MjruvelljlV e en T HOEKJE OUDERS Tob nooit hoekje Eerlijke antwoorden op kindervragen* Vakkennis voor de huisvrouw. VOOR DE Moeder, waarom...? Kinderen voeden ons, ouderen, ook op door Mevr. G. C. MeyerSchencke. Nog wel niemand is ooit op het denkbeeld gekomen om de vragen van een levendig kind te tellen. Inderdaad z(jn zij wellicht even ontelbaar als de sterren aan het firmament en het is eigenlgk wel héél jammer, dat men al deze, uit kinderlijke nieuwsgierigheid gedane vra gen niet op schrift kan stellen. Vele getui gen van fijne humor, andere weer van intel ligentie, sommige worden wellicht in alle on bevangenheid gesteld en menigmaal staat men inderdaad versteld van de gedachten- gang, die blijkt uit de gestelde vragen. Het kan dan ook niet anders, dat deze kinderlijke vragen, naarmate de kinderen opgroeien, ver vagen in de herinnering der moeder, die door zooveel andere dingen nog in beslag genomen wordt. Naarmate een kind een levendiger geest heeft, zal het vroeger pogingen aanwenden om zijn weetgierigheid te bevredigen. Hoe vreemd zulks moge klinken, is dit reeds het geval lang voor het spreken kan. Onophoude lijk gaat het kleine hoofdje in alle richtingen, zijn oogjes nemen alles in zich op en de handjes betasten de hem omringende voor werpen. Niets ontgaat het kleine menschen- kind en wanneer hij zijn gedachten tot uit drukking kan brengen is het zeer zeker geen gemakkelijke taak om op het veelvuldige „hoe" en „waarom" een juist antwoord te geven. Hoe vaak heeft iedere moeder niet zelve ondervonden, dat de kleine haar door zijn vra gen in verlegenheid brengt, omdat ze het goede antwoord niet weet te vinden. Steeds leeren moeders nog van hare kinderen, omdat zij de gestelde vragen niet gedachteloos mo gen bantwoorden, doch zich in een bepaalde richting moeten ontwikkelen om een ant woord te geven, dat waar is, en de kinderen tevens voldoet. Een bekend opvoedkundige heeft eens ge zegd: „Niet wij voeden de kinderen op, doch zjj voeden ons op." Iedere moeder van jonge kinderen heeft het in de hand door geduldig op gestelde vragen in te gaan vragen, die vaak hoogst wonderlik zijn, inderdaad de basis te leggen voor de toekomstige ontwik keling van haar kind. Allen, die bij het onderwijs betrokken zijn, vooral ook zij, die aan de legere school on derwijs geven, Demerken al heel spoedig aan de leerlingetjes, of zij uit een gezin komen, waar de ouders de kinderen op hun belang stellende vragen steeds wisten te antwoorden. Men behoeft dan ook niet te betwijfelen, dat dergelijke kinderen een onbewuste schat van kennis meebrengen, die anderen zich moeizaam moeten eigen maken. Een onderwijzeres, met wie wij van gedach ten wisselden over dit onderwerp, vertelde ons dan ook, hoe opvallend veel de kinderen van een medicus, die zij als leerlingen in haar klasse had, reeds wisten te vertellen over Eerste hulp, enzoovoort. De zoon van een tech nicus over electrische leidingen en apparaten e,m. Wellicht zullen angstige moeders zich af vragen, of dergelijke kinderen dan niet wat heel vroeg wijs zijn. Ook hier kan de tact volle beantwoording remmend werken, door op vragen, die boven het bevattingsvermogen zijn, zooveel te vertellen, als noodig is, in verband met leeftijd en aanleg. Nimmer mag zij zich echter laten verleiden een antwoord te geven, dat onwaar is, op welk gebied ook en haar kind uit gemakzucht iets op de mouw te spelden. Hoe „schijnbaar" onbeteekenend de vragen van kinderen van vier tot zes jaar ook mogen zijn, zullen zij de ouders steeds tot vreugde moeten stemmen, omdat zij geleidelijk aan meer inhoud krijgen en van geestelijke voor uitgang getuigen. Zij eischen van de moeders vooral het groot ste geduld, omdat deze verreweg het grootste gedeelte van den dag met de kinderen bezig zijn en een belangrijk aandeel in hun opvoe ding hebben Toch is er bfl het stellen van vragen nog wel een onderscheid te maken tus- schen die, welke inderdaad uit belangstelling en weetgierigheid of slechts uit gewoonte en steeds weer opnieuw dezelfde, gesteld worden. In het laatste geval moet met eenige streng heid opgtreden worden, en het kind leeren begrijpen, dat alleen op redelijke vragen ge antwoord wordt. Worden er inderdaad dingen gevraagd, waarop de moeder het antwoord schuldig moet blijven, dan is het afleiden der gedachten van jonge kinderen het beste. Oudere kinderen zullen begrijpen, dat moeder niet alles weet en deze zal hen in zoo'n geval naar vader verwijzen. Afleiden mag echter ook weer geen ge woonte worden, want het is veel verstandiger, kinderen reeds vroeg uitleg te geven, over dingen, die zij vragen en die wij hen beter zelf kunnen vertellen, dan dat de kennis op minder mooie en vaak onzachte wijze door anderen wordt bijgebracht. Het laatste omvat vooral ook de vragen, die kinderen stellen over het wordingsprobleem en die niemand op kiescher wijze kan behandelen dan de moeder zelve, althans ook weer, voor zoover de kin deren zulks kunnen bevatten. Stelt men hen gedeeltelijk tevreden met de belofte later, als zij grooter zijn en meer begrijpen, ook meer te zullen vertellen, dan zijn de kinderen vol daan en behoeven geen wijsheid bij andere kinderen op te doen. Men bereikt hiermede tevens, dat er een onverbreekbare band en een vertrouwen tusschen moeder en kinderen groeit en tenslotte zullen de jonge kinderen, ouder geworden zijnde, niet schroomen hun moeder vragen te stellen, waarvan de eerlijke beantwoording hen sterk in ht leven zal doen staan. Zij zien het leven, als zij eenmaal tot de jaren des onderscheids gekomen zijn niet als klatergoud, doch in zijn volle werkelijk heid en daardoor zullen zij tevens voor veel* teleurstellingen gevrijwaard worden en het leven aandurven! Gelukkig de kinderen, die weten, dat zij met al hun vragen steeds een open oor vinden bij moeder en vader, waarin zij een onbeperkt vertrouwen stellen, dat niet teleurgesteld wordt zelfs indien niet op elke vraag een antwoord gegeven kén worden. Hoe onderzoekt men weefsels op kleurechtheid Het is van belang, dat de huisvrouw de stoffen kent, die zij verwerkt, want hierdoor kan zij behoed worden voor tegenvallers of teleurstellingen, als verkleuren, doorloopen en dergelijke meer. Men onderzoekt stof op waschechtheid, in dien men er een reepje afknipt en dit op een linnen of katoenen lapje legt en er met groote steken op rijgt, daarna in zeepsop legt, dat handwarm is. Is het waschecht, dan zullen de kleuren niet afgegeven hebben aan het witte lapje. In ieder geval is het wenschelijk, om ge kleurde kleedingsstukken eerst in water met een scheut azijn te zetten en nooit verschil- ende bonte stoffen in één sop te wasschen; steeds onmiddellijk naspoelen en op een arm te drogen hangen. Nog vochtig afnemen en strijken. De lichtechtheid van weefsels gaat men na door een stukje van een gekleurd weefsel op een carton te spannen, dat men daarna voor een open venster plaatst en aan zon, licht en regen bloot stelt. Na een dag of tien vergelijkt men het met de overige stof en ziet men of de kleur hetzelfde gebleven is en of de stof niet gekrompen is. Neemt men daarentegen een stuk stof, dat men voor de helft afdekt en daarna blootstelt aan het licht, dan heeft men eveneens een zekere proef en vergelijkt beide helften. Men kan nagaan of weefsels krimpen door twee even groote stukken te knippen en het eene in een min of meer warme zeepoplossing te leggen, naar gelang van het weefsel, daarna drogen en beide stukjes vergelijken. Men moet zuivere zijde van kunstzijde weten te onderscheiden en verbrandt tot dit doel een klein reepje, b.v. op een bordje. Kunstzijde laat na het verbranden géén asch na, zuivere zijde daarentegen wel. Katoen onderscheidt zich van wol door de uitgehaalde draden, die van katoen steeds vast en recht zijn en van wol een golvende lijn geven en gemakkelijk uit elkander te halen zijn. Zuiver linnen kan men niet als katoen scheuren, zonder een zeer ongelijkmatige lijn te krijgen; flanel daarentegen geeft een zeer fijne, rechte kant bij scheuren. De kwaliteit van zuiver linnen is eveneens vast te stellen, indien men het wascht, daarna droogt en weegt. Een goede kwaliteit mag hoogstens 2 aan gewicht en lengte verliezen. Ook met het bloote oog kan men linnen en katoen onderscheiden en wel door de glans van zuiver linnen en de meerdere matheid van katoenen weefsels. De enkele linnen draad is blank en recht. „Nou die Smit bankroet is, gaat hij boeken schrijven." „Ja, papier ruineerde hem, nu ruineert hij papier." PRACTISCHE WENKEN. Glazen vazen en karaffen, die aangeslagen zijn, maakt men het best schoon met ge kneusde eierschalen en azijn, dat men er een uur of zes op in laat werken, daarna flink schudden en naspoelen met schoon water. Wanneer het marmeren blad van een an tieke tafel of commode gebroken is, en niet meer gerepareerd kan worden, behoeft men deze meubelen niet meer als onbruikbaar te beschouwen, doch kan men ze op weinig kost bare wijze herstellen door de houten plaat, die onder het marmer lag, te verwijderen en in plaats daarvan een glazen plaat te nemen, met een aardig kanten kleed. Is de bovenste la een schuiflade, dan wor den er onder het glas electrische lampjes aan gebracht, die een heel aardig effect kunnen geven. De eerste gedachte. Papa. Frits, de ooievaar heeft je deze morgen een broertje gebracht. Frits. Hoera! Dan is er nog een, die ransel krijgt! r Zondag. Ragoutsoep. Kalfsoesters met doperwten. Aardappelen. Gevulde sinaasappel. Maandag. Gehakt. Stoofprei. Aardappelpuree. Deensche griesmeelpudding. Dinsdag. Gestoofde varkensnieren. Groene kool aardappelen. Rijst met citroensaus. Woensdag. Biefstuk. Brusselsch lof aardappelen. Kwee Talem, Donderdag. Kalfslapjes. Worteltjes aardappelen. Bananencrême. Vrijdag. Kaaskoekjes. Gebakken visch. Bieten sla. Gebakken aardappelen. Fruit. Zaterdag. Stamppot van uien rijst. Bessensapvla met Rozijnen. Deeneohe griesmeelpudding. Red Grëd. 7 dl bessensap, 3 dl water, 200 gram suiker, 100 gram griesmeel grove, 1 stokje vanille. We brengen de griesmeel en het water aan de kook en lossen er de suiker, liefst lichte basterd in op, strooien er de grove griesmeel in en laten deze massa ongeveer tien minuten, roerende, doorkoken; waarna wij de massa overbrengen in een met koud water omge- spoelden vorm. Presenteeren met koude va nillesaus, waarvoor noodig: 1 melk, 50 gram suiker, 35 gram custardpoeder. Bij het koken van deze pudding gebruiken we een alluminium of onbeschadigd emaille pannetje. Indien er schilvers van het emaille af zijn, neemt de bessensap door de verbinding met het ijzer een onaangename smaak aan. INDISCHE TOESPMS. Kwee-ta lam. Op verzoek. Voor de onderlaag, die donker gekleurd is: 500 gram Javaansche suiker (goela Djawa), een klein kopje heet water, 1 liter melk, 150 gram maizena. Voor de witte bovenlaag: 3 dl melk, 2 dl. room, 75 gram maizena, tikje zout. We beginnen de goela djawa op te lossen in het heete water en daarna zeven we het door een fijn zeefje of een neteldoeksch lapje, voegen er het grootste gedeelte van de melk bij en brengen die aan de kook. Met de res- teerende melk maken we de 150 gram mai zena aan en voegen deze bij de kokende melk, laten alles doorkoken totdat we een dikke vla hebben, die we overgieten in een vrij ondiepe schaal, liefst rond. Voor de witte bovenlaag koken we de melk en room met het tikje zout, (geen suiker), houden er echter iets af om de 75 gram maizena aan te maken, die we bijvoegen, zoo dra de melk kookt, daarna blijven roeren tot de maizenavla dik is, die daarna over de bruine onderlaag wordt gegoten en geheel en en al koud wordt opgediend. Bananen Crème. Bananen, geraspte chocolade, frambozen- jam, dl melk, 1 eetlepel vanille custard poeder, 2 eetlepels suiker, 1 ei, vingerbiscuits, 1 dl room, suiker. We gebruiken voor deze toespijs éénper soonsglazen vlaschaaltjes of wijde glazen en doen in elk een theelepel jam, daarna worden de glazen half gevuld met custardvla, waar over een laagje aan plakjes gesneden bananen komt en tenslotte ongeveer cm noog ge raspte chocolade, waarna de bovenkant ge garneerd wordt met geslagen room. Voor de custard doen wij 2% dl melk in een steel pannetje en brengen deze aan de kook, het eierdooier, de custardpoeder, de suiker en de achtergehouden melk wordt tot een papje ge mengd, waarbij de kokende melk wordt ge voegd (met een dun straaltje) daarna gaat de massa terug in de pan, moet even door koken, terwijl tenslotte het stijfgeklopte eiwit erdoor wordt gemengd. Presenteeren met vingerbiscuits. Stamppot van uien, aardappelen en rijst. 500 gram mager pekelspek, 2 kg uien, 1% kg aardappelen, 2 theekopjes, rijst, peper, zout, 2 theekopjes melk. De uien woiden ontdaan van de buitenste huidjes en in een teiltje met water in vieren of achten gesneden, daarna gewasschen en in een pan gedaan met het gewasschen pekel spek in het midden en slechts even bedekt met water, waarna over het geheel de goed gewasschen rijst gestrooid wordt, aan de kook brengen en het vuur daarna zoo tempe ren, dat het slechts zachtjes blijft koken. Zorg vooral, dat er nadat het gaar is, niet te veel water in de pan is, zooveel mogelijk laten verkoken. De aardappelen met zout gaar ko ken, stampen en vermengen met twee kopjes melk, zoodat we een pureeachtige massa krijgen Het spek uit de uien halen (event. vocht in de juskom doen), met de aardappe len vermengen, peper en zout naar smaak. Het spek in plakken gesneden opdienen, aan weerszijden sneedjes roggebrood. EVENWICHT EN LBVENSSUIW. De juiste maat. Harmonie is een kwestie van evenwicht. Slechts in uitzonderlijke momenten bereiken wij voor korten tijd de top van een groot geluk of de diepte van een volkomen ontred dering; het meerendeel van ons leven beweegt zich daartusschen. Dan zijn wij niet bizonder gelukkig, noch bizonder ongelukkig. Er zijn redenen om blij te zijn en gelijktijdig zijn er redenen om neer slachtig te zijn. Hechten wij op een dag veel aandacht aan den laatsten, dan zijn wij „in de put"; hebben de eersten echter het centrum van ons bezet, dan zijn wij opgewekt. Ieder mensch heeft bepaalde factoren, be paalde invloeden noodig om „op zijn best" te zijn, terwijl daaraan tegengestelde invloeden den zwakken kant van zijn persoonlijkheid nog zwakker maken, en hem naar beneden halen. Een egoïst die in zorgen verkeert,, zoekt vroolijkheid en afleiding; te hooren van andere zorgen irriteert en ergert hem; hij heeft, zijns inziens, zelf genoeg te dragen en kan er niets meer bij hebben. Iemand, die daarentegen niet uitsluitend aan zichzelf denkt, vindt dikwijls in het, juist op zorgelijke momenten vernemen van naderen bezwaren een aanleiding tot flink zijn. Hij denkt: „ieder heeft wat": anderen die niet behoeven te tobben over mijn soort van tegenspoed, hebben weer iets anders; wij moeten allemaal maar zien, dat wij er zoo goed mogelijk doorheen komen". Meermalen zijn wij geneigd, den spot te drijven met eenigszins overdreven goede eigen- schappen, die juist de tegenhanger vormen van onze eigen deugden. „Belachelijk, die overdreven netheid van Annie", hoorden wij eens een uitermate slor- dige vrouw zegen. Zjj had verstandiger ge- daan, met wat van die ordelijkheid over te nemen. Een slordig mensch loopt niet gauw de kans, om overdreven netjes te worden. Elk van diegenen, op wie wij gesteld zijn heeft vermoedelijk wel een of meer eigen schappen die ons tot leerling kunnen strekken. Concentreert uw gedachten eens op een uwer bekenden, die bijzonder populair is of in zjjn of haar werkkring erg gewaardeerd wordt. En gaat dan eens na op welke eigenschappen die waardeering vermoedelijk berust. Ver moedelijk is er bij die eigenschappen althans wel één, die u mist. Probeert dan eens, deze na te volgen. Navolgen is heel iets anders dan nadoen, Nadoen betreft altijd uiterlijkheden, den schijn. Nadoen is doen alsof. Wie een goedhartig mensch nadoet, zal in hetgeen hij zegt quasi goedhartig zijn, maar in zijn daden egoïstisch blijven. Maar wie de eigenschap „goedhartig heid" poogt na te volgen zal probeeren onj zelf ook eens iets voor anderen over te hebben, om niet steeds in de eerste plaats te denken aan eigen genoegen en eigen gemak. Levensdurf is iets, wat de een in veel stet* ker mate bezit dan de ander. De een zal een betrekkelijk groote verant woordelijkheid vol zelfvertouwen en zonder aarzelen op zich nemen, terwijl een veel klei* nere verantwoordelijkheid een ander al siape* looze nachten bezorgt. In dit verband blijkt, dat men niet de ge* dragingen, die men bewondert, moet navolgen, maar eerst de eigenschappen moet aankweeken die tot dergelijke gedragingen aanleiding geven. Waneer het u ideaal toelijkt, om evenveel te durven als een ander, begint dan met ta zorgen dat u evenveel zelfvertrouwen krijgt als die ander. Begint, met kleine prestaties door te zetten en uzelf door middel daarvan te overtuigen dat u wel kunt en wel durft. Dan zal uw zelf* vertrouwen vanzelf groeien, en u zult merken dat u steedis meer durft en dat u steeds minder gaat twijfelen aan den goeden afloop. Wanneer u dezelfde sportpresatie wilt leveren als iemand, dien u in dat opzicht be wondert, zult u toch ook zoo verstandig lijn te beginnen met een doeltreffende training. Precies zoo gaat het met andere prestaties, Bescheiden, schuchtere naturen moeten zichzelf leeren durven om te knnnen doen! Een belangstellende lezeres van mijn artikel tjes over practische opvoedkunde, vroeg dezer dagen mijn oordeel inzake het bijwerken van leerlingen, die nog niet den vereischten leef tijd bereikt hebben voor toelating tot de lagere school. Zijzelf vindt het zeer goed, dat de wet gever den toelatingsleeftijd bepaald heeft op zes jaar en wijst erop, dat het heelemaal niet noodig is, de jonge hersentjes zoo vroeg vol te stoppen met schoolwijsheid. Naar haar meening doet men wijzer de kinderen nog een jaartje naar de voorbereidende School te zen den. Tenslotte zegt zij: "Dat laten bijwerken voor de tweede klas is toch eigenlijk de wet ontduiken. Die brjwerklessen kosten natuur lijk aardig veel, dus 't zijn meestal kinderen van ouders, die het tamelijk goed hebben." Laat ik mijn antwoord beginnen, met de op merking, dat ik volkomen instem met den gedachtegang van mijn onbekende lezeres. Doch een bloote instemming van mij is niet voldoende: wellicht zullen tegenover onze beide meeningen talrijke andere staan. Ik wil daarom iets mededeelen over de ervaringen van een collega van me, zelf onderwijzer zijnde, zijn eenigen jongen liet bijwerken voor de tweede klas door zijn vrouw, een oud onderwijzeres. In een gesprek, dat ik met hem had over deze kwestie, zei hij me ronduit, dat hij nooit meer een kind de eerste klas van de lagere school zou laten overslaan. Hij was er stellig van overtuigd, dat zijn jongen er ver scheidene jaren achtereen de nadeelige ge volgen van had ondervonden. Niet tevreden met één oordeel, wendde ik mij tot enkele andere ouders, die hetzelfde hadden laten doen en vernam ook van hen soortgelijke ervaringen. Zeker, het is ver leidelijk, een kind, dat pienter is en tengevolge van een klein verschil in geboortedatum met den toelatingsdatum een jaar lang moet wachten, bij te werken voor de tweede klas. En ik begrijp volkomen, dat in zulke gevallen ouders, die het betalen kunnen, ertoe overgaan het kind te laten bijwerken. Tengevolge van de groote werkloosheid onder de jeugdige onderwijskrachten gaat dit zelfs steeds ge makkelijker en goedkooper. Er is zelfs on langs een onderwijzeres veroordeeld, die er een speciaal onderwijs-instituut van gemaakt had! Inzendster heeft gelijk, dat hier op handige w(jze getracht wordt de wet te ontduiken. Het heeft natuurlijk absoluut de bedoeling van den wetgever geweest in het belang van het kind den leeftijdgrens te verhoogen. En nu is het moeilijk uit te maken, of men straf baar is, wanneer men een kind bijwerkt voor de tweede klas, doch zeker is het, dat men Ingaat tegen den geest van de wet en... voor mij staat dit eveneens vast, dat men daarbij, hoe goed overigens bedoelt, het kind schade berokkent! In het algemeen is de leeftijd van 51/2 jaar nog de echte kleuterleeftijd. Het zou me te ver voeren, hier dieper op in te gaan, maar ik verwijs belangstellenden naar dat mooie boek. „De wordene mensch", waarin een alleszins bekwame medewerkster allerlei behartenswaardige opmerkingen maakt over dezen leeftijd. Aan de hand dezer opmerkin gen word ik in mijn overtuiging gesterkt, dat het beter is, zooals ook inzendster opmerkt, deze kinderen een jaar langer naar de Voor bereidende School te sturen. Inzendster wijst er in haar schrijven op, dat het niet goed is, een kind van ruim zes jaafl ineens te plaatsen in een tweede klas, waal! kinderen zitten van zeven jaar. Alweer stem is hiermee in. Want het is herhaaldelijk mijn ervaring geweest, dat een kind naoit zoo goed bijgewerkt kan worden, dat het werkelijk mea kan met de tweede klas. Er blijven hiaten, doorloopend ontdekt men die. En dan: men houde ook rekening met den iichamelijken toestand van deze té jonge kin deren. Hoe prettig het ook schijnen moge, een vlug en pienter kind te hebben, wanneer dit ten koste gaat van zijn gezondheid, komt berouw steeds te laat! Het gaat ermee, als met de kinderen, die veel te vroeg naar de Middelbare School ge zonden worden. Met behulp van veel bijlessen en allerlei kunst- en vliegwerk lukt het soms een kind vroeger naar deze onderwijs-inrich- tingen te sturen, dan in normale gevallen, doch steeds leerde de ervaring, dat deze kin deren ten koste hunner gezondheid voor mij nog steeds de grootste schat! hun klasse bijhielden. Nogmaals, men overwege terdege, hoe men in deze kwestie zal handelen en vrage altijd eerst het advies van den huisdokter! Mogelijk zullen betrokken ouders het met m(jn zienswijze niet eens zijn: deze rubriek staat volledig voor hen open, hun meening weer te geven. Redactie en Ovéeka zullen het zelfs op hoogen prijs stellen, ook eens van andere zijde dit probleem belicht te zien!!!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 14