, die van de eer ste ontvangst van het jonge paar in de hoofd stad getuigen zouden zijn. Het blijft geduldig wachten, totdat in volle Vaart een motor met zijspan van de politie nadert, dat de menschen, die midden op den weg staan om te zien of er nog niets In aan tocht is, uiteen doet wijken. By den hoofd commissaris stopt de motor en de berijder deelt dezen iets mede: de stoet is zoo juist het raadhuis van Halfweg gepasseerd. En als een loopend vuurtje verspreidt zich de tijding on der het publiek, dat haar met een luid ge juich ontvangt. Nu is het nog maar een kwestie van enkele minuten geworden. En dan stijgt plotseling een daverend hoerageroep op verderop den Haarlem merweg. Men juicht er en men jubelt en wuift er met vlaggen en zakdoeken, zoo als w|j ons nauwelijks herinneren het ooit eerder gehoord en gezien te hebben. Het volgende oogenblik stopt de eerste auto van den vorstelijken stoet voor den Hoofd weg. Hierin zitten Prinses Juliana en Prins Bernard, de eerste gelukkig lachend en wui vend de begroetingen van het publiek beant woordend, de Prins met een even strak ge zicht, niet met den gullen lach, waarvan wy hem reeds van de tallooze foto's kennen. Blijkbaar Is hij sterk onder den Indruk van en ontroerd door dit voor hem zoo gewichtige oogenblik, zijn eerste kennismaking met de burgerij van de groote hoofdstad van ons land, waarin hy zulk een hooge positie zal gaan innemen als de gemaal der toekomstige heerscheresse. Maar terwijl burgemeester De Vlugt tot de Prinses en tot hem het eerste woord van har telijk welkom te Amsterdam spreekt. ian- nen zich zijn gelaatstrekken tot zijr ïen- den, blijden lach. Dankend drukt .ia de Prinses den burgemeester de hand, en dan staat hij rechtop in den auto, wuift met belde handen naar belde kanten naar het publiek, dat hem en zgn verloofde nu toejuicht met een warmte en een uitbundigheid, waarvan de weerga zich heiast niet laat denken. Het was een treffend, ontroerend oogenblik. Eerst later gaf men zich er rekenschap van, dat de Koningin, Prinses Armgard en Prins Aschwin, die in den tweeden hof-auto ge zeten waren, ditmaal wel zeer sterk op den achtergrond bleven. Alle aandacht was nu bijna geheel op de van geluk stralende Prinses en haar aanstaanden echtgenoot gericht. De tocht langs Hoofdweg, Jan Evertsen- straat, Admiraal de Ruyterweg en Rozen gracht naar het paleis op den Dam is voor het jeugdige vorstelijke paar een triomftocht ge worden, zoo overweldigend als Amsterdam misschien sinds de inhuldiging van Koningin Wilhelmina niet aanschouwd heeft. Ontzag lijke menschenmassa's stonden dicht opeenge pakt langs weerskanten van den heelen weg. Voorop overal kinderen, die zwaaiden met vlaggen en juichten en jubelden dat hooren en zien verging. Af en toe stond Prins Ber nard op in zijn auto, terwijl hij het van hém reeds zoo bekende joviale armgebaar maakte, waarmede hij de Amsterdamsche burgerij voor de zoo warme ontvangst mede voor zijn ver loofde naar alle kanten lachend dankte. In de Jan Evertsenstraat stonden de bewoners bij honderden bovenop de lange luifels voor de winkels, overal verdrongen de hoofden zich voor de ramen der huizen en op de dakgooten en de daken zag men de menschen b|j honder den de jonge verloofden begroeten. Naarmate de stoet (het groote gevolg reed in acht hof-auto's) langzaam tussehen de ju belende volksmassa's door den Dam naderde, wies de storm van geestdrift aan en werd de menigte grooter. Te kwartier voor eenen zag men een man op den koepel van het paleis bij den vlagge- stok staan en het klokkespel zette het Wil helmus in, dat door het publiek werd mee- geneuried, niet gezongen nog. Daarvoor was de spanning der afwachting te groot. Nu vol gen vele politie-motoren met zoo een klein schuitje er naast. Daar was de burgemeester in zijn ambts gewaad en daar is eindelijk de auto met het verloofde paar. De muziekkapel heft het Wil helmus aan. Prinses Juliana ziet er stralend uit en prins Bernard lacht gelukkig. Beiden steken de hand op, om het publiek, dat losbreekt in een storm van geestdrift, te groeten. Daarna nijgt de Prinses eerbiedig voor de eerewacht. Wanneer z|j zijn uitge stapt, wachten zij voor den ingang, het ge zicht naar het publiek gekeerd, onvermoeid wuivend en glimlachend. Inmiddels is ook de auto met de twee vorstelijke moeders, en prins Aschwin voor de treden van het paleis stilge houden. Ook hen, in het bijzonder Koningin Wilhelmina, gelden de toejuichingen, geldt het gewuif der duizenden handen en zakdoeken en vlaggetjes, die boven de zee van menschen uitsteken. Eindelijk gaat men naar binnen, doch in den ingang keert prins Bernard zich om, om nogmaals voor het welkom, dat zeker ook in hooge mate hem gold, te bedanken. Dan wacht het publiek in spanning op wat komen gaat. De klokkenist blijkt nog een oud-historisch en zeer toepasselijk liedje op zijn repertoire te hebben staan: Ee zeggen der is er een prins in 't land, hoezee! De vlaggen, die waaien van allen kant, hoezee! Daar gaan eindelijk de balcondeuren open en naar buiten treedt Prinses Juliana met haar verloofde, gevolgd door de Koningin, Prinses Armgard en prins Aschwin. En nu breekt een orkaan van enthousiasme los, geestdrift, waarin het traag geblazen en door de voorste menschen meegezongen Wilhelmus verloren gaat. Tenslotte winnen de „lang zul len ze leven" en een schelle, schorre stem midden uit het publiek het mag nog een wonder heeten, dat dit geluid over komt schreeuwt vrijmoedig maar goed bedoeld: Leve Benno! Ja, zoo is het Amsterdamsche volk. Hartelijk, maar sans gêne. Om even over eenen gaat de koninklijke familie naar binnen en langzaam verspreiden de menschen zich. Op weg naar het Stadion. Des middags heeft het koninklijk gezelschap onder groote belangstelling van de Amster dammers een rijtoer door de stad gedaan naar de Apollolaan. Daar was onder leiding van het Centraal Comité en den Oranje-Jeugdbond een kinderhulde georganiseerd, waaraan meer dan 25.000 kinderen hebben deelgenomen. De stoet vervolgde daarna zijn weg naar het Stadion, dat geheel gevuld was. Na de aankomst van de hooge bezoekers in het Stadion heeft burgemeester De Vlugt een welkomstrede gehouden. Al de tribunes van het Amsterdamsche Sta dion, alle rangen tot de laatste plaats bezet met een overweldigden groote menschen- massa, die in het ontzaglijke ovaal boven de betonnen wielerbaan, een breed, kleurig lint vormt van fel bewogen levendigheid, als een grooten vijver, "Welks door den wind in gol ving gebrachte wateroppervlakte het gouden licht der herfstzon sprankelend weerkaatst. Hoog van den Marathon-toren stroomen de breede banen van de Nederlandsche driekleur uit. Verder bestaat de eenige versiering in een groote gekroonde W. met daaronder ter linkerzijde een J. en rechts een B. Het is een sober decor, maar de groote versiering vor men de vele duizenden en nog eens duizenden, die met elkander eensgezind in vreugde met het Koninklijk Huis dit onvergetelijk vader- landsch feest vieren; meer versiering is niet noodig b|j de stemming van bruisende geest drift, die in de onmetelijke ruimte heerscht. Rondom het groote grasveld staan in een lange rij de padvinders opgesteld, voor de met oranje dahlia's versierde Koninklijke loge de zee-padvinders in hun vlotte donkerblauwe uniform met witte matrozen-mutsen. Even voor drie uur valt er plotseling stilte over al die duizenden, als een politie-motor met zijspan door de Marathon-poort binnen rijdt, onmiddellijk gevolgd door de auto's van burgemeester De Vlugt en den hoofdcommis saris van politie, den heer Versteeg. Van het Stadionplein hoort men het gerucht aangolven en aanzwellen van de ontelbare menschenzee, die daarbuiten het jonge paar toejubelt. Dan zwenkt door de Marathon-poort de auto het Stadion binnen, waarin de Prinses en Prins Bernard gezeten zijn, en op dat oogenblik gaat er een ware orkaan van geestdriftige toejuichingen op, die niet tot bedaren schijnt te komen, terwijl men met de fel-oranje pro gramma's, waarvan ieder voorzien is, het jonge paar zijn gelukwenschen toezwaait. Wanneer de vorstelijke stoet langs de sin- telbaan onder de stormachtige toejuichingen tot voor de eere-tribune gereden is, stijgen de Prinses en de Prins, en de Koningin met haar hooge gasten uit de auto's; de burgemeester en de heer Jan ter Haar Jr., wiens drie klein dochtertjes aan de Prinses en de Koningin bloemen hebben aangeboden, geleiden het jonge paar, gevolgd door de beide moeders en den broeder van Prins Bernard, naar de Ko ninklijke loge. De eigenlijke inzet van de betooging van hulde en gelukwensch was het gemeenschap pelijk zingen van het eerste en het zesde cou plet van het Wilhelmus, dat uit 25 duizend kelen onder begeleiding van het muziekkorps van de D.R.A.K.A. in machtige, plechtige accoorden uit het feestelijk Stadion opsteeeg. Dan nam de burgemeester het woord voor het houden van zijn toespraak, waarin hij na mens de verheugde burgerij van Amsterdam Prinses Juliana en Prins Bernard het welkom toeriep en met hun verloving gelukwenschte. Prinses Juliana en Prins Bernard drukken den burgemeester, als deze zijn rede geëindigd heeft, zichtbaar ontroerd dankend de hand. En dan begint het schier eindelooze défilé van juichende en jubelende groepen, die de bevol king van Amsterdam in al haar geledingen vertegenwoordigen. Het \vordt geopend door de muziek van het 5e regiment infanterie te Amersfoort; daarop volgen de état-major en de bemanning van Hr. Ms. „Gelderland", en groote deputaties van officieren der Neder landsche landmacht. Het is tegen half zes geworden; de schadu wen over het grasveld worden steeds langer, als eindelijk tegen halfzes de laatste groepen juichend en wuivend met vlaggen voorbij trekken. Onafgebroken hebben de Prinses en Prins Bernard in de Koninklijke loge wuivend voor al die hartelijke en geestdriftige gelukwen schen bedankt. De laatste groepen van het défilé, dat ruim twee uur geduurd heeft, zijn voorbij getrok ken. Dan staat plotseling het heele Stadion als één man op, de muziek zet de plechtige, gedragen melodie van het Wien Neerlandsch Bloed in, en als uit één mond, in een machtig koor, zingen de duizenden en nog eens duizen den het derde couplet van het Wien Neer landsch Bloed. Lang zullen ze leven, roept plotseling ergens iemand in de volksmassa en deze neemt den roep over, en het is alsof een bulderende stormwind opsteekt. Tot slot heft de menigte het Wilhelmus aan en als hiervan de laatste plechtige accoorden verklonken zijn, komt er nog een aardig ver rassend moment: de honderden padvinders, die bij de Marathonpoort opgesteld staan, hef fen hun yell's aan, en komen dwars over het breede grasveld aanstormen, en het is als een woeste fantasia, nu niet uitgevoerd door Moorsche woestijnruiters, maar toch zeker even onstuimig. De jongens zijn door hun hoplieden b|j de sintelbaan niet tegen te hou den. Zij dringen tot vlak voor de Koninklijke loge, steken hun hoeden op hun stokken, wer pen ze in de lucht, juichen en joelen met een geestdrift, die van alle dezen middag tot uiting gekomen geestdrift de waardige bekro ning vormt, met het gezamenlijk gezongen padvinderlied nemen z|j afscheid. Onder een daverende jubelende ovatie, waarbij de geweldige volksmassa voor de laatste maal aan haar gevoelens van vreugde en van aanhankelijkheid aan het Koninklijke Huis, meer in het bijzonder aan het jonge paar, uiting geeft, verlaat de vorstelijke stoet dan, langzaam over de sintelbaan langs de volgepropte tribunes rijdende, het stadion, dat in enkele minuten door de vele uitgangen leegstroomt. Het is dezen middag een vaderlandlievende betooging geweest, die op de Prinses en den De vorstelijke personen nemen op het balcon van het paleis op den Dam de hulde der menigte in ontvangst, V.l.n.r.i H. M. de Koningin; het vorstelijke verlooide paar; Prinses Armgard en Prins Aschwin Prins, die spoedig haar gemaal zal zijn, wel een zeer diepen, onuitwischbaren indruk moet hebben gemaakt, die hun jong geluk niet wei nig zal hebben verhoogd, en die de bij deze gelegenheid gesloten hartelijke vriendschap tussehen Amsterdam's bevolking en Prins Bernard wel zeer hecht heeft gemaakt. De terugrit naar het paleis. Om half zes verliet de Koninklijke familie weder het Stadion. Men reed langs den Zui delijken buitenrand van de stad, Jan van Goyen- en Reynier Vinkelerkade, waar o. a. de r.k. gr aalmeisjes in hun bonte gewaden, en het Leger des Heils met zijn muziekkorps op gesteld stonden, en langs de Ruysdaelkade. Vervolgens over de Stadhouderskade, voorbij het Rijksmuseum, langs de Spiegelgracht en die prachtig onder het zware loover lag, over N.Z. Voorburgwal, naar den Dam. Evenals na de eerste aankomst daar, verschenen eerst door de Spiegelstraat langs de Heerengracht, het Koningsplein en langs den Singel en den Prnses Juliana en Prins Bernard, daarna ook de Koningin en de bloedverwanten van den Prins onmiddellijk na den terugkeer ten pa- leize, op het balcon, om zich andermaal den volke te vertoonen. En de begroeting van de zijde van het publiek was niet minder hartelijk dan de eerste maal. Het was toen even over zessen. Een uur ongeveer bleef de Koninklijke fa milie nog ten paleize bijeen. Het eerst ver trokken, ongemerkt, aan de achterzijde: prin ses Armgard en Prins Aschwin, om naar 's Graveland te gaan. Even na zeven uur kon digden tromgeroffels en het Wilhelmus aan, dat ook de Koningin met haar dochter en haar aanstaande schoonzoon vertrekken gin gen. In den vallenden avond er stond een prachtige lucht boven de stad, waartegen zich de Westertoren forsch afteekende terwijl in de winkels en huizen de lichten werden ontstoken, reed de Koninklijke stoet, onge veer langs denzelfen weg als bij den intocht, naar den Haarlemmerweg terug. Duizenden verdrongen zich weer langs den weg en deden de vorstelijke bezoekers op de meest- geestdriftige wijze uitgeleide. Op den hoofd weg, waar de stad langzamerhand ophoudt, waren dozijnen auto's geparkeerd, waarvan de inzittenden Koningin, Prinses en Prins een laatste vaarwel toewuifden. Op den Haarlem merweg, aan de grens van de gemeente, werd even halt gehouden. De burgemeester stapte uit zijn auto, om officieel van de Koningin en de verloofden afscheid te nemen. Toen zette de Koninklijke stoet zich weder in beweging en verdween in de richting van Haarlem, op weg naar Den Haag. Een mooie dag, een van de mooiste uit de geschiedenis van Amsterdam, was voorbij! Klein Incident onderweg. Ongeveer een uur voor de aankomst van de Vorstelijke personen te Haarlem is de politie aldaar telefonisch gewaarschuwd, dat er in de omgeving van Den Haag een pakje in den auto van Prinses Juliana en Prins Bernhard was geworpen. Het gerucht drong zelfs door tot op het departement van Justitie in Den Haag. Onmiddellijk werden maatregelen getroffen om een onderzoek naar het kleine incident te doen instellen en zoo kreeg de Haarlemsche politie opdracht, den stoet bij het binnenkomen van Haarlem even te doen stoppen, ten einde te vragen wat er precies gebeurd was. Al spoedig bleek, dat het incident niets te beteekenen had. Inspecteur Berendse van de verkeerspolitie was aan het begin van den Wagenweg aanwezig en verzocht den eersten hofauto, waarin de Prinses en de Prins ge zeten waren, even te stoppen, aan welk ver zoek werd voldaan. De inspecteur wendde zich vervolgens tot Prins Bernhard en legde hem snel uit, waarom dit oponthoud geschiedde. De Prins lachte en zei: „Het had niets te be teekenen, het was slechts een brief." De Prins klopte, dit zeggende, op zijn jaszak, Alle maten en kleuren Volledige garantie i) Als we zeggen, dat het café Piegatti 1,stond" dan was het alleen, omdat het aan ■Weerszijden door een ander huis ondersteund Werd. Het stond in een van de smerigste straatjes van Soho. Inspecteur Keating ging ®r nooit tussehen de deurposten door zonder bang te zijn, dat ze vaneen zouden wijken en dat alles, wat er op rustte op hem zou heerkomen. Omdat hij er zoo dikwijls door hioest, was het nogal onrustbarend! Keating was in het restaurant geen erg geziene gast. De gewone bezoekers brachten Onveranderd vijf onrustige minuten door, als de stevige figuur van den Yardman ln de deuropening zagen veschijnen. Zelden kwam bij er alleen om wat te eten. En in den regel bl-acht hy nieuws mee, dat de eetlust van de Stamgasten bedierf. De meeste menschen kunnen nu eenmaal niet genoeglijk eten met de gedachte, dat iemand hen dadelijk zal uit nodigen, mee te gaan om te profiteéren van Üner Majesteits gastvrijheid. De omstandigheid, dat Keating juist uit- eek naar een zeker iemand, dien het Ryk sraag een tijdlang wilde logeeren, was de eden van zjjn tegenwoordigheid in Soho, op een laten avond tegen het eind van Novem ber. Piegatti scheen hem de meest geschikte plaats toe om een gedeelte van het geld terug te vinden, dat Clem Wade onlangs by den rechtmatigen eigenaar weggehaald had. Clem had echter voldoende begrip om de plaatsen, die hij anders gewoonlijk bezocht, nu te ver- myden. Bijgevolg bleef een zekere dikke Ar- gentijnsche bankier zonder eenige inlichting over de geweldpleging op zyn safe. Keating zou niet lang gebleven zyn, als hg Chorley, bijgenaamd „de Neus", niet had opgemerkt. Chorley, met den doopnaam Char les Egbert Marks, boezemde Kaeting een blij- venden afkeer in, zelfs zóó hevig, dat hij vreesde, op een keer te bezwijken onder den drang, „de Neus" een schop te geven op de plaats, waar het hem het meest goed zou doen. Daarmee zou Keating echter ook voor goed te hulp verspelen, die Chorley-hem meer malen verleende. Want Chorley had ontegen zeggelijk zyn verdiensten. Hy zag, hoorde en wist alles dat wil zeggen, alles, wat van belang kon zijn voor inspecteur Keating en voor hem, Chorley, zelf. En hoewel sommigen van de gappende broederschap Chorley's werkzaamheden ten zeerste wantrouwden, was hy sluw genoeg om hun geen enkel be- wys in handen tegeven. Hy ging voort, zyn zaken in volkomen onaantastbaarheid te drij ven. Dien avond stond hg daar, in café Piegatti, met de onmisbare sigaret tussehen de lippen te lummelen. Hg peinsde wellicht over de muurschilderingen van het restaurant en tus- schenbeide ongetwijfeld ook over andere din gen. Hg keek zoo terloops eens naar Kaeting en hervatte dan weer den draad van zgn over denkingen. Geen teeken van herkenning werd tussehen de beide mannen gewisseld, maar Keating wist wel, hoe ver hij moest doorloo- pen om zyn pgp aan te maken. Toen hg den lucifer wegwierp, fluisterde iemand: „De ko lonel is terug." Het was een eigenaardig ge fluister en scheen geen zichtbaren oorsprong te hebben. De lippen van Chorley, die zijn blikken bespiegelend op de muurschilderingen gericht hield, hadden zich niet bewogen. Maar het was ook minder in de manier, waarop ze gemaakt werd, dan in den inhoud van de fluistering, dat Keating belang stelde. En zelfs zooveel belang, naar het scheen, dat zijn pgp hem uit de vingers glipte. Onder het buk ken om ze op te rapen ademde hij: „Waar?" „Achter in den linkerhoek", antwoordde het gefluister van onbekenden oorsprong. Keating richtte zich op, naar het scheen zonder Chorley opgemerkt te hebben, en liep door naar het buffet, waar de chef tegen de kassa leunde, ln gesprek met de vrouw, die er achter zat. „Clem Wade hier geweest?" vroeg Keating kortaf. „Nee, hg is niet in de ristorante geweest, signore," brabbelde de chef onderdanig. „Hoor eens, ik weet niet, wat sien-joree beteekent, en ik wil het ook niet weten. Mijn naam is voor jou: Inspecteur Keating. Laat Je dat gezegd zijn." „Si si, inspecteur." Keating draaide den chef zijn rug toe en wandelde bedaard dwars door de zaal. Op de blikken, die zgn korte stevige gestalte volg den, lette hij niet, maar hg was er zich toch wel van bewust. Vóór hg halverwege geko men was, lachten de oogen van George Eve- rad Teyst hem een vriendelgken groet toe. George Everard Teyst had in het leger ge diend en werd nog altgd „de kolonel" ge noemd. Te oordeelen naar zijn lenig figuur en ongerimpeld gezicht had hg dertig kunnen zgn, en dan weer zou men hem zestig ge geven hebben. Deze laatste veronderstelling werd gesteund door zgn sneeuwwit haar, de eerste door zgn moedige oogen en zgn werk- zamen geest. Hij had nooit „gezeten" en op het Record's Office wisten ze niets bepaalds van hem. Keating schatte hem op vgftig, ofschoon hij wel van gevallen wist, dat iemands haren al sneeuwwit waren op twin tigjarigen leef tgd. George moest blijkbaar wel een en ander meegemaakt hebben in zijn leven. Niettemin hadden zijn oogen de scherpte van de jeugd behouden. De meeste menschen vergisten zich, als zij dachten, dat het vriendelijke oogen waren, totdat zy het cynische in zijn blikken ontdekten. Kea ting zelf had zich ook eenmaal vergist en tengevolge daarvan een vol uur moeten be steden om den eigenaar te verwenschen. Nu zag hij die oogen recht op de zgne gericht. Zonder uitnoodiging nam hg een stoel vlak tegenover den kolonel. „Zoo, dus je bent terug?" knorde hy on tevreden. De einder lachte. „Een optimist zou dat kunnen opvatten als een hartelgk welkom. Vergis ik me, of zag ik Chorley zooeven?" Zgn genoeglijk geteem hinderde Keating, zoowel als zgn gevaarlijke neiging om alles op te merken. „Waar is het dezen keer om te doen, George?" De kolonel amuseerde zich over die vraag. „Je moet wat te drinken hebben, óf je hebt ergens anders al wat te veel gehad. Te zgner tgd zul je dat wel te weten komen." Dat was het juist, waar Kaeting bang voor was. „Het zal nog eens misloopen," waarschuw de hg. Maar de kolonel glimlachte misprijzend. „Dat geloof ik niet," antwoordde hg, „zelfs als er iets was om mis te loopen. Zou er wel iets doorzichtigers kunnen zgn dan de zui verheid van mgn bedoelingen? Ze hebben my nooit ergens op betrapt en zullen dat ook niet doen. Waarom zou je mij dus in de gaten houden?" „Ik weet, dat Cortot schildergen gemaakt heeft, maar ik heb het hem nooit zien doen," antwoordde Keating. „Corot," verbeterde de kolonel. „Best mogelijk, er is maar één soort artis- ten, waarin ik momenteel belang stel, en dat ls jou soort. Nog aan het verzamelen?" „Nog aan het verzamelen," bevestigde de kolonel. „Zeker merkwaardige steenen?" „Ik zal je wel een briefkaart sturen met tijd en plaats, als het gebeurd is," ant woordde de ander spottend. Keating ergerde zich. „Als je van plan bent de een of andere boevenstreek uit te halen, geef ik je denzelf den raad als het meisje aan dien zeeman gaf: „doe het niet". Je bent net als Mozes, George, je zult nog eens een keer te dikwgls naar de wel gaan." „Naar de wel dikwgls, naar de cel nooit," glimlachte de kolonel. „Het onderzoek naar je bgbelkennis schgnt niet erg streng geweest te zgn, toen ze jouw tot inspecteur benoemd hebben. Dat van Mozes zou de commissie ge amuseerd hebben." „Vooruit nu!" gromde Keating, „wie ben je van plan, van zgn steenen af te helpen?" ,,'t Is me nu te veel moeite om je dat uit te leggen. Je zult het wel in de kranten lezen." Keating lachte. Dat was het waarschngn- lgkst. En als hg er bg stilstond, zou hg zijn goed humeur kunnen verliezen. Hg probeerde het maar eens op een andere manier. „Nog iemand van de jongens gezien den laatsten tgd?" „Neen." Het korte antwoord stelde Keating teleur. Hij voelde veel belangstelling voor den kolo nel en zijn broers, die hem vroeger als „gang" (bende) alle sensatie hadden bezorgd, waar naar hy ooit had verlangd. „Jullie komen ook niet al te dikwijls by elkaar," hield hg aan. „De Yard maakt er zich bezorgd over. We houden er niet van, de gelukige familie verstoord te zien. Is er ruzie?" „Zoo wat!" „Waarom „Geld." „Als altgd dus; maar je hebt het nooit erg moeilijk gevonden, er aan te komen; er is nog genoeg in de wereld." „Niet genoeg om de jongens te voldoen," zei de kolonel bitter. „Zeker twist over de verdeeling, hè?" „Zooiets." De kolonel geloofde tot zekere hoogte ln eerlgkheid en zijn manier van doen amu seerde Keating. Daarom was de Inspecteur big hem te zien. Ook zonder dat zou hij hem wel graag gezien hebben, maar dan zeker achter tralies. De vervulling van dien wensch scheen echter nog ver verwgderd. Hij zuchtte. „Je moest Dennis eens flink onderhanden nemen. Zijn zuiver gemoed wordt hesmet door den omgang met de Wade-bende. Ik heb hem laatst twee keer gezien met Larry. Ik zou niet graag hebben, dat het met Den nis verkeerd liep." Van 't sarcasme trok de kolonel zich niets aan, maar 't noemen van Larry prikkelde hem. „Als ik wist" begon hg. Hij ging echter dadelijk voort: „En de twee anderen? Het is jammer, dat we gescheiden zijn om ieder zijn eigen weg te gaan. Samen konden we... maar 't kan nog altgd, zooals ik het me voorstel. Verdeeld zga

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 13