Terug uit het land van de Tsjechen Natuurleven in de Wieringermeer Zaterdag 14 November 1936 Vierde blad WANNEER ik nu maar een drama tisch talent bezat en niet altijd zoo gemakkelgk den komischen kant der dingen zag, dan zou ik een hartverscheurend verhaal kunnen vertel len over den dag, dat ik weer met pak en zak klaar stond om „Paulihof" lebewohl te zeggen, wat geen kleinigheid was in het Jung Vaterland Heim, waar behalve 250 kinderen en 10 leidsters, ook nog 10 personen keuken- personeel woonden. Met deze laatste was ik vooral goeie maatjes geworden in de 2 we ken, dat ik de eenigste gast in het Heim was en het gevolg was nu een langdurig handen schudden en een 10 X herhalen van, ja, dat ik wirklich genoeg te eten had meegekregen, vielen Dank, griisz Gott, waarna me door de waschvrouw, opgestuwd door den Hausmeis- ter, het Stubenmadchen en al de anderen, een bouquet werd overhandigd, welke stevig was samengebonden met een krans van uitgepunt vloeipapier er omheen, 't Geheel zag er on geveer uit als zoo'n bloemkool, waarmee een schuchtere jongeling het jawoord van zijn even schroomvallige aangebedene gaat halen en ik was bijna in den lach geschoten, als het niet zoo echt hartelijk bedoeld was geweest. Met stralende gezichten stonden ze allen te kijken wat het lieabes, gnadiges Fraulaan er wel van zou zeggen. Het handenschudden Jjegon weer opnieuw, tot ik met al m'n bagage naar de binnenplaats vluchtte, waar de kin- deren stonden opgesteld. Ik stak meewarig m'n bloemkool omhoog: „Wiedersehn Ma- derl!" en als uit één mond klonk de afschu- welke kreet: „Heil!!!!", zoodat ik van schrik bijna door m'n knieën zakte en sprakeloos jnaar een beetje béte grijnsde. In den trein had ik echter 10 uur tijd om weer tot mezelf te komen en toen was ik in Wien, de nooitvolprezen stad van Wein, Weib, Gesang en Walsen. Maar voor menschen die, zooals ik, meenen, dat dit alles in Weenen als hetware maar voor het grijpen ligt, is de stad een geweldige ontgoocheling. Wel liep ik vol bewondering rond in de Stefanskirche, bracht vele fijne uren door in de schilderijen musea en raakte (voor de étalages) in ver voering voor de zwierige Weensche mode, maar bijna al deze dingen vindt je ook in andere groote steden. Alleen in het voorma lige keizerlijke slot en in Schönbrunn, het zomerverblijf der vroegere vorsten, zie je nog iets van den ouden glans en de vroegere weelde, maar deze paleizen behooren meer tot het verleden dan tot het tegenwoordige leven. En dan het Prater, waar in het voorjaar die Baume wieder blühn, het 70 ha groote park, waar 's zomers de menschen komen met kinderwagens, honden en een voetbal, om in het dorre gras te zitten tusschen de hooge kladdebossen en het achtergelaten pa pier en te luisteren naar het gezwetter van de musschen en het gerammel van de trams in de verte. Wellicht.dat voor menschen, die op een bovenhuis in de stad wonen, het Prater een aangename afwisseling is, maar voor wie wel eens een stukje echte natuur ziet en ten minste voor mij, die juist uit de oerwouden van Karnten kwam, was het toch maar Er satz. Het Prater werd vroeger alleen voor hoffeesten gebruikt, tot in 1781 Josef II het ook voor het publiek openstelde. In één hoek ontstond toen het zgn. Wurstelprater, een soort vaste kermis en hier heerscht nog de echte Weensche vroolijkheid. Een aardig avontuur beleefde ik in één der Weensche volksbuurten, waar groote huur kazernes de straten een eentonigen aanblik geven. De vrouw die ik wilde opzoeken, een voormalige keukenhulp van Paulihof, moest echter een eigen huis bezitten. Ook had ze me verteld, dat er steeds zooveel deftige da mes en heeren bij haar over den vloer kwa men, maar aan de waarheid van dat verhaal twijfelde ik eenigszins, evenals aan haar be wering, dat ze een barones was. In de be wuste Gasse aangekomen, bleek no. 14 het grauwste en bouwvalligste huis van de heele buurt te zijn. Tevergeefs zocht ik een huis deur; onder een soort poortgebouw door kwam ik in een schilderachtig hobbelig slopje, met aan weerskanten een lange rij kleine venster- DE BEKENDE CARLSBRüCKE IN PRAAG DE MARKT IN BRüNN, tjes en scheefgezakte deuren. Een beetje wei felend drentelde ik het steegje in, heelemaal tot het eind, waar onder een magere kas tanjeboom een tandeloos oud mannetje op een omgekeerde emmer zijn pijpje zat te rooken. Op zijn aanwijzing trok ik één der vuilwitte deuren open en stond onder aan een cementen wenteltrapje. Meteen wist ik ook, dat dit het juiste adres was, want boven in het half donker hoorde ik de bekende krijschstem al commandeeren. Frau Paula was buitengewoon verrukt, dat ik daar ineens midden in haar armelijke woning stond; deed tenminste als of, maar geneerde zich blijkbaar toch een beetje voor de in het rond liggende rommel. Ze wist echter voor alles een verontschuldi ging te vinden, maaide met één veeg een hoop kapotte kousen van een stoel en stelde me met veel bombarie voor aan haar familie- DE Winter is in aantocht. De herfststormen zwiepen over het land en ook de Polder wordt niet vergeten. Integendeel! De open vlakte biedt geen enkelen tegenstand aan den bulderenden wind, en wie in dezen tijd voor het eerst met de Meer kennis maakt, kan aan een gevoel van verlaten heid, van troostelooze eenzaamheid niet ontkomen. Ja, het kén hier stormen, het kén hier regenen, het kén hier werke- lijk beklemmend kil zijn; maar ook bui ten den Polder is de Herfst niet de pret tigste tijd! Het weer lokt niet uit om naar buiten te gaan, om het veld in te trekken en de vogels op te zoeken, die op allerlei slib rijke plekken hun kostje trachten op te halen, of in de verspreid staande boschjes een beetje beschutting trachten te vinden voor de gure herfststormen. Toch valt het aantal vogels mee. Het is wel heel einders dan in den broedtijd, als alle vogels een eigen tehuis hebben; waar je als het ware kunt gaan zitten wachten tot ze weer op hun vaste plekje neerstrijken, maar toch hebben ze nu ook vaste pleisterplaatsen, waar ze altijd te vinden zijn. Ik denk aan de vele trekvogels, die, door het gure weer op gehouden op hun tocht, naar het Zuiden op allerlei beschutte plekjes een goed onderko men zoeken. Allerlei steltloopers als Wulpen, Tureluurs, Snippen, Groenpoot- en Zwarte Ruiters, Witgatjes en wat al soorten meer op de drassige oevers van sommige tochten; Goudhaantjes, Vinken, Merels en Koperwie ken in de boschjes. Ook de Kuifleeweriken ko men weer uit Noordelijker streken, en zoeken het zonnige Zuiden weer op. Deze echte step- penvogel schijnt de laatste jaren van aard te veranderen, en hoewel minder dan het vorige jaar, heeft hij ook dit jaar weer in de Meer gebroed, en heelemaal niet op een plekje, dat aan een steppenlandschap zou herinneren: gewoon tusschen het gras, net als zijn neefje de gewone Veldleeuwerik. Op de foto ziet U het nest met v(jf dichtbehaarde donsjongen. Hun was echter geen lang leven beschoren, daar een kat zich over hen ontfermde! Het lijkt wel, of deze vogels het zonnige in het Zuiden wel kunnen missen. Er zijn tenminste wel Kuifleeuweriken, die in den normalen Hol- landschen winter, dus in zoo'n lekkeren kwakkelwinter, ons landje warm genoeg vin den, en big ven hier bijna den heelen winter over. Bg een sterkere temperatuurdaling zoeken ze het echter toch zuidelijker. Het is eigenlijk een wondervreemd verschijnsel, die jaarlijks terugkeerenden trekdrang bij vele vogels. Op een goeden dag krijgen ze het in den kop en duizenden slaan de vleugels uit voor een langen, langen tocht, over vreemde landen, langs rivieren, over bergen en zeeën, totdat ze de streek, waarnaar hun onbestemd verlangen uitging, bereikt hebben; om na een bepaalden tgd „den Weg zurück" in te slaan. leden. Ik had al spoedig in de gaten, dat voor het slop Frau Paula 6 weken voor ple zier „buiten" was geweest. Ze deed alsof we hartsvriendinnen waren, sloeg me herhaalde lijk op beide schouders en zei, dat ik natuurlijk bleef „jausen". Zoo zat ik op dat vervallen bovenkamertje Kaffee te drinken en Kuchen te eten en liet me veel griezelige waarheden vertellen door de bijgeloovige menschen, die Frau Paula allemaal uit de kaarten had voor speld en vernam, wat je allemaal niet moest doen, om geen zwarte schaduw of donker gevaar over je huis te lokken. Maar ook vertelden ze me van de nijpende armoede die hier in de steeg en in vele anderen wordt geleden, meestal als gevolg van werkloosheid; want in het arme Oostenrijk ontvangen de werkloozen slechts 1 jaar volledigen steun en krijgen dan langzamerhand minder tot ze aan het eind van het 2e jaar heelemaal aan hun lot worden overgelaten, daar ook gemeente besturen en armbesturen niet in staat zijn voldoende te helpen. De vele bedelaars, die in bijna alle straten in biddende houding hun „bitte schön", „bitte-bitte" staan te klagen, zijn dan ook geen beroepsbedelaars zooals men die elders wel eens vindt, maar geven een waar beeld van den verarmden toestand van het land. Van Wien zou ik verder gaan naar Praha, maar onderbrak deze reis nog in Brno, het vroegere Brünn. Het bezienswaardigste van Brno is het prospectus, dat de stad beschrijft als „een lachende krans in een boschrijke om geving" (ofschoon ik er geen bosschen heb gevonden) en verder in schoonklinkende woorden uitweidt over enkele fabelhaft schone bouwwerken, die niet eens meer be staan. In werkelijkheid is het echter wel zoo als de Gerant van m'n hotel zei: „ach, in Brünn ist ja nichts Gescheites". Toch heb ik er nog iets aardigs gevonden (wat niet in het prospectus werd genoemd), n.1. de groote groentemarkt op het plein Zelny, waar eenige honderden boerenvrouwen, onder kolossale parasols hun bloemkool, to maten, druiven, noten, paprika, enz. ten ver koop hebben uitgespreid. In hun omvangrijke, lichtblauw of lila geruite rokken, waarboven een stijve blouse en een gebloemden hoofddoek, zitten ze gemoedelijk, schijnbaar zonder veel concurrentiestrijd, eventueele koopers af te wachten. Is de handel wat stil en stooft het zonnetje recht warm, dan dutten er velen in en zitten te knikkebollen over hun korven. Nadat ik nog naar de Spielberg was ge weest, de vroegere staatsgevangenis, waar „naast gemeene misdadigers ook edele vech ters voor de vrijheid der volkeren geleden en dikwijls door den dood waren achterhaald", was ik naar mijn meening in Brno uitgekeken en spoorde verder naar de Tsjechische hoofd stad, waar alle straten, steegjes en sloppen een aaneenschakeling zijn van mooie kerken, arkaden-gangen en prachtige gevels, waarin meestal een rustieke ingang en bijna altijd eenige familiewapens. Het is ondoenlijk een Alles, wat onbekend is, prikkelt den mensch; men wil iets niet onbekend laten, en zoek en zoekt, net zoolang tot men de oplossing vindt, of meent gevonden te hebben. Aan dien trek van de vogels hebben al veel vogelkundigen hun heele leven gewijd; er zijn veel boeken over geschreven en nog is maar een tipje van de sluier opgelicht. Er is al aardig wat bekend, zeer nauwkeurig heeft men de verschillende wegen, die de trekvogels nemen, onderzocht en vastgesteld; met behulp van geringde vogels heeft men de snelheid kunnen bepalen, en ook weet men, bij welke weersgesteldheid de sterkste trek plaats vindt. Maar over het waarom? Met de ge makkelijke bewering, dat het hun hier te koud wordt, of dat er geen voedsel meer aan wezig is, schijnt alles opgelost, maar in wer kelijkheid is het toch wel een beetje ingewik kelder. Die vogels, in vergelijking met de menschen toch onontwikkelde schepsels, slaan instinctief precies denzelfden weg in, die al hun voorvaderen genomen hebben,en toch is er niet altijd een ouderen vogel bij, die ze den weg zou kunnen wijzen. Wat een aardijks- kundig geheugen zou de leider ook moeten hebben om een goede gids te zijn. De piloten van de K.L.M., hoe knap ook, hebben toch altijd nog kaarten en kompas te hunner be schikking. Misschien zijn al die geheimzinnige neigingen in de trekvogels, die we onder het woord instinct samenvatten, onmogelijk op te lossen, omdat we dan trachten te vinden de Steen der Wijzen, de oplossing van het groote Geheim der Schepping en ik zou het niet durven wagen in deze rubriek over zulke din gen te schrijven. Dat zou beter passen in de Geestelgke Levens van Astor. Maar hoe het ook zij, men is over de geheele wéreld bezig, de gedragingen van de trekvogels te bestude ren en in de Kop van Noord-Holland doet het Vogeltrekstation Texel buitengewoon belang rijk en wetenschappelijk werk. We kunnen nu eens nagaan, hoe de vogels zich dit jaar in "de Meer gehouden hebben. Uit den aard der zaak hebben er soorten ge broed, die nu, bij het in cultuur nemen van bijna den geheelen polder, vertrokken zijn; maar daartegenover hebben we toch ook aan winsten boeken. Ik zal u verbaasd doen staan: er broedden dit jaar in de Meer 50 soorten vogels! Misschien zijn er sommigen onder u, die hun schouders ophalen en voor wie dit getal niets zegt. Probeert u dan eens om zoo voor de vuist weg 50 soorten op te noemen. Ik ben er van overtuigd ,dat ver- scheidenen niet tot dat getal toe kunnen ko men; en diegenen, die dat ^gctal wel kunnen halen, en die al die vogels kennen, dat zjjn je ware vogelkenners! Misschien zal ik in een ander stukje enkele aanwinsten wat uitge breider beschrijven. Recht si Nest met vijf jongt kuifleeuwerikken beschrijving te geven van al het schoons dat in Praha te zien is. Van de vele kerken (al leen in de oude binnenstad zijn er al een hon derd) is de Sint Veit Cathedraal wel de merk waardigste. Hiermede is men reeds in de 14de eeuw begonnen te bouwen en in 1929 is het eindelijk klaar gekomen. Daardoor vindt men er niet alleen kunstwerken uit vorige eeuwen, maar ook uit onzen tijd. Gelukkig zijn de laatste in een bepaalden hoek van de kerk ondergebracht, zoodat de sfeer in het oude gedeelte niet wordt verstoord, want volgens mij, kunnen die rechte, hoekige heiliggen- figuren en vooral die moderne, onbegrijpe lijke gebrandschilderde ramen niet wedijveren met die uit vroeger tijden. Maar mg'n smaak is nu eenmaal een tikje ouderwets; wellicht zullen velen het niet met mij eens zijn. Sprekende van Praha, kan ik niet anders dan lofliederen zingen. Misschien heb ik het ook gunstig getroffen met mijn begeleiders, want in het Studentenheim waar ik logeerde, leerde ik enkele jongeluid kennen die niet al leen trotsch waren op hun hoofdstad, maar zich ook speciaal interesseerden voor bouw kunst en mg overal mee namen naar wat de moeite waard was. Zoodoende vernam ik ook allerlei bijzonderheden, die me anders zeker zouden zijn ontgaan, zooals b.v., dat de ver gulde sterren rond het hoofd van den Heili gen Johan von Nepomuk, één der vele beel den op de Carlsbrücke, bij de studenten zoo zeer in trek zijn als mascotte en dat deze, wanneer ze op het punt staan examen te doen, er graag een gevaarlijke nachtelijke klimpartij tot boven in het beeld voor over hebben, om zich zelf succes te verzekeren. Het eenige onaangename in deze mooie stad was de onverstaanbare Tsjechische taal. Geen enkel opschrift en geen enkele aankondiging kon ik ontcijferen. In het begin vermaakte ik me daar nog wel mee en stond b.v. een heelen tijd te peinzen voor een étalage waar in te lezen was, dat 1 kus 6 cent kostte, voor dat ik begreep, dat daarmee de prijs per stuk was bedoeld. Maar langzamerhand be gon dat toch te vervelen; ik kon nog niet eens den weg vragen, want, was ik nog zoo gelukkig iemand te treffen die genegen was Duitsch te spreken, dan kon ik namen als Staromestska, Mostecka of Krizovnicke namesti, toch niet verder dan 2 huizen ont houden. Toen ik na ruim een week er bijna in slaagde mijn eigen adres hardop te zeggen, moest ik al weer verder reizen, want helaas gaat ook in Praha de tijd snel. Via de bierstad Plzn (Pilsen) ging ik naar München. Hier werd juist een grootsch feest gevierd, natuurlijk niet omdat ik er kwam, maar ter inwijding van den nieuwen wijnoogst, zooals dat nu al 126 jaar lang wordt gedaan, en wel op D'Wiesen, waar allerlei vermake lijkheden waren opgebouwd, zooals een Hi- malajabaan, een hipodroom, rariteitenverza melingen en vooral niet te vergeten de gele genheden voor „Bier und Brez'n und all den köstlichen Wies'nschmankerl'n", want het gaat Dezer dagen was ik weer eens in het veld met een tweeledig doel. Natuurlijk probeerde ik in de eerste plaats vogels in de kijker te krijgen, maar al vrij spoedig werd mijn aan dacht door iets anders getrokken. Men spreekt zoovaak over de jachtpartijen en aan tallen geschoten hazen in de Meer, dat ik daar ook wel eens iets van wou zien. En het geluk was mèt me!. Ik moet vooraf eerlijk beken nen, dat ik geen verstand van jagen heb. Ik behoor echter niet tot diegenen, die de jacht veroordeelen en in strijd achten met alles, wat op dierenbescherming lijkt. Naar mijn meening is, dat de jacht als eerste en voor naamste plicht voorschrijft, dat de dieren niet gemarteld en vlug en doeltreffend ge dood worden. De tegenwoordige geweren en patronen zijn daarvoor de beste waarborg in handen van goede, ervaren en conscientieuse jagers. Maar zooals het in alle vakken, in alle ambten is, zoo is het ook hier: er zijn jagers en jagers! Oordeelt u zelf. In mijn nabijheid, op den weg stopte een vijftal mooie auto's en daaruit stapten jagers, zes in getal. Ze werden begeleid door een half dozijn drijvers en één hond. Men posteerde zich op verschillende plaatsen op de kavel, die door water was omgeven. Eén jager had post gevat bij een dam in een sloot; hij had zich zelfs verdekt opgesteld, zoodat de hazen, die over den dam in veilig heid probeerden te komen, in de muil van den leeuw liepen. En ja, daar kwam er al één aan. Het geweer aan de schouder en de loop wijst naar de arme Langoor, die niet weet, welk lot hem boven het hoofd hangt. Pang, gaat het schot. Het haar vliegt in het rond, maar Langoor ontsnapt. Hg schijnt het toch te pakken te hebben, valt, richt zich weer HET BEELD VAN DEN HEILIGEN JO HAN VON NEMOPUK OP DE CARLSBRüCKE, er op dit lustige feest vooral om, veel worstjes te eten en veel bier en wijn te zwel gen. Maar wanneer je volop van het Oktober feest wilt genieten, moet je niet den vorigen avond blootshoofds op een perron hebben staan wachten, waardoor een onaangename keelontsteking is ontstaan die je met wee moedige gedachten over „eenzaam in den vreemde sterven" doet rondloopen, want dan mis je de juiste stemming en kruipt liever den geheelen dag in je hotelbed en reist zoo gauw mogelijk verder naar Heidelberg, het universiteitsstadje waar zoo'n groote roep van uitgaat, maar dat, behalve een ruïne en een mooie oude kerk, niet veel van het schil derachtige bezit wat je er verwacht. Ik raakte trouwens langzamerhand ook verzadigd van mooie en interessante dingen. De bergjes langs den Rijn vond ik eigenlijk maar matig en ook had ik niet veel belang stelling meer voor plaatsjes als Bingen, Rüdesheim e.d. Of was het heimwee dat me opeens te pakken had? Dat zeg je natuur lijk niet, maar wel wil ik bekennen, dat ik plotseling besloot, m'n reis door Duitschland met eenige dagen te bekorten en regelrecht door te sporen naar Holland, want het is nu eenmaal zoo: Oost, West, Thuis is 't altijd ook weer best. MTB. op, krijgt nog een schot, maar het is maar half en hij maakt zich toch nog uit de voeten. Maar de jager heeft geen tijd om zich langer met dezen haas te bemoeien (ziet u wel, dat ik geen jager ben, die zou „dit" haas zeggen!) want daar komt er al weer één aan. Ook die wordt onder vuur genomen. Nou zal het toch hoop ik beter gaan. Pang! Al weer mis. Wel stuift weer haar in het rond, maar Langoor nummer twee weet aan verder on heil te ontkomen. Toch zijn zijn gedragingen van dien aard, dat de veronderstelling ge wettigd is, dat ook hij ten doode is opge schreven. De jager herlaadt zijn geweer en stapt de kavel op om zijn slachtoffers van dichtbij het genadeschot te geven. Maar daar heb je num mer drie! Aangeschoten verdwijnt hij en weet langs de slootkant te ontvluchten. Onder- tusschen weten de twee andere in een greppel te komen. Nummer één blijft onzichtbaar, maar nummer twee stapt een honderdtal meters verder uit de greppel en strompelt kuchend verder, opgejaagd door dat twee- beenige gevaar met de vlammenspuwende ijzeren stok, den jager, die echter van ver dere vervolging afziet. Hij moet zelfs hard- loopen om de andere jagers, die al weer ver der getrokken zijn, weer te kunnen inhalen. Dat waren drie hazen, die, zwaar aange schoten, in een greppel of op een ander be schut plekje hun doodsstrijd streden. De hond kwam niet in actie om de gewonde dieren op te sporen, maar werd zorgvuldig vastgehouden: er liepen immers een paar kavels verder enkele tientalen schapen! Wat zou u zeggen van een examen? Ik ben wel geen voorstander van examens, maar hier zouden de jagers door middel van een examen in schietvaardigheid eens aan de tand gevoeld kunnen worden. Ik geef dit middel ter overdenking. Natuurliefheber.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 9