Nieuw Joodseh Tehuis
op Uayascar?
Weensche wichelroedelooper
ontdekt oliebron
Drie gouden sleutels
Radioprogramma
go. PETIAN
DOOR*
ER IS PLAATS GENOEG.
WELKE HOUDING ZULLEN DE
INBOORLINGEN AANNEMEN?
Volgens publicaties in sommige bladen
moet de Fransche regeering zich deiinitief
bereid verklaard hebben, Madagascar open te
stellen voor Joodsche immigratie op groote
schaal.
Blijkens de statistieken van het Joodsche
Wetenschappelijke Instituut, zijn er rond
16T4 millioen Joden op de wereld. Daarvan
leven er 10 millioen verspreid over de ver
schillende staten van Europa en ongeveer
5 millioen in Amerika. Palestina daarente
gen herbergt slechts ongeveer 400.000 Joden
hetgeen ook op het jongste Zionistencongres
te Zünch is vastgesteld. Zelfs al zou de voor
genomen Joodsche staat op Palestijnschen
bodem gesticht kunnen worden, dan zou er
in het gunstigste geval toch nog slechts
plaats voor 400.000 nieuwe immigranten zijn.
Slechts het twintigste deel van de geheele
Joodsche bevolking der wereld zou daar een
eigen nationale woonplaats kunnen vin-
den; de rest zou over de wereld verspreid
moeten blijven.
Nu er echter na Duitschland ook
reeds andere staten zijn, zooals b.v.
Polen met zijn 3y2 millioen Joden,
die daar 11 van de geheele bevol
king uitmaken welke de eenige
oplossing van het Joodsche vraag
stuk in een massale emigratie zie%
en Palestina niet groot genoeg is, om
deren geweldigen stroom van emi
granten op te nemen, zou het Jood
sche vraagstuk óf onopgelost moeten
blijven, óf men zou naar een ander
nieuw vaderland voor de Joden moe
ten uitzien. Zoo is het plan ontstaan,
om Madagascar voor de Joodsche im
migratie open te stellen.
Zoo groot als Frankrijk, België
en Nederland tezamen.
Madagascar, dat in oppervlakte bijna zoo
groot is als Frankrijk, Nederland en België
tezamen, is ondanks zijn ligging aan de kust
van Afrika eerder een Aziatisch dan een
Afrikaansch eiland. Naar Azië aardt het
door zijn bodemgesteldheid, zijn fauna en
den oorsprong van zijn bevolking, welke
groote overeenkomst met die van Java en Su-
"matra vertoont. De inboorlingen spreken bo
vendien een Maleisch dialect en geen neger
taal. Onder de kustbevolking heeft een ras
senvermenging plaats gevonden, vermoede
lijk met de vroegere Makoeaslaven, die nog
enkele tientallen jaren geleden algemeen
door de rijke Madagascaren op de marktep
van Mozambique werden gekocht. Meer in
het binnenland treft men bovendien Indische
en Semitische volksdeelen aan, wier oor
sprong vermoedelijk eeuwen, misschien wel
duizenden jaren geleden, te zoeken is.
Klimaat van de Riviera.
De Fransche kolonisatie en de economische
opbloei van Madagascar hebben sinds 1904,
sedert de Franschen het eiland veroverden
en de inheemsche koningin verdreven, groo
te vorderingen gemaakt. In de hoogere lagen
der inheemsche bevolking hebben zelfs ver
scheidene naturalisaties plaats gevonden,
zoodat deze Madagascaren alle rechten van
Fransche staatsburgers bezitten. Vele jonge
Madagascaren studeeren bovendien te Parijs
of staan reeds aan het hoofd van poliklinie
ken voor malaria-onderzoek, syphilis, tuber
culose, enz. 2700 onderwijzers zorgen voor de
opvoeding van de schooljeugd. Verkeerswe
gen en spoorwegen doorkruisen het eiland
en zorgen voor goede verbindingen.
De haven van Tamalava heeft een recht-
streeksche spoorwegverbinding met de hoofd
stad Tananariva. Vandaar loopt een spoor
lijn verder naar de rijke vlakten om het
Alaktrameer. Antsirabe is een tweede Vichy
en trekt jaarlijks een groot aantal vreemde
lingen en bezoekers. I.angs de kust en in de
laagvlakten heerscht echter een heet, een
tropisch klimaat, dat vooral voor Europe
anen zeer ongezond is. Het hoogland daar
entegen, dat zich over geheel Madagascar
uitstrekt, heeft een klimaat, dat groote over
eenkomst met de Riviera vertoont. De bo
dem van Madagascar is buitengewoon
ruchtbaar. Zoo levert het eiland het grootste
deel van de koffie, die uit 't Fransche ko
loniale rijk wordt ingevoerd, en meer dan
een derde van het totale wereld verbruik aan
Verder exporteerde Madagascar in
1936 meer dan 10.000 ton sago, groote hoeveel
heden rijst en vele duizenden tonnen grafiet.
En de inheemsche bevolking?
In het hoogland van Madagascar groeien
alle soorten vruchten. Verder suikerriet en
vooral ook mats.
Mocht het Fransche denkbeeld
weerklank vinden en zouden de uit
geweken Joden in grooten omvang
in Madagascar worden toegelaten,
dan zouden zij daar waarschijnlijk
veel gunstiger kolonisatie-voorwaar
den aantreffen dan in Palestina.
Een feit is, dat er op Madagascar nog zeer
veel grond braak ligt. Natuurlijk kan men
niet van te voren weten, of de inheemsche
Madagascaren, die over het algemeen zeer
vredelievende menschen zijn, zich een der
gelijke invasie zonder meer zullen laten wel
gevallen en of niet, ook daar evenals in Pa
lestina, moeilijkheden zouden ontstaan. Dit
zou de toekomst moeten leeren. Overigens
staat het ook nog in het geheel niet vast, of
dit plan van Joodsche kolonisatie van Ma
dagascar door de Joden zelf wordt overwo
gen. Voorlöopig is de hoop nog steeds op
Palestina gevestigd, al heeft het Zionisten-
Congres te Zür'ich reeds het bewijs geleverd,
dat men in het Joodsche kamp ondanks de
oppositie van den uitersten vleugel der Zio
nisten geneigd is, compromissen te sluiten.
De openstelling'van Madagascar- voor de
Joodsche kolonisten zou ongetwijfeld het
vinden van zoo'n compromis in de toekomst
veel gemakkelijker maken.
MEN KAN DE WONDEREN DER
WICHELROEDE NIET LANGER
TEGENSPREKEN!
Tegelijkertijd met de wichelroede-ex
perimenten in ons land nabij Gouda,
waar zich volgens Mevrouw Sprok-
kelhorst onderaardsche gangen on
der de IJssel moeten bevinden, be
reiken ons berichten uit Weenen om
trent het aantoonen van oliebron
hen met behulp van de wichelroede.
De aanvragen voor olie-concessies, die in
den laatsten tijd in, Oostenrijk gedaan wor
den, staan in verband- met het opnieuw op
den voorgrond treden van een oud, interes
sant proiqr.t. V,
-Hans- Falkinger, die. als -wichelroedelooper
een goeden naam beeft, verklaarde reeds een
aantal jaren geleden, dat in de streek tus-
schen Linz en Dels, een rijke bron moest zijn
van deze waardevolle ruwe grondstof.
De eerste petroleumboring was
een succes.
Een geologisch expert, die tusschen twee
haakjes niet veel vertrouwen in het wichel-
roedeloopen had, bevestigde, dat het gebied
inderdaad oliehoudend is. Met de exploitatie
werd toen nog niet begonnen, ten eerste om
dat er gebrek was aan bedrijfskapitaal en
ten tweede omdat men eerst met de pro
ductie in Zistersdorf begon. Toch heeft Fal-
kin een belangrijk aandeel gehad in de uit
breiding van Zistersdorf, dat zich in énkele
jaren tot een Oostenrijksch Pennsylvanië
voor de poorten van Weenen ontwikkelde.
De eerste succesvolle petroleumboring vond
plaats op grond van zijn aanwijzingen bij
WindischBaumgarten en gaf een opbrengst
van 6000 Kilogram. Na een lange pauze werd
er dieper geboord; 20 wagons olie was de
opbrengst van deze boring op een diepte van
982 meter.
Hans Falkinger zal het boorpunt
bepalen.
Wichelroede-onderzoekingen van den laat
sten tijd brachten opnieuw het veelzeggende
resultaat, en een groep belanghebbenden is
van plan, het productief maken van deze
olielagen op" zich te nemen, als de onderhan
delingen tot een positief resultaat komen.
In ieder geval zal Hans Falkinger zich een
dezer dagen naar het petroleumgebied bege-
iven, waar hij de gunstigste plaats voor de
boring, het zoogenaamde boorpunt, wil be
palen.
Een deel der menschheid staat nog steeds
zeer pessimistisch tegenover dit werk van de
wichelroede. Het feit, dat leeken zich her
haaldelijk van deze tak der natuurweten
schap hebben meester gemaakt, kan mede
daaraan schuld hebben. De serieuze wichel
roede-wandelaars hebben daarentegen be
langrijke practische resultaten gehad. Ook
Falkinger beschikt over een tamelijk dik
dossier, waarin autoriteiten, grondbezitters
en industrieele ondernemingen zijn ontdek
kingen bevestigden. Hij .wist bovendien in de
meeste gevallen met verrassende nauwkeu
righeid de diepte van de bronnen aan te
geven.
De wonderen der wichelroede kun
nen thans ondanks al het scepticisce
niet meer tegengesproken worden.
Een vaste verklaring heeft men er
echter nog niet voor. Falkinger is de
meening toegedaan, dat de wichel
roede slechts de functie heeft te ver
vullen van een wijzer op een gevoelig
instrument.
Gedachtenconcentratie.
De wichelroede reageert op een onbewuste
beweging van de hand. Hij vat het wichel-
roedeloopen op als een kwestie van gedach
tenconcentratie. Het met energie geladen ze
nuwencentrum, de hersenen van de wichel
roedewandelaar, die zich converteert op 't
aantoonen van een bepaalde stof, het zij wa
ter, kolen, petroleum of een ander mineraal,
zendt evenals de zender van een draadloos
station naar alle kanten stralen of golven
uit. De meeste daarvan gaan verloren. Die
genen echter, die het gozochte treffen, reflec-
tceren, versterkt door de uitstralingen van
het betreffende lichaam, op het centrum,
waarvan zij uitgingen. Zij treffen de herse
nen onder het bewustzijns-centrum. De zenu
wen brengen de prikkel van de hersenen
naar de spieren en dwingen hen tot reactie.
Zonder wichelroede, die dus een onderge
schikte rol speelt, zou dfe reactie speciaal bij
niet zeer gevoelige wichelroedelopers, te
zwak zijn om waar te nemen. Daarom is de
versterking door de wichelroede noodzake
lijk.
Het wichelroedeloopen heeft dus, zoo op
gevat, niets te maken met mysterieuze, bui
ten het waarschijnlijke liggende dingen. Het
geheim is niets anders dan een deel van het
stralenwezen, waarvan het wetenschappe
lijke onderzoek den menschen nog vele,
thans misschien nog niet vermoede verras
singen zal brengen.
DINSDAG 24 AUGUSTUS 1937.
Hilversum I.
AVRO-uitzending.
8.00 Gramofoonmuziek.
10.09 Morgenwijding.
10.15 Gramofoonmuziek.
11.30 Viool en piano.
11.00 Gramofoonmuziek.
11.15 De Octophonikers.
12.30 Kovacs Lajos en zijn orkest en soliste.
2.00 Declamatie en kamermuziek (gr.pl.).
3.00 Lyra-Trio, zang en orgel.
4.30 Radiokinderkoorzang.
5.00 Kinderhalfuur.
5.30 Gramofoonmuziek.
6.00 AVRO-Dansorkest
6.45 Kovacs Lajos' orkest en soliste.
7.30 „Dieren zien en leeren kennen", causerie.
8.00 Berichten A.N.P., hierna: Mededeelir.gen.
8.15 Omroeporkest en solist.
9.15 Gramofoonmuziek.
9.45 Vervolg concert.
10.30 Actualiteitsflitsen.
10.45 Gramofoonmuziek.
11.00 Berichten A.N.P. hierna AVRO-Dans
orkest.
11.4012.00 Gramofoonmuziek.
Hilversum H.
KRO-uitzending.
8.009.15 en 10.00 Gramofoonmuziek.
11.30 Godsdienstig halfuur.
12.00 Berichten.
12.15 Gramofoonmuziek.
I.45 KRO-Melodisten.
2.00 Voor de vrouw.
3.00 Gramofoonmuziek.
4.00 KRO-Orkest.
5.45 Gelukwenschen.
6.00 Gramofoonmuziek.
6.15 KRO-Melodisten.
7.00 Berichten.
7.15 Causerie namens It Roomsk Frysk Boun.
7.35 Gramofoonmuziek.
8.00 Berichten A.N.P. KRO-Mededeelingen.
8.15 KRO-Orkest.
9.00 Gramofoonmuziek.
9.10 KRO-Melodisten.
9.55 Gramofoonmuziek.
10.30 Berichten A.N.P.
10.40 John Kristel en zijn Troubadeurs.
II.3012.00 Gramofoonmuziek.
DE DRIE MUSKETIERS
321.
DE VERLATEN KAMER.
Athos strekte zijn rechter hand naar haar
uit en zeide: „Charlotte Backson, gravin de
la Fére, lady Winter! Uw misdaden wor
den door de menschen hier op aarde en
door God veroordeeld. Wanneer U nog een
gebed kent, bidt U het dan nu, want U
bent veroordeeld en moet sterven."
Bij deze woorden, die alle hoop bij My-
lady deed vervliegen, verhief ze zich in haar
volle lengte en probeerde'te spreken, maar
haar krachten begaven haar. Ze voelde hoe
een sterke, onverbiddelijke hand haar bij
de haren greep en mee trok, zooals het
noodlot een mensch tot iets verschrikkelijks
kan voeren. Ze bood geen tegenstand. Ge
willig ging ze mee. Lord Winter, d' Artag-
nan, Athos, Porthos en Aramis volgden, Ter-
wij zich buiten de bedienden bij dezen
merkwaardigen stoet aansloten en het klei
ne vertrek, waarin, zich deze vreselijke, tra
gedie had afgespeeld, stond met, gebroken
vensterruiten, geopende deur en walmende
lamp, verlaten.
322. DE LAATSTE WEG.
Het liep tegen middernacht. De maan was
in haar laatste kwartier en stond bloedrood
achter de kleine stad Armentières, welks da
ken nog glommen van den regen, veroor
zaakt dóór de onweersbui, welke erover
was getrokken. Af en toe schoot nog een
flauwe bliksemstraal onder langs de lucht.
De grond was vochtig van den regen en een
zware damp steeg van den grond op. Overal
heerschte doodsche stilte. Alleen van een
vervallen molen aan de rechterzijde van
den weg klonk de schreeuw van een uil.
Langzaam bewoog zich de stoet in de rich
ting van den oever van de kleine stroom,
welke tusschen de grillig gevormde wilgen
zichtbaar was. Als leelijke dwergen zagen
deze hoornen er uit, als monsters, die drei
gend hun vuist tegen de veroordeelde ophie
ven, die daar haar laatsten gang was be
gonnen.
Twee bedienden hadden Mvlady tusschen
zich in genomen en ondersteunden haar,
wanneer haar voet op den glibberigen grond-
dreigde uit te schieten. Direct achter dit
drietal volgde de beul en achter hen de
anderen.
Planchet en Bazin sloten de stoet.
v: «f**
--
'w i „.3 *•-•
FEUILLETON.
Daarmee ging den geheelen middag heen; na rijp beraad besloten
zij den nacht daar maar door te brengen! Moe, stoffig en humeurig
zaten zij voor het muffe herbergje. Inez begon het pleizier in de
onderneming te verliezen. „Wat een onmogelijke pech," dacht zij,
terwijl haar hak ongeduldig op den grond roffelde. Zonder een
woord tot de anderen te spreken, stond zij op, en stapte het dorp
in. Fernam Perados keek haar na, zooals zij daar ongeduldig voort
liep in de schemering; zij was allerliefst in haar rijbroek met de glim
mende hooge laarzen. Ook hij stond op, en liep haar na. „Inez!" riep
hij, „Inez! Wacht eens even. Ik loop met je mee! Zij keek ongeduldig
om en zuchtte even, maar bleef staan, terwijl hij op een drafje naar
haar toekwam. De andere mannen keken elkaar een oogenblik aan,
maar zwegen. Zwijgend ook stapten Inez en Fernam door het sla
pende dorp. Fernam keek zijn reisgenoote tersluiks van opzij aan. Zij
was mooi, met haar ongeduldige resolute gezicht, een vrouw uit dui
zenden. Zijn hart klopte sneller, nu hij zich alleen wist met haar
in het donkere dorp. Zij moest hem wel aardig vinden, anders had
zij hem nooit meegenomen, alleen hem, op dezen langen tocht. Plot
seling stond hij voor haar, hij sloeg zijn armen om haar heen, en
kuste haar frisschen'mond.
Zij maakte zich los, keek hem een seconde aan, en toen belandde
de vlakke rechterhand, die met zooveel succes het racket hanteerde
op de linkerwang van den jongenman. De aanraking met drie xinger-
toppen liet drie zwarte moeten op de wang achter.
Inez keerde om, en liep terug naar de herberg. Zij had wel kunnen
huilen. Eerst al die tegenstand, en nu deze, vernedering nog. ben
oogenblik dacht zij, dat zij zichzelf had overschat. Het was toch
eigenlijk geen onderneming voor een meisje van twee-en-twintig jaar,
deze tocht haar het binnenland. Maar even later kwam haar strijd
lust weer boven, en doorzetten! besloot zij, toen zij de herberg
weer binnen stapte. De mannen keken elkaar weer zwijgend aan, en
een half uur later, toen Fernam gemelijk naar binnen stapte, nog
eens. Toen de anderen al naar bed waren en de chauffeur met den
tuinman nog een uurtje napraatte, fluisterde de eerste: „zag je die
blauwe plekken op zijn gezicht! Ze heeft hem van katoen gegeven."
„Een flinke meid', beaamde de ander, en de chauffeur vond nog
tijd om te zeggen: „Een jongen van niets. Een slungel. Een slier-
asperge". En na vijf minuten zwijgen en rooken: „Een papvent".
Toen gingen zij tevreden naar bed. Den volgenden ochtend bereikten
zij zonder moeilijkheden Diamantino. Zij volgden vandaar echter niet
meer den weg, die Gongalo Coelho vroeger had gekozen, maar kozen
de route over Villa Bella naar Porto Velho naar de Madeira, van
waar zij de oude mijn gemakkelijk per schip zouden kunnen bereiken.
Zij bespaarden zich op deze wijze den tocht door de wildernis, waarin
zij met hun auto's niet zouden kunnen doordringen. Hun weg volgde
nu de hellingen van de Herra Geral, waar de wegen nog onbegaan
baarder waren dan die welke zij tot dusverre hadden gevolgd. Over
de twaalf honderd kilometer, die hen scheidden van Porto Velho
ploeterde en zwoegden zij vijf dagen, zoodat de tocht van Rio de
Janeiro af in het geheel tien dagen had geduurd.
„Als wij zoo doorgaan, zal er heel wat meer dan een maand
zijn verloopen, vóór wij weer terug zijn", dacht Inez. Maar het idee,
weer terug te keeren, kwam niet meer bij haar op. Fernam Perados
was sinds het gebeurde met Inez een tamelijk vervelende passagier
gebleven. Hij had zich wel gedragen, alsof er niets was voorge
vallen, maar de steelsche blikken, die de anderen de eerste dagen
op hem wierpen, hadden telkens weer zijn wangen doen branden
van schaamte. En de koelheid waarmede Inez hem behandelde
strekte er niet toe, zijn humeur te verbeteren.
Den meesten tijd zat hij gemelijk op de voorbank naast haar en
staarde naar het landschap. De anderen daarentegen waren vol
opgewektheid. Zij beschouwden dit reisje als een prettige afwisseling
van hun dagelijksche beslommeringen, als een onverwachte gratis
vacantiereis, die bovendien nog de charme had, dat er eenig
avontuur aan kon zijn verbonden.
Vooral de huisknecht, die nog nooit zijn neus buiten Rio had
gestoken, had grootsche plannen. Terwijl hij zijn voortreffelijke
ommeletten bakte, sprak hij vol geestdrift over de jachttrofeeën, die
hij zou meenemen, een heele boa constrictor was al de geringste buit,
die hij zich kon voorstellen, maar ook een krokodil en een jagerar
zouden vallen door zijn hand, om maar niet te spreken van de
bandieten en ander gespuis, die hij zeker zou verslaan, als ze maar
een puntje van hun brandenwijnneuzen om den hoek van het oer
woud zouden steken. Geheimzinnig toonde hij 's avonds aan zijn
kameraden een ontzaglijke revolver, een waar kanon in zakformaat,
dat hij had geërfd van zijn grootvader, en waarmee geweldige
ballen lood de ruimte konden worden ingeslingerd, „indien" zoo
zei hij een beetje mismoedig „de patronen in al dien tijd niet
verlegen zouden zijn."
In Porto Velho moesten zij een dag wachten vóór de boot vertrok,
die hen in twee etmalen zou brengen naar de oude mijn. Zij
besteedden dien dag, om hun uitrusting nog te completeeren en gingen
den volgenden avond aan boord. Daar rustten zij heerlijk uit van
het stof en het geschok op de slechte wegen, zoodat hun goede
humeur weer boven kwam, en zelfs Fernam weer deel nam aan de
algemeene gezelligheid. Zij zaten in luie stoelen aan het dek en
keken over de breede rivier, waarvan de oevers schuil gingen onder
het geboomte. Een enkele krokodil verschoof lui in den modder.
Dat deed het jagers-instinct van den huisknecht ontwaken. Hij
snelde naar zijn hut en haalde het handkanon, dat hij laadde met
zes monsterachtige patronen. Ten aanschouwe van een groot publiek
wandelde hij ermee naar de railing en wachtte op den eersten
alligator, die zich weer zou vertoonen. Dat duurde niet lang. Een
kanjer, jongen, zei de tuinman en gaf hem een por in de ribben. De
kok legde aan en trok met alle macht aan den vervaarlijken trekker.
De haan kletste neer, maar er gebeurde niets. „Nog eens, jongen",
vuurde hem de tuinman aan, „dit was een vooze. De volgende zal
beter zijn". Weer trok de kok aan den trekker, een ontzaglijke knal
volgde, waar iedereen van schrok. Toen de kruitdamp was weg
getrokken, zag men den kok, die met een bebloeden zakdoek zijn
wang afbette. Het kanon had hem, uit wraak, dat het na zoo langen
rusttijd weer moest werken een klap op zijn gezicht gegeven. De
krokodil lag nog roerloos in den modder.
(Wordt vervolgd.)