Stadsnieuws De oficieele opening van het Natuurhistorisch Museum. DE STROOPER. Abonneert 0 op dit lilod Maak los die kou! DAMPO daar lucht je van op baandag 19 October 1936 Heldersche Courant Tweede Blad Verricht door Burgemeester Ritmeester. Zeer groote belangstelling. Vrijzinnig-Democratische Jongeren-Organisatie. FEUILLETON DOOR PETER BARON De Rozenkrans* vakexamen registratie en DOMEINEN. Te 's-Gravenhage zijn voor bovengenoemd g-eslaagd onze oud-stadgenooten, de tee^en A Urk en W. B. Onnekes. Herman Schaap, directeur van dans- •nstituut „Mouton" is benoemd als leeraar jjer R.K. dansclub der Kon. Marine. Onder zeer groote belangstelling heeft Zaterdagmiddag in het Militair Tehuis aan de Spoorstraat plaatsgevonden de officieele opening van het nieuwe Natuur historisch Museum, hetwelk, zooals wij reeds Zaterdag schreven, thans onderge bracht is in enkele lokalen van de onder wijsinrichting aan de Oostslootstraat. Onder het groote aantal autoriteiten bemerkten wij o.a. Vice-Adimraal T. L. Kruys en diens adjudant, den garnizoens overste J. H. Bentz van den Berg, bur gemeester Ritmeester, eenige wethouders en gemeenteraadsleden, directeuren en leeraren van de Middelbare Scholen, hoof den van scholen, tal van afgevaardigden van plaatselijke vereenigingen en last not least de leden der Stichting zelf. Het was de voorzitter van het Natuur historisch Museum, de heer J. A. Nijkamp, welke deze voor de jonge vereeniging zoo be langrijke bijeenkomst met een kort woord opende, en daarbij den aanwezigen een harte lijk welkom toeriep. De heer N. sprak zijn vreugde uit over de groote opkomst en dankte voor de gelijkwenschen, die de vereeniging van tal van zijden had mogen ontvangen. Na een aantal namen genoemd te hebben van die genen, die verhinderd waren dezen middag present te zijn, richtte spr. woorden van dank aan het adres van het Gemeentebestuur van Den Helder, waaraan de Stichting groote dankbaarheid verschuldigd is. Hij verzocht hierna burgemeester Ritmeester de officieele opening te verrichten en reikte dezen reeds den sleutel van het Museum over. Rede burgemeester Ritmeester. De heer Ritmeester ving zijn korte, doch inhoudsvolle speech aan met op het eigenaar dige te wijzen, dat men hier met dood mate riaal werkt om practisch het levende te leeren kennen. Het leeren kennen van dit levende is, aldus spr., van het grootste belang en hij schildert de vele wijzen, waarop de natuur tot ons komen kan. Iemand, die haar niet kent leeft zijn leven maar half. Het blijkt, dat de burgemeester een uitge sproken voorliefde voor de schoonheid in de natuur bezit en waarover hij een gloedvolle beschouwing geeft. Spr. geeft vervolgens in vogelvlucht weer wat men in dit nieuwe Museum zal vinden en bij ieder onderdeel vertelt hij op origineele wijze eenige bijzonderheden. Hij zegt het buitengewoon prettig te vinden, dat de lokaliteiten thans geheel gereed zijn gekomen en prijst de liefde, waarmede door allen aan de verwezenlijking van dit plan ge arbeid is. Gaarne zou hij eenige namen willen noemen van diegenen, die zich speciaal hierbij beijverd hebben, doch gezien het groote aantal, dat dan in aanmerking zou komen, ziet hij hier van af. Hij wijst er voorts op, dat, hoewel het Museum thans een belangrijk betere behuizing gekregen heeft, het nog voor uitbreiding vatbaar zal zijn. Het is zijn welgemeende wensch, dat het tot grooten bloei moge komen. „Met dank voor datgene, wat hier tot stand gebracht ois," aldus de burge meester, „vreklaar ik het Museum voor geopend." Nadat een hartelijk applaus de woorden van onzen eersten magistraat onderstreept had, was het de heer Potjewijt, die nog het een en ander tot de vereeniging spreken wilde. Ook diens woorden waren van hartelijken aard en sprekende namens de Natuur Histo rische Vereeniging afd. Den Helder, kon hij zich volkomen aansluiten bij het reeds ge zegde. Een tweetal vogels heeft men het Museum als laatste aanwinst ten geschenke geboden. De heer Grobben spreekt namens den Weer- en Sterrenkundigen Kring en getuigt van zijn vreugde over den voorspoed van het Museum, een instelling, die parallel met de belangen van spr.'s Kring loopt. Dat beiden het goed gaat, zijn symptomen van opbloeiend intellec tueel leven in onze plaats. De heer Grobben besluit zijn woorden met de hoop uit te spreken, dat het Museum nog zeer lang voor Den Helder werkzaam moge zijn. Rede van den voorzitter. Het is tenslotte de heer Nijkamp, voorzitter der Stichting, die de sprekers voor hun wel zeer vriendelijke woorden dank zegt. Hij wijst er voorts op, dat dit Museum een streek museum wil zijn, dat wil zeggen een verzamel plaats van dieren en voorwerpen zooals die in den kop van Noord-Holland gevonden worden. Daarnaast verzamelt men uit den aard der zaak ook andere voorwerpen en dieren, doch dit is slechts secundair. Spr. is er van overtuigd, dat dit de methode is om de jeugd liefde voor de natuur bij te brengen, en tevens, dat men iets bereiken zal. Woorden van erkentelijkheid spreekt de heer Nijkamp ten aanzien van het college van B. en W., dat op zulk een buitengewone wijze assisteerde en in het bijzonder tot den heer W. de Boer. Daar zijn ook woorden van lof voor de ge meentewerklieden die volgens spr. meermalen hun vrije avonden en dito Zaterdagmiddagen prijs gaven om door te werken in het Museum. Namen wil hij niet noemen, doch een uitzon dering dient gemaakt te worden voor den heer Luit, den conciërge der school. Aparte woor den van dank worden gerichttot bestuur, directeur en leeraren van de Ambachtsschool; hiermede hoopt men steeds te mogen samen werken. Na alle gevers van geschenken voor hun goede gaven bedankt te hebben, zegt spr. te meenen, dat men, gezien het enthousiasme van de leden, op den goeden weg is. Na tenslotte de goede samenwerking met de andere streekmusea geroemd te hebben, in het bijzonder met dat van Texel, noodigt de heer Nijkamp de aanwezigen uit mede naar de Oostslootstraat te gaan, waar men gerui- men tijd zoek bracht met het bewonderen van de waarlijk reeds imponeerende hoeveelheid natuurhistorische specialiteiten, die het nieuwe Museum herbergt. Wij adviseeren gaarne een ieder hier zoo spoedig mogelijk eens een kijkje te gaan nemen. Men zal niet teleurgesteld worden. Tenslotte laten wij hier nog volgen de tijden waarop men het museum kan bezichtigen. Zaterdag, 24 October, nam. van 710 uur. Zondag, 25 October, nam. van 36 uur. Maandag, 19 tot en met Vrijdag, 23 Octo ber, nam. van 410 uur, en verder elke week: Woensdag, nam. van 35 uur en van 810 uur en Zaterdag, nam. van 36 uur, alsmede op den eersten Zondag van elke maand, nam. van 35 uur. Feestelijke oprichtingsvergadering. Bovengenoemde organisatie had voor Za terdagavond een vergadering belegd in het Militair Tehuis, Spoorstraat, waar de Algem. Secretaris, de heer J. C. Deering, een propa- ganda-rede hield over het vrijz. dem. beginsel. De vergadering, die onder de auspiciën stond van de Vrijz. Dem. Kiesver., had een feestelijk karakter, en vioolspel, zang en declamatie wis selden elkander in den loop van den avond af. De Secretaresse van de afd. Den Helder van den Vrijz. Dem. Bond, mevrouw J. Steen- meijer, opende de bijeenkomst, die goed bezocht was door vele jongeren en waarop ook de corypheeën uit den gemeenteraad, wethouder De Boer en het raadslid Van Loo niet ontbra ken, en introduceerde den spr. van den avond. De beide eerste nummers van het program ma waren gewijd aan vioolspel en declamatie, de heer L. F. van Loo Jr. vertolkte een twee tal nummers, waarbij hij zich deed kennen als een eminent, bekwaam violist. In het bijzonder de Fantasie Pastorale in de bewerking van Jb. Singelée, werd muzikaal en technisch uit stekend weergegeven. Zijn begeleidster, mej. A. Remelink, vervulde op bizondere wijze haar rol: zij hield zich op den achtergrond en wist niettemin door haar pianobegeleiding relief aan het geheel te geven. Na deze twee nummers droeg de heer J. Landman een tweetal gedich ten voor, van Margot Vos het eene, en Gezel- le's beroemd „Schrijverke" het andere Daarna kwam de spreker van den avond. Hij zette in een sappige, heldere rede de beteeke- nis uiteen van de V.D.-gedachte voor dezen tijd. We leven, aldus spr., in een moeilijken, naargeestigen tijd; het échec van den wereld oorlog heeft plaats gemaakt voor het échec (om het zoo te noemen) van den vrede. Voor de ouderen is dit hard, maar de jonge men- schen, die staan voor de poort van het leven, hebben het veel harder. En de „vakmedici" weten er geen raad mee, zoodat tal van kwak zalvers het werk hebben overgenomen. Het groote gevaar nu voor de jongeren is, dat zij bij den kwakzalver gaan kijken, die hen op allerlei wijzen lokt. Hij plakt zijn etiket op de medicijn en beweert, dat die voor alles en nog wat helpt, en veel jonge menschen worden er door bekoord. Daar is de politiek: wat is dat, waarom doen wij eraan of niet eraan? „Politiek is handigheid", leeraart men; iemand, die zich handig uit een situatie weet te redden is politiek. Niet eraan meedoen, zegt men. Maar zóó is de zaak niet: als gij u niet met de politiek bemoeit, bemoeit deze zich met u. En wordt het dan geen tijd, dat we meedoen met die groepen, die ons werkelijk wat Brer.gen! Te zorgen voor het welzijn van de gemeen schap, uitruilen van de krachten die naar voren komen en het daardoor mogelijk maken dat een volk zijn roeping zal kunnen vervul len, dat is politiek en zoo gezien, wordt zij een schier heilige taak. Twee groote beginselen dringen zich in de politiek van onzen tijd op, dat is de democratie waarmede wij zijn groot geworden en de auto cratie als haar tegenpool. Niet de tegenstel ling communisme en fascisme, zooals men u wijs tracht te maken, maar de tegenstelling democratie en autocratie is het waarmede wij te maken hebben. Voor den democraat is het hetzelfde of hij onder de autocratie van den communist of onder die van den fascist door moet. In het Oude Rome had men, óók dicta tors, maar zij werden voor hoogstens een half jaar benoemd. Onze tegenwoordige doen het anders. Doe wat Dampo in beide neusgaten. Doos 30, Pot 50 ct. Bij Apoth. en Drogisten. Evenals met de schoone Helena der oudheid, die werd aangebeden eenerzijds door tal van vereerders, en die door vijanden werd geroofd, is het met de democratie gesteld. Hartstochte. lijke aanbidders aan de eene zijde, door de groepen van de autocratie bespot en door het slijk gesleurd. Spr. zette hierna uiteen, hoe de v.d. de democratie verstaan: vrijheid, gelijkheid en broederschap, zeer zeker, maar dat begrip gelijkheid beteekent niet dat wij beweren, dat ieder mensch gelijk is. Wij zijn toch geen straatsteenen of gelijkgeschakelde indivi duen! Juist die bewering betreffende volkomen gelijkheid van de menschen voert tot auto cratie. Democratie als zoodanig beteekent de gelijk waardigheid van iederen mensoh, zonder rang of stand. En die waarde zit niet in het lichamelijke, in krachtpatserij. Immers, dan zouden wij het op moeten nemen voor de Goliaths. Bepaalt dan het intellect de waarde van den mensch? Dan zou dus in de maat schappij het intellect de hoogste plaats moe ten innemen. Neen, wij zoeken de gelijkwaar digheid van den mensch in iets anders. De diepere levensvragen zijn niet van verstande lijken aard; de weg dien wij te gaan hebben is veel dieper, het is ons ethisch-religieus besef, waardoor onze waarde als mensch bepaald wordt. Daarvan ook moet een Chris ten democraat zijn, en daarom past het prachtige „Mijn schild ende betrouwen Zijt gij, o God, mijn Heer" volkomen bij de democratie. Thans wordt het klakkeloos gezongen door menschen, die niets hiervan begrijpen en die het werktuigelijk opzeggen. Vroeger werd het begrip democratie ver eenzelvigd met algemeen kiesrecht. Thans hebben wij begrepen, dat democratie is een mentaliteit van den mensch, de zucht naar vrijheid. Wij eischen de vrijheid om ons leven te mogen leven, zooals wij persoonlijk dat voor God kunnen verantwoorden. Democratie be teekent dus vrijheid van godsdienst, vrijheid van vereenigingsrecht, vrijheid van het recht om te mogen vergaderen, om verzoeken aan de overheid te richten, enz. We hebben dit alles reeds en waardeereij het niet altijd vol doende. Tegenover onze rechten staan natuur lijk plichten. Een der eerste is verdraagzaam heid in de staatsgedachte. Wij hebben geluk kig sociale rechtvaardigheid in onze wet geving, en het is, hoe men verder over onze regeering moge denken, haar groote ver dienste, ondanks de ellendige tijden, aan onze sociale wetten niet te hebben getornd. Die democratie, zooals hier geschetst, ligt verankerd in ons volkskarakter; reeds in de Middeleeuwen heerschte zij, en uit onze ge schiedenis weten wij dat zij herhaalde malen met de tyrannie in botsing kwam. (Philips II, Lodewijk XIV, Napoleon). Spr. gaat daar nóg nader op in. Thans beleven wij weer hetzelfde. Als goed vaderlander hebben wij te zien naar de resultaten van het verleden. Wij heb ben dit land, ons vaderland, lief, omdat er onze familie, onze vrienden, wonen; omdat er onze taal gesproken wordt, omdat wij er de eigen sfeer vinden, waarmede wij vertrouwd zijn, de eigen luchten, de wind die om ons hoofd waait. Tenslotte behandelde spr. de vrijz.-dem. ge dachte. Er is de groep (de dogmatische socia listen) die de gemeenschap voorop stellen en daaraan de belangen van den enkeling opoffe ren. Het liberalisme keert het om en zegt: de belangen van den enkeling vóór alles, daarna pas de gemeenschap. Wij staan daar tusschen in, hetgeen volstrekt niet uitsluit dat wij ten allen tijde b.v. tegen staatsbemoeiing zouden zijn. In andere stelsels vindt men deze houding ook. Synthese willen wij, geen antithese. Er is geen scheiding tusschen godsdienstig en vrij zinnig leven. De menschelijke ziel is toch geen vrachtschip met waterdichte schotten! Telkens weer ziet men gebeuren, dat in tal van col leges de vrijzinnig-democraten allerlei dingen moeten opknappen, waarmee men geen raad weet. Zoo zoeken de vrijz.-dem. naar samenwer king, naar eenheid. Wij leven in een storm- achtigen tijd, alles kracht, de winden gieren om ons heen. Wij moeten zorgen dat het door ons ontstoken vlammetje blijft branden. De rest van den avond was wederom aan minder ernstige dingen gewijd; behalve de 23) Een oogenblik dacht Larry er over, of hij °P den inspecteur zou werpen, maar hij et dat denkbeeld varen en gehoorzaamde et bevel van de gewapende macht. »We zouden naar mijn flat kunnen over steken," zei hij, zich in de omstandigheden schikkend. „Hij is nou toch weg." ..Zoo?" spotte Keating, en dwong Larry de s«aat op. Halverwege bleef hij staan en staarde verwonderd naar de stoep, waarop hij 'em het laatste had zien liggen. ..De stoep is er tenminste nog," zei hij bit- r- ..Dat is een troost." >.Die kerel schoot Clem op twee meter af- and neer," merkte Larry nieuwsgierig op. had hij een pantserplaat gedragen, dan as hij er toch niet aan ontsnapt. De vraag 18 maar, wie hier lijken aan 't vervoeren is geweest." "Je schijnt goed op de hoogte te zijn," vond hebt"18' "Net alSOf Uit dC e€rste hand ^airy gnf geen antwoord en Keating ging di ^'chter bij hem loopen, om de revolver, e hij nog in de hand had, te beschermen te- en de belangstellende oogen van de lui, die op het geluid van de schoten afgekomen wa ren. Zonder veel complimenten baande hij zich een weg door het troepje heen, en blies op zijn fluitje, dat snerpte door de stille straat. Na twee minuten kwam een politieman aandraven. „Waar was je, toen ik floot?" beet Kea ting hem toe, en liet even zijn penning zien. „Hoek Conduit Street, mijnheer." „Heb je de laatste vijf minuten iemand voorbij zien komen, die waggelde alsof hij dronken was of gewond?" „Nee, mijnheer, ik heb niemand in dien toestand gezien." „Ga terug en vraag den verkeersagent, of die iets gezien heeft en kijk onderweg in alle bevinkje gespeeld," zei Larry verwijtend. Zijn oogen fonkelden boos. „Het wordt tijd, dat je dien vogel vangt, Keating. Anders ben je werkelijk je kostje niet waard. Waar denk je, dat ik belasting voor betaal?" „Ik weet niet, of jij belasting betaalt, maar wat kwam de Strooper hier eigen zoe ken?" „Ik denk het halssnoer, dat ik van de pra- vin van Raith gestolen zou hebben," schertste Larry voorzichtig. „Of weet jij het misschien beter?" „Ik weet alles. Hij wou dat strookje papier hebben, dat Dennis Teyst destijds hier heeft gelaten." „Waarom bevorderen ze jou niet, Kea ting?" vroeg Larry bewonderend. „Komt wel terecht, en ik zou me erg moeten vergissen, als jij niet de eerste sport bent van de ladder, waarlangs ik omhoog zal klimmen. Dennis zat met het papiertje in zijn maag. Hij had juist iemand gemold en twijfelde er aan, of hij zich nog uit de voeten zou kunnen maken. Wat moest-ie doen? Hij gaf zijn geheim door aan jou, voor 't geval, dat het met hem misliep. En 't liep mis, want hij was niet zoo'n baas met een lachte met voldoening. „fs de voordracht uit?" vroeg Larry. „Nog niet. De Strooper is hier komen zoe ken, wat Dennis toen voor je achtergelaten heeft. Hij had al iets in dien geest bij Ralph gehaald." „Op dit oogenblik merkte Keating voor het eerst het briefje op, dat de Strooper had achtergelaten. Hij las het en gaf het toen aan Larry; er was hem iets nieuws inge vallen. „Het klopt als een bus," zei hij langzaam. Hij bedoelde, met de theorie, die hij had ge vormd, toen hij Larry in het tegenoverlig- portieken en andere schuilhoeken, of er zich misschien iemand verborgen heeft." Toen de agent weg was, kwam er een tweede, uit de andere richting, en Keating vuurde zijn vragen opnieuw af, met hetzelfde resultaat. Ook deze man werd weggezonden. „We zullen maar naar boven gaan," zei Keating toen. „Ja, nadat je de heele Bruton Street wak ker hebt gemaakt," meende Larry ontevre den. „Dat had je wel kunnen laten, Keating. Ik zou er een slechten naam door kunnen krij gen." „Dat zou lam zijn," antwoordde Keating on verschillig, „vooral omdat je niets tot je ver dediging zou kunnen aanbrengen." Het licht boven was nog aan en Larry bleef in vijf minuten zóóiets klaar te spelen, zei hij. „Ik kan nog wel wat anders klaarspelen in vijf minuten, als je je niet rustig houdt," gromde Keating en trapte de deur dicht. Larry ging zitten en luisterde naar Kea ting, terwijl die telefonisch verslag uitbracht van zjjn laatste ondervindingen. „Hoor nou eens, Larry," zei hij toen, „laten we spijkers met koppen slaan. Ik wil en zal de waarheid van je hooren, dus denk eens goed na en vertel me dan eens, hoe lang je in die flat hiertegenover gfeweest bent." „Een klein kwartier." Keating glimlachte verdraagzaam. „Maak dat den coroner maar wijs. Maar wat had je er eigenlijk te doen? En kom nou niet met 't smoesje aan, dat je van 't uit zicht wou genieten." „Toch wou ik dat. Vanmiddag merkte ik, dat Clem in de buurt op den loer lag, ver momd als een provinciale tooneelheid in zijn eerste stuk. Om ongeveer acht uur, toen ik uitging, was hij er nog. Ik liep een blokje om, ging de flat hiertegenover door de achterdeur binnen en bespiedde Clem bij zijn interessante werkzaamheden." Keating knikte. „Je moest een stralenkrans zien te krijgen," zei hij, en nam een sigaret. „Toen zag ik jou aankomen," vervolgde Larry, „en met Clem naar binnen gaan. Vijf minuten later kwam hij alleen naar beneden hollen. Tegelijkertijd kwam er een oogen- schijnlijk onschuldig burger aanwandelen, die, zoover als ik zien kon, in 't grijs gekleed was." „Zooals jij," merkte Keating droogjes op, maar de ander deed, alsof hij niets gehoord had. „Ineens richtte Clem zijn zaklantaarn op den man, zei een paar woorden en ging op hem af. Toen schoot de man in 't grijs hem neer, vanuit zijn zak, en vluchtte het huis bin nen, waar ik het geval stond aan te kijken, terwijl Clem ineen zakte. Ik ging onmiddellijk naar beneden en daar ontmoette ik jou. Dat is alles wat ik weet. Ik veronderstel dat de vent recht doorgeloopen is, door de achter deur naar buiten." reeds genoemde medewerkers moeten nog ge noemd worden de heer D. van Steenbergen, die, begeleid door mejuffrouw M. Hendrikse, een drietal zangnummers ten beste gaf, en de heeren P. Arens en Van der Wal, die ons o.a. op de piano (met drum-begeleiding) wisten te vertellen dat het allemaal waar was wat er van Dixie verteld werd (It is true what they say about Dixie). Aan het einde van de vergadering bleek onder de aanwezigen genoeg animo te zijn om toch het doel, de oprichting van een af- dee'mg, over te gaan. Belegen dramatiek. Op de affiches heeft men het gelezen: de aloude „Rozenkrans", gegeven door Pierre Mols en Enny Molsde Leeuw is gekomen aan zijn 900-ste opvoering, en alleen reeds daarom verdient zij belangstelling. Welnu... die belangstelling was er en een goed deel van het Casino gisteravond vullende publiek bestond ongetwijfeld uit oude vrien den van Bisson's bewerking naar de door een wereldpubliek stukgelezen roman van den zelfden naam. Het is met dit stuk een eigenaardig geval, een van die raadselen waarin het heden- daagsche tooneel zich pleegt te wentelen en een raadsel, waar zelf de geheide tooneel- „big-men" geen raad mee weten. Want deze „Rozenkrans" behoort tot het reeds oud-geworden tooneel, tot de afdeeling waarover onze vaderen nog met aandoening in hun stemmen gewagen, maar waarmede de jongere generatie niet zonder profanie spot. Zooals het oneerbiedig pleegt te spotten met alles wat zweemt naar het lichtelijk sentimen- teele, naar het zwaar-tragische en naar het ultra-zielroerende. Tenslotte valt het niet te ontkennen dat ook in het hedendaagsche tooneelrepertoire de niet eens meer gloednieuwe zakelijkheid haar eenigszins kille entrée genaakt en we moeten meekost wat kost. En we hebben ons in de roodpluche fauteuils laten wegzinken en de oude bekende, die „Rozenkrans" heet, aanschouwt. Het was weer precies zooals een jaar geleden, toen men nog vele tientallen van de 900-ste uitvoering af was, en toen het precies dezelfde dames en heeren van de Vereenigde Schouwspelers waren, die ons in extase brachten. Het lijkt ons vrij overbodig in extenso te vertellen, wat de „Rozenkrans" inhoudt, alleen om 't feit dat iedereen daar opperbest mee op de hoogte is. Niet overbodig is het evenwel er op te wijzen, dat dit stuk niet dood-gespeeld is. Daar is geen sprake van een vertolking, die mat en /ervelend was en waarbij de spelers zinnen zegden zooals ze die al jaren gezegd hebben. Integendeel, er was frischheid in deze vertolking en er woei een wind over de Casino planken die men zelfs jeugdig-aandoend zou kunnen noemen. En dat is het beste wat men van een gezelschap kan beweren. En laat ons eerlijk zijn, ook het stuk als „stuk" deed het nog wonderwel, ook al zijn daar wel wat veel tranen, en al wordt er in het kwartet bedrijven heel veel gefilosofeerd over de Liefde en dat op een wijze zooals men die niet veel meer hoort. Maar is het niet mogelijk dat juist daarom een enthousiasme onder de aanwezigen te bespeuren viel dat na het laatste bedrijf ae vormen van een ovatie aannam en ook dat we er zeker van zijn dat volgend jaar zoowel Pierre als Enny naar Den Helder zullen tijgen ter brenging van „De Rozenkrans" in 1000-ste opvoering. En we zullen er weer heengaan en we zullen weer schrijven dat het eerlijk gezegd wel een beetje ouderwetsch is... en wat sen timenteel en wat belegen old English... En dat men weer zooals op 18 October 1936 zeer tevreden naar huis ging... En dat niet alleen onze vaderen... Keating sloeg zijn oogen vroom naar het plafond. „Zoo blank als sneeuw," mompelde hij, en voegde er bij: „als het een poosje gedooid heeft." Larry trok zich van die spotternij niets aan. Hij stak een sigaret op en keek naar den chaos, waarin zijn kamer veranderd was. „Ik hoop, dat je al die moeite niet voor niets gedaan hebt," zei hij. „Ik zou het ver velend vinden, als je het lino opgelicht had om alleen maar onschuldige planken te vin den." „Zet eens een andere lpaat op," gromde Keating, „en zet 't uit je hoofd, dat ik je boudoir zoo overhoop gehaald heb, wil je?" „Iemand heeft hier in elk geval aard- gende flat had ontmoet, en Keating had er een hekel aan, een veelbelovende theorie los te laten. Hij nam zijn vulpen en bood ze Larry aan. „Schrijf dat briefje eens over," noodigde hij, en Larry gehoorzaamde met een ge heimzinnig lachje. Keating keek over zijn schouder en zag, dat wat Larry schreef, tot in de kleinste bij zonderheden gelijk was aan het handschrift van den Strooper. Hij gromde. Het was een sluwe streek van Larry, want 't zou veel verdachter geweest zijn, als hg met een heel andere hand geschreven had. „Geestig gevonden," zei Keating. „Ik ver gat, dat je een ridder van de pen bent." „Vervalscher, meen je? Je hebt me al verschillende aardige namen gegeven alleen kattenmepper nog niet." „Dat komt nog. Je hebt ook al allerlei b(j de hand gehad, van ruitentikken tot frau des in zaken toe." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 7