P>EM
Truuk en Kuuk
Beste Jongens en Meisjes
De Zonnebloem
EDGAR RICEj
BURROUGHSj
w.at Rebben die olifanten 't Maandag
slecht getroffen. Ze zagen Den Helder wel
van de meest onvriendelijke kant. De regen
hCmel' de wind '°eide om
iedere hoek van iedere straat. Ze zijn er zó
van geschrokken, dat ze op het stations
emplacement van razernij al wat boompjes
omver trapten en een reclamebord omver
hepen, t Is te begrijpen. Als je van je ge
boorte af gewend bent i n de oerwouden
rond te loopen, met de warme zon op ie
dikke huid en ze zetten je dan neer in ons
land van mest en mist en regen, 't is te be
grijpen, dat je er dan wel eens de brui
aan geeft. Als de mensen je dan bovendien
van die flauwe grappen laten doen, door je
op te laten zitten en pootjes te laten geven,
net als een hond, nu dan krijg je als olifant
wel eens de kriebel in je olifantenbuik en
zegt: „Doe die gekheid zelf maar." Ja, ik
kan me best begrijpen, dat die dikhuiden
ontstemd waren. Maar natuurlijk hebben
jullie genoten van het wildedieren spel. Van
de tijgers, die als poezen door een hoepel
sprongen, van de leeuwen, die als schapen
zoo tam waren en ik weet niet meer,
want ik ben er zelf niet geweest. Ik
vond het eigenlijk een beetje zielig. Ik
wilde wel heen om het eens te zien, maar
er was ook een stem in me, die zei: „Doe
ihet niet 't, is geen vertoning." En toen ben
ik maar niet gegaan. Maar m'n vriendjes en
vriendinnetjes, die wel geweest zijn, nu, die
hebben er natuurlijk van gedroomd en ze
zijn er nog vol van. Ik kan het me best
toegrijpen.
En nu de winnaar van het boek. Wie zou
het zijn van de week? Hier volgt zijn naam:
ANNIE DOELEMAN,
Goversstraat 62.
Marietje Weeda. Arme Marietje, daar
lag je nu van de week in bed. Eigenlijk
maar gelukkig, dat het de eerste dagen zoo
regende en stormde, toen waa het tenmin
ste fijn, om diep onder de dekens weg te
kruipen en de luisteren naar de boze stem
van de wind en naar het klaagliedje van de
regen. Wie de taart volgende week zal win
nen?... Ja, dat kan ik niet vertellen, met de
beste wil van de wereld niet.
Coen Coster. Jij bent ook wel een grote
geluksvogel, Coen, na twee weken al een
boek gewonnen en dan nog wel zo'n fijn
boek. Hè, wat was het van de week ook
kostelijk weer om te lezen, vond je niet?
Henk en Annie Doeleman. Hebben
Henk en Nel nog bramen gevonden, Annie,
ik dacht dat de tijd al lang afgeloopen was,
dat je nu alleen nog maar de struiken vond,
maar dat de bramen allang verhuisd waren
naar de inmaakflessen of naar de magen
van tal van stadgenoten. Dank je voor je
plaatjes. Fijn, dat je een boek gewonnen
hebt, hè?
Loeki en Leon v. d. Wal, Den Haag.
Dat is de laatste Prinsjesdag, die jullie in
Den Haag meegemaakt hebben, Loeki en
Leon, tenminste je vader zal wel in Den
Helder geplaatst worden en dan komen
jullie natuurlijk ook weer naar Nieuwediep.
Het spreekt vanzelf dat je mams mee mag
doen aan de winterwedstrijd, tenminste als
ze ook in de gelegenheid is het balspel of
de sjoelwedstrijd mee te maken, want dat
moet vanwege de loterij. Je mag geen prij
zen toekennen door loting, dus moest deze
wedstrijd er aan vastgeknoopt worden. Als
jullie dus met Januari in Den Helder zijn,
kan het, schrijf met dat volgende week en
ik stuur een kaart.
Dina Noordenneer. Was je Woens
dag jarig, Dina, dan wil ik toch niet verzui
men je nog hartelijk geluk te wensen, al ls
het wat laat. Als je Dora heet, is het je
eigen schuld, dat ik je doopnaam niet ge
bruikt heb, hoor, want je verzuimde die
zelf.
Jo de Koster. Dat kan ik me begrijpen,
Jo, dat jij een prettige vacantie hebt ge
had, als je naar Schoorl en Bergen geweest
bent, want daar is het zo mooi, dat je wel
genieten moet, al zou je ook een aartsprut
telaar zijn. En dat laatste ben jij natuur
lijk niet.
Piet de Koster. Nu staat je naam wel
in de krant, Piet, maar een briefje heb je
eigenlijk niet verdiend, want dat was nu
toch waarlijk geen brief, die je me schreef.
Dat moet en dan kan beter, hoor.
Adriana Grande. Je doet me het water
over m'n tanden lopen, Adriana, met je lek
kere bramenpap en je tocht naar St. Maar
ten en je zeebad. Dan moet het net zo'n
heerlijke zonnige middag als vandaag zijn.
Je zou zo van je kantoorstoel rennen naar
buiten, waar de herfst die wondere tinten
tovert op boom en veld.
Winnetou. Mijn jongens waren ook
niet bij die tent weg te slaan, Winnetou. Ze
kwamen met natte benen thuis en altijd
te laat. Ze vergaten de klok, als ze door het
tentdoek gluurden, waarachter ze de leeu
wen en tijgers en paardjes wisten en waar
van zij af en toe een glimp zagen.
Ali de Bruyn. Jouw opoe woont zeker
aan de buitenkant van Amsterdam, Ali,
want in de stad heb je geen open velden,
met molens. In de stad heb je alleen maar
hoge huizen en grote winkels en drukte,
drukte om er draaierig van te worden. En
toch is Amsterdam leuk en is het fijn om er
eens een vacantie door te brengen. Niet om
er te wonen, dan zit ik liever bij de zee en
het strand en de duinen.
Nelie Grollé. Ik begrijp best, dat jij
wel eens met die peuters van broertjes van
je kibbelt, Nelie, als de kleine Henk een
jurk van je aantrekt, die schots en scheef
om z'n kleine jongenslijfje hangt, dan lach
je er natuurlijk wel om, maar je bent ook
een beetje boos en als Loe z'n zusje plaagt,
dan zal ze ook wel eens knorren, maar dat
is alles net als een regenbui, die gauw over
drijft. Je bent wat blij met je twee broer
tjes, merk ik uit je briefje. Nu, dat begrijp
ik, hoor, want wij zijn ook wat blij met onze
peuters.
Hhomas Rais, Je moeder mag je een
beetje helpen, hoor, Thomas, tenminste als
je eerst zelf geprobeerd hebt.
Jantje Koomen. Wat heb jij je best
gedaan, Jantje. Dank je, wel èn voor het
versje, èn voor de raadsels. Van de laatste
plaats ik er vandaag al een paar. Het versje
bewaar ik nog even. Dat heeft je heel wat
tijd gekost en het is zeker te danken aan
de regendagen, die er in het begin van de
week geweest zijn?
Jongens en meisjes, de briefjes zijn be
antwoord, ik groet jullie weer tot volgende
week. Dan is de taart aan de beurt. Wie zal
haar winnen
KINDERVRIEND.
Oplossingen raadsels vorige week.
I.
Hansworst.
II.
Klok.
Goede oplossingen ontvangen van:
Sientje Hooiveld; Annie Heystek; Loeki
Jansen: Maarten de Jong; Edward en Jo-
han van de Pol; Mary Jurg; Annie Jansen;
Tienie, Fritsje en Coentje Coster; Theo
Bruning; Annie Moor; Dikkie Doorn;
Grietje v. d. Wal; Henny van Os; Jan We
ver; Neeltje Coster; Bertha Hendrikse; Piet
en Gilles Hendrikse; Nettie Hoogerwerf;
Annie Visser; D. Noordermeer; Jo de Kos-
teer; Piet de Koster; Adriana Grande; Jan
tje Koomen; Winnetou; Ali de Bruijn; Nelie
Grollé; Henk Doeleman; Thomas Bais.
Nieuwe raadsels.
I.
Ik ben een zwarte brombeer,
Soms zie ik wel eens rood,
Dat komt, dan eet ik veel te veel,
Van mijn zwarte brood.
II.
Nette kindertjes nemen mij vaak in de
hand.
Ik heb geen mond en breek toch dikwijls
een tand.
AREN LEZEN.
Als de boeren het koren hebben gemaaid
en de schoven zijn binnengehaald, dan
gaan de vrouwen van de boerenknechten
„aren-lezen". Dat wil zeggen, dat zij alle
aren, die op het land zijn achtergebleven
verzamelen. De aldus verkregen halmen
met graankorrels mogen zij voor eigen ge
bruik mee naar huis nemen.
Ze heetten Kuuk en Truuk en ze waren
twee alleraardigste kleine konijntjes. Truuk
was wit en had alleen een klein zwart
vlekje op haar neusje. Kuuk was zwart en
met een wit neusje.
Ze maakten vandaag voor het eerst een
grote reis, zo groot als de meeste konijntjes
nooit van hun leven maken. Hun nieuwe
meesteresje, Tineke, had ze gekregen van
haar oom en tante, die op een boerderij
woonden en waar ze gelogeerd had in de
vacantie. Wat was Tineke blij geweest
met de diertjes! Nu zou ze altijd iets
levends hebben om mee te spelen, in plaats
van die saaie, altijd gelijke poppen. Hier
moest ze echt goed voor zorgen, oom had
het nog eens gezegd, toen ze al bij de trein
stonden. Terwij] ze in de trein zat, dacht
Tineke nog eens over alle raadgevingen, die
ze had mee gekregen voor de verzorging
van haar lievelingen. Ze zouden het goed
bij haar hebben, ze wist nu best hoe ze er
mee doen moest!
Het kleine mandje, waar gaas overheen
gespannen was, zou wel erg nauw wezen
voor die kleine diertjes, vooral voor Truuk,
die nogal een brutaaltje was en altijd de
bewegelijkste van de twee. Daarom had ze
ook een extra groot hok gehad. De vreem
de omgeving, het geratel van de wielen en
zelfs het gefluit van de locomotief scheen
niet de minste indruk op Truuk te maken.
Met opgerichte oren en met haar bewe
gelijke neusje door het gaas heen gestoken,
at ze van de koolblaadjes, die Tineke haar
toestak. Maar Kuuk was niet zo rustig. Die
zat helemaal tegen haar zusje aan gedrukt
en draaide voortdurend met het kopje en
de oortjes lagen plat in de nek. Dat doen
konijntjes altijd als ze verdrietig of bang
zijn.
Waarom zat Kuuk toch zoo zielig te kij
ken, dacht Tineke. Zou ze zo bang wezen?
Ze hield misschien niet van reizen in de
trein! Tineke zag dat Kuuk nog geen kool
blaadje had aangeraakt. Truuk, die zo'n
bijdehandje was ,had ze allemaal naar zich
toe gehaald en zat ze lekker op te eten,
die kon altijd wel een dubbele portie op.
Zou Kuuk misschien dorst hebben? zat
Tineke te bedenken. Dat zou toch best kun
nen. Het was een echt warme dag en in
de trein was het bepaald heet. Maar ze kon
wel een glas melk nemen en Kuuk laten
drinken. Er liepen immers jongens genoeg
op de stations, met die karretjes en bakjes.
Als ze nu ook maar een schoteltje kon
krijgen!
Bij het volgende station stapte Tineke uit
en even later kwam ze werkelijk terug,
beladen met een beker melk, een Schotel
tje van een koffiekop en een rietje. Want
ze kon er zelf ook wel wat van drinken,
zo'n heel glas was toch te veel voor zulke
kleine diertjes. Gelukkig wist ze dat de
trein hier wel een kwartier moest blijven
staan, ze had dus alle tijd om voor haar
lievelingen te zorgen. Als de trein reed zou
ze zo makkelijk morsen met de melk.
Voorzichtig opende Tineke het mandje
en schoof het schoteltje met melk er in.
Dadelijk begonnen Truuk en Kuuk te lik
ken, gulzig met hun snoetje helemaal in
de melk. Kuuk leefde werkelijk op, je kon
het zien! Het schoteltje was zo maar leeg
en Tineke wilde het gauw nog een keer
vullen toen ineens de trein een schok
kreeg. Pats, daar lag het schoteltje en de
melk spatte in het rond. Beteuterd zat het
kleine meisje ernaar te kijken, en er be
gonnen dikke tranen over haar ronde
wangetjes te lopen, terwijl een meneer aan
de overkant zich bukte en de scherven op
raapte.
Maar opeens sprong ze verschrikt over
eind, bukte zich naar het mandje en staarde
met grote ogen er in. Wat was dat? Daar
zat Kuuk rustig te knagen aan het rietje,
maar van Truuk was geen spoor te beken
nen. „Truuk, Truuk!" gilde Tineke angstig.
.Truuk is weg!" Ze keek de hele coupé
rond, onder de banken, in het bagagenet
zelfs, alsof een konijn daar zo gauw in kan
klimmen, en toen stormde ze de gang
langs de coupè's door. „Mijn konijntje!"
riep ze maar. „Waar is mijn konijntje!"
Daar wat ging daar? Iets wits flitste
langs haar voet door het openstaande
deurtje.
Tineke er achter aan gevolgd door en
kele medereizigers, die moesten lachen om
de buitengewone passagier, die er van
door ging. Maar Tineke lachte helemaal
niet, die huilde maar en riep:
,Houd het tegen, houd het vast! Mijn
konijntje is weggelopen, vang het toch op!
Maar Truuk, blij dat ze eindelijk uit dat
nauwe mandje was ontsnapt, dacht er geen
ogenblik aan om zich te laten vangen. Ze
rende over het perron met de roepende en
schreiende Tineke achter zich aan. De rei
zigers bleven staan, sommigen namen deel
aan de jacht, maar door alle lawaai werd
Truuk nog vee] meer opgejaagd.
Opeens zag ze een grote mand met
groenten, die een boerenvrouw naar de
markt ging brengen. En met een grote
sprong zat Truuk midden tussen de sla
en worteltjes en daar bleef ze rustig zitten.
Een paar tellen later had Tineke het stoute
konijntje weer in haar armen en drukte
het lachend door haar tranen heen, aan
haar hart. Truuk werd weer opgesloten en
voor straf kreeg ze geen melk meer.
De trein ging verder en het meisje leunde
in haar hoekje, nog trillend van de schrik
en het harde lopen. Toen moest ze er in
eens weer aan denken, dat zij als ze wan
delde met juf of moeder, ook wel eens
wegliep en dat was toch ook niet prettig
voor de grote mensen, dat begreep ze nu
best. Dat zou ze nu in het vervolg vast
niet weer doen.
Toen vader en moeder thuis al de avon
turen van haar reis hoorden, zei vader:
„Nou, dan moeten we maar een flink groot
hok maken voor die pleegkinderen van je".
De volgende dag was het nieuwe huis
al klaar en konden Truuk en Kuuk hun
woning betrekken. Nu daarmee konden ze
tevreden zijn. Het was blauw geverfd en
er zaten twee echte ramen in. Tineke be
dacht er ook een naam voor: „Villa Flap
oor" kwam in grote letters op de gevel te
staan. Truuk en Kuuk bleken zeer ingeno
men met het huis, ze leefden zo vrolijk en
gezellig. Als er iemand bij het hok kwam,
dan namen ze hem nieuwsgierig op, snuf
felden door de tralies met hun zwarte en
witte neusjes en draaiden zich dan min
achtend om; alleen als Tineke door de tuin
kwam aanlopen, dan werd het levendig jn
„Villa Flapoor", dan wipten ze tegen de
tralies op met de voorpootjes in de hoogte.
Op een morgen, toen Tineke haar beide
pleegkinderen voer kwam brengen, zag een
hoekje van het hok er zoo raar uit. Het
hooi lag helemaal hoog opgewoeld en er
lagen allemaal witte haartjes tussen. En
's middags toen ze een stoof meegenomen
had om beter te kunnen zien, zag ze dat er
iets bewoog, daar in dat hoekje. Wat zou
dat nou wezen?
„Moeder, kom eens kijken!" Ja, moeder
kwam al en toen ze ook in het hok had
gekeken, begon ze te lachen. „Is dat niet
erg, moeder?" vroeg Tineke een beetje
angstig. „Erg? Wel nee, kindje, Truuk
heeft kindertjes gekregen, kleine konijntjes
Laat ze eens zien, moeder?" vroeg het
meisje dadelijk, maar moeder zei dat het
niet goed was om ernaar te kijken. Eerst
moesten de diertjes wat groter worden.
Toen voerde Tineke in de tuin een soort
Indianendans uit en Kuuk keek er naar
met een ernstig gezicht, maar Truuk had
vanwege de „kinderen" helemaal geen tijd.
Een paar dagen later telde moeder de
jonge konijntjes, zeven waren het, vier
zwarte en drie witte, die op een hoopje
lagen in het nestje, dat hun moeder voor
hen had gemaakt.
,We moeten uitbreiden!" zei vader 's
avonds lachend. „Kuuk moet maar verhui
zen, daar zal ik een nieuw hok voor tim
meren."
Maar Tineke zat stil op een hoekje van
de divan.
„Waar denk je zo over?" vroeg moeder.
„Al zo'n tijd achter elkaar. Is het iets be
langrijks?"
„Ja", knikte Tineke zeer nadrukkelijk.
„Ja, ik verzin namen voor die zeven konij
nenkinderen. Dat valt zo ineens niet mee!"
Maja van Heymen.
GEÏLLUSTREERD
VERVOLGVERHAAL
DOOR.
No. 15.
In het hooggelegen land, dat de
troep nu bewoonde, was een klein
meer, waar de apen gingen drinken.
Hier zag Tarzan voor het eerst zijn
eigen gezicht in het heldere, stille
water aan de oever. Hij was er zeer
van onder de indruk, toen hij zijn
eigen kale, gladde huid zag naast
die van zijn behaarde apenbroeder,
die samen met hem was gaan drin
ken. Hij was zó verdiept in het aan
schouwen van zichzelf, dat hij niet
hoorde, dat achter hem door het
hoge gras een groot lichaam naar
hem toesloop. Geen dertig meter van
hem verwijderd kwam Sabor, de
grote leeuw op hem af. Geruisloos
zette deze zijn grote klauwen neer
en wachtte even, voordat hij de vol
gende stap deed. Daarna berekende
hij de sprong, die hij nemen moest.
Even hield hij stil, stootte toen een
vreselijk gebrul uit dat als een
overwinningskreet klonk een
sprong. De kleine aap, naast Tarzan
beefde van angst, maar Tarzan, het
mensenkind, niet. Voor hem lag het
diepe water van het meertje
achter hem de zekere dood. Tarzan
had altijd een hekel aan water ge
had. Hij kon niet zwemmen, maar
voordat het grote dier zijn doel be
reikte, voelde Tarzan het koele
water zich boven hem sluiten. In
stinctmatig bewoog hij handen en
voeten en al heel gauw had hij zijn
hoofd weer boven water. Sabor keek
aandachtig toe en wachtte. Tarzan
begon om hulp te schreeuwen, dade
lijk kwamen er meer dan vijftig
apen aangesneld. Toen verdween
Sabor in het bos en Tarzan krabbel
de zo gauw hij kon op het droge.