MjruvelljlV
e en
T HOEKJE
OUDERS
Tob nooit hoekje
Eerlijke antwoorden
op kindervragen*
Vakkennis voor de huisvrouw.
VOOR DE
Moeder, waarom...?
Kinderen voeden ons, ouderen, ook op
door
Mevr. G. C. MeyerSchencke.
Nog wel niemand is ooit op het denkbeeld
gekomen om de vragen van een levendig kind
te tellen.
Inderdaad z(jn zij wellicht even ontelbaar
als de sterren aan het firmament en het is
eigenlgk wel héél jammer, dat men al deze,
uit kinderlijke nieuwsgierigheid gedane vra
gen niet op schrift kan stellen. Vele getui
gen van fijne humor, andere weer van intel
ligentie, sommige worden wellicht in alle on
bevangenheid gesteld en menigmaal staat
men inderdaad versteld van de gedachten-
gang, die blijkt uit de gestelde vragen. Het
kan dan ook niet anders, dat deze kinderlijke
vragen, naarmate de kinderen opgroeien, ver
vagen in de herinnering der moeder, die door
zooveel andere dingen nog in beslag genomen
wordt.
Naarmate een kind een levendiger geest
heeft, zal het vroeger pogingen aanwenden
om zijn weetgierigheid te bevredigen. Hoe
vreemd zulks moge klinken, is dit reeds het
geval lang voor het spreken kan. Onophoude
lijk gaat het kleine hoofdje in alle richtingen,
zijn oogjes nemen alles in zich op en de
handjes betasten de hem omringende voor
werpen. Niets ontgaat het kleine menschen-
kind en wanneer hij zijn gedachten tot uit
drukking kan brengen is het zeer zeker geen
gemakkelijke taak om op het veelvuldige
„hoe" en „waarom" een juist antwoord te
geven.
Hoe vaak heeft iedere moeder niet zelve
ondervonden, dat de kleine haar door zijn vra
gen in verlegenheid brengt, omdat ze het
goede antwoord niet weet te vinden. Steeds
leeren moeders nog van hare kinderen, omdat
zij de gestelde vragen niet gedachteloos mo
gen bantwoorden, doch zich in een bepaalde
richting moeten ontwikkelen om een ant
woord te geven, dat waar is, en de kinderen
tevens voldoet.
Een bekend opvoedkundige heeft eens ge
zegd: „Niet wij voeden de kinderen op, doch
zjj voeden ons op." Iedere moeder van jonge
kinderen heeft het in de hand door geduldig
op gestelde vragen in te gaan vragen, die
vaak hoogst wonderlik zijn, inderdaad de
basis te leggen voor de toekomstige ontwik
keling van haar kind.
Allen, die bij het onderwijs betrokken zijn,
vooral ook zij, die aan de legere school on
derwijs geven, Demerken al heel spoedig aan
de leerlingetjes, of zij uit een gezin komen,
waar de ouders de kinderen op hun belang
stellende vragen steeds wisten te antwoorden.
Men behoeft dan ook niet te betwijfelen,
dat dergelijke kinderen een onbewuste schat
van kennis meebrengen, die anderen zich
moeizaam moeten eigen maken.
Een onderwijzeres, met wie wij van gedach
ten wisselden over dit onderwerp, vertelde
ons dan ook, hoe opvallend veel de kinderen
van een medicus, die zij als leerlingen in haar
klasse had, reeds wisten te vertellen over
Eerste hulp, enzoovoort. De zoon van een tech
nicus over electrische leidingen en apparaten
e,m.
Wellicht zullen angstige moeders zich af
vragen, of dergelijke kinderen dan niet wat
heel vroeg wijs zijn. Ook hier kan de tact
volle beantwoording remmend werken, door
op vragen, die boven het bevattingsvermogen
zijn, zooveel te vertellen, als noodig is, in
verband met leeftijd en aanleg. Nimmer mag
zij zich echter laten verleiden een antwoord
te geven, dat onwaar is, op welk gebied ook
en haar kind uit gemakzucht iets op de mouw
te spelden.
Hoe „schijnbaar" onbeteekenend de vragen
van kinderen van vier tot zes jaar ook mogen
zijn, zullen zij de ouders steeds tot vreugde
moeten stemmen, omdat zij geleidelijk aan
meer inhoud krijgen en van geestelijke voor
uitgang getuigen.
Zij eischen van de moeders vooral het groot
ste geduld, omdat deze verreweg het grootste
gedeelte van den dag met de kinderen bezig
zijn en een belangrijk aandeel in hun opvoe
ding hebben Toch is er bfl het stellen van
vragen nog wel een onderscheid te maken tus-
schen die, welke inderdaad uit belangstelling
en weetgierigheid of slechts uit gewoonte en
steeds weer opnieuw dezelfde, gesteld worden.
In het laatste geval moet met eenige streng
heid opgtreden worden, en het kind leeren
begrijpen, dat alleen op redelijke vragen ge
antwoord wordt. Worden er inderdaad dingen
gevraagd, waarop de moeder het antwoord
schuldig moet blijven, dan is het afleiden der
gedachten van jonge kinderen het beste.
Oudere kinderen zullen begrijpen, dat moeder
niet alles weet en deze zal hen in zoo'n geval
naar vader verwijzen.
Afleiden mag echter ook weer geen ge
woonte worden, want het is veel verstandiger,
kinderen reeds vroeg uitleg te geven, over
dingen, die zij vragen en die wij hen beter
zelf kunnen vertellen, dan dat de kennis op
minder mooie en vaak onzachte wijze door
anderen wordt bijgebracht. Het laatste omvat
vooral ook de vragen, die kinderen stellen
over het wordingsprobleem en die niemand op
kiescher wijze kan behandelen dan de moeder
zelve, althans ook weer, voor zoover de kin
deren zulks kunnen bevatten. Stelt men hen
gedeeltelijk tevreden met de belofte later, als
zij grooter zijn en meer begrijpen, ook meer
te zullen vertellen, dan zijn de kinderen vol
daan en behoeven geen wijsheid bij andere
kinderen op te doen. Men bereikt hiermede
tevens, dat er een onverbreekbare band en
een vertrouwen tusschen moeder en kinderen
groeit en tenslotte zullen de jonge kinderen,
ouder geworden zijnde, niet schroomen hun
moeder vragen te stellen, waarvan de eerlijke
beantwoording hen sterk in ht leven zal doen
staan. Zij zien het leven, als zij eenmaal tot
de jaren des onderscheids gekomen zijn niet
als klatergoud, doch in zijn volle werkelijk
heid en daardoor zullen zij tevens voor veel*
teleurstellingen gevrijwaard worden en het
leven aandurven!
Gelukkig de kinderen, die weten, dat zij
met al hun vragen steeds een open oor vinden
bij moeder en vader, waarin zij een onbeperkt
vertrouwen stellen, dat niet teleurgesteld
wordt zelfs indien niet op elke vraag een
antwoord gegeven kén worden.
Hoe onderzoekt men weefsels op
kleurechtheid
Het is van belang, dat de huisvrouw de
stoffen kent, die zij verwerkt, want hierdoor
kan zij behoed worden voor tegenvallers of
teleurstellingen, als verkleuren, doorloopen en
dergelijke meer.
Men onderzoekt stof op waschechtheid, in
dien men er een reepje afknipt en dit op een
linnen of katoenen lapje legt en er met groote
steken op rijgt, daarna in zeepsop legt, dat
handwarm is. Is het waschecht, dan zullen de
kleuren niet afgegeven hebben aan het witte
lapje. In ieder geval is het wenschelijk, om ge
kleurde kleedingsstukken eerst in water met
een scheut azijn te zetten en nooit verschil-
ende bonte stoffen in één sop te wasschen;
steeds onmiddellijk naspoelen en op een arm
te drogen hangen. Nog vochtig afnemen en
strijken.
De lichtechtheid van weefsels gaat men na
door een stukje van een gekleurd weefsel op
een carton te spannen, dat men daarna voor
een open venster plaatst en aan zon, licht en
regen bloot stelt. Na een dag of tien vergelijkt
men het met de overige stof en ziet men of
de kleur hetzelfde gebleven is en of de stof
niet gekrompen is. Neemt men daarentegen een
stuk stof, dat men voor de helft afdekt en
daarna blootstelt aan het licht, dan heeft men
eveneens een zekere proef en vergelijkt beide
helften.
Men kan nagaan of weefsels krimpen door
twee even groote stukken te knippen en het
eene in een min of meer warme zeepoplossing
te leggen, naar gelang van het weefsel, daarna
drogen en beide stukjes vergelijken.
Men moet zuivere zijde van kunstzijde weten
te onderscheiden en verbrandt tot dit doel een
klein reepje, b.v. op een bordje. Kunstzijde
laat na het verbranden géén asch na, zuivere
zijde daarentegen wel.
Katoen onderscheidt zich van wol door de
uitgehaalde draden, die van katoen steeds vast
en recht zijn en van wol een golvende lijn geven
en gemakkelijk uit elkander te halen zijn.
Zuiver linnen kan men niet als katoen
scheuren, zonder een zeer ongelijkmatige lijn
te krijgen; flanel daarentegen geeft een zeer
fijne, rechte kant bij scheuren. De kwaliteit
van zuiver linnen is eveneens vast te stellen,
indien men het wascht, daarna droogt en
weegt. Een goede kwaliteit mag hoogstens
2 aan gewicht en lengte verliezen.
Ook met het bloote oog kan men linnen en
katoen onderscheiden en wel door de glans
van zuiver linnen en de meerdere matheid van
katoenen weefsels. De enkele linnen draad is
blank en recht.
„Nou die Smit bankroet is, gaat hij boeken
schrijven."
„Ja, papier ruineerde hem, nu ruineert hij
papier."
PRACTISCHE WENKEN.
Glazen vazen en karaffen, die aangeslagen
zijn, maakt men het best schoon met ge
kneusde eierschalen en azijn, dat men er een
uur of zes op in laat werken, daarna flink
schudden en naspoelen met schoon water.
Wanneer het marmeren blad van een an
tieke tafel of commode gebroken is, en niet
meer gerepareerd kan worden, behoeft men
deze meubelen niet meer als onbruikbaar te
beschouwen, doch kan men ze op weinig kost
bare wijze herstellen door de houten plaat, die
onder het marmer lag, te verwijderen en in
plaats daarvan een glazen plaat te nemen, met
een aardig kanten kleed.
Is de bovenste la een schuiflade, dan wor
den er onder het glas electrische lampjes aan
gebracht, die een heel aardig effect kunnen
geven.
De eerste gedachte.
Papa. Frits, de ooievaar heeft je deze
morgen een broertje gebracht.
Frits. Hoera! Dan is er nog een, die
ransel krijgt!
r
Zondag.
Ragoutsoep.
Kalfsoesters met doperwten.
Aardappelen.
Gevulde sinaasappel.
Maandag.
Gehakt.
Stoofprei.
Aardappelpuree.
Deensche griesmeelpudding.
Dinsdag.
Gestoofde varkensnieren.
Groene kool aardappelen.
Rijst met citroensaus.
Woensdag.
Biefstuk.
Brusselsch lof aardappelen.
Kwee Talem,
Donderdag.
Kalfslapjes.
Worteltjes aardappelen.
Bananencrême.
Vrijdag.
Kaaskoekjes.
Gebakken visch.
Bieten sla.
Gebakken aardappelen.
Fruit.
Zaterdag.
Stamppot van uien rijst.
Bessensapvla met Rozijnen.
Deeneohe griesmeelpudding.
Red Grëd.
7 dl bessensap, 3 dl water, 200 gram suiker,
100 gram griesmeel grove, 1 stokje vanille.
We brengen de griesmeel en het water aan
de kook en lossen er de suiker, liefst lichte
basterd in op, strooien er de grove griesmeel
in en laten deze massa ongeveer tien minuten,
roerende, doorkoken; waarna wij de massa
overbrengen in een met koud water omge-
spoelden vorm. Presenteeren met koude va
nillesaus, waarvoor noodig: 1 melk, 50
gram suiker, 35 gram custardpoeder.
Bij het koken van deze pudding gebruiken
we een alluminium of onbeschadigd emaille
pannetje. Indien er schilvers van het emaille
af zijn, neemt de bessensap door de verbinding
met het ijzer een onaangename smaak aan.
INDISCHE TOESPMS.
Kwee-ta lam.
Op verzoek.
Voor de onderlaag, die donker gekleurd is:
500 gram Javaansche suiker (goela Djawa),
een klein kopje heet water, 1 liter melk, 150
gram maizena.
Voor de witte bovenlaag: 3 dl melk, 2 dl.
room, 75 gram maizena, tikje zout.
We beginnen de goela djawa op te lossen
in het heete water en daarna zeven we het
door een fijn zeefje of een neteldoeksch lapje,
voegen er het grootste gedeelte van de melk
bij en brengen die aan de kook. Met de res-
teerende melk maken we de 150 gram mai
zena aan en voegen deze bij de kokende melk,
laten alles doorkoken totdat we een dikke vla
hebben, die we overgieten in een vrij ondiepe
schaal, liefst rond.
Voor de witte bovenlaag koken we de melk
en room met het tikje zout, (geen suiker),
houden er echter iets af om de 75 gram
maizena aan te maken, die we bijvoegen, zoo
dra de melk kookt, daarna blijven roeren tot
de maizenavla dik is, die daarna over de
bruine onderlaag wordt gegoten en geheel en
en al koud wordt opgediend.
Bananen Crème.
Bananen, geraspte chocolade, frambozen-
jam, dl melk, 1 eetlepel vanille custard
poeder, 2 eetlepels suiker, 1 ei, vingerbiscuits,
1 dl room, suiker.
We gebruiken voor deze toespijs éénper
soonsglazen vlaschaaltjes of wijde glazen en
doen in elk een theelepel jam, daarna worden
de glazen half gevuld met custardvla, waar
over een laagje aan plakjes gesneden bananen
komt en tenslotte ongeveer cm noog ge
raspte chocolade, waarna de bovenkant ge
garneerd wordt met geslagen room. Voor de
custard doen wij 2% dl melk in een steel
pannetje en brengen deze aan de kook, het
eierdooier, de custardpoeder, de suiker en de
achtergehouden melk wordt tot een papje ge
mengd, waarbij de kokende melk wordt ge
voegd (met een dun straaltje) daarna gaat
de massa terug in de pan, moet even door
koken, terwijl tenslotte het stijfgeklopte
eiwit erdoor wordt gemengd.
Presenteeren met vingerbiscuits.
Stamppot van uien, aardappelen en rijst.
500 gram mager pekelspek, 2 kg uien, 1%
kg aardappelen, 2 theekopjes, rijst, peper,
zout, 2 theekopjes melk.
De uien woiden ontdaan van de buitenste
huidjes en in een teiltje met water in vieren
of achten gesneden, daarna gewasschen en
in een pan gedaan met het gewasschen pekel
spek in het midden en slechts even bedekt
met water, waarna over het geheel de goed
gewasschen rijst gestrooid wordt, aan de
kook brengen en het vuur daarna zoo tempe
ren, dat het slechts zachtjes blijft koken. Zorg
vooral, dat er nadat het gaar is, niet te veel
water in de pan is, zooveel mogelijk laten
verkoken. De aardappelen met zout gaar ko
ken, stampen en vermengen met twee kopjes
melk, zoodat we een pureeachtige massa
krijgen Het spek uit de uien halen (event.
vocht in de juskom doen), met de aardappe
len vermengen, peper en zout naar smaak.
Het spek in plakken gesneden opdienen, aan
weerszijden sneedjes roggebrood.
EVENWICHT EN LBVENSSUIW.
De juiste maat.
Harmonie is een kwestie van evenwicht.
Slechts in uitzonderlijke momenten bereiken
wij voor korten tijd de top van een groot
geluk of de diepte van een volkomen ontred
dering; het meerendeel van ons leven beweegt
zich daartusschen.
Dan zijn wij niet bizonder gelukkig, noch
bizonder ongelukkig. Er zijn redenen om blij
te zijn en gelijktijdig zijn er redenen om neer
slachtig te zijn. Hechten wij op een dag veel
aandacht aan den laatsten, dan zijn wij „in
de put"; hebben de eersten echter het centrum
van ons bezet, dan zijn wij opgewekt.
Ieder mensch heeft bepaalde factoren, be
paalde invloeden noodig om „op zijn best" te
zijn, terwijl daaraan tegengestelde invloeden
den zwakken kant van zijn persoonlijkheid nog
zwakker maken, en hem naar beneden halen.
Een egoïst die in zorgen verkeert,, zoekt
vroolijkheid en afleiding; te hooren van andere
zorgen irriteert en ergert hem; hij heeft, zijns
inziens, zelf genoeg te dragen en kan er niets
meer bij hebben. Iemand, die daarentegen niet
uitsluitend aan zichzelf denkt, vindt dikwijls
in het, juist op zorgelijke momenten vernemen
van naderen bezwaren een aanleiding tot
flink zijn. Hij denkt: „ieder heeft wat":
anderen die niet behoeven te tobben over mijn
soort van tegenspoed, hebben weer iets anders;
wij moeten allemaal maar zien, dat wij er zoo
goed mogelijk doorheen komen".
Meermalen zijn wij geneigd, den spot te
drijven met eenigszins overdreven goede eigen-
schappen, die juist de tegenhanger vormen van
onze eigen deugden.
„Belachelijk, die overdreven netheid van
Annie", hoorden wij eens een uitermate slor-
dige vrouw zegen. Zjj had verstandiger ge-
daan, met wat van die ordelijkheid over te
nemen. Een slordig mensch loopt niet gauw
de kans, om overdreven netjes te worden.
Elk van diegenen, op wie wij gesteld zijn
heeft vermoedelijk wel een of meer eigen
schappen die ons tot leerling kunnen strekken.
Concentreert uw gedachten eens op een
uwer bekenden, die bijzonder populair is of in
zjjn of haar werkkring erg gewaardeerd wordt.
En gaat dan eens na op welke eigenschappen
die waardeering vermoedelijk berust. Ver
moedelijk is er bij die eigenschappen althans
wel één, die u mist. Probeert dan eens, deze
na te volgen.
Navolgen is heel iets anders dan nadoen,
Nadoen betreft altijd uiterlijkheden, den schijn.
Nadoen is doen alsof. Wie een goedhartig
mensch nadoet, zal in hetgeen hij zegt quasi
goedhartig zijn, maar in zijn daden egoïstisch
blijven. Maar wie de eigenschap „goedhartig
heid" poogt na te volgen zal probeeren onj
zelf ook eens iets voor anderen over te hebben,
om niet steeds in de eerste plaats te denken
aan eigen genoegen en eigen gemak.
Levensdurf is iets, wat de een in veel stet*
ker mate bezit dan de ander.
De een zal een betrekkelijk groote verant
woordelijkheid vol zelfvertouwen en zonder
aarzelen op zich nemen, terwijl een veel klei*
nere verantwoordelijkheid een ander al siape*
looze nachten bezorgt.
In dit verband blijkt, dat men niet de ge*
dragingen, die men bewondert, moet navolgen,
maar eerst de eigenschappen moet aankweeken
die tot dergelijke gedragingen aanleiding
geven.
Waneer het u ideaal toelijkt, om evenveel
te durven als een ander, begint dan met ta
zorgen dat u evenveel zelfvertrouwen krijgt
als die ander.
Begint, met kleine prestaties door te zetten
en uzelf door middel daarvan te overtuigen
dat u wel kunt en wel durft. Dan zal uw zelf*
vertrouwen vanzelf groeien, en u zult merken
dat u steedis meer durft en dat u steeds minder
gaat twijfelen aan den goeden afloop.
Wanneer u dezelfde sportpresatie wilt
leveren als iemand, dien u in dat opzicht be
wondert, zult u toch ook zoo verstandig lijn
te beginnen met een doeltreffende training.
Precies zoo gaat het met andere prestaties,
Bescheiden, schuchtere naturen moeten
zichzelf leeren durven om te knnnen doen!
Een belangstellende lezeres van mijn artikel
tjes over practische opvoedkunde, vroeg dezer
dagen mijn oordeel inzake het bijwerken van
leerlingen, die nog niet den vereischten leef
tijd bereikt hebben voor toelating tot de lagere
school. Zijzelf vindt het zeer goed, dat de wet
gever den toelatingsleeftijd bepaald heeft op
zes jaar en wijst erop, dat het heelemaal niet
noodig is, de jonge hersentjes zoo vroeg vol
te stoppen met schoolwijsheid. Naar haar
meening doet men wijzer de kinderen nog een
jaartje naar de voorbereidende School te zen
den. Tenslotte zegt zij: "Dat laten bijwerken
voor de tweede klas is toch eigenlijk de wet
ontduiken. Die brjwerklessen kosten natuur
lijk aardig veel, dus 't zijn meestal kinderen
van ouders, die het tamelijk goed hebben."
Laat ik mijn antwoord beginnen, met de op
merking, dat ik volkomen instem met den
gedachtegang van mijn onbekende lezeres.
Doch een bloote instemming van mij is niet
voldoende: wellicht zullen tegenover onze
beide meeningen talrijke andere staan. Ik wil
daarom iets mededeelen over de ervaringen
van een collega van me, zelf onderwijzer
zijnde, zijn eenigen jongen liet bijwerken voor
de tweede klas door zijn vrouw, een oud
onderwijzeres. In een gesprek, dat ik met hem
had over deze kwestie, zei hij me ronduit, dat
hij nooit meer een kind de eerste klas van de
lagere school zou laten overslaan. Hij was er
stellig van overtuigd, dat zijn jongen er ver
scheidene jaren achtereen de nadeelige ge
volgen van had ondervonden.
Niet tevreden met één oordeel, wendde ik
mij tot enkele andere ouders, die hetzelfde
hadden laten doen en vernam ook van hen
soortgelijke ervaringen. Zeker, het is ver
leidelijk, een kind, dat pienter is en tengevolge
van een klein verschil in geboortedatum met
den toelatingsdatum een jaar lang moet
wachten, bij te werken voor de tweede klas.
En ik begrijp volkomen, dat in zulke gevallen
ouders, die het betalen kunnen, ertoe overgaan
het kind te laten bijwerken. Tengevolge van
de groote werkloosheid onder de jeugdige
onderwijskrachten gaat dit zelfs steeds ge
makkelijker en goedkooper. Er is zelfs on
langs een onderwijzeres veroordeeld, die er een
speciaal onderwijs-instituut van gemaakt had!
Inzendster heeft gelijk, dat hier op handige
w(jze getracht wordt de wet te ontduiken.
Het heeft natuurlijk absoluut de bedoeling
van den wetgever geweest in het belang van
het kind den leeftijdgrens te verhoogen. En
nu is het moeilijk uit te maken, of men straf
baar is, wanneer men een kind bijwerkt voor
de tweede klas, doch zeker is het, dat men
Ingaat tegen den geest van de wet en... voor
mij staat dit eveneens vast, dat men daarbij,
hoe goed overigens bedoelt, het kind schade
berokkent! In het algemeen is de leeftijd van
51/2 jaar nog de echte kleuterleeftijd. Het zou
me te ver voeren, hier dieper op in te gaan,
maar ik verwijs belangstellenden naar dat
mooie boek. „De wordene mensch", waarin
een alleszins bekwame medewerkster allerlei
behartenswaardige opmerkingen maakt over
dezen leeftijd. Aan de hand dezer opmerkin
gen word ik in mijn overtuiging gesterkt, dat
het beter is, zooals ook inzendster opmerkt,
deze kinderen een jaar langer naar de Voor
bereidende School te sturen.
Inzendster wijst er in haar schrijven op, dat
het niet goed is, een kind van ruim zes jaafl
ineens te plaatsen in een tweede klas, waal!
kinderen zitten van zeven jaar. Alweer stem
is hiermee in. Want het is herhaaldelijk mijn
ervaring geweest, dat een kind naoit zoo goed
bijgewerkt kan worden, dat het werkelijk mea
kan met de tweede klas. Er blijven hiaten,
doorloopend ontdekt men die.
En dan: men houde ook rekening met den
iichamelijken toestand van deze té jonge kin
deren. Hoe prettig het ook schijnen moge,
een vlug en pienter kind te hebben, wanneer
dit ten koste gaat van zijn gezondheid, komt
berouw steeds te laat!
Het gaat ermee, als met de kinderen, die
veel te vroeg naar de Middelbare School ge
zonden worden. Met behulp van veel bijlessen
en allerlei kunst- en vliegwerk lukt het soms
een kind vroeger naar deze onderwijs-inrich-
tingen te sturen, dan in normale gevallen,
doch steeds leerde de ervaring, dat deze kin
deren ten koste hunner gezondheid voor
mij nog steeds de grootste schat! hun
klasse bijhielden.
Nogmaals, men overwege terdege, hoe men
in deze kwestie zal handelen en vrage altijd
eerst het advies van den huisdokter!
Mogelijk zullen betrokken ouders het met
m(jn zienswijze niet eens zijn: deze rubriek
staat volledig voor hen open, hun meening
weer te geven. Redactie en Ovéeka zullen het
zelfs op hoogen prijs stellen, ook eens van
andere zijde dit probleem belicht te zien!!!