Help! De „Groene week" in het kader van het Vierjarenplan op cultureel gebied DstW» E* M* Eggink te Zuiderwoude door DE NIEUWE EN DE OUDE KEUKEN NAAST ELKAAR In de afdeeling de Practische Huisvrouwworden nuttiqe wenken en kookrecepten gegeven, om levens middelen te sparen. De Berlijnsche landbouiv ten toonstelling is geheel afgestemd op Duitschlands poging tot zelf voorziening. Georganiseerde strijd tegen het bederf. De „Grüne Woche" is er weer. Zij is geopend met een rede van Göring. Nie mand anders had deze „Grüne Woche" kun nen openen. Immers, deze „week van den landbouw" wordt door de gedachte van het vier-jaren-plan beheersclit. Het parool is: meer voortbrenging op het gebied van landbouw, tuinbouw en veeteelt; minder be derf. De "Grüne Woche" maakt, voorzoover het technisch gedeelte betreft, denzelfdcn indruk als de laatste jaren. Wij hebben te vergeefs naar een verzameling Duitsc.h edelfruit gezocht, en een mooi grocntenstil- leven hebben wij evenmin kunnen ontwaren Wij zagen wol een ontzettend groot aantal landbouwmachines, maar verschil met die van 1935 en 1936, leek er niet veel te zijn. De vorige jaren was er een uitgebreide wetenschappelijke en zelfs een historische afdeeling, en, journalistiek uitgedrukt, was er een buitengewoon groot „feuilleton". Maar dit jaar is alles ernstiger, is alles „boven den streep". Het doel is de „voedselvrijheid"! Deze „Grüne Woche" wordt aan dit doel dienstbaar gemaakt. En de man, die de natie voedt, de boer, is een belangrijk orgaan in het Derde Rijk. De boer hoort en ziet, hoe hij de voort brenging van zijn land kan vergrooten. Op vroegere „Groene Weken" werd het pu bliek geleerd, dat het nog lang geen boteh en kaas, genoeg at, dat het geen molk ge noeg dronk, dat het meer groenten moest eten, enz. Immers, hoemeer het publiek at, des te hooger konden de prijzen zijn, en des te meer kreeg de boer voor zijn producten Maar nu valt er bijna een omgekeerde ten denz waar te nemen. „Rchlmsst die Fntt- lücke, heet het in het officieme prospectus. Daar kan de boer aan meewerken, door de koeien goed te stallen en goed te voeren Ettelijke koeien staan midden in een der groote hallen, en hun zacht geloei geeft deze messe ongetwijfeld een gemoedelijk landelijk karakter. De koeien, die te wei nig melk geven, moeten stelselmatig afge slacht worden. Er moet wórden gevoerd naar prestatie, dat wil zeggen, de goede melkgeefsters moeten extra krachtvoer krijgen. Maar ook de stadsmensch moet er aan meehelpen, het vet-tekort weg te wer ken. De Duitscher eet gemiddeld 90 gr. vet per dag. Dat is echter veel te veel, leeraart thans de overheid. Vet maakt lui! 65 gr. vet is genoeg. Geen slagroom meer arme Berlijnsche „Kaffeeklatschtanten"! Die goede Hennann Goring heeft u uw „Wind- beutel mit Schlagsahne" weggenomen. Apro pos: de Nederlander, met wien wij de „Grü ne Woche" bezochten, verzekerde ons, dat het gemiddeld vetverbruik van den Neder lander tusschen de 200 en 300 gr. ligt, en wij hebben ons geschaamd, en onze oogen zedig neer geslagenop ons Hollandse!) buikje. De üuitsche overheid leeraart ver der: Niet steeds harde worst en boter. Niet steeds kaas van 40 of 45% De reuzel niet te dik op de „Stullen", maar ook eens worst zonder boter of reuzel. Ook eens magere kaas. De karnemelk niet versmaad. En vooral veel jam! Men zal zich daarbij pre cies zoo lekker voelen en precies zoo gezond blijven, lezen wij in het officieele prospsk- tus. Voor moeder de vrouw is de leus: sparen! Voor haar is een bijzondere afdeeling inge richt: „de spaarzame huisvrouw". Ruckert heeft eens gezegd: de vrouw kan in haar schort meer uit het huis dragen, dan de man er met zijn oogstwagen in kan rijden! Ruckert had gelijk. Want op deze tentoon stelling wordt ons duidelijk gemaakt, dat 70% van het Duitsche volksinkomen dooi de huisvrouw beheerd en door haar hand uitgegeven wordt. De zuinigheid van de huisvrouw moet nu een actiefpost voor het Duitsche volk worden. Deze „Grüne Woche" moet haar de zuinigheid leeren. Niet de spontane zuinigheid, de huisvrouwelijke economische bevlieging. Maar de stelselma tige, de wetenschappelijke zuinigheid. Er zijn 70 millioen Duitsche huis houdingen. Wanneer nu wekelijks in ieder gezin één boterham verloren gaat, dan beteekent dit, zoo wordt óns op deze „Groene week" geleerd, dat een vierde gedeelte van de rogge- oogst van geheel Oldenburg in het vuilnisvat terecht komt. Het goede huis en het slechte huis krijgen we nu te zien. Twee huizen toonen ons de huisvrouw. Wij zien haar keuken, haar pro visie-kamer en haar kelder. En wij zien ook, hoe dit alles niet moet worden ingericht. In het eene huis is alles juist. De voorraden worden droog en vorstvrij bewaard. En daar naast zien wij dan het slechte huis, waar alles verkeerd bewaard wordt. Op een andere plaats zien wij, hoeveel schade het ongedierte aanricht. Boter wordt sterk, melk wordt zuur, eieren bederven, de insecten vreten, de ratten en muizen knagen ,Kampf dem Verderb" is het slagwoord. Ach ter kippetjesgaat ligt de beschermde waar. 750 mill. mark levensmiddelen gaan nog jaarlijks in Duitschland verloren. En wij zien een heele verzameling „vijanden" van Duitschland, die in keuken en kelder vre ten: gigantische rupsen en kevers, die kooi vreten en wortelen en radijsjes, en daarbij nog zeer ernstige gezichten maken. Zeg het met humor, heeft de messe-directie gedacht. Ook vocht veroorzaakt schade, vorst, onrein heid en vooral onverstand. „Wo heil und heiss die Speisekammer, muss Milch und Wurst muss alles jammer" dicht de in richter van deze opvoedkundige tentoonstel ling. En de melkflesch roept met droef ge zicht: „Nu ben ik al weer zuur geworden!" Huisvrouwen en levensmiddelenhandela ren, boeren, burgers en buitenlui hier kunt gij leeren, hoe gij uw waar tegen bederf be schermt. Eruit beschermt men tegen Vorst, wanneer men het op fruitstellages in stroo legt. Verschillende groenten kan men het best in zand bewaren. Graan mag niet te hoog opgehoopt worden. En in een schuur, waar levensmiddelen liggen, mogen geen mo torrijwielen gestald worden. Dan mag bedor ven waar nooit tusschen goede waar liggen. En haring ligt men niet naast de kaas. Deze tentoonstelling is belangwekkend, vooral voor het publiek, en zal krachtig mee helpen, Görings vier-jaren-plan te doen sla gen. den man, die 'n witten wandelstok draagt als hij de straat moet kruisen! (Want zoo'n stok wordt gedragen doormenschen, die slecht kunnen zien) STRIJD TEGEN HET BEDERF Voorstelling van de schade, door ongedierte veroorzaakt. Algemeene beschouwingen Derde Cursusvergadering van de Vereeniging van Oudleerlingen der R.L.W.S. te Schagen. De derde, en laatste cursusvergadering in dit seizoen, van de Vereeniging van Oud leerlingen der Rijkslandbouwwinterschool te Schagen werd gehouden op Maandag 1 Februari 1937, in het Noordhollandsch Kof fiehuis van den heer J. Schenk te Schagen. Ook nu was de belangstelling weer zeer goed te noemen. De Voorzitter, de heer P. Blaauboer opent de bijeenkomst met de volgende woorden: Dames en Heeren, Het is hedenmiddag de laatste cursusver gadering voor dit seizoen en het doet ons genoegen dat zooveien hier van hun be langstelling blijk geven. In het bijzonder heet ik welkom de ge achte inleider, den heer Ds. Eggink, verder het bestuur van de Ver. v. Oudleerlingen van het Landbouwhuishoudonderwijs, leera- ressen en leerlingen van de Landbouwhuis- houdschool, benevens het eerelid van onze Vereeniging, den heer Lienesch, den heer H. K. Koster, voorzitter van de Commissie van Toezicht op onze school leden Holl. Mij. v. Landbouw, leden van Hollands Noorderkwartier, waarvan den voorzitter den heer Joh. de Veer en de pers. Het onderwerp dat straks door Ds. Eggink zal worden behandeld, raakt een terrein waarop onze Vereeniging zich nog maar wei mg heetf bewogen. lloewel er een sterke belangstelling be staat voor economische voordrachten en dit, niet in het minst, ook mede te danken is aan cursusvergaderingen van onze Vereeniging, zoo meent het Bestuur toch voldoende in het oog te moeten houden dat wij ook op cultureel gebied nog heel wat kunnen leeren en ervaren. Waar het doel van onze Vereeniging ze ker niet eenzijdig mag worden genoemd, prijst het Bestuur zich gelukkig Ds. Eggink bereid te hebben gevondon ons deelgenoot te willen maken van eenige van zijn be schouwingen op cultureel gebied. De door ons geformuleerde titel liet zoo veel ruimte open voor beschouwingen dat wij allen, eerlijk gezegd, wel nieuwsgierig zijn naar hetgeen U, geachte inleider, van dit gebied hebt uitgekozen voor Uw voor dracht. Ik geef hierbij gaarne het woord aan Ds Eggink. De heer Ds. Eggink spreekt dan de vol gende rede uit: M. de Voorzitter, Vergadering, Laat ik mogen beginnen met er mijne vreugde over uit te mogen spreken, dat Uw bestuur mij uitgenoodigd heeft om hier te komen lezen over een cultureel onderwerp. Ik acht dit verheugend, omdat daaruit blijkt, hoezeer het platteland zich om cultuur gaat bekreunen. En dat is noodzakelijk,, waar naar mijne meening van de eigen cul tuur, die het platteland vroeger bezat, nog slechts de treurige resten als een klein wei nigje boerenstijl en nog een flauw gevoel van boerentrots, dat opleeft als vader of grootvader ons van den glorietijd van den boeren uit den goeien ouden tijd weet te verhalen. Ik heb mij afgevraagd, waarom gij mij verzocht hebt om algemeene beschouwingen op cultureel gebied te willen geven. Op zich zelf is dit onderwerp een schier onuit puttelijk gebied, omdat naar ik meen en ook nader uiteen hoop te zetten, de cultuur heel het menschelijk leven omvat, maar het haart eenige verwondering, dat gij mij niet gevraagd hebt speciaal over plattelands- cultuur te willen spreken. Nu is dat geen verwijt aan Uw bestuur. En ik wil er da delijk wel bij zeggen, dat ik Uw bestuur voor dit algemeene onderwerp dankbaar ben, om de eenvoudige reden, dat er (gelijk ik daareven reeds zeide), op het oogenblik van een eigen plattelandscultuur weinig of geen sprake is. Dus, waar zou ik over moe ten spreken? Echter wordt dit gesignaleerde gemis ook door anderen en wel door heel het bewuste platteland (waartoe ik alle plattelanders, die de noodzaak voor het platteland van zich te organiseeren hebben ingezien, re ken) smartelijk gevoeld. Daarom staan te genwoordig de organen van een Bond van oud-leerlingen, van een Bond van Platte landsvrouwen en Boerinnen, van een Bond als Landbouw en Maatschappij, van het Nederlandse!) Landbouw Genootschap, ja, zelfs van de bedrijfs-oeconomische organisa ties (en ik denk hierbij aan de artikelen van den heer Van der Ley, den secretaris van de Geldersch-Overijselsche Mij. van Landbouw), in het teeken van allen, die on weg zijn, naar een nieuwe plattelandscul- tuur en organiseeren genoemde organisaties ontwikkelingsdagen en -weken, terwijl op hunne Landdagen de cultuur niet vergeten wordt. Er schijnt over de plattelandscultuur dus wel stof tot spreken. En met rede, want van over oude tijden af heeft het platteland een eigen cultuur bezeten, dewelke genoeg stof tot spreken uit oogpunt van folklore of kunstkritiek biedt. Ook worden er ten toonstellingen georganiseerd met producten der oude plattelandscultuur; en dat alles is niet anders dan toe te juichen, want daarmede wordt onderstreept, dat het plat teland van oude tijden her een eigen cul tuur bezat en dus ook thans nog hebben kan. Kortom: het platteland ontwaakt en wordt zich bewust van zijn taak om weer een eigen cultuur te vormen. En toch bon ik dankbaar dat gij mij niet gevraagd hebt speciaal over die plattelands- cultuur te willen spreken, omdat ik dan inderdaad zou moeten lezen over wat nu niet meer is, óf; over wat nu nog niet is. Het eerste wil mij voorkomen eene Tanta luskwelling te zijn. Want als men steeds maar moet hooren van wat eenmaal was, doch nu jammerlijk ten gronde ging, dan is dat een niet zeer aangename bezigheid, die des te schrijnender wordt, naarmate duide lijker wordt, dat tot op heden geen platte- landscultuur uit den hoek wil komen, ter wijl men als men spreekt over wat komen moet, zijne theorie allicht grondt op wat er eenmaal was en wanneer men dat doet dan maakt men deze fout, dat men denkt wat komen zal op te bouwen uit het verleden, maar de dichter heeft het maar al te dui delijk gezegd: In het heden ligt t verleden, in het nu, wat komen zal En nu zie ik al thans van eene plattelandscultuur niet veel. En als ik het wel heb, dan doet gij dat evenmin en ligt in de laatste de verklaring van de vraag: waarom hier algemeene be schouwingen op cultureel gebied? Ik weet niet, of mijn veronderstelling juist is, maar ik ben geneigd te denken, dat gij, inziende uit het heden geen nieuwe plattelandscul tuur te kunnen bouwen, U wilt laten in lichten over het wezen der cultuur teneinde vandaar uit zelve te trachten te komen tot de nieuwe plattelandscultuur, waarom ge schreeuwd wordt, en die inderdaad brood- noodig is. Het spreekt daarbij natuurlijk vanzelf, dat wij dankbaar gedenken wat al reeds op dit gebied verricht is door de door mij genoemde organisaties. Maar, waar wij menschen de eigenschap bezitten van alles zelf te willen onderzoeken, teneinde het goede te kunnen behouden, wilt gij dat on derzoek ook zelve verrichten en beginnen bij het begin, nl. bij de algemeene beginse len, waaraan de cultuur gebonden is. Ik zal U gaarne bij dit onderzoek tot gids die nen, hoewel ik mij niet vlei, daarin van zoo- cel nut te kunnen zijn, als gij misschien wel gehoopt hadt, doch doe dat te liever, omdat bij dit onderzoek blijken moet of wij ook tot andere uitkomsten komen, dan zij, die dezen weg reeds gegaan zijn en die in derdaad zooveel hebben bijgedragen tot de bewustwording van het platteland inzake zijn huidig gemis van eigen cultuur. Wij willen dus trachten hedenmiddag den weg af te leggen, tot het wezen der cultuur om vanclaaruit op weg te kunnen gaan naar een nieuwe eigen cultuur van het platte land. In dezen zin ligt tevens de indeeling mijner lezing opgesloten. Ik stel mij voor eerst over het begrip cultuur in het alge meen te spreken, vervolgend daar meer sa mengevat mijne meening over te zeggen, om tenslotte te trachten de richtlijnen aan te geven, waarlangs een nieuwe plattelands cultuur naar mijne meening zou kunnen gevormd worden. Omtrent het begrip cultuur loopen de mee ningen veel en toch eigenlijk niet zoo heel veel uiteen. De verschillen lijken zoo groot omdat op dit gebied zulk eene Babylonische spraakverwarring heerscht. Inderdaad: Zoo veel hoofden, zooveel zinnen, d.w.z. in dit verband: Zooveel gevraagden, zooveel ant woorden op de vraag: Wat is cultuur? De meeste antwoorden komen neer op de woor den: algemeene ontwikkeling, waarmee dan bedoeld wordt óf de algeheele ontplooiing van het individu, óf de ontwikkeling van zijne geestelijke gaven. En men noemt dat maar ten onrechte, gelijk wij straks zien zullen beschaving. En behalve die alge meene ontwikkeling zijn er ook nog die cul tuur een soort van bijzondere ontwikkeling van het individu vinden in den vorm van kunst. En dan worden al die woorden als be schaafd of ontwikkeld of cultureel maar hopeloos dooreen gehaald. En hoewel )k wel weet, dat ons menschelijk spraakge bruik te kort schiet om alle sprongen, die onze geest maken kan en dat kunnen ra re sprongen zijn behoorlijk onder woor den te brengen, éénige discipline op dit ge bied is toch wel gewenscht. En daarbij vange men zijne begrippen niet onder voor hem zelf geldende woorden ;zooaIs ik eens een heele avond met iemand in twistgesprek ben geweest, alléén omdat tenslotte bleek, dat hij zich de weelde veroorloofde van het woord dilettant te gebruiken, waar een ge woon mensch amateur zegt!), maar onder algemeen geldende woorden, zoodat men voor een iegelijk zijner mede-menschen al thans verstaanbaar kan zijn. Ik laat derhalve voor het woord cultuur het algemeen geldende woord ontwikkeling maar eens even staan. Alleen vraag ik als mensch, (dat is als een wezen met een geest, welke geest nooit moede wordt om naar het wezen en het waarom der dingen te vragen, en wiens geest daarvan ook niet moede mag worden): Ontwikkeling waarvan? De meesten antwoordden hierop: Ontwikkeling van de natuur. Ik kwam b.v. eens bij een burgemeester hier in de buurt, die tevens kunstschilder is. En deze zeide: Ziet U, ik schilder nooit cultuur; altijd natuur. En daarmede is de gangbare opvatting van het begrip cultuur aardig weergegeven. Men zegt: cultuur is de ontwikkeling van alles wat zich in zijn natuurlijken staat aan ons voordoet. Nu is dat maar ongeveer de helfl van alle levensverschijnselen. Want natuur is het pasgeborene en het nog niet ontgon- nene en de rest is bereids min of meer tot ontwikkeling gebracht. Wanneer men deze bedenking gelden laat tegen het even ge noemde begrip van cultuur, dan wordt ge antwoord, dat men bedoelt: ontwikkeling van alles, wat zijn doel nog niet bereikt heeft, wat nog geen eindproduct is. Uit deze definitie blijkt intusschen, dat cultuur dus altijd ontwikkeling tot een doel, tot een eind product moet beteekenen. Ik ben het. met deze definitie niet eens, omdat ontwikkeling van wat zich aan ons ter ontwikkeling voor doet bij mij gewoon werken heet. Arbeid ver richten. anders niet. Wil naar mijne mee ning die arbeid cultureel zijn, wil er cul tuur verricht worden, dan moet die arbeid ergens naar lijken. B.v.: Ik krijg een stuk hout en ik heb een nieuwe tafelpoot noodig. Nu ontwikkel ik dat stuk hout en arbeid als geen ander ja, gij zult mij daar (met per missie) op zien zweeien, maar een goede tafelpoot wordt dat stuk hout nooit of te nimmer meer, want zulks heb ik niet ge leerd. Derhalve is er wel arbeid verricht aan dat stuk hout, maar cultuur wordt het eerst als de opgave, die men zich gesteld heeft in dat stuk hout ook vervuld is, als het doel bereikt is dus. Cultuur is naar mijne meening dus: zijn doel bereikt hebbende arbeid. Men noemt iemand, die aldus cultureel arbeidt, d.w.z.: iemand die zich van het doel der dingen, die zich in het leven aan hem voordoen, bewust is, en die dingen tot dat einde brengt, beschaafd. Ten onrechte. Want waar- WIERINGEN DE ROOFOVERVAL TE HIPPOLYTUS- HOEF. Een der aangehoudenen bekent, Een der drie door de politie gearresteerde mannen in verband met den overval met roof. gepleegd op Oudejaarsavond van het vorige jaar op den landbouwer J. Snooij, heeft voor den rechter-commissaris te Alk maar bekend aan dezen overval ie hebben deelgenomen. Bovendien bekende hij de aan valler te zijn geweest. om spreekt men dan van de z.g. primitieve volkeren als onbeschaafd? Omdat zij als zij een huis bouwen, daarbij niet zulk eene om vangrijke opgave verrichten als wij? Zij zijn immers primitief? En hebben dus niet zulk een huis noodig als wij? Zijn zij daarom onbeschaafd? Ik meen: neen. Want dat te bouwen huis voldoet aan die menschen wel. Het is in den door mij gebezigden zin van het woord wel degelijk een stuk cultuur-ar beid. Alleen: hun cultuur voldoet ons niet. Althans: dat zeggen wij en noemen hen daarom maar onbeschaafd. Doch laat ons dat niet te hard zeggen, want ten eerste heb ben wij niet uit te maken of hunne ontwik keling van de dingen die dingen tot een goed einde brengt, dat moeten hunne geest-, soort- en stam-verwanten maar doen, en ten tweede voldoet hun cultuur ons toch blijk baar ook wel, gezien het. feit, dat wij tegen woordig een voorliefde hebben voor neger- muziek, barbaren-kunst en voor al voor de primitieve godsdiensten, die door z.g. hyper- beschaafde menschen ijverig bestudeerd en als bijgeloof fanatiek geloofd worden. Waar bij komt, dat de eeuwenoude cultuur der Ja vanen (zie de rede van den heer Ch. Weiter tegen de Indische vorsten) op een peil van beschaving staat, waaraan wij met zijn al len niet tippen kunnen. Uit het voorgaande is ondertusschen dui delijk geworden dat men om cultureelen arbeid te kunnen verrichten, wat geleerd moet hebben. (Dat stuk hout!) Vandaar dat inderdaad ook vele menschen dachten, dat cultuur was: de ontwikkeling der verstande lijke of geestelijke gaven. Men zeide: Cul tuur is geen handenarbeid, maar geestes arbeid. Daar is wat voor te zeggen, omdat men alleen met zijn arbeid het doel, dat men zich stelde, bereiken kan, wanneer men zijn verstand gebruikt heeft om dat doel te stellen. Doch dat noem ik gewoon denken. Of, indien men inderdaad omdat het gestel de doel b.v. vrij hoog ligt op den ontwikke- lingstrap, zijne verstandelijke gaven heeft moeten ontwikkelen tot die hoogte, dan noem! ik dat leeren. Maar bij deze definitie rijst altijd weer de vraag: Tot welke hoogte moet men zijne geestelijke gaven dan brengen, zijn denken dan opvoeren, om cultureel te zijn? Men vraagt dus altijd weer naar een! eindpunt, een doel. Wil men zoo, dan is cul tuur dus: Zijn doel bereikt-hebbenden her- sen-arbeid. Maar ik kan niet inzien, waar om het begrip cultuur zou moeten beperkt worden tot de ontwikkeling der geestelijke gaven (welke ontwikkeling op zichzelf ge woon leeren heet). Alleen: als arbeid werke lijk cultureel is, d.w.z. zijn doel bereikt heeft, dan is de ontwikkeling van de herse nen ook cultureel geweest, anders had men!' zich dat doel niet kunnen stellen. Men moet dus in dat geval, ot liever ten allen tijde bij cultureelen arbeid zijne geestelijke gaven ontwikkelen tot die hoogte, waarop het mo gelijk wordt, dat men zijn doel bereiken kan, dus tot een bruikbare hoogte. Die bruikbare hoogte nu heeft velen menschen parten ge speeld. Die heeft men niet begrepen ert kwam daardoor tot een verkeerd cultureel begrip. Daarvan een voorbeeld: Als ik voor den eten thuis kom en ik wil mijn handen wasschen en hot. is koud of mijn handen zijn erg vies, dan moet ik alsjeblieft niet aan mijne vrouw vragen of zij warm water voor mij heeft, want 10:1, dat ik het water krijg, waarin zij juist een ei gekookt heeft, en dan moet ik beel erg opletten, of ik brand mijn vingers en ondervind aldus aan den lijve het verschil tusschen de normale ontwikke ling tot de bruikbare hoogte van warm water voor handen wasschen en de normale ont wikkeling tot hef eindproduct van warm water, n.1. de kooktemperatuur van 100 gra den. En nu zijn er vele menschen, die denken, dat cultuur (en dat is de derde opvatting om trent het begrip cultuur, die ik U noemde)' een soort van bijzondere ontwikkeling is, die gelegen is tusschen de ontwikkeling tot de bruikbare hoogte van iets, hetgeen door arbeid geschiedt volgens hen, en tusschen! een einddoel dat men zich dan nog Doven die bruikbare hoogte stelt. Gij begrijpt, wat bedoeld wordt: Cultuur wordt dan een soort raffinement, een soort verfijning. En die op vatting is niet juist, alleen hierom al niet, dat de bruikbare hoogte op zichzelf reeds een eindproduct vormt. Ik ontwikkel b.v. eeiï stuk hout (gesteld, dat ik dat kon!) tot een stoelpoot en zet dien onder een stoel en nu kan ik op dien stoel die stuk was weer zit ten. In dat geval hel) ik dat stuk hout dus tot de bruikbare hoogte van een stoel ont wikkeld. Dat is volgens mijne opvatting cul tuur, want ik kan op dien stoel zitten. Dat doel is bereikt. Neen, zeggen de menschen van de derde categorie, als je nu die stoel poot gaat versieren, met een door jou geko zen versiering, dan wordt het pas cultuur* Dus: die menschen missen hot tierelan tijntje aan de stoelpoot en zeggen dan: dat is niet cultureel. Dat is m.i. fout. Cultureel is alles wat af is. Zou dan een keukentafel geen cultuur mogen zijn en een salontafel wel? (Dezelfde vraag vandaar straks is een WestEuropeesch mensch wel beschaafd, en een neger niet?) Nee bedoeld verschil tus schen de eene bruikbare hoogte en de an dere (want voor de eene mensch is een stoel met bruikbaar als er geen tierelantijntje aan zit en voor de andere wel) heet kunst. Kunst 'S verf'ining van het cultuurproduct. Ziedaar, vergadering, drie meeningen over het begrip cultuur, waarbij ik getracht heb U een beeld te geven van de Bahvlonsche spraakverwarring, die er op dit gebied heerscht. Doch, waarbij naar ik hoop toch een ding is duidelijk geworden, dat cultuur moet zijn: ontwikkeling tot een doel. Men heeft zich dus bij allen arbeid, die men ver richt in de wereld af te vragen: waartoe moet dit werkstuk .dienen. Wij moeten hi3 goed in het oog houden, dat cultuur altijd zijn moet: ontwikkeling tot een eindproduct. Maar de groote vraag, waar het in deze steil en? 1SÏ eincldoel mag men zicÜ (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 2