XoS naait! UDERS De romantiek om den Schaapherder 't HOEKJE Waarom juist Schapenteelt? Het dier, dat de menschen kleedt en voedt Ondankbaarheid VOOR DE Vrije tijd voor de kinderen i ]IJTTERTJE"G~JÜ?' Het leven van den herder is, ten minste gezien door de oogen van een stadsmensch, zeer romantisch. In werkelijkheid is het een beroep, dat veel werk en moeite vergt, dat vol is van zorgen én lasten, waar van buitenstaanders geen begrip hebben. Dag en nacht moet de herder over zijn kudde waken. De herfststorm loeit over de melancho lieke heide, al weken lang. De berken bui gen zich en schudden geel herfstgoud in het vale kruid. In de verte strekt zich, langs den horizon als een donkerblauwe band, het in nevelen vervagende dennen bosch uit. Van den kerktoren in het na burige dorp geeft de klok met dreunende slagen den tijd aan. De schaapherder zit op een steen vlak bij het kreupelhout. Hoe lang reeds? Ik weet het niet. Sinds on heuglijke tijden. De heide is ondenkbaar zonder hem, hij hoort bij haar, evenals de zee van deinende grauwe lijven, waaruit de eentonige melodie van de bel slaperig en traag opklinkt. De wereld verzinkt in een droom de herder is weg en met hem de kudde en de hond. Achter de sleedoorn staat een man, met een schootsvel voor. Hij houdt een steenslinger in de hand en heeft aan zijn voeten een knorrige hond liggen. Een dier schreeuwt. De jager uit den oertijd is verdwenen. Doch als herinnering aan dien tijd ligt aan den kant van den weg een steen, die het volgende opschrift draagt: ,.Er is eenmaal een tijd geweest, dat mensch en dier in eeuwigen strijd leefden. Ieder schepsel was een prooi, de gewapen de zijn vijand. Dit duurde duizenden jaren, tot er iemand kwam, die den vrede predikte. De dieren der schepping behoeven niet gedood te worden, men kan ze ook temmen, hun vertrouwen winnen en hen in dienst van den mensch stellen. De wilde kudde ver nam dit evangelie met twijfelachtige ge voelens, dacht in den vreemdeling een geest te zien, die, gevolgd door een vreed zaam grazende kudde, langzaam West waarts trok. Niemand weet, wie dat was. Onherkend en onbekend rust hij in den schoot der geschiedenis". De eerste herder! De wereld moest eigen lijk een standbeeld voor hem oprichten, 'n mooi, groot; want hij was het, die den menschen het menschdom bracht, hij was de schepper van alle cultuur, de apostel, die de leer van de verbondenheid van alle wezens op de aard bracht en den mensch de liefde voor al wat geschapen is in het hart plantte. Herder en schapen! Er zijn slechts wei nig beelden van een dergelijke schoonheid; slechts weinig landschapsmotieven, die zoo indrukwekkend zijn. Daar zit de herder op een steen, rustig op zijn staf geleund, een stille, waakzame man, en rondom hem verspreid de vredig grazende dieren. Is dat niet een zinnebeeld van zorgende leiding en onbegrensd ver trouwen? Bestaat er iets roerenders dan 't beeld van een herder, die behoedzaam een lammetje in zijn armen draagt? Af en toe vinden er herdersbijeenkom sten plaats. Men ziet dan de oude en jonge door weer en wind geharde gestalten in de oude, schilderachtige herdersdracht bijeen! Hun trekken dragen het stempel van hun verblijf dag in, dag uit in de buiten lucht. Stoer en bruinverbrand zyn de jonge mannen, verweerd en ruig, als de heide zelf, de oude herders. En allen hebben zij den sterken blik van hen, die gewend zijn naar verren horizon te turen. Doch de herder is sinds het einde der vorige eeuw een al zeldzamer verschijning geworden in het landschap. Waar zijn de kudden gebleven, die een Anton Mauve als een onvergetelijk document van het Ne- derlandsche landschapsschoon op zoo on navolgbare wijze op het doek wist vast te leggen! Zoo ver is het gekomen, dat enkele jaren geleden een der weinige overgeble ven vertegenwoordigers van het uitster vende herdersras met een schamel groepje schapen, als een curieuze figuur uit een vroeger tijdperk, door de straten van een onzer groote steden trok en door enkele menschlievende ingezetenen aan voedsel en onderdak geholpen moest worden. Toch in de laatste jaren begint van onze huisdieren het schaap weer wat meer in eere te komen en zoo kan men thans weer grootere kudde op de heide en de waddeneilanden zien. Een leek zal vragen: „Waarom nu juist schapen fokken?' Het antwoord kan iedere kleine boer hem dadelijk geven, die slechts Het is niet kostbaar, integendeel, het schaap is een zuinige kostganger, zoo be scheiden als dit dier is geen enkel ander Of het alleen maar stroo krijgt of een weide, die reeds door andere dieren afge graasd is, of men het langs dan berm van de wegen laat grazen, of dat men het bij voorbeeld op een geoogst boonen- of aard appelveld laat loopen, of dat men het al naar gelang van het jaargetijde bieten bladeren te eten geeft, of heide en bosch grassen het schaap scharrelt overal zijn kostje wel op. „Dan moet de schapenfokkerij dus ze ker wel winstgevend zijn?" Zoo mooi is het nu ook weer niet. Bij het klein boerenbedrijf zal het dier altijd een welkome bijverdienste opleveren, maar als men van de schapenfokkerij moet leven, dan moet men vliegveldherder wor den. Het is wel bekend, dat op de vlieg velden kudden schapen worden gehouden, omdat zij, precies als op de boerenweiden, de grasvlakten het gelijkmatigst kort hou den en deze daardoor frisch en stevig ma ken. Ook de boeren houden weer meer scha pen, die de herder iederen morgen naar de heide of de weilanden drijft. èèn of meer schapen bezit. Daar is een keuterboertje, die als daglooner werkt bij de groote boerderijen. Dagelijks vertelt hij van zijn „Lot", zooals hij zijn schaap ge noemd heeft. „Gisteren heb ik Lot geschoren", zegt bij. „Ik heb tien pond wol van haar afgehaald. Is dat niet geweldig?" Ik zeg: „Ja!" Want in doorsnede geven de schapen niet meer dan zeven pond ruwe wol. Daar blijven na het wasschen drie pond zuivere wol van over. Als het minder is, kan men het dier nog met jonge boontjes op tafel brengen.. Dus eerst wol dan vleesch Daarbij komt de schapenmelk, schapenkaas en lams- vleesch. En dan zullen boer en tuinder U r.og weten te vertellen, dat er voor het be mesten van den grond niet beters is dan schapenmest. „Is het fokken en verzorgen niet kost baar?" „Lot" wil toch zeker iederen dag eten?" De schapenfokker lacht. Schapen zonder wol. De kudde is juist geschoren. Het scheren der schapen. Hoe zorgvuldiger men de schapen fokt en hoe beter men voor ze zorgt, des te grooter is de wol opbrengst. Er zijn ook herders, die door het land trekken van het' Westen naar het Oosten ot omgekeerd, al naar het jaargetijde en op de van te voren gepachte grondgebieden de schapen laten grazen. Bij onze Oosterburen, waar men zoo'n gebrek aan grondstoffen heeft, neemt de schapenteelt in het economische leven thans reeds weer een belangrijke plaats in; de schapenwol is een kostbaar bezit voor de volkswelvaart. Hoe meer wol er gele verd wordt, hoe minder de binnenlandsche spinnerijen en weverijen van de buiten- la ndsche wolmarkten afhankelijk zijn. De schapen hebben echter voor de kleine boeren en landarbeiders een bijzondere be- teekenis. Daar geven ze niet alleen hun wol, maar zijn de hoofdleveranciers van vleesch en melk, het zijn de „koeien van de kleine luyden". En daarom is het goed, dat er weer meer schapen gehouden worden en wij zuilen met blijdschap den herder met zijn kudde zien terugkeeren in de wijde uitgestrekt heid van het heidelandschap, ook al zal hij zich dan ook wellicht in eenigszins moderner vorm aandienen dan in vroeger tijd, zelfs als al zijn onafscheidelijke brei kous ook voorgoed tot het verleden gaan behooren. Goed bedoeld. Nieuwe kostganger tot hospita: Juf frouw. ik had 's morgens liever mijn scheer water wat wanner en schoon. Hospita: Lieve deugd, mijnheer, dat is uw morgen thee. Getroefd. Boer, tot inwoner van een groote stad, die allerlei vervelende vragen deed. En mijnheer vervolgde hij, daar, wat is dat voor een gebouw? Stadsbewoner. Dat is een gebouw voor domme boeren. Boer: O. zoo. dan is 't zeker te klein voor de stadsmenschen. De schaapherder met zijn hond aan het hoofd van de kudde verlevendigt het een tonige heidelandschap. Wiens schuld? Het schijnt ontzettend moeilijk voor ons te zijn, om in te zien en te begrijpen dat elk mensch anders denkt, anders voelt en an dere reacties heeft, en om daarmede reke ning te houden. Wij willen het wel, maar wij doorvoelen het niet, anders zouden wij niet zoo dikwijls in conflict komen met an deren en met onszelf. Wanneer er tusschen twee menschen al te veel gepraat moet wor den, is dit op zichzelf al een teeken, dat de harmonie verstoord is, en deze wordt er meestal door al dat praten niet beter op integendeel. Werkelijk begrijpen gaat zonder veel woorden, is meer een questie van aanvoelen en een intuïtief-juiste gevolgtrekking ma ken door hetgeen men aanvoelt. Wié een ander waarlijk begrijpt heeft genoeg aan één blik op de gelaatsuitdrukking van dien ander om te weten, hoe deze gestemd is. Zoodra wij begrijpen, nemen wij niet meer kwalijk. Wij verwijten dikwijls een ander iets, waaraan ons eigen tekort aan begrij pen schuld is. Onlangs zagen wij daar een voorbeeld van in de praktijk. Een oudere dame kwam op ons spreekuur om haar nood te klagen over een nichtje, die bij haar in huis was en naar haar inzien zeer ondankbaar was. „Alles doe ik voor dat kind," zeide ze. Zoodra ze uit school komt thee met iets erbij, nooit laat ik haar op haar eigen ka mer zitten, omdat ik bang ben, dat zij zich eenzaam zal voelen, nu haar ouders in Indië zijn. Gisteravond hadden wij bezoek en toen ik om half negen naar boven ging om haar te vragen of zij beneden kwam zoodra zij haar huiswerk af had, had zij n.1. de deur op slot en antwoordde: „Neen, ik kom niet naar beneden, ik ben moe en ga naar bed". Vóór men in een dergelijk geval eenigs- zins kan oordeelen, is het noodig beide par tijen te hooren. Nan kwam den volgenden middag. Zij bleek een gesloten en zeer gevoelig type te zijn, sterk gehecht aan haar ouders en ver der aan niemand. Waar zij niet bij haar ouders kon zijn, was zij liefst veel alleen. „En Tante laat mij nooit alleen," zei ze, „en zij vervolgt mij eiken dag met wat ik wil eten, dat maakt mij dol, want om eten geef ik niets, het een is mij even zoo goed als het ander". Wij spraken nog eens met Tante, en raad den haar aan, het meisje wat meer aan zich zelf over te laten en het onderwerp „eten" te laten rusten. Maar het resultaat was slechts een nog heviger uitbarsting van verontwaardiging, en er zat tenslotte niets anders op dan dat er voor Nan een ander tehuis werd opgei zocht. De Tante kon zich onmogelijk ver dragen met iemand, die niets om eten gaf en die graag veel alleen was. Toch, is dat ondankbaarheid wanneer wij niet blij zijn met zorgen en attenties, die wij met onze natuur niet kunnen waardee- ren, maar die ons eer tegenstaan? Was het niet een gebrek aan ruimheid van blik van de bewuste Tante, dat zij eischte dat Nan dankbaar zou zijn voor hetgeen zij meende te moeten geven? Een meer psychologisch aangelegd mensch zou Nan de eerste weer met neutrale vriendelijkheid behandeld, en haar eens rustig geobserveerd hebben, om eerst met zichzelf eens te worden: „Wat voor type is dit kind, en waaraan heeft haar type behoefte,?" Geven zonder eenig acht te slaan op het geen ander al of niet noodig heeft, is óók egoïsme, is het zoeken naar een uitlaatklep voor eigen emoties, meer niet. En er zijn twee typen, die elkaar nu een maal bijna nooit verdragen, n.1. het geslo ten, gevoelige type, dat nooit emotie toont, maar een fijnbesnaard innerlijk leven heeft, en het type dat iedere emotie tienvoudig versterkt tot uiting brengt. Het woord ondankbaarheid wordt ook veel gebruikt wanneer iemand, zijns Inziens een ander een dienst heeft bewezen, en die ander weigert om dien dienst door een on gevraagde gunst te beloonen. Wij kunnen niet nalaten een zin weer te geven uit een roman van Sinclair Lewis, waarin deze dit geval geestig karakteri seert, n.1. „Het is verbazingwekkend, wat sommige menschen een dingen voor ons wil len doen, die wij niet gedaan willen hebben, op conditie dat wij dan voor hen dingen doen, die wij niet willen doen". Dr. JOS DE COCK. Er is geen moeder, die zooveel voor haar kind heeft overgehad en er zooveel voor ge daan heeft, als Mevrouw Bensma! Maar... mevrouw Bensma had bijna haar kind ver moord. Och neen, ik bedoel niet, dat ze het aan haar borst bijna had doodgedrukt van liefde. Het zit anders in elkaar. Truusje kreeg een wetenschappelijke op voeding! Het begon 's morgens vroeg met kamer gymnastiek, en het eindigde 's avonds met muziekles. Overdag ging Truusje dan naar school en na vier uur ging ze met moeder nog een eindje wandelen. Maar zelfs dan gaf moeder haar les. Ze bestudeerden samen allerlei planten en dieren... Op een keer was Truusje zoo lusteloos, dat ze 's morgens niet uit 1 aar bed wilde. Mevrouw Bensma wist niet beter te doen, dan den dokter te ontbieden. Toen deze dé kleine patiënte onderzocht had, begon hij Mevrouw te ondervragen. Of Truusje nogal aan lichaamsbeweging deed, of ze speelde en... „Spelen dokter?, dat doet ze op school. Daar moet de school voor zorgen." „En 's avonds, wat doet ze dan?" „Nou, dokter. Den eenen avond musicee- ren wij, een ander maal teekenen we. En dan: ze krijgt verschillende bijlessen buitens huis en die nemen ook nog al wat tqd in beslag." „Ja, dat begrijp ik." „Heeft Truusje wel eens vrje tijd voor zichzelf?" „O. zeker, dokter. Maar die besteden wij dan samen op de beste manier!" Neen, dat bedoelde ik eigenlijk niet. Ik bedoelde, of zij ook wel eens een uurtje per dag nu eens geheel doen kan, wat zij het liefst doet?" „Neen, dat bepaald niet. Maar waarom vraagt u dat, Dokter?" „Omdat uw dochtertje aan zenuwuitput ting lijdt. Omdat uw lieve kleine slavin is van uw eerzucht, mevrouwtje!" Toen kon Mevrouw Bensma zich niet goed houden en zij sprak verontwaardigd: „Maar dokter!" De oude dokter liet z'ch echter niet van de wijs brengen en vervolgde: „Mevrouw, u hebt uw kind een program ma te verwerken gegeven, waartegen vol wassenen nog niet bestand zouden zijn. Uw kind is totaal uitgeput. Het is gewoonweg o p!" Mevrouw was overwonnen. „Dokter, u hebt gelijk. Zeg mtj, wat ik doen moet." „Welnu," zei de ervaren arts, „laat uw kind om te beginnen flink uitrusten. Geef het goed en gezond voedsel, maar daarnaast ook vrijen tijd! Een kind moet vrijen tijd hebben om te droomen en spelletjes te ver zinnen. Laat uw kind ook eens alleen en maak zoo spoedig mogelijk een eind aan al die overtollige bijlessen. Geef het kind tijd om te ontwikkelen." Mevrouw Bensma heeft dezen wijzen raad van den dokter opgevolgd en Truusje knapte wondervlug op. Het werd een levenslustig ding en met het leeren kwam het best in orde! (Zeer vrjj naar een Amerikaansch schetsje.) Ons citaal: „Geloof het kind, zelfs wan neer alle omstandigheden tegen het kind pleiten, op zijn woord." ;(Uit lectuur.) Beantwoorde vraag: Herhaaldelijk wordt ons gevraagd naar een tijdschrift, dat ook voor leeken, d.w.z. ouders en belangstellen den in de practische opvoedkunde, als goede en wetenschappelijk verantwoorde vraag baak kan dienen. Nu kennen wij in ons land slechts één tijdschrift, dat o.i. ten volle aan deze eischen voldoet, n.1.: „Onze Kinderen en hun toekomst. Tijdschrift voor Erva- ringsopvoedkunde". Dit maandblad staat onder redactie van den zeer bekwamen pae- dagoog Dr. H. G. Hamaker, d e pionier op het gebied van ervaringsopvoedkunde. In dit tijdschrift verschijnen regelmatig van de hand van den hoofdredacteur artikelen over p r a c t i s c h e opvoedkunde. Wij kunnen dit blad, dat uitgegeven wordt door de firma v/h C. A. Mees te Santpoort en slechts 50 cent per manad kost, niet genoeg aanbevelen. In den loop der jaren mochten wjj heel wat ouders en ook onderwijskrach ten attent maken op dit blad en wij consta teerden tot noze groote vreugde, dat nie mand spijt had van zijn abonnement. Wie werkelijk met practische opvoedkunde wil kennismaken vindt in dit maandblad het geen hij zocht. OVEEKA.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 8