OUDERS
André wilde in een luchtballon
naar de Noordpool
De ballon als speelbal van den wind
't HOEKJE
Noodlanding en einde
Over meevallen en
tegenvallen
VOOR DE
De dagboeken en de aanfeokenin-
gen van de drie ballonvaarders An-
drée, Fraenkel en Strindberg, die 33
jaar na hun dood in het Poolijs in
het laatste kamp op het eiland Vitö
werden gevonden, onthullen het
noodlot van deze drie pioniers van
het pool onderzoek. De Zweedsche
Vereeniging voor Antropologie en
Geographie heeft de dagboeken uit
gegeven. onder den titel: „Naar de
Pool". Onder de afbeeldingen bevin
den zich origineele ppnamen van An-
drée, de platen heeft men bij de lij
ken nog geheel in tact gevonden en
kunnen ontwikkelen. Dit boek is als
een heldendicht van onzen tijd.
ITet komt niet zoo zeer aan op hetgeen
bereikt is bij de beoordeeling van een on
derneming, dan wel op het willen. Velen
hebben iets bereikt omdat het lot hen gun
stig gezind was, anderen hebben gefaald,
omdat hun willen verder reikte dan de
bereikbare mogelijkheid.
Zoo moest ook Salomon August Andrée
falen, die als eerste trachtte de Pool door
de lucht te bereiken door middel van een
luchtballon. Thans is de vlucht naar de
Pool en terug geen probleem meer. Vlieg
tuigen en luchtschepen hebben de ijs
woestijn aan den Noordpunt van onzen
aardbol reeds meermalen gekruist en men
overweegt ernstig of het niet mogelijk is
hierlangs een nieuwe route te openen van
vasteland tot vasteland.
In den tijd échter, dat Andrée het plan
opvatte om naar de Pool te vliegen, scheen
dit denkbeeld niet slechts utopistisch,
maar werd 'het door de overgroote meer
derheid, d.w z. slechts met uitzondering
van hen, die er van den aanvang af war
me voorstanders van waren, ronduit krank
zinnig genoemd. Maar Andrée had alles
met een koel hoofd berekend. Hij, die in
de jaren, dat hij op het denkbeeld kwam
de ballon in dienst van het poolonderzoek
te stellen, juist veertig jaar was gewor
den hij werd op 18 October 1854 in
Grenna in Zweden als zoon van een aan
zienlijke Zweedsche familie geboren en stu
deerde voor ingenieur had als ballon
vaarder reeds naam gemaakt; hij was
reeds meermalen de Oostzee van Zweden
naar Finland overgevlogen en bij zijn pool-
plannen.ging hij van dezelfde overwegin
gen uit, die Nansen tot zijn plan van de
sledevaart over het ijs naar de Noordpool
hadden gevoerd. Evenals Nansen geloofde,
dat een Noordwestelijke stroom de ijsmas
sa over de Noordpool naar de Beringstraat
wegdreef, geloofde Andrée, dat een gelijk-
maiige luchtstroom een ballon langs den
zelfden weg zou voeren. In 18f>5 legde hij
zijn plan voor aan de Academie voor We
tenschappen te Stockholm; Nordenskiöld.
de. gevierde pool van rder en ontdekker der
Noordoostelijke dooreang. de man, die met
de „Vega F.uropa en Azië in het Noorden
omvaren had. achtte bet plan echter aan
vechtbaar. Koning Oscar II en Nobel onder
steunden de onderneming met geldmidde
len. Bij Danskön op Nooidwcsl Spitsbergen 1
werd een vliegbasis opgericht en volgens
de bijzondere plannen van Andrée werd de
ballon geconstrueerd.
Deze ballon, hij droeg den naam van
„Pernen", dat wil zeggen: „Adelaar", had
een soort van evenwichtsvlakken en een
soort'zeil; het essentieele echter waren drie
lange sleepkabels; met behulp van het zeil
zouden zij, zoo hoopte Andrée, de ballon
een zekere bestuurbaarheid geven, zoodat
hij niet geheel als speelbal aan den wille
keur van den wind zou zijn overgeleverd;
ook zouden de sleepkabels een permanente
verbinding met de aarde, het water of het
ijs geven; de ballon zou dus geen eigenlijke
vrije ballon zijn, doch meer een soort van
kabelballon. Nadat in 1896 de poolvlucht
wegens ongunstige weersgesteldheid uitge
steld was geworden, had deze het volgende
jaar plaats. Andrée had als gunstigste tijd
den Midzomer bestemd. Weken tevoren is
Andrée reeds met zijn beide tochtgenooten
de jonge Zweden Fraenkel en Strindberg
op de vliegbasis te Danskön, zij wachten
op gunstig weer.
Op 11 Juli 1897 is het zoo ver. De zon
staat stralend aan den hemel, de wind
waait gunstig, nog éénmaal worden ballon
en gondel onderzocht. Afscheidsgroeten ge
schreven, de drie mannen begeven zich aan
boord van de ballon, de touwen worden
losgemaakt en langzaam verheft de Ade
laar zich en drijft naar het Noorden de zee
tegemoet.
Andrée had er blijkbaar geen duidelijke
voorstelling van, hoelang de tocht in de
ballon over de Arktis zou duren; en het
bleef dan ook, alle zorgvuldige voorberei
dingen ten spijt, een tocht in het ongewisse.
Men had een groote hoeveelheid proviand
bij zich; dat er aan de wetenschappelijke
uitrusting niets ontbrak, spreekt vanzelf.
Men had, om op alle gebeurtenissen voor
bereid te zijn, een zeildoekboot bij zich en
drie sleden, gereedschap, geweren, maar
één ding had men niet, misschien omdat
men geen rekening, had gehouden met de
mogelijkheid, het noodig te zullen hebben:
kleeding voor een winterverblijf aan de
Pool. Dit tekort zou de expeditie noodlottig
worden.
Onmiddellijk na den start reeds kregen
de poolvaarders met tegenspoed te kam
pen. De sleepkabels waren door schroef-
sluitingen aan elkaar gekoppeld. Deze slui
tingen moeten tijdens den start zijn losge
gaan, daardoor viel een deel der kabels
naar beneden en bleef op het land liggen.
Nu was de ballon inplaats van een ballon
captif, zooais de bedoeling was geweest,
een vrije ballon geworden. Thans weten
wij, dat Andrée het gevaar hiervan onmid
dellijk heeft ingezien en getracht heeft het
te verhelpen, door de afgebroken kabels
met hulptouwen te verlengen. Het ging
echter niet heelemaal zooals men gehoopt
had, maar nog waren de drie mannen vol
goeden moed. Zij hadden zich van de we
reld losgemaakt. Van het oogenblik af, dat
zij opgestegen waren, wisten zij niet meer
wat daar beneden gebeurde en de achter
geblevenen wisten niets meer van hen.
Andrée had postduiven meegenomen, om
contact te houden met de bewoonde we
reld en metalen kokers, waarin hij berich
,*/G
"V v J -fcV'v
.rt f
u-U.y
-i, Ai**—
Um.
j g
M l1 Xr
-w-
"P x
Ïp'ït fj f J jjjjf* <f"
- w
rlèiMii^ s*#» --kJ
,vU 4-
Wl«!j W. V g\rz
De tweede bladzijde uit het dagboek van
Andrée, die hij beschreef in den nacht van
13 Juli.
ten naar beneden zou gooien. Eenige van
deze kokers heeft men later gevonden,
maar zonder inhoud. Eén van de vele post
duiven, die losgelaten werden, bereikte de
menschen; het dier werd volkomen uitge
put in het touwwerk van een visschers-
vaartuig gevonden; de huls, die het dier
bij zich droeg, behelsde slechts een ko-t
bericht van den 13 Juli 's middags, dat aan
boord „alles in orde' was.
Dat was 33 jaar geleden het laatste, wat
de wereld van Andrée en zijn tochtgenoo
ten vernam. Van dat oogenblik af bleven
de drie poolvaarders een menschenleeftijd
lang spoorloos verdwenen. Er doken van
tijd tot tijd fantastische geruchten op. Us-
zeevisschers brachten verhalen van de Es
kimo's naar huis, dat een groote vogel op
zekeren dag uit den hemel neergedaald
was en in het ijs was verdwenen. Men nam
aan, dat het de ballon van Andrée geweest
moest zijn en daar men bij de Eskimo's me
talen voorwerpen vond, die konden behoo-
ren'tot de uitrusting van de ballon, zoo ge
loofde men. dat deze Eskimo s ook de lij
ken gezien moesten hebben, of dat de drie
mannen na een geslaagde landing mis
schien door de Eskimo's waien vermoord,
Nu kennen wij het verloop van de trage
die van de eerste poolvlucht. In Augustus
1030 heeft het Noorsche onderzoekings
schip „Braatvaag" op het kleine eiland
Vitö bij Oost-Spitsbergen het laatste kamp
der drie dappere mannen gevonden. Men
vond bij de lijken van Andrée, Fraenkel en
Strindberg ook de dagboeken en aanteeke-
ningen van het logboek, uit welker inhoud
bleek, wat er gebeurd was. De ballon was
van het begin af aan aan de grillen van
den poolwind overgeleverd. Na een lucht
reis van vijf dagen bevond men zich op 82
graden 46 min. Noorderbreedte en 29 gra
den, 52 min. Oosterlengte. Toen moest men
een noodlanding maken en nu begon, met
de beschikbare hulpmiddelen een moeiza
me tocht te voet over het ijs naar het Zui
den. Ze hadden geen gebrek aan levens
middelen en vonden voldoende jachtbuit.
Maar het Gillisland, dat zij zochten en dat
dan ook, zooals latere onderzoekers hebben
vastgesteld, in het geheel niet bestaat,
vonden zij niet en van het nieuwe doel, de
Frans-Jozef-eilanden werden zij door het
drijfijs steeds verder afgedreven. De ver
moeienissen waren ongelooflijk groot, slecht
ijs hield hen tegen; vele dagen kwamen
de drie mannen slechts één kilometer voor
uit en tenslotte werd de heele marsch door
de ijsverplaatsing naar het Oosten, die groo-
ter was dan wat zij in Zuidelijke richting
gewonnen hadden, een illusie. De krachten
der drie mannen begaven zich, tenslotte
bleef er niets anders over, dan zich op een
groote ijsschol huiselijk in te richten en
zich zoo naar het Zuiden te laten afdrij
ven. Deze schol strandde op het eiland
Vitö en de onderzoekers gingen aan land
om een winterkamp te betrekken.
Tot daartoe geven de dagboeken berich
ten; eerst uitvoerig, later korter. De drie
mannen hadden wat anders te doen, dan op
te schrijven, wat zij meemaakten. Waren
zij aan het begin van hun voettocht hoop
vol gestemd, nu wisten zij, dat zij met den
dood vochten. En de dood kwam! Strind
berg is het eerst gestorven, men vond zijn
lijk onder steenen begraven. Andrée en
Fraenkel zijn gezamenlijk in hun slaap
zak overleden. Ze moeten bevroren zijn,
want voedsel was er nog genoeg en zelfs
de primushranrier was, toen men deze 33
jaar later vond, nog bruikbaar. Maar het
gebrek aan winterkleeding voor de Pool
heeft een einde aan het leven der drie
mannen gemaakt.
Met de vondst op Vitö is het doek nog
eenmaal opgegaan voor de laatste acte van
deze tragedie. Andrée en zijn tochtgenoo
ten hebben gefaald, omdat hun plan tech
nisch niet uitvoerbaar was. Andrée was in
zijn geest op de mogelijkheden van zijn
tijd vooruitgeloopen, maar hij was de pio
nier van een nieuwe en koene gedachte!
Andrée (in het midden) met zijn reisge-
nooten (links) Strindberg en (rechtu) Fraen
kel na de noodlanding bij het timmeren
van een slede, waarnaast men 33 jaar later
de lijken heeft gevonden.
Waardoor valt iets mee of tegen?
Dikwijls denken wij: „daar heb ik nu zoo
tegen opgezien, en tenslotte viel het erg mee,
het was lang niet zoo erg als ik dacht", of
„dat leek zoo gemakkelijk, maar het viel niet
mee!"
Was nu inderdaad die bewuste ervaring
anders dan wij gedacht hadden, lichter of
zwaarder, of ligt het mee- of tegenvallen aan
iets anders, n.1. aan onze onkunde om onze
eigen reacties van tevoren nauwkeurig te be
palen
Ieder mensch ontbreekt het aan zelfken
nis en daarom is het buitengewoon moeilijk
om van tevoren te beoordeelen of, hoe en in
hoeverre wij op een bepaalde omstandigheid
of gebeurtenis reageeren zullen. Het heeft
eigenlijk geen zin, om tegen iemand te zeg
gen: „Stel je eens in mijn plaats, denk je
eens in, want indien wij al ooit in zeer soort
gelijke omstandigheden verkeerd hebben, dan
blijft nog het individueel verschil in aanleg,
waardoor wij toch weer anders gereageerd
zouden hebben, dan die ander. Wanneer
iemand tegen ons zegt: „Stel je eens in mijn
plaats", dan zou het antwoord eigenlijk
steeds moeten luiden: „dat kan ik niet, of ten
minste zeer onvolkomen".
Hoe dikwijls speelt ook nog onze stemming
van het oogenblik een rol. De een- keer zul
len wij ons door iets gekwetst gevoelen en
het kwalijk nemen, de andere keer zal het
zelfde onopgemerkt langs ons heengaan.
Wanneer een mensc-i gelukkig is (wij zul
len er hier ditmaal niet bij stilstaan, waaruit
dat geluk bestaat, maar zuiver nemen het ge.
luk als gemoedstoestand), dan heeft hij een
bepaalde onvatbaarheid voor onaangename
gewaarwordingen. Die eene groote factor,
die voor hem geluk beteekent is in orde en
andere dingen interesseeren hem niet zoo erg,
kunnen hem niet zooveel schelen.
Wanneer hij daarentegen niet gelukkig is,
is hij geneigd om alles, wat minder aange
naam aandoet, door een vergrootglas te zien.
De gelukkige mensch is soepeler, ruimden-
kender en onschikkelijker dan hij, die niet
gelukkig is.
Wij hebben heel veel in ons leven in eigen
hand. Menigeen beklaagt zich bitter, opdat
het leven hem datgene, waarnaar hij ver
langt, onthoudt, maar vergeet, dat hij ook
allesbehalve doeltreffend te werk gaat om
het verlangde te krijgen.
Wij verlangen naar liefde en genegenheid,
maar handelen verre van liefderijk tegenover
anderen. Of wij verlangen een goede gezond
heid, maar handhaven gedachteloos allerlei
gewoonten, die onze gezondheid benadeelen
als b.v. te veel eten, te weinig beweging en
een overmatig gebruik van nicotine of alco
hol. Of wij verlangen een flink salaris, maar
vertoonen weinig neiging om er hard voor te
werken.
Voor de vervulling van een vurige wensch
moeten wij iets over hebben, dat vergeten
wij maar al te dikwijls.
Wat nu speciaal het meevallen of tegen
vallen betreft, ook dat hebben wij grooten-
deels in eigen hand. Gesteld, wij zien tegen
iets op maar het is onvermijdelijk. Wanneer
wij den nadruk leggen op het tegen opzien,
m.a.w. het traag en met tegenzin aanpakken
en onszelf voortdurend voorhouden, hoe erg
het toch is, dan zal het ongetwijfeld nog
tegenvallen. Maar houden wij onszelf voor,
dat het nu eenmaal moet en dat wij zelf zul
len trachten er het beste van te maken en
het zoo blijmoedig mogelijk te doen, dan
kunnen wij ervan verzekerd zijn, dat het zal
meevallen.
DR. JOS DE COCK.
HET INITIATIEF BIJ HET KIND EN HOE
HET BELEMMERD WORDT.
Kinderen bezitten van nature veel initia
tief. We kunnen dit dagelijks aan onze kin
deren opmerken, mits we de moeite er voor
over hebben. Dit laatste is dikwijls niet het
geval: wij hebben het zoo druk met onze
eigen dingen, dat we nauwelijks oog hebben
voor de bezigheden van het kind. Maar wie
eens rustig de kinderen beschouwt, zonder
zich in het spel te mengen, bemerkt, dat de
kleinen bijna steeds bezig zijn en onuitput
telijk blijken te zijn in het verzinnen van
allerlei dingen. Bij den e'en openbaart zich
dit initiatief in het bouwen (bouwdoos, me-
canodoos, enz.) bij den ander in het verzin
nen van allerlei verhalen, soms zoo fantas
tisch, dat we er ons hoofd over schudden,
bij een derde vinden we weer iets anders,
maar allen bezitten van nature initiatief.
En dit behoeft geen verbazing te wekken,
want de verbeelding bij het kind is zeer
levendig en initiatief en verbeelding gaan
geheel samen.
Men zou meenen, dat de opvoeders en op
voedster deze eigenschap van het jonge
kind zullen ontwikkelen, doch het tegendeel
is zeer dikwijls het geval! In huisgezin en
op school wordt herhaaldelijk het initiatief
van het kind gedood! Hier is een kind, dat
in zijn verbeelding zich reeds een vliegenier
waant en de meeste bravourstukje uithaalt,
doch... zijn moeder laat hem nog niet eens
zich zelf alleen aankleeden. Een ander kind
heeft voor een bepaald ding zeer veel be
langstelling, denkt er over na, wil het zelf
eens probeeren toe te passen, doch de on
derwijzer denkt voor het kind, doet het kind
voor en ontneemt op deze wijze het initia
tief aan den knaap. Nu weten wij wel, dat
èn de moeder èn de onderwijzer in de mee
ning verkeeren, dat zij het kind helpen,
doch dit neemt niet weg, dat deze hulp op
den keeper beschouwt s 1 e c h te hulp is.
Zeer sterk komt dit uit bij het kinderspel
en het kinderspeelgoed.
Te dikwjjls wordt aan het kind alle gele
genheid ontnomen, zelf iets te doen, zelf
iets te verbeelden over. In de gezinnen met
veel kinderen is het niet mogeljjk alle kleu
ters steeds maar weer het nieuwste en het
mooiste speelgoed te geven. Daar moet
broer, als hjj paard wil spelen, zelf maar
een paard uitzoeken. En hjj doet dit dan
ook; uit een takkenbosch zoekt hij een ge
schikt stukje hout en promoveert dit tot
zijn paard. Het is een wild paard, zie maai
eens hoe het steigert. Nu is het weer mak,
want het loopt rustig...
Kijk daar dat kleine meisje eens prettig
spelen: een paar lapjes, een naald en een
draaid en het heeft, wat het wenscht. Het
maakt allerlei kleertjes voor de zelfge
maakte pop. Zeker, er ontbreekt nogal wat
aan pop en kleedingstukken, wanneer wjj
volwassen ze bekijken! Maar het kind ziet
dat allemaal'anders. Voor het kind is het op
dat moment volkomen goed!
Ergens anders zit een knaap te teekenen.
Wanneer men zijn teekeningen goed bekijkt,
weet men niet goed, wat ze nu wel voor
stellen moeten, doch de jongen zal het u
gauw genoeg vertellen. Hoor maar eens,
wat hij al niet geteekend heeft! Zijn leven
dige fantasie vult aan, waar zijn technische
vaardigheid tekort schiet. Maar wat doet de
school? Die gaat voorbeelden geven, men
kent ze wel, van die keurig afgewerkte
voorbeelden, waar geen foutje aankleeft.
De jongens moeten die nu maar eens netjes
nateekenen... Op deze wijze doodt de school
alle initiatief en maakt van de leerlingen
na-apers Hetzelfde zien we bij het taal- of
liever het stelonderwijs. De onderwijzer
zoekt voor het kind de onderwerpen uit,
waarover het een opstel maken moet.
Neen, er moet op dit terrein nog heel wat
overboord geworpen worden en heel wat
heilige huisjes zullen afgebroken moeten
worden! Het kind moet actief zijn. Niet wij,
maar de kinderen moeten het initiatief ne
men. En laat het resultaat dan minder
mooi zijn, laten de teekeningen kinderach
tig en onvolmaakt zijn, goed, dit is tenslotte
alles nog beter dan keurige c o p i e n,
welke zoo dikwijls juist het kinderlijke heb
ben verloren en alleen maar dienen om re
clame te maken voor onze opvoeding- en
onderwijsmethoden. Men bedriegt zichzelf
en de kinderen op deze manier. De zoo
mooi lijkende resultaten zijn werkelijk
s c h ij n en zij zullen uiteindelijk van geen
waarde blijken te zijn.
Kinderen kunnen veel vragen, zooveel
zelfs, dat volwassenen er beu van worden.
Maar alle kindervragen bewijzen, dat het
kind belangstelling heeft en initiatief en
alle doodoeners van ons ontneemt en telkens
weer iets van deze belangstelling en dit
initiatief. Wij moeten onze kinderen bezig
laten zijn. we moeten hen niet overladen
met volmc'-t speelgoed, dat geen fantasie
meer ovc.-.„ vcor het kind. CS^ef het kind
s o nna vi'ja verbeeldingskracht te ont-
Wkkelea.