DE DRIE MUSKETIERS
Het spook
Beste Jongens en Meisjes
Nieuwe Raadsel
Het Vogelnestje
Op de olifanten jacht
1
Zwemmende stenen.
Beste jongens en meisjes,
De vacantie is om. Woensdag heeft de
schoolbel weer voor het eerste geluid, of de
sirene zy» schreeuwstem doen hooren. Als
je dit leest heb je al weer gerekend en ge-
teekend, gelezen en aardrijkskunde gehad,
t' Zal jullie net gegaan zijn als mijn oudste
jongen. Hij had Woensdag heel weinig zin
om te gaan, want hij haa nog lang niet ge
noeg van de vacantie. Maar toen hij 's mid
dags om twaalf uur thuis kwam, toen had
hij het fijn gevonden in de nieuwe klas,
bij de nieuwe juffrouw. M'n dochtertje,
ging voor het eerst en die vond het ook
fijn en ik hoop dat het met jullie precies
hetzelfde is, dat je ook weer opgewekt
's morgens heengaat en opgewekt thuis
komt.
En nu gaan we de lange avonden weer
tegemoet. De avpnden van de raadsels, van
de leesboeken, van de gymuitvoeringen en
van de pretjes. Ha, dat is toch weer fijn.
En iedere week gaan we weer met elkaar
praten, want ik loop toch nog niet van
jullie weg.
Doe je best op de raadsels. Ze zijn niet
moeilijk. Als er soms raadselvriendjes of
vriendinnetjes zijn, die me aan geschikte
raadsels kunnen helpen, gemakkelijke kruis
woordraadsels of zoo, dan ontvang ik die
gaarne.
Nu, tot volgende week, jongens en
meisjes.
KINDERVRIEND.
De nieuwe raadsels voor deze week, de
eerste van de „winterseizoen" zijn erg ge
makkelijk. Je behoeft uit de onderstaande
zinnen, bloemennamen te halen. Als je ze
dus goed leest en nog eens overleest, dan
vind je ze. Uit iedere zin moet een bloem
komen.
Gaf die wijze man je raad?
Jaag die duif weg, het gekir is eentonig.
Heeft de kosteres Edam bezocht,
j Ontmoette u in deze allee uwe bekenden?
Te Parijs zag ik duizend schone dingen.
Ik reed in Mei door Naarden.
Achter in onze tuin had vader een grote
hoop zand laten gooien en daarin konden
mijn vriendjes en ik naar hartelust spe
len. Alleen als wij al te veel herrie maak
ten, kwam de buurman van ons achter
eens over de heining kijken en riep: „Als
jullie nu niet een beetje stil bent, dan plak
ik jullie allemaal een grote pleister over
je mond, dan kan je helemaal niets meer
zeggen."
Maar wij wisten wel, dat hij het zo
kwaad niet meende, want zijn ogen had
den altijd van die dansende lichtjes, als hij
zo iets zei. Maar, wij waren dan toch weer
een poosje wat minder luidruchtig.
Op een dag, dat wij weer zo'n leven
maakten, kwam de buurman en riep ons,
om bij hem te komen, hij wilde ons iets
laten zien. Maar geen van de kinderen be
woog wij dachten, dat hij ons nu heus die
pleister op onze mond wilde plakken.
„Kom hier", zei hij weer, ik zal jullie
iets moois en tegelijkertijd iets treurigs la
ten zien," i
Eindelijk ging ik naar hem toe. Hij nam
mij mee naar de achterkant van zijn huis,
tilde mij op en liet mij toen een klein vo
gelnestje zien, waar vier jonge vogeltjes
in lagen. Dadelijk riep ik de anderen en
met ons zevenen stonden wij al spoedig
bij het nestje. Ieder van ons mocht op een
stoel klimmen en dan goed het nestje en de
jonge vogeltjes bekijken.
„Wat is dat mooi", zei een van ons,
„maar wat is nu het treurige, dat U ons
wilt laten zien?"
De buurman haalde nu een dode vogel
uit zijn zak en legde die op de tuintafel
neer. „Dit is de moeder van de kleintjes",
zei hij, „zij zat op het nestje om haar kin
dertjes warm te houden, toen er een we
zel aangeslopen kwam om zich van haar
kinderen meester te maken. De moeder
heeft toen naar het ondier gepikt en met
haar vleugels geslagen, doch tenslotte werd
zij te vermoeid en heeft de wezel haar de
keel doorgebeten. Ik kwam juist te laat om
dit te verhinderen. Ik heb de wezel wegge
jaagd zodat tenminste de kleintjes in le
ven gebleven zijn."
„En wie houdt de vogeltjes nu warm en
wie voedert ze?" vroeg Jan.
„Dat doet de vader", zei de buurman,
m, as ar.' st^öiov antizs^cno
,hij vliegt steeds maar weg om vliegjes en
wormpjes te zoeken en voedert de kinder
tjes, vanavond zal hij op het nestje gaan
zitten en de kleine vogeltjes warm hou
den, zodat ze niet doodgaan van de koude."
„Dat moedervogeltje moet toch veel van
haar kindertjes gehouden hebben, dat zij
met de wezel is gaan vechten", zei een van
ons.
„Ja," antwoordde de buurman, ,maar zij
heeft het met haar leven moeten bekopen."
Nog lang dachten wij over de vogeltjes
na en wij waren zo onder de indruk, dat
wij de hele middag kalm en stil waren.
Hierbij zienjullie; afgcpeclj. een persoon
lijkheid, die onwillekeurig herinneringen op
roept aan kermissen, circussen en andere
oorden waar het er om gaat het leven van
de mensen wat op te vrolijken.
De figuur van clown (ook Paljas of Nar
genoemd) is een zeer bizonderewant de
geschiedenis leert, dat er velen van deze pot
senmakers geweest zijn, die onder hun rin
kelende narrenkap een goed stel hersens
verborgen en méér uitgeslapen waren dan
men zo op het eerste gezicht zou menen.
Het is dus ook hier: schijn bedriegt.
Een ding moet er eerst gezegd worden,
voordat wij ons avontuur gaan vertellen:
bang of laf zijn wij heus niet. Henk is bij
na twaalf jaar en ik ook en nogmaals, al
hebben wij tijdens ons avontuur ook kip-
pevel gekregen: bang waren wij heus niet.
Wij waren naar oom Anton gereden. Oom
Anton is de broer van mijn vader en woont
buiten op een boerderij. Ieder jaar met de
grote vacantie ga ik bij oom Anton logeren.
Wij sliepen op het zolderkamertje dat aan
de achterkant van het huis ligt. Wij had
den een vermoeiende dag achter ons, want
er was zoveel te zien geweest en wij had
den allerlei belevingen gehad. Want ieder
een kan begrijpen, dat het voor een jon
gen uit een grote stad heerlijk is om zijn
vacantie op het land te kunnen doorbren
gen. Waarschijnlijk kwam het omdat wij zo
moe waren, dat wij niet dadelijk in slaap
vielen. Buiten was het wonderlijk stil en
daarbij volkomen donker en bij het schijn
sel van de petroleumlamp praatten wij
nog een oogenblik met elkaar. O ja, dat
vergat ik nog te vertellen. Henk is een
neef je van-mij-, de zoon van'oom Dirk, ook
een broer van mijn vader, dkenk en ik kon
den het uitstekend samen vinden en daar
om had oom Anton er geen bezwaar tegen
gehad, dat wij tegelijk bij hem kwamen
logeren.
Eindelijk blies ik de lamp uit en wij pro
beerden te gaan slapen.
Nauwelijks was het licht enkele minuten
uit of er klopte iemand hard tegen de ruit.
Wij bleven er stil naar liggen luisteren.
Van tijd tot tijd hoorden wij een gekras,
alsof iemand van buiten probeerde het
raam verder open te schuiven. Eindelijk
348.
ARAMIS.
D'Artagnan begaf zich nu met de aanstelling naar Aramis.
Hij vond hem terwijl hij over een gebedenboekje gebogen op
een bidstoeltje geknield lag.
Voor den derden keer vertelde d'Artagnan zijn geschiede
nis en voor den derden keer haalde hij de aanstelling te voor
schijn.
„Beste vriend," zei hij, „jij bent altijd en overal onze on
zichtbare beschermheer geweest, en de persoon, die ons
steeds raad verschafte. Neem deze aanstelling aan. Je hebt
ze eerder dan een der anderen verdiend om je schranderheid
en je goeden raad, welke in alle opzichten zoo voorbeeldig
is uitgekomen."
„Och beste kerel," antwoordde Aramis, „Ons laatste
avontuur heeft me de schaduwzijde van het leven en het
zwaard doen zien Dit keer is mrjn besluit onherroepelijk.
Zoodra de belegering is afgeloopen, treed ik in de Orde der
Lazaristen. Behoud de aanstelling. Je bent nu een keer een
soldaat. Je bent dapper en beroemd zul je ongetwijfeld
worden."
In Afrika gaan de negers dikwijls op de
olifanten jacht. Dat is zeer gevaarlijk, maar
de olifantstanden zijn veel geld waard en
daarom worden zij steeds weer vervolgd.
Knip de stukjes netjes uit en leg ze dan
op de juiste manier in elkaar, je zult dan
een olif anten jacht zien.
344.
OPNIEUW BIJ ATHOS,
Met oogen, die vochtig waren van dankbaarheid en van
vreugde straalden, kwam d'Artagnan weer bfj Athos, die nog
steeds bij zijn flesch zat en juist het laatste glas tegen het
licht hield.
„Ja," zei hij, „de anderen willen ze waarachtig ook niet
hebben!"
„Dat komt, omdat geen van ons deze eer boven jou ver
dient, beste vriend."
Daarop nam hij pen en inkt en schreef d'Artagnan's naam
in de open ruimte en gaf hem het document weer terug.
„Due heb ik nu geen vrienden meer," zuchtte de jonge
man, „alleen nog maar smartelijke herinneringen."
En hij legde zijn hoofd op zijn armen, terwijl hem de tranen
over de wangen liepen.
„Je bent nog jong," antwoordde Athos op den toon van een
liefhebbenden vader, „en je smartelijke herinneringen zullen
mettertijd zeker in vroolijke veranderen."
sprong Henk uit bed en sloop zachtjes
naar het raam toe. Met een uitroep van
schrik kwam hij bij me terug, ik sprong
natuurlijk ook mijn bed uit en sloop nu
eveneens naar het raam toe. Ook ik schrok
hevig, want ik keek in een paar groene
lichtende ogen.
De zaak was nogal griezelig, maar ik ben
niet naar oom Anton beneden gegaan, om
dat ik bang was, neen, ik vond, dat hij, als
eigenaar van de boerderij weten moest, dat
er een inbreker bezig was binnen te ko
men. Ik klopte dus aan de deur van zijn
slaapkamer en zei, dat er een inbreker
voor mijn raam stond. Oom Anton had
hierover zijn eigen mening, die ik hier niet
zal navertellen. Maar hij stond op en ging
met mij naar boven. Op de trap troffen wij
Henk aan, die keek waar ik gebleven was,
volgens zijn zeggen.
„En waar is jullie inbreker nu?" vroeg
oom Anton. Hij ging naar het raam en zag
de groene ogen ook. Eerst keek hij verwon
derd, daarna barstte hij in een daverende
lach uit.
„Hazenharten" noemde hij ons. Toen
opende hij het raam, greep naar iets, doch
greep in het niets, terwijl de groene ogen
verdwenen waren; ergens in de nabijheid
hoorde men de vleugelslag van een grote
vogel.
„De arme kerel is op jullie licht af ko
men vliegen!" zei oom Anton. „Hij zal wel
weer terugkomen als het straks donker is",
voegde oom er nog aan toe.
Wij waren ónze schrik weer te boven ge
komen en vroegen wat voor een vogel het
geweest was. ,Een uil", zei oom, en terwijl
hij de kamer uitging, zei hij: „denk er om,
dat je me nu verder vannacht laat slapen,
want er gebeurt hier buiten niets bijzon
ders".
„Maar oom", zei ik moedvattend, „als U
in de stad zoudt komen logeren, dan zoudt
U misschien ook dingen zien en meema
ken, die U niet thuis zoudt kunnen bren
gen. Want bij ons vliegen er 's nachts geen
uilen naar de ramen".
De manier waarop oom Anton mij van
onder zijn wenkbrauwen aankeek, bezorgt
mij nu nog een kleur, als ik er aan denk.
Maar van het spook met de groene ogen
hebben wij geen last meer gehad.
Violette Carr.
Aan de kust van Hawai heeft men tal
rijke plaatsen, waar door storm of aard
bevingen van tijd tot tijd vulcanische
stenen a-fbrokkelen en weggevoerd worden.
Dit gesteente is echter zo licht, dat het op
het water drijft,