I WM
Honden en katten zien
geestverschijningen
Woensdagsche Mijmerij
Het verboden
grondgebied
Waarom schrikt een paard soms?
geïllustreerd
j VERVOLGVERHAAL j
DOOR:
E D G A R RICEl
IBURROUGHS:
Geheimzinnige invloeden op de dierenwereld
door Dennis Wheatley
No. 18.
Tarzan was verlangend naar de
hut en op een morgen heel vroeg be
gon hg zijn onderzoekingen naar al
de voorwerpen opnieuw. Nadat hij
de deur geopend had, trad hij de hut
binnen en sloot de deur weer achter
zich. Vervolgens besteedde hij zijn
aandacht aan de prenteboeken. De
plaatjes boeiden hem zeer. Een van
de kleine apen, zoiets als hijzelf,
hield hem vooral bezig. Deze aap
had een eigenaardige huid, want
Tarzan wist niet wat kleren waren.
Onder het plaatje waren kleine tor
retjes aangebracht: A BOY, wat
„een jongen" beteekent. Onder een
ander plaatje stonden de torretjes
weer: A BOY AND A DOG", een
jongen en een hond. Hij puzzelde
lang, maar langzaam, heel langzaam
leerde hij. Toen hij vijftien jaar was,
kende hij de verschillende lettercom
binaties, die onder ieder prentje
stonden in het eerste leesboekje en
in enkele der prentenboeken.
Hij volhardde maanden lang,
met het vergelijken van plaat
jes en onderschriften. Op zekeren
dag vond hij een aantal potloden in
een kast. Hij kraste met een er van
over het tafelblad en was opgetogen
over de zwarte lijn, die achter bleef.
Hij probeerde nu een paar van die
kleine torretjes uit zijn boeken na te
maken, doch dat was heel moeilijk.
Na herhaalde onbeholpen pogingen
kwam hij er achter, hoe hij het pot
lood vast moest houden; zo begon hij
te schrijven. Van toen af aan ging
zijn ontwikkeing met rasse schreden
vooruit. De boeken vertelden hem
ook, dat hij van een heel ander ras
was dan zijn vrienden, hij was A
MAN, „een mens", een woord, dat
hij niet kon uitspreken, daar hij de
menselijke spraak niet machtig was,
(Nieuwe spelling.)
Reeds eerder vestigden wij de aan
dacht op het bijzondere zintuig, van
vele dieren, waardoor zij van ver
schillende gebeurtenissen vóóruit op
hoogte schijnen te komen. De komst
van een bepaalden persoon voelen
zij soms uren of dagen van te voren
aan.
Uit onderstaand artikel zal den
lezer blijken, dat vele dieren niet
alleen een „voorspellenden geest"
bezitten, doch dat zij ook een bij
zondere gevoeligheid aan den dag
leggen voor het waarnemen van
verborgen verschijnselen, die door
het menschelijk oog vaak niet wor
den waargenomen.
Er zijn, aldus Frats van Raalte,
in het. Hsb., theosofen, die aanne
men, dat paarden soms op den weg
schrikken voor het ^geestelijk
lichaam" (het zgn. „astraallichaam")
van een hond, dat ze plotseling
waarnemen.
Het is duidelijk, dat niet objectief vast
te stellen is voorloopig althans niet of
er geestelijke lichamen van honden be
staan en of een paard zooiets waarnemen
kan.
Daar ons, aldus de schrijver, niets om
trent een „astraal" gebied bekend is, moet
worden nagegaan of er objectief aanwijs
bare gegevens zijn, die het bestaan van dat
gebied redelijk aannemelijk maken. Daar
voor hebben we aandacht geschonken aan
de gedragingen van dieren. Inderdaad
schrikken paarden soms voor dingen, die
hun geleider niet ziet en dat zou een aan
wijzing kunnen zijn, dat het dier een gees
telijk lichaam of wat het dan ook zijn mo
ge, waarneemt. Maar ook is het mogelijk,
dat een paard schrikt door een herinnering
een inval. Bekend is, dat er paarden zijn
die, als ze op een weg of in een straat voor
een ding, mensch, dier of voorwerp (stroo-
mend water of een groote olievlek of iets
anders, dat ze niet dadelijk herkennen) ge
schrokken zijn, steeds later, als ze op die
plaats konnjn weer schrikken of angstig
worden. Met die mogelijkheid dient ook re
kening te worden gehouden en het is niet
zeker, dat menschen, die overtuigd zijn van
het bestaan van astrale lichamen en van
een astraal gebied, waarop honden te zien
zijn, dat steeds doen.
Kat waanzinnig van angst.
Iemand vertelde ons het volgende:
„Mijn zuster had een kat, een
stil, rustig dier, dat echter in mijn
tegenwoordigheid alle teekenen ver
toonde van een waanzinnigen angst.
De kat verborg zich angstig schreeu
wend in alle hoeken, echter steeds
front naar mij makend.
De aanleiding van dezen angst heb ik
niet begrepen. Ik heb het dier nooit iels
gedaan en alle dieren, zelfs de moeilijkste,
komen steeds argeloos naar mij toe, lastige
honden gaan rustig met mij om.
„Nu ging ik naar Indië en bleef zeven
jaar weg. Bij mijn terugkomst wilde ik
mijn zuster een bezoek brengen. Toen ik
nog verscheidene huizen verwijderd moet
zijn geweest, vloog de kat op het bovenhuis,
waar mijn zuster woonde, dol van angst
door de kamers en poogde zich in veiligheid
te brengen, iets wat zij in al die jaren nooit
meer gedaan had. Er moet dus iets van
mij uitgegaan zijn, dat op dezen grootcn af
stand reeds de kat zeer onaangenaam heeft
aangedaan."
Zag de kat een verschijning van
haar gestorven meesteres?
Een gedrag met dat van die kat te ver
gelijken is het volgende: op 17 Augustus
van dit jaar werd te honden een vrouw
vermoord, die bekend was onder den naam
„Marie la Frant;aise". Scotland Yard trok
op onderzoek uit en kwam er achter, dat
de vermoorde Elise Mac Mabon heette. Vei',
moed werd dat een dronkaard haar om het
leven bracht.
Toen de moord bekend was geworden, ging
een fotograaf van een Engelsrh fotopers
bureau er op af, om te zien of iets dat met
het misdrijf in verband stond te fotografen-
ren zou zijn. Het eenige dat daarvoor in
aanmerking kwam was een heel gewone
kat.
Het bijzondere en dat blijkt den
fotograaf te zijn opgevallen was,
dat de kat met groote, ver-open
oogen en heel groot ronde pupillen
keek naar de deur van de kamer,
waarin de misdaad gepleegd werd.
Men mag als zeker aannemen, dat het
lijk der vermoorde vrouw er niet meer was,
toen de zaak al zoo bekend was, dat een
fotopersbureau ervan gehoord had. De
vraag is nu, waarnaar keek die kat die in
rustige houding voor de deur lag, met haar
wijd-gesperde oogen?
Het dier kijkt ergens naar, maar naar
wat? Ziet bet dier zijn meesteres of haar
gedaante, het astrale lichaam of wat het
dan ook zijn moge?
Men zou, indien de veronderstelling, dat
de dieren voor de deur zitten, omdat ze iets
zien, juist is, kunnen aannemen, dat ze een
verschijningsvorm van hun meesteres waar
nemen, die niet afhankelijk is van de
plaats, waar liet stoffelijk lichaam zich
bevindt en we meenen, daarmee hij bet
„astrale lichaam" te zijn aangekomen.
Een eekhoorn kijkt in de zie
kenkamer.
Een Engelschman vertelt, dat, tijdens de
ziekte van één zijner kinderen een grijze
eekhoorn, dien ze nog nooit eerder gezien
hadden, dagelijks tegen het venster van de
ziekenkamer klom en naar binnen gluurde.
Zoodra bet kind bctèr was, bleef de eek
hoorn weg. .1 ik
Voor de vensterruiten van dezelfde kamer
vertoonde zich jaren later, bij het sterven
van een der huisgeriortten, een roodborstje,
dat daar bleef zitten totdat de doodsstrijd
van den zieke uitgestreden was.
Hen vraagt zich af: „Wat zagen de eek
hoorn cn het roodborstje?"
Honden wonen spiritistische ver
tooningen bij.
In tal van verslagen van spiritistische zit
tingen vindt men melding gemaakt van het
angstig gedrag van honden bij verschijnin
gen. Als voorbeeld vermelden we het vol
gende:
Iemand had een verschijning van een in
1S73 gestorven meisie, Palladja. In zijn
slaapkamer sliep ook zijn setter. Van het
oogenblik af, dat hij de verschijning van
het veertienjarige meisje zag, had de hond
ten berge gerezen haren; hij sprong jan
kend op het bed van zijn meester, drukte
zich tegen hem aan en blikte in de richting
waarin do man Palladjó zag.
In een ander geval, waarbij klopgeluiden
gehoord werden en tevens een geluid, dat
scheen te komen van een spade, waarmee
iemand in de aarde groef, werden twee
Schotsche terriërs waanzinnig van angst,
terwijl liet anders moedige dieren waren.
Vragendag.
Het parlement heeft zijn werkzaam
heden hervat en we zijn vergast op zes
a twaalf kolom begrootingsr satie. On
der ons (maar u hoeft me niet te ant
woorden) Hebt u door al die cijfers
heen geworsteld? De vraag stellen is te
vens haar beantwoorden, en daarmee ko
men we stilzwijgend op hèt probleem van
deze tijden: Hoe verhoogen we de belang
stelling van het publiek voor den parle
mentairen arbeid?
De beste manier zou natuurlijk zijn, tg
zorgen, dat er meer menschen persoonlijk
bij worden betrokken, omdat alleen het
directe contact de weetgierigheid gaande
maakt. Men zou feitelijk het aantal Ka
merleden tot honderdduizend moeten uit
breiden, maar dan zou men onmiddellijk
stuiten op het bezwaar, dat de eenige ver-
gadergelegenheid met de vereischte afme
tingen het Rotterdamsche Stadion was,
hetgeen ernstige moelijkheden zou ople
veren voor hardhoorende leden en voor hen,
die vatbaar zijn voor verkoudheid. Het zou
bovendien een groot inconveniënt opleve
ren voor de wedstrijden HollandBelgië,
die in geen geval door de parlementaire
werkzaamheden in gevaar mogen komen.
Dit idee zal dus niet zijn te verwezenlijken.
Maar er is een ander: Zouden we het recht
van vragen-stellen niet tot de heele bevol
king kunnen uitstrekken?
Ik geloof, dat dit een reusachtige in
val is. Daar moeten we heen: het recht
van vragen-stellen, niet langer een mono
polie van de policitic, maar een recht voor
iedereen. Het is ongeloofelijk democratisch
en 't geeft het menschdom veel vermaak.
Het spreekt vanzelf, dat de vragen niet
moeten worden beperkt tot politieke onder
werpen, maar dat iedereen inlichtingen
over alles moet kunnen vragen. De verga
deringen zullen publiek trekken, en men
zal naar de verslagen van heffcA.N.J. grij
pen als nu naar het feuilleton. Hoe meer
ik er over denk, hoe meer ik overtuigd
raak, het parlementarisme met dit idee een
onmetelijken dienst te bewijzen. Voor lie
den zonder voorstellingsvermogen volgt
hier het eerste verslag:
Zaterdagmiddag van 2 tot 4 bestond
voor het eerst de gelegenheid voor inter
pellaties uit het publiek.
Een jongeman uit Venlo vroeg, of de
minister van Defensie bereid was, een
staats-sigarenbedrijf te openen voor Bak-
huys, het „kanon", dat door een samen
loop van omstandigheden op non-actief is
gekomen.
Een heer uit Boertange, die voor het
eerst in Den Haag was, vroeg den minister
voor Kunsten en Wetenschappen, waar in
Den Haag de beste dans-„band" was.
Een handelsreiziger uit Amsterdam wilde
van den minister van Waterstaat weten, of
het goedkooper was, een pakje naar Alk
maar per bode, per spoor of per Van
Gend en Loos te verzenden.
Een dame uit Den Helder verzocht te
midden van vroolijkheid, om de handtee-
kening van den minister-president, en een
stationschef uit Zevenaar om sigaren
bandjes.
Een dame uit Den Haag informeerde
naar het adres van een goeden pédicure.
Haar vriendin wilde weten, welke steen
kolen de minister van Binnenlandsche Za
ken gebruikt voor de centrale verwarming.
Een kantoorbediende uit Voorburg vroeg,
wie verantwoordelijk moest worden gesteld
voor de poging tot diefstal van een duik
boot te Brest, en een geschikt boek voor
een meisje van 14 jaar.
Een meisje uit Rotterdam vroeg minis
ter Romme, of hij de film „Seventh Hea-
ven" ook zoo knal vond.
Een dame uit Groningen informeerde bij
den minister van Koloniën, welke padden
stoelen eetbaar zijn, en waar men ze kon
vinden.
Een jongen uit Rijswijk vroeg hulp bij de
oplossing van een meetkundesom.
Mannen uit Medemblik, Boxtel, Geer-
truidenberg, Loenen (Veluwe) en Monster
overhandigden bedebrieven.
Een jonge vrouw uit Ermelo informeerde
naar het motvrij maken van stalen meu
belen, naar een middel om mieren en oor
wormen te verdelgen, het inmaken van
kwetsen, zegelvrije contracten, de gelegen
heid tot kosteloos procedeeren wegens echt
scheiding, onbreekbaar maken van glas,
verontreiniging van stoepen door honden,
onbewaakte overwegen, open knalpotten,
dagretours op den trein, vuurwerk op
Hartjesdag, ethische toespraken tot de
schooljeugd in het speelkwartier, en werd
een uur na de schorsing overmeesterd door
twee boden en onder hevig verzet wegge
leid.
Op grond van de hier vermelde feiten
schijnt bet ons, zegt het blad, geoorloofd te
zeggenrlo. dat sommige dieren een ons niet
nader bekend bijzonder waarnemingsvermo
gen voor komende dingen hebben en 2o. het
schijnt dat sommige dieren het vermogen
bezitten tot het waarnemen van verbor
gen verschijnselen.
Tndien dit laatste juist is, dan is hierme
de de vraag of deze verschijnselen inderdaad
bestaan, bevestigend beantwoord, daar niet
aan te nemen is, dat dieren aan zinsbe
goocheling lijden.
Feuilleton
Vertaling Eva Raedt de Canter
22.
Waarheen zij zich ook begaven, ze lieten
overal groote voetsporen in de sneeuw achter
en Simon die hevig verontrust was, maakte den
hertog op deze voetsporen opmerkzaam. Doch
het scheen dat de hertog dit niet bezwaarlijk
vond.
„Kijk eens naar de sneeuw," zei hij met een
handgebaar. „Binnen het uur zullen onze
sporen weer gevuld zijn. En wanneer het ge
heel licht geworden zal zijn, zal het nog harder
gaan sneeuwen en langzaam zullen deze kleine,
witte vlokken aangroeien tot een dikke laag en
alle daken en voorwerpen bedekken.
„Wel, ik heb nooit kunnen denken dat ik
eens blij zou zijn als ik het zag sneeuwen," zei
Simon met een nerveus lachje. „Maar wat
gaan wij nu doen-?"
De Reichleau wierp z'Jn rugzak over den
schouder en fronste de wenkbrauwen.
„Wjj hebben een moeilijke taak voor ons. Wij
moeten, zonder argwaan op te wekken, zien uit
te vinden, hoe de trein loopt naar de Tavda-
rivier en ons verder van reisbilletten voor-
Zien."
„Hoever is het eh ik bedoel, naar
Tobolsk?" vroeg Simon.
„Tweehonderd mijlen, tot het eindpunt van
den spoorweg. En verder nog honderd mijlen
door het land. Doch geluk hebben wij ten
minste."
„Waarmee dan?"
„Welnu, omdat wij hier vroeg in den morgen
aangekomen zijn en als er vandaag een trein
gaat, kunnen wij hem niet missen."
„Vandaag?" herhaalde Simon verrast.
„Loopen er dan iederen dag treinen?"
De Reichleau lachte.
„M'n beste kerel, wij gaan toch niet naar
Brighton. In een plaats als deze gaan de trei
nen slechts tweemaal per week, in het aller
beste geval om den dag."
Simon glimlachte. „Dan dank ik den hemel
dat wij hier niet midden in den nacht zjjn aan
gekomen."
„Ja, wij zouden zeker nog voor het aanbre
ken van den dag bevroren zrjn geweest."
Al sprekende hadden zij het goederen-empla
cement verlaten en sloegen een weg in die van
het station afging. Er stonden geen huizen,
slechts houtstapels en goederenloodsen. Nadat
zij eenigen tijd geloopen hadden, begon de
Reichleau weer te spreken. „Ik geloof dat wij
nu wel kunnen terugkeeren. Onze trein zou
hier ongeveer twintig minuten stilgestaan heb
ben en er zijn inmiddels veertig minuten ver-
loopen sedert onze goede vriend uit den restau
ratiewagen ons er hier uitgelaten heeft. Arme
kerel, ik hoop dat hjj er geen onaangenaam
heden door zal krijgen."
„Laten wij dat maar aannemen. Indien hij
een beetje snugger is, kan h(j gemakkelijk
verklaren, dat wij den trein zonder zijn mede
weten hebben verlaten. Zij zullen hem zeker
in Irkutsk ondervragen. Maar wanneer hij -egt
dat hij ons na het diner van gisterenavond niet
meer gezien heeft, kunnen zij hem nergens
voor verantwoordelijk stellen."
Simon kruiste zijn armen over zijn smalle
borst. „Mijn God, het is koud," zei hij plotse
ling. „Ik zou wel wat willen eten."
De Reichleau lachte. „Dat zullen wij straks
doen. Wij komen direct bij eenige huizen en dat
gebouw aan onzen linkerkant lijkt veel op het
station. Ik veronderstel dat daar wel een soort
herberg zal zijn."
Hij had gelijk. Zij vonden een klein, derde
klas restaurant waarvan de eenige bezoeker
een plechtige boer was die b(j de groote, Chi-
neesche kachel zat. Hij dronk zijn thee en
staarde voor zich uit. De hertog klapte in zijn
handen en hierop kwam de herbergier te voor
schijn, een keurige, eerlyk uitziende man in een
witte, gesteven blouse.
Na eenig heen en weer gapraat verdween
hij en keerde terug met twee eierschotels. De
eieren waren gekookt in een soort reuzel, maar
de twee reizigers waren zoo hongerig en koud
dat wel ieder gerecht hun gesmaakt zou heb
ben. Zelfs het zwarte roggebrood en de bittere
thee bekwamen hen goed. Nadat zij gegeten
hadden begon de Reichleau een gesprek met
den herbergier. De hertog vertelde dat zij Duit-
schers waren, bontkoopers die nieuwe voor
raden wenschten in te slaan. Hij vroeg naar de
markttoestanden in Sverdlovsk.
„Heel slecht," antwoordde de herbergier. „De
jagers gaan niet meer op jacht. En waarom
zouden zij het ook doen?" zei hij schouderop
halend. „De regeering wil niets betalen voor
hun huiden en er zijn geen r(jke menschen meer
die ze willen koopen. Slechts eenige weken
van ieder seizoen gaan z(j er op uit om vol
doende te vangen om hun gezinnen te onder
houden. Zij prepareeren de huiden dan en ruilen
ze in tegen olie en koren. Voor de rest
slapen zij."
De hertog knikte. „Daar spreek je de waar
heid: waarom zou men hard werken, indien er
toch niet de minste kans op is om rijk te wor
den. Wat dacht u van het Noorden? Zouden
wij daar meer kans hebben?"
„Ik denk het niet, tenminste als het waar
is wat er verteld wordt. Ik vermoed dat der
gelijke zaken beter gedaan kunnen worden in
de steden die meer Oostelijk liggen, maar ik
weet het niet zeker."
„Oostwaarts?" zei de hertog zacht. „Bedoelt
u in Omsk?"
De herbergier knikte. „Daar en in andere
plaatsen in Siberië. Daar zijn niet zooveel
Tchinovniks als hier. De handel is daar vrijer."
„Hoe is het in Tobolsk?"
„Dat zou misschien de beste plaats van allen
zijn, ingeval u er heen zoudt kunnen gaan.
Maar Tobolsk ligt in het verboden gebied."
„Het verboden gebied? Wat is dat?" vroeg
de hertog fronsend.
De man schudde met het hoofd. „Dat is een
of andere zotheid van de Tchinovniks. Een
groot gebied dat niemand zonder speciale pa
pieren mag betreden. Maar zij zijn nu eenmaal
de machthebbers en het is nutteloos daartegen
te protesteeren."
„Indien wij op een behoorlijke afstand van
Tobolsk bleven, zouden wij berichten kunnen
sturen," veronderstelde de hertog, „en de han
delaars zouden hun pelsen kunnen brengen om
ze ons te laten zien,''
„Dat zou mogelijk zijn. Er gaat een trein
naar Turinsk. Verder dan die plaats kunt u
niet gaan. De spoorweg naar Tobolsk is wel
voltooid, maar mag alleen door officieele per
sonen sonen en militairen gebruikt worden."
„En hoe vaak loopen die treinen?"
,Het is gebruikelijk dat zij slechts eens per
week loopen, maar sedert de lijn klaar is, gaat
er wel iederen dag een. Vele militairen en
Tchinovniks maken er gebruik van."
„Gaat er vandaag een trein?"
„Wat is het vandaag?" vroeg de man zich
bezinnend.
„Het is Zaterdag."
„Ja, dan gaat er een trein. Hfj vertrekt van-
„Weet u ook hoe lang de reis duurt?"
middag."
„Naar Tobolsk ongeveer acht uur, naar
Turinsk misschien een uur of vijf."
„En is er een speciale toestemming voor
noodig?" vroeg de hertog.
„Dat hangt er van af," zei de herbergier.
„Voor Turinsk is geen speciale permissie noo
dig. Doch als vreemdelingen er heengaan, ver
moed ik, dat de billetten geëndosseerd moeten
worden. Hoe het ook zij, het is van niet zooveel
belang. De Tchinovniks willen niet graag lastig
gevallen worden. Zij slapen den geheelen dag,
en als er iets gebeuren zou, geeft u hen maar
een paar roebels, en alles komt in orde."
„Dank je wel, beste vriend. Dan ga ik maar
met den middagtrein naar Turinsk. En als u
het goed vindt, zullen wij zoolang in uw aan
genaam verblijf vertoeven. Voor wij weggaan
zullen wij nog een maaltijd bestellen."
(Wordt vervolgd.)