De dood voor de
poorten van Sjanghai
Het verboden
grondgebied
GEÏLLUSTREERD
VERVOLGVERHAAL
DOOR:
EDGAR RIC
BURROUGH
Een ooggetuige vertelt van de
tragediën in het Verre Oosten;
hij vertelt zakelijk, rustig» doch
met een schrijnende nau
keurigheid
door Dennis Wheatley
No. 16.
Tarzan had zichzelf reeds vroeger
geleerd om touw te maken door
lange grashalmen in elkaar te
draaien. Door geregelde oefening
leerde hg knopen en lussen maken,
waarna hij door een hardhandige
practijk, waarmee hij zijn speelmak
kertjes veel pijn deed, het gebruik
van touw en strik leerde kennen. Hg
kon op die manier zijn troepgenoten
vangen tot groot vermaak van de
andere apen.
Voor Tarzan was de gesloten, stille
hut een plekje van eindeloos myste
rie. Hier was een geliefkoosde speel
plaats. Over zijn eigen verwantschap
met hetgeen zich daar in de hut be
vond, hadden de apen hem nooit ge
sproken. Kala had hem met vage
woorden vroeger eens gezegd, dat
zijn vader een vreemde, grote, witte
aap was geweest. Hg wist niet, dat
Kala zijn eigen moeder niet was.
De apen meden deze plaats, maar
al te goed herinnerden zij zich dat
dodelijke wapen. Op zekere dag ont
dekte Tarzan de deur, hij morrelde
aan de kruk, bekeek de scharnieren
en vond tenslotte de juiste hand
beweging, om de deur te openen.
Deze bewoog zich krakend voor de
verbaasde ogen van Tarzan. Lang
zaam en voorzichtig ging hg naar
binnen. Hij zag de drie skeletten,
doch keek er verder niet naar om.
De overige voorwerpen vroegen zijn
aandacht. Hij opende kasten, keek
aandachtig naar de wapens, boeken
en kledingstukken. Hij vond een
scherp mes en sneed zich dadelijk in
de vingers. Een prentenboek interes
seerde hem buitengewoon. Hij bleef
in de hut tot het donker was. Daar
na vertrok hij, maar nam het mes
mee om het aan zijn vrienden te
laten zien. Opeens dook er een grote
gedaante op het was Bolgani
de reusachtige gorilla. Tarzan wist,
dat vluchten niet meer zou baten en
dat hij voor zijn leven zou moeten
vechten.
(Nieuwe spelling.)
Scherven van granaten komen terecht op onze schrijftafel vlak
bij ons sterft een getroffen dokter-zendeling in de armen van zijn
vrouw wij worden meegesleurd in de rijen der wanhopige vluch
telingen kindertranen, doch de ouderen persen de lippen opéén.
Dr. Stanley Jones, de wereldbekende
Zendeling, die zich tijdens het uitbreken
der vijandelijkheden met Japan in de na
bijheid van Shanghai bevond, bericht om
trent zijn ervaringen aldaar gedurende die
dagen het volgende.
Onbewust van de tragedie, wel
ke zich in de nabijheid aispeel-
de.
Ik had Shanghai verlaten om samen
komsten te houden in het rustige Mo-
kanshan, dat in de bergen gelegen is. Het
leek daar heelemaal niet op oorlog: alleen
merkten wij op, dat officieren boeren van
hun werk haalden om bij het leger te
worden ingedeeld. Wij koerden echter van
Mokans'han terug, onbewust van de tra
gedie. die voor ons lag.
In onzen zak hadden wij een op
roep tot deze volken, om hun ge
schillen te beslechten, zonder tot
oorlog hun toevlucht te nemen. De
ze oproep zou door een aantal
vooraanstaande neutrale personen
geteekend worden, als wij te Shang
hai aankwamen
Hoe dichter wij Shanghai naderden, hoe
duidelijker wjj zagen, dat de troebelen
reeds begonnen waren. Er werden hulp
wegen aangelegd, om iedere brug heen,
waaraan duizenden arbeiders aan het werk
waren. Toen wij in de omgeving van
Shanghai kwamen, bemerkten wij een
steeds grootere onrust.
Bij duizenden trokken daar de
vluchtelingen voort.
Duizenden vluchtelingen stroomden uit
de wijk C'hapei, die bij de laatste verwik
kelingen aangevallen en platgebrand was.
Wij werden gedurig aangehouden door sol
daten en ten slotte kwamen wij op een
punt, dat wij niet verder konden, omdat
de weg was opgebroken. Nader hoorden
wij, dat alle wegen rondom Shanghai zou
den opgebroken zijn, zoodat niemand er
meer binnen kon komen. Daar ik met
den heer en mevrouw Boynton was, die ter
plaatse heel goed bekend waren, beproef
den wij het bij alle poorten der stad, maar
werden overal teruggezonden.
De vinger aan tien trekker van
het geweer.
De soldaten waren wat prikkelbaar en
streng met hun vingers aan de trekkers
hunne gewenen en pistolen. Aan een laat
ste post gekomen, kregen wij na onderzoek
onzer passen de boo'dschap: „Volgende
post Japansch". Daar werden wij eerst
opgehouden, maar zij lieten ons ten slotte
doorgaan. Wij kwamen nu in een verlaten
straat aan den buitenkant van de Inter
nationale Concessie, welke gebarricadeerd
was, zoodat niemand er in kon. Wij gingen
van poort tot poort, overal bewaakt door
vreemde soldaten, maar werden nergens
binnengelaten. Men had geen orders, geen
sleutels. Eindelijk ontdekten wij een En-
gelsch officier, die ons beloofde te zullen
telefonecren naar het hoofdkwartier om
iemand, die. zou komen met een sleutel.
Terwijl wij wachtten, konden wij voortdu
rend het geratel van het machinegeschut
en het gebulder der kanonnen hooren," het
was oorlog. Toen de poort geopend werd
en wij binnen waren gevoelden wij ons
op neutraal grondgebied, in veilige haven
helaas!
Wij zien, hoe een Japansch schip
gebombardeerd wordt.
Spoedig ontdekten wij, dat de
moderne oorlog geen veiligheid kent
Terwijl wij in het kantoor van den
Nationalen Christen Raad overleg
den in hoeverre wij nog met. onzen
evapgelisatie-arbeid voort konden
gaan en uit het venster keken, of
wij de oorzaak konden ontdekken
van het schieten vlak bij ons, za
gen wij, dat het Japansche Vlag-
geschip, dat op geen 200 yards af
stand voor anker lag binnen de
internationale zone (waar het niets
te maken had) door Chineesche
vliegtuigen aangevallen werd.
Een bom viel neer en een rookkolom en
vlammen gingen omhoog. Wij dachten,
dat het schip geraakt was, het was echter
de werf. Wij konden het van de derde ver
dieping van ons gebouw alles heel duidelijk
zien. Te dicht bij om veilig te zijn. Een stuk
van een granaat vliegt door het venster en
bedekt de schrijftafel van den penning
meester van den Raad met glasscherven.
Dit alles was nog maar een kleinigheid,
vergeleken bij hetgeen nog zou gebeuren.
Wij gingen de straat op, om ons op de
hoogte te stellen, of het mogelijk was met
het houden onzer samenkomsten voort te
gaan. I-Iet antwoord luidde ontkennend. Wij
werden medègesleurd door een volksme
nigte, door panischen schrik bevangen, die
de straten schoonveegde als een vloedgolf,
die ons meevoerde. Het was geen geringe
stroom, er waren één milliocn vluchtelingen
in de stad gekomen. Op een kruispunt
ontstond een hevig gedrang. Wij stonden
een oogenblik op een plek, waar nog geen
uur later een vreeselijke tragedie zou
plaats hebben.
Lijken tusschen de puinhoopen.
Ben andere Chineesche piloot,
mikkend op een oorlogsschip op
ongeveer 400 yards afstand, liet een
bom' vallen op het Palace Hotel,
die door de drie verdiepingen heen
ging en ongeveer 400 menseden
doodde in het hotel en op straat.
Achtenveertig uur later kon ik door de
afzetting heendringen en vond nog stuk
ken van de uiteengescheurde lijken tus
schen de 'puinhoopen. Iets verder de stad
in, waar wij juist vandaan kwamen, zou
nog een erger tragedie zich afspelen. De
piloot van een Chineeschen bommenwerper
die gedood werd door een Japanschen ko
gel, trok achterovervallende de trekker van
zijn vliegtuig over, waardoor de bommen
neervielen op een samengepakte mcnschen-
menigte, waarvan er 800 gedood werden.
Dr. Rawlinson, een groot zendeling, stapte
net uit zijn auto, terwijl de bom ontplofte
en werd door een scherf in de hartstreek
getroffen en overleed ter plaatse in de
armen zijner vrouw. Er ontstond een die
pe kuil in't midden van de straat, maar het
was alles, een paar dagen later, toen ik
het zag, opgeruimd door Fransche solda
ten, die dit werk blijkbaar nog kenden.
Wat zullen de uitgehongerde
vluchtelingen doen?
Ik had deze voorvallen zien gebeuren van
de plaats, waar wij tijdelijk ondergebracht
waren, niet wetende, wat er feitelijk ge
beurd was. Twaalf honderd onschuldigen
gedood door twee bommen, en ontelbare
verminkten en gewonden, en dit was alles
nog maar een vergissing. Is het niet alle
maal een vergissing, een helsche spookach
tige vergissing? Een millioen vluchtelin
gen in deze stad, velen hunner zwervende
zonder onderdak en zonder voedsel. Wan
neer de honger hen begint te kwellen, wat
zullen dan deze horden doen? De eetwinkels
hebben hun. vensters gebarricadeerd en hun
deuren zorgvuldig gesloten, opdat niet de
aanblik van voedsel tot plundering zal uit
lokken. Dit is oorlog. Alles omdat Japan
zijn plannen heeft met China. Het noemt dit
de vervulling zijner nationale missie. De
zware kanonnen bulderen den geheelen
nacht, een granaat treft een huis twee stra
ten van hier in de onschendbare Fransche
concessie. Een groep van ons vreemdelingen
zit te overleggen met een aantal Chineezen,
wat er in oogenblikken als deze door ons zou
kunnen worden gedaan. De kanonnen plaat
sen de punten achter onze zinnen.
Kinderen in de oorlogshel.
De Amorikaansche vrouwen en kinderen
worden in een lichter met een kolossale
Amerikaansche vlag er over uitgespreid de
12 mijlen lange rivier afgebracht naar het
schip dat hen wacht. Terwijl zij afscheid
nemen van familie en vrienden breekt een
helsch lawaai los van de Japansche oor
logsschepen op een paar honderd yards
afstand de Chineesche vliegtuigen val
len aan.
Een stuk granaat treft de lichter,
de kinderen door schrik bevangen
in tranen, en geen wonder, want
door deze hel moeten zij de 12 mijl
afleggen tot hun schip.
Heden vertrokken de Britsche vrouwen en
kinderen met de traditioneele Britsche zelf-
beheersching. Morgen heb ik een plaats op
een boot naar Manilla. Wij besloten name
lijk, dat ik voor een maand zou heengaan
om ijn bezoek aan de Philippijnen te bren
gen en zoo tijd te winnen, om daarna te
zien wat mogelijk zal zijn. Ik hoop hier
dus over een maand terug te zijn. Mijn
kodmt was niet zonder nut. Ik haat den
oorlog met nog grooter verachting. Wij over
leggen, wat ons te doen staat. Wij Chris
tenen zullen iets moeten doen, anders
zal dat leelijke ding, dat wij militairisme
noemen onze beschaving vernietigen, juist
zooals het thans deze vreedzame Chinee
sche dorpsbewoners vernietigt, die zoo gaar
ne met rust wilden gelaten worden. Wat
zou China niet hebben kunnen doen, als
men het met rust gelaten had. Het was
zoo goed op weg en maakte grooter vor
deringen, dan het ooit gedaan had en
nu ditl
Links en rechts ontploffen de
granaten; wij varen er tusschen
door.
La (er. Ook ik ging de 12 mijlen de rivier
af naar het wachtende schip, dat geankerd
lag aan den mond van de rivier, gereed
om ons naar Manilla te brengen. Er war
ren 300 Amerikanen, Fillippino's en Chinee
zen op den lichter, waarrpede wij de ri
vier afvoeren langs het gevechtsfront. Men
stopte ons er onder in en deuren en
poorten werden goed gesloten. Amerikaan
sche marinesoldaten stonden gewapend op
het dek, maar hadden weinig kunnen doen
tegen granaatscherven. De Japanners had
den hun kanonneerbooten geankerd aan
beide zijden langs de rivier, elke honderd
yards lag er een en toen wij voorbijvoeren,
was het alsof zij toonen wilden wat zij
konden, schietende op de Chineesche lir
nies achter de oevers.
Hadden de Chineezen dit vuur be
antwoord, zoo zou het er slecht voor
ons uitgezien hebben. Zij antwoord
den echter niet, waardoor wij al
leen het schieten aan de beide zij
den naast ons hadden, in plaats
van het vallen van granaten om
ons en op ons.
Chineesche schutters op de oevers scho
ten nu en dan op Japansche matrozen op
de oorlogsschepen waarom deze met zakken
zand beschermd waren en deze de oevers
af en toe onder machinevuur namen om
die van zulke aanvallers te zuiveren.
Lugubere demonstratie,
Japansche vliegtuigen voerden een soort
vertooning uit, terwijl wij de rivier afvoe
ren, door eenige bommen te laten vallen
op de rivieroevers waarvan groote rookzui
len opstegen. Onze boot lag voor anker,
juist voorbij het Chineesche krachtstation,
dat door Japansche bommen buiten werking
was gesteld en geheel doorzeefd scheen.
Terwijl onze boot voor anker lag, vuur
den de Japansche kanonneerbooten voor en
achter haar langs, blijkbaar met de be
doeling het vuren van Chineesche zijde op
deze boot aan te trekken. Wij waren ech
ter ten slotte aan boord. Een vriend en
zijn vrouw namen mij in hun hut en wij
hadden tijd onze indrukken wat te orde
nen en kwamen zoo te Manilla. Het was
alles een beetje spannend geweest voor de
zenuwen, maar geen vrouw of geen kind
gaf een kik, toen wij die lange rij van
schietende kanonneerbooten voorbijvoeren.
Ik was trotsch op hen.
Met deze eenvoudige opmerking eindigt
Stanley Jones zijn sobere, doch daardoor
zoo indrukwekkende oorlogsreportage.
Feuilleton
Vertaling Eva Raedt de Canter
20.
„Ja," zei Simon, merkbaar opgelucht, „daar
ben ik bljj om. Ik zou het verschrikkelijk ge
vonden hebben Leshkin mijn koffers te moeten
achterlaten."
„Wij zullen ransels zien te krijgen," ver
volgde de hertog, „om alle "benoodigdheden
erin te kunnen doen en onze handkoffers in
den trein achterlaten, wanneer wij uitstappen."
„Waar kunnen wjj die ransels krijgen!"
„Er zijn verschillende plaatsen in Kitaigorod
waar wij ze kunnen krijgen. Je hebt daar de
oude stad, met die nauwe straten. Vele men-
schen denken dat het een Chineesche wijk van
Moskou is, omdat China in het Russisch Kitai
beteekent. Maar eigenlijk is het een oud-
Tartaarsch woord wat vesting beteekent,
doelende op de muren."
„En dan?'' i
„Verder hebben wjj voedsel noodig. Gelukkig
heb ik, voor geval van nood, al het een en
ander gekocht. Wij zullen hier nog wat chocola
koopen, verder nog wat gerookte ham en
biscuits. Heb je nog een afspraak voor een
afscheidslunch met je lieve vriendin?"
„Neen, wij hebben gisterenavond afscheid
genomen, dat leek mij het beste."
„Daar heb je goed aan gedaan," stemde de
hertog toe. Daarna zei hij plotseling heel zacht:
„Pas op, ik geloof dat onze loensche vriend
weer achter ons loopt."
Simon zweeg een oogenblik, keek toen voor
zichtig om. Dat was voldoende: het was in
derdaad dezelfde man die hen reeds meerdere
malen gevolgd was. Vandaag was hg gekleed
in een slordig uniform van de roode garde,
doch zij konden zijn gezicht te goed zien om
hem niet direct te herkennen. Zij versnelden
hun pas, en in de bochtige en kronkelende
nauwe straten slaagden z(j erin hem te ont-
loopen, voordat zij Kitaigorod bereikten.
Zoodra zjj weer in het hotel waren terugge
keerd, ontvingen zij de daar bezorgde plaats
bewijzen, nauwkeurig afgeteekend op Irkutsk.
's Namiddags pakten zjj hun bagage en brach
ten haar naar de altijd gastvrije senor Rosas.
Precies om vijf uur stonden zij op het perron
van het Saveriniistation, met twee handkoffers
naast hen. De voornaamste inhoud was voedsel
en bovendien hadden zij nog de ransels, waarin
zij het voedsel te Sverdlovsk zouden over
pakken.
Zonder veel moeite vonden zij hun plaats
in den trein, en daar het een eerste klas snel
trein-appartement was, waren er slechts twee
slaapplaatsen en een particulier toilet. In ver
band met de breede railswijdte waren de wa
gons en ook de ligplaatsen zeer geriefelijk en
had de coupé een buitengewoon combortabel
aanzien.
Precies om zeventien uur vijf en vijftig be
gon de lange trein met zijn krachtige locomo
tief bg'na onmerkbaar te rijden, langzamer
hand versnelde het tempo en begon de lange
reis van elf dagen naar Wladiwostock, het
andere einde van Azië. Zij zetten zich gemak
kelijk in hun comfortabele stoelen. De hertog
nam Norman Douglas' „Zuidenwind" dat hij
reeds voor de vierde maal aan het lezen was.
De droge humor van het boek verveelde hem
nooit. Simon tuurde in de vallende duisternis
en dacht met weemoed aan de laatste onver
getelijke dagen in Morkou, aan de lieftallig
heid en de sprekende oogen van Valeria Pe-
trovna. Hij kon zich nauwelijks voorstellen
dat het werkelijk Simon Aron was dit zich
voortspoedde naar nieuwe, onbekende avon
turen. Zijn hart klopte sneller als hij dacht
aan hetgeen nog komen zou. Achtervolging,
ontbering door honger en koude, de vlucht om
levensbehoud, misschien. Een een lachje speel
de om zijn lippen, toen hem een wijsje inviel,
dat heette: „Malbrouck s'en vat en guerre!"
Zjj dineerden in den restauratiewagen beter
dan zij gedaan hadden in het hotel en Simon
vond het het beste om maar eens vroeg naar
bed te gaan.
Toen zij den volgenden morgen ontwaakten
hadden zij Bui reeds ver achter zich gelaten
en zij reden nu door een sohjjnbaar eindelooze
vlakte. Simon maakte aanstalten om op te
staan, doch de hertog weerhield hem.
„Je bent ziek, waarde vriend," zei hg vlug.
„Neen," zei Simon.
„Jawel," zei de hertog, „je hebt koorts."
„Ik heb me nooit beter gevoeld dan van
daag," protesteerde Simon.
„Dat is jammer voor je, aangezien ik bang
ben dat je vandaag in bed moet blijven."
Simon lachte begrijpend. Hij wist dat de
Reichleau een slimme man was, en hg was er
zeker van, dat zijn ziekte een gedeelte van
een of ander plan was, dat de hertog 's nachts
bedacht had, om op deze manier veilig te
Sverdlovsk uit den trein te komen.
Een bediende uit den restauratiewagen
kwam om te vertellen dat het ontbijt gereed
stond en de Reichleau begon onmiddellijk een
langdurig gesprek met hem in het Russisch.
Het was een dikke, vriendelijke man, die, naar
het scheen, gemakkelijk te ontroeren was.
Simon kreunde en probeerde er zoo ziek mo
gelijk uit te zien. Maar later nam h(j met
graagte de slappe thee en toast die de sym
pathieke bediende hem bracht, maar boven
dien verscheidene broodjes die de hertog uit
de restauratiewagen gesmokkeld had.
Den geheelen morgen stoomden zjj door de
schier oneindige vlakte, totdat zij eindelijk
even na half een in Viatka kwamen, waar de
hertog uitstapte om zijn beenen even uit te
strekken. Simon moest natuurlijk in bed blij
ven en zijn lunch was uitermate karig. Het
schouwspel in den namiddag was meer ge
varieerd. Zij reden kilometers lang door de
vallei der Chepsa-rivier, maar het vroeg in
vallen der duisternis maakte dat reeds om
vier uur van het landschap niets meer te zien
was. Het was heel laat in den avond toen de
trein het station Perm binnenliep. Intusschen
had de hertog wat vroeger in den avond de
aardie bediende nog eens geraadpleegd en ver
schillende eetwaren werden tijdens het stil
staan van den trein gekocht. De arme Simon
was nog steeds gedwongen te blijven liggen
en at, of liever verslond bonbons en dergelijke
heerlijkheden toen de trein het station verliet.
In het bijzijn van de plechtige en angstige hof
meester nam de hertog met een ernstig ge
zicht de temperatuur van Simon op.
Gedurende den tweeden nacht stoomde de
trein door den Oeral, maar door de dichte duis
ternis was het onmogelijk iets van het voorbij
snellende landschap te zien. Even na zes wekte
de hertog Simon en zeide, terwijl zijn grijze
oogen schitterden: „M'n arme vriend, ik vrees
dat je heel erg ziek bent, dat je bijna op ster
ven ligt."
Simon grjjnsde. „Inderdaad."
(Wordt vervolgd.)