Een bont gezelschap
op avontuur
De Brabantschc Brief
ijüüft
van
Klanken uit Nederland in de woestijn
ii a s l
IIP
m
Een Amerikaansche zendeling,
een Nederlandsche voetballer en
een Journalist tezamen op reis.
Zonderlinge ontmoeting.
De Nederlandsche taal nabij de
monding van den Sjat-el-Arab.
Hoe men anderhalf pond
sterling per dag kan besparen.
Aan boord van het stoomschip
„Varela".
Jn Juli.
In een wonderlijk reisgezelschap bevind
ik me: een nog jonge Amerikaansche zende
ling, een Nijmeegsche 'voetballer, bekend
vooral in het Oosten van Nederland en op
het laatste oogenblik zijn er nog twee Ne
derlandsche jongelui bijgekomen, die, zoo
ver dat mogelijk is, per fiets op weg zijn
naar Nederlandsch-Indië om er een betrek
king te zoeken.
Het toeval, deze groote, grillige meester
bij alle gebeurtenissen op deze aarde, heeft
ons tezamen gebracht. Van ons gezelschap
spreekt alleen de Amerikaansche zendeling
geen Nederlandsch. Hij is wel geboren in
Holland, doch niet in Holland aan de Noord-
zee-kust, maar in de Amerikaansche stad
Holland.
Door verschillende omstandigheden heb
ik een week langer dan ik voorgenomen
had rondgeioopeo te Basrah, deze eigenaar
dige stad, die met haar tallooze kanalen
en kanaaltjes hier en daar denken doet aan
Brugge, Delft of Amsterdam, waar de schip
pers zich voor een carnaval zouden hebben
verkleed als Arabieren.
Ontmoeting.
Op een Vrijdag zou ik vertrekken per
schip naar Bombay, maar den dag tevoren
vertelde een Perzische loods me, dat er in
het huis der Amerikaansche zendelingen
te Basrah een Nederlander woonde, wien
men zijn geld had ontstolen. Deze Ameri
kaansche zendelingen heeten, zoo vertelde
de Pers me, van Es en Pennings.
Deze namen klonken me al bijzonder wei
nig Amerikaansch of Engelsch in de ooren
en daarom ben ik onmiddellijk naar de
Amerikaansche zending gestapt. De heer v.
Es was jammer genoeg op reis, maar ik
trof den lieer Pennings, een Amerikaan
met Nederlandsch als moedertaal. Ik vond
er ook den bestolen Nederlander, die de
eenige was, die geen Nederlandschen naam
droeg. Deze Nijmegenaar heet namelijk
Bert Fleury.
Het was tegen den middag, dat ik bij de
Amerikaansche zending kwam en dadelijk
werd ik te middagmaal uitgenoodigd door
mevrouw Pennings. Na het slechte eten in
mijn ellendig hotel te Basrah werd me deze
maaltijd als een bijzonder onthaal.
We spraken Nederlandsch en de heer
Pennings gaf me zelfs een Nederlandsche
courant uit... Amerika, uit Orange City,
„De Volksvriend". Met politiek bemoeit dit
blad zich niet. Het is zooiets als een fa
milieblad met allerlei nieuws betreffende
personen en gezinnen en het gemeenschaps
leven der in Orange City en omgeving Ne
derlandsch sprekende groep. Het blad be
vatte zelfs een afbeelding van leden eener
zangvereeniging. De namen dier leden ston
den eronder en ze luidden: Brink, van de
Berg, Plooster, Eggink, Dijkstra, Colenbran
der, Terhorst en dergelijke.
Een wonderlijk verhaal.
Het was treffend en aangenaam daar, na
bij de monding van den Sjat-el-Arab zoo
genoegelijk tezamen te zijn met Neder-
landsch-sprekenden, ook al waren ze niet
allen onderdanen van denzejfden staat.
De bestolen Nederlander Bert Fleury deed
een wonderlijk verhaal, dat aan een span
nende film deed denken. Hij was met een
vriend vanuit Nederland te voet op weg
gegaan naar Nederlandsch-Indië om fe
trachten daar een betrekking te vinden.
Vrijwel geheel Europa hadden ze door ge
wandeld. Te Konstaritinopel hadden ze een
derden Nederlander aangetroffen en met
dien waren ze verder getrokken. Ze hadden
hem zelfs nog met geld geholpen. Te Bas
rah had deze nieuwe vriend, die een valsche
vriend bleek te zijn, het grootste gedeelte
van het geld zijner reisgenooten gestolen
en was er mede weggereisd naar Bombay.
De makker van Fleury was den dief da
delijk niet de volgende boot nagereisd, maar
bij gebrek aan geld had Fleury moeten
wachten tot hij uit het vaderland nieuw
geld had ontvangen en nu zou hij met een
snelle boot zijn eigen reismakker weder na
gaan tot Bombay. Hij had échter geen
geld voldoende om eerste of tweede klasse
te nemen en daarom zou hij als dekpassa-
sier reizen met tweede-klasse-voeding.
Dit zou dus iets worden als men wel
in films ziet: een jacht van menschen ach
ter elkander over oceanen van het eene
land naar het andere.
Het poedkoope reisje ging niet
door!
Als dekpassagiers' reizen hier bijna uit
sluitend Arabieren, Indiërs, Perzen, enz. De
ze menschen zorgen dan aan boord voor
hun eigen voeding. Europeanen worden
als dekpassagiers alleen aangenomen in
dien ze de voeding der tweede klasse erbij
nemen.
Ik had van deze mogelijkheid nog niet
gehoord en was voornemens geweest
tweede klasse te reizen, wat me zeer ter
harte ging, want de zeereis van Basrah
naar Bombay op de Engelsche lijn is bui
tengewoon duur. Deze Engelsche lijn heeft
het monopolie van Irak naar Engelsch-
Indië.
In de haven lag nog een Nederlandsch
schip, de „Tosari", eveneens op weg naar
naar Bombay en dan verder naar Neder
landsch-Indië en Amerika. Op dit vracht
schip met passagiersgelegenheid met
slechts' één klasse zou ik de reis naar
Bombay hebben kunnen maken voor on
geveer een derde van wat ik op
het Engelsche schip tweede klasse zou
hebben te betalen, maar het Nederland
sche schip mocht te Basrah geen passa
giers voor Bombay opnemen.
Toen we hierover spraken, vertelde een
jonge Amerikaansche zendeling, dat ook
hij op reis moest en wel naar Karadsji en
dat ook hij zou gaan als dekpassagier met
tweede-klasse-voeding. Hij zou vertrekken
met hetzelfde schip als Bert Fleury, dat
Karadsji aan zou doen.
Dit bracht me aan het nadenken.
Slapen op het scheepsdek.
Tweede klasse zou me de reis naar Bom
bay bijna zestien pond sterling kosten. Als
dekpassagier met tweede-klasse-voeding zou
ik ieits meer dan vier pond sterling, dus
bijna twaalf pond minder hebben te beta
len, een verschil van ruim honderd gulden,
te verdienen in één week, den duur van
den tocht BasrahBombay. Op het dek
slapen vormde niet het minste bezwaar.
In de Perzische Golf en de Zee van Oman
(de Arabische Zee) zou het bij de heer-
schende warmte in een hut niet goed uit
te houden zijn. Het is wel niet zeer voor
naam als dekpassagier te reizen, maar als
een Amerikaansche zendeling het deed,
Dadelpalmen aan het water te Basrah.
be
den
Neder
in
staat
hij
me
kon ik het ook doen. Om deze reden
sloot ik den tocht te aanvaarden met
Amerikaanschen zendeling en den N
landschen voetballer, die, naar hij
een brief toonde, in Nederland thans
aangeschreven als „professional", daar
bij eenige clubs als trainer was opgetreden
tegen betaling.
Peddelend door Turkije
Ons bonte gezelschap zou nog bonter
worden. Aan boord van de arela het
schip, waarop ik me thans bevind, trof
fen we nog twee Nederlandsche jongelui,
die tenminste zooveel mogelijk) met fiet
sen op weg zijn naar Nederlandsch-Indië.
Geheel Europa en een groot deel van Tur
kije hebben ze doorgepeddeld, maar in de
woestijnstreken hebben ze hun toevlucht
moeten nemen tot auto's en spoorwegen.
Door de woestijn kan men nu eenmaal
niet per fiets koinen. Te Karadsji willen
ze van boord gaan om dan weder te fiet
sen, maar de eerste honderden kilometers
zal dit ook daar wel onmogelijk blijken,
daar ze ook daar weder in woestijngebied
komen. Wij met ons vijven vormen teza
men met een rijken, als Europeaan ge:
kleeden Hindoeschen koopman, die ook za
ken heeft te Bagdad, de eendge „dekpas
sagiers met tweede-klas-voeding". In deze
hoedanigheid hebben we ook toegang tot
het dekgedeelde der tweede klasse.
Zij koken zelfs hun potje In ge
meenschappelijke ovens.
Op 't achterdek leven de „dekpassagiers
zonder voeding". Er bevinden zich daar 2
ovens, waarop de menschen kunnen koken
en braden. Allen hebben hun eigen voed
selvoorraad medegebracht en sommigen
hebben zelfs kippen bij zich, die onderweg
worden geslacht. Het zijn niet allen armen
die als dekpassagier zonder voeding rei
zen. Onder hen bevindt zich de bezitter
van een blad te Lahore met zijp zuster,
Indische Mohammedanen. Ze hebben 'n reis
door Europa gemaakt en naar een andere
Indiër me vertelde, is deze dagbladibezitter
zeer rijk. Een gansche straat te Lahore be
hoort aan hem. De zuster bereidt voor d'en
broeder en zichzelf het eten en daardoor
zijn ze zeker, dat hun voeding in overeen
stemming is met de voorschriften van den
Koran.
De zuster, die niet jong meer is, heeft,
hoewel nog goed Mohamedaansch, reeds
vele jaren geleden den sluier afgelegd en
is volkomen modern. Zij en haar broeder
spreken uitstekend Engelsch en vele uren
zit ik bij hen, op het achterdek neerge
hurkt op matten. Wij praten dan over po
litiek, godsdienst, letterkunde en de zuster
bedient ons met stukken suikermeloen, ba
nanen en andere vruchten. De zuster
schrijft ook in verschillende Indische dag
en maandbladen en hartelijk hebben
beiden gelachen om mijn voorstel een
„achterdek-journalistenvereeniging" op te
richten.
J. K. BREDERODE.
Ulvenhout, 22 Juli 1937.
Amico,
In de dreef langs
ons bosch daar
beiert al 'n enkel
„lampionneke"
deur 't donker
eikenloof; 'n ranje-
kleurig herfst-
blaaike, dat fel
vlamt in 't zonne
licht. En langs de
wegels flieren
vroegrijpe blaaren,
mee droog lawijt
in de graskussels
om de boomwol-
(•aowMi
tels.
'Nen enkelen herfstdraad haakt nou en
dan in oewen baard, kille nevels daauwen
over den zomeravond.
'n Nuuw, schoon tij huivert al schuchter
deur den buiten.
'k Zie 't geren komen!
Want daar is gin schoonder tij, dan den
saffranen Herfst, die nou, mee zo'n enkel
kantelend blaaike komt aangewerld lijk 'n
dansend kapelleke deur de zon-deurzeefde
dreef.
Daar is gin schoonder tij, dan deus, dat
binnengevaren komt, op peersen en gouwen
avondlochten, die 't nuuwe tij over de boom-
kroonen draagt, waaruit de kantelende,
zwermende goudkapellen flieren, glijen,
Gondels te Oostersch Venetië: Basrah.
*smm
Mi II mm m
dansen op 't pittiger windeke, waarop de late
zomerzon heur stofgoud poeiert.
't Komt, 't nuuwe tij, lanzaam-aangedreven
onder de bronzende drevenkoepels, over de
geelende velden, mee zacht geruisch deur de
voldragen korenkolven.
't Komt gezegen in klamme nevels en 't
komt hangen aan bepeerlden herfstdraad.
't Nuuwe tij 't brandt z'n avondlochten
pin de laaiende kerramen, waaruit lekkende
vlammen schijnen te schichten.
Dan wordt 't aangekondigd mee trompet-
stooten uit den Westerkim! En drijven zilve
ren wolken in de zwartglanzende Mark
't Is 'nen symphonie, 't jaar!
Nen symphonie die zachte tonen preluli-
eert in 't vroege voorjaar. Zachte tonen, die
lijk witte klanken uit hooge snaren deur de
ruimte fluiten.
Tonen die zoeken, die tasten naar de
melodie.
En steeds meer klanken mengelt den
Grooten Componist in 't aanzwellende lied.
En klaterender en feller komt de melodie, in
ruischend, bruisend klankenfeest tot oplossing,
tot den weelderigen zomervorm.
Den witten klank wordt goudgemonteerd,
fel schettert en schittert 't koper over den
snarenzang, rolt den tromroffel deur den
muziekweelde naar het brons van den orgel,
den diepen daver in de kleurensymphonie van
den bloeienden buiten. Den goud-glanzenden
dreun, die aanzwelt tot éénen klankengloei,
als den zomer endigen gaat.
Als den Herfst bloeien, gloeien, vlammen
gaat. Als elk blad 'n blom wordt, 'n blom
geslagen uit gouwen brons.
Als den eik te pronk staat in zijnen rossen
bloei van d'avondzon. Als 't zomertij gaat
uitsmeulen in den bonten kleurenbrand aan
d'avondkim.
Als d'eikendreven langs onze bosschen ge-
illumineerd staan mee dtiuzenden lampioens,
van 't kleuren loover, dan dan bloeit saf-
ranen oranje deur Ulvenhout als druipend
zonnegoud, dat neersmolt over de schepping.
Dan dan vieren we ons groote feest mee
kleuren en muziek, dan is den jaarsymphonie
gekomen op z'n hoogtepunt van klanken- en
kleurenweelde en tuimelen de bronzen klokken
van ons kerketorentje feestelijk en beierend
huilie klepelklankskens deur 't woelige, 't
schuimende, 't bruisenue en daverende can-
cert in Ulvenhout!
Allee ge komt toch ook, dan? Als fel
de vlaggen éénen kant uitslaan, getrokken
deur den machtigen waai uit den Westhoek?!
Den machtigen waai, die wij Nederlanders
zoo goed kennen! Die van overzee gevlogen
komt, razende, jagende deur de zwoegende
lochten, die vortploeteren langs den lagen
hemel. Die uit malkaar gescheurd wordt, tot
plakaten van 't reinste, 't diepste 't puurste
blaauw openbloeien, waaruit de zon dan heur
gouwen stralenbussels gulpt over de velden,
in de bosschen, teugen de wateren en 't wis
selend licht- en schaduwspel over ons kleurig,
bloeiend dorp!
Hah! Ik mag ze zoo geren, deus waaiende
westers. Ze maken oe sterk, ze maken oe
gezond, ze waaien oe gelukkig, als ze zoo
zoeven om oew slapen, als ze vegen over oew
bloote borst, wanneer ge ploegt, zaait of
oogst in den vlakken, open akker en 't zweet
aan oew kin hangt!
Allee, ge komt toch ook, dan End
Augustus
Ge kunt hier wonen btj den boer en oe dik
schransen aan zijnen mik botrammen
grooter dan oew handen!
Ge kunt lekker lanterfanten in z'n hooi,
frèten van z'nen boerenham, drinken den
verschen melk, waarop den schuim nog
kraalt!
Gooit oew overhemd los en kuier twintig,
dertig, vijftig kilometer deur de bosschen,
altij bosschen; of fietst er honderd... altijd
bosschen, bosschen tot in den Bels! Of
pak 'n peerd en dreun over den zandbojem in
de hei, langs de wegels deur altijd bosch,
bosch, bloeiend bosch!
Ge kunt hier wonen in kleine en in groote
„buitenplaatsen", ge kunt logeeren als 'nen
graaf, ge kunt logeeren als 'nen boer, maar
ons is 't allegaar gelijk, wij kennen alleen
maar plazierige menschen.
Ge kunt oew „twaalfuurke" genieten uit
oewen rugzak in 'nen boschgreppel, ge kunt
„lunchen" mee antiek servies, ge kunt „koffie
drinken" als thuis, maar... en daar sta 'k oe
m'nen naam van Dré borg veur: ge komt altij
tien ponden zwaarder thuis! En... weinig
ermer! Maar wel veul rijker!
Want ge komt hier op 't hoogtij van Ulven-
op ons 650-jarig feest, als den wilden wingerd
begint te gloeien in vurig karmozijn. Als
zwaar de lijsterbes trosselt in 't donker
loover en de vrucht gegloeid lijkt mee den
rossen top der zonnevlamAls fel den groenen
eekel blinkt in 't eikenloof en bloed-rood
gloeit den rozebottel. Als den bloei, de vrucht
en 't geblaart beklatst is, mee de verven uit
den zonsondergang. En in de bladkroonen
van 't wiegend geboomt, klodderen dotten
zonnegoud in spulsch beweeg.
En 't is alles eender schoon, of ge per dag
drie gulden verteert of drie kwartjes.
Neeë, erm kunt ge hier nie worden, maar
wel veul rijker!
Allee Amsterdammers b.v., die (mee
al!' recht!) zoo fier zijt op oewen Orkestge-
bouwmuziek, komt hier luisteren naar dieën
symphonie, dien 'k hierboven beschreef.
Komt avond aan avond zitten op onzen
buiten, in oew „gemakkelijkst costumeke" en
mee 'n lekker-smorende pijp en luistert naar
den spankelenden dorpsmuziek van onzen Thé
die daar concerteert op 'nen vloer van bier-
tonnekes, onder de beierende lampions, die
daar wiegen in den weelde van ouwe platanen,
geele kastanjen en klaterende poppelieren.
Drink 'nen teug van oewen schuimenden
gerste en zie den lesten zonneglans gindschen
hofstee z'n rieten dak verkoperen!
Drinkt nog 'nen teug en houdt oew glas
teugen den avond en zie hoe den Schepper-
Toovenèèr 'nen bonk gesmolten goud in oew
knuisten toovert. Goud dat reflecteert op
den spiegel van oew zielement.
Hoort hoe schoon ons kerketorentje z'n
slagen vibreert deur den avond en den muziek
van den Thé.
Allee laat den golf van bruisend geluk
dan gerust over den rand van oew zielement
klotsen; zet neer oew glas, pakt 't geluk vist
en dans mee 'n lachend wefke om den Thé z'n
biertonnen.
Allee gooit oew hakken teugen oew ach
terwerk, slingert oew teenen tot oew kuif en
sjouwt, host, plaziert, tot oew hart in oew
keel bonkt van leut, va- geluk.
En dan dan zult ge muziek lééren ver
staan, en oew trotsche, stadsche concerten
lééren begrijpen.
Want groote componisten, groote kunste-
neers zjjn „alleen maar" groote menschen-
zielen, die schepten uit zo'n teug geluk als ge
hier kunt komen drinken! Want die ouwe
Van de kunst, waar onze intellec
meesters uitgestudeerd komen, die
meesters waren gin uitgedroogde lntel.
0U? doch slechts" volbloed-menschen!
iectueelen verstaan...i Ge kunt
hie/ 'n Mondschein-sonate zien opbloeien,
daar boven die zilveren manedreef, naast den
Thé z'n biertonnenpodium
p £ls ze 'r geren meer van weten wiltj
z.n»n keer 't adres van mijnen kameraad:
stoss vjuï den Broek. Veurzitter V.V.V. „Het
Kees vai te ulvenhout.
^Hö °e onderdak brengen 'tzjj in T hooi,
-tz? in 'n tent op 't veld, 'tzq in n bedstee,
,3 -n slaapkamer van burger tot baron!
Maar kom in alle gevallen bg ons op den
v. bak koffie halen! Wg zien nie naar
net kapotgeloopen schoenen of ouwe fiets,
Nhe naar oewen Fod of oewen Lincoln, - wjj
zien op Ulvenhout alleen maar naar oew
oogen om te zien of ge 'nen plazierigen
mOnzenl?evenheer schiep toch ook ginnen
heer en 'n dame! Toch 'n menschenpaar? t
Daar houwen wij ons aan!
Da's Goddelijke democratie.
'k Ben 'n bietje veuruitgeloopen op den
tijDat^én°e „lampionneke" in d' eikendreef t
me! Want 't brocht m'n gedachten naar onze
feesten in den nazomer.
Nog zijn we zoo wijd nie.
Eénen zwaluw maakt ginnen zomer, éen
lampionneke gin illuminatie!
En veur ik afschei, mot ik toch nog *n
énkel woordeke naar oe wegschrijven over
onzen zomer.
Want als ik zoo in gedachten ns rondkijk
deur den Brabantschen zomer 1937, wat staan
ons contreiën dan in 'nen schoonen (ja,
laat ik dat veul misbruikte woord dan deuzen
keer. 'ns gebruiken in den goeien zin!), wat
staan ons contreiën dan in 'nen schoonen,
cultureelen bloei!
Cultuur!
Deus nuuw stadhuiswoord veur alles-en-nog
-wat, veur de politiek, veur den mekaniek,
veur' de sport, veur 't lichaam, veur 't moder
nisme...!
Wét is „moderne cultuur"? Zooiets als don-
ker-zwart"? „reusachtig-klein" Deus
nuuw stadhuiswoord, vortgekomen uit den
land- en tuinbouw, wierd plotseling 'n nuuw
modewoord in de stad
En ge kunt gin krant meer opslaan of in
elke kolom wordt zwaar „gecultiveerd".
Sjuust in 'nen tijd, sodejuu, dat alles kunst,
matig uit den grond wordt getrapt en wezen
lijken cultuur mee 'n lanteerntje gezocht mc>t
worden.
„Cultuur". S
Als ge 't goed nagaat, wat betéékent dan
cultuur
't Beteekent: den grond verbouwen, 't gewas
tot groei brengen. Cultuur: 't is den natuur
lijken groei helpen, veredelen; God's gewassen
opbinden en verzorgen.
Zoo zien wij, boerenmenschen, 't. En als ge
't zoo ziet, allee, dan blijft er weinig over van
den „modernen cultuur", die namaak, valsch,
uit-den-grond-gestampt is.
Maar genog daarover.
't Zee: als ik zoo in gedachten 'ns rondkijk
deur den Brabantschen zomer 1937, wat staan
ons contreien dan in 'nen schoonen, culturee
len bloei!
Ik heb daarbij 't oog op 'n Oisterwijk,
zetel van Maria Vreugderijcke waar 'n
heel dorp in de weer is, om deuzen zomer op
te voeren 'n „St. Franciscusspel" van den
Zuid-Brabander Timmermans.
Ja 't is 'n plazierig gezicht zoo deuzen
zomer weer oew geestesoog te laten gaan over
onze contereien en dan tusschen de trotsche
bouwsels van goudgekruiste torens en koe
pels en kapellen, in 't groen 't ontdekken den
kleurigen en fleurigen bloei van openluchtspel,
festivals en witte processies!
Dés gatsammen cultuur!
Ik denk aan Tilburg, dat mee z'n heilig
Peerke Donders, (den grooten melaatschen-
apostel), in Tilburg geboren in 't jaar 1809 en
daar gedoopt in d'ouwe Kerk op 't Goïrke, in
den vijftigste sterfdag van deuzen Heiligen
Mersch al rap 'n aanleiding vond, om deuzen
zomer 'n Openluchtspel, van den Oisterwijker
Jan Vuysters, op te voeren langs den Bre-
daschen weg.
Ik heb 't niet gezien, maar ik wil er maar
mee zeggen hoe alle Goddelijk gewas hier
wordt „opgebonden en verzorgd." Hier wordt
gecultiveerd
Ik denk wijers aan de plechtige processies,
die ljjk witte blomgierlandes deur den zomer
slingerden, 't z(j langs d'openbare dreven, 't
zij in de groote kloostertuinen.
Ik denk aan... ons eigen dorpke dat z'n
650-jarig feest gaat vieren op 't end van
deuzen zomer en welk feest van eigens open-
bloeien zal aan den voet van den altaar, van
ons lieve, schoone kerkske.
Ha 't is 'n plazierig, 'n gelukkig gezicht,
zo o oew geestesoog 'ns te laten gaan over
onze contreien, die in kleurigen bloei staan
van 'n eeuwen-ouwe Katholieije Cultuur!
't Maakt oe gelukkig, te weten dat dat alles
meugelijk is, in deuze tijen van Sport, Zon
dagsontheiliging en zedelijk verval.
En... dat ze 't boven den Moerdijk ons na
doen, de „cultuur"-praters, die alleen men
schen kunnen interesseeren veur voetbal,
zwemmerij en radiololletjes!
Maar genog.
Ik wou dan maar gezeed hebben g'ad: wat
'nen schoonen zomer hier! Wat 'nen weelderi
gen, blossemende pracht.
Wat 'n beloftes van Oogst!
Maar nou schei ik er af. Dalijk vergadering
bij den Fielp.
Dus: veul groeten van Trui, Dré III en als
a.t gin horke minder van oewen
t. a. v.
Dré.
Correspondentie,
Den W.E. Heer P. J. B. en Collega's
te Amsterdam:
Oewen brief ontvangen. Neeë 't is héél
anders, dan guilie denkt. Het werkvolk wordt
nie aan z'n lot „overgelaten".
Ik denk er binnenkort 'ns 'nen „Brab. Brief'
over in te richten. Misschien... laat ik dieën
keer Dré III 'ns schrijven. Maar veurloopig
gen n°g 16 drUk ln al die feest-vergaderin-
Tot zoolang dan?
Vrindelrjke groet aan jullie allegaar, van
geren oewen
t. a. v.
Dré.