WAT GRIETJE VROEG
STOUTE
POP
5 December.
„Kinderen, kinderen, houden jullie je
een beetje kalm," vermaant mevrouw
Terwey lachend. „Als jullie zoo'n ontzet
tend lawaai maakt, komt Sinterklaas
zeker niet."
Ze kijkt den kring eens rond. Allemaal
vergenoegde gezichten ziet ze daar. Mijn
heer Terwey aan het andere eind van de
tafel, heeft Jetje, de jongste, op zijn
schoot. Miesje Terwey heeft haar armen
om den hals van Tineke Verwaal gesla
gen, terwijl Boy, haar oudste zoon met
Fred in een atlas zat te kijken, natuurlijk
naar de kaart van Borneo. Hansje en
Fransje, de tweeling van acht, zijn met
elkaar aan het kibbelen, terwijl het zes
jarige Aatje in haar eentje een Sinter
klaasliedje probeert te zingen en op de
piano te spelen.
„Gezellig is het zoo," denkt mevrouw
Terwey. Ze knikt eens naar Tineke, die
juist naar haar kijkt.
„Dat is een ander Sinterklaasfeest, dan
jullie kennen, hè?"
„Ja, mevrouw!" Tineke is een beetje
stil. Ook zij denkt aan het vorig jaar, hoe
de djongos (huisbediende), verschrikt
met zijn oogen rollend, de komst van
Sinterklaas kwam aankondigen. Maar
veel gelegenheid om te peinzen wordt
haar niet gelaten. Daar brengt Marie, het
meisje, een ketel dampende chocolade
binnen.
„Ha, lekker," roept Aatje en houdt op
met piano spelen. Even later wordt er ge
beld en als Marie weer binnen komt,
heeft ze het eerste pakje al. Daarna staat
de bel niet meer stil.
Fred en Tineke krijgen veel cadeautjes
en hebben zelf ook allerlei kleine verras
singen gemaakt voor alle leden, van het
gezin, waar ze zoo vriendelijk opgenomen
zijn.
„Nu komt het pak uit Indië", denkt
Tineke telkens, als Marie weer binnen
komt. Maar telkens wordt ze teleurge
steld. Ze kijkt eens naar Fred. Ook die
lacht niet meer zoo vroolijk, als in het
begin van den avond.
„Zou het pak te laat zijn, zoodat we het
niet meer krijgen op Sinterklaas?" Het
is al negen uur. Klein Jetje op mijnheers
schoot heeft groote moeite om haar oog
jes open te houden.
„Sinterklaas is laat vanavond," zegt
mevrouw! „Maar ja, hij heeft ook zooveel
bezoeken af te leggen!" Nauwelijks is ze
uitgesproken, of er wordt opnieuw gebeld,
ditmaal lang en dringend!
„Sinterklaas," kondigt Marie aan. Ter
wijl de kinderen zingen, schrijdt de goede
Sint waardig binnen, gevolgd door zwar
ten Piet. Na de begroeting neemt de Sint
het woord:
„Tineke en Fred Verwaal, ik heb ge
hoord, dat jullie in het jaar, dat ik in
Spanje was, uit Indië naar Holland bent
gekomen om hier te studeeren. En vind
je het nogal prettig hier?"
De kinderen knikken. „Zoo, dat doet
me genoegen. Orfidat jullie zoo góed" je
best hebt gedacn, f» wensch
doen en als het e%ol0MBa a»t«lljk is,
zal ik die vervallen!"
Sprakeloos kysseri de Jhet
meisje elkaar aan, dan segtrea «e, aJ» nlt
één mond: „Dat Pape en Mama er. Keesje
ook naar Holland Jcotaea!
„Ja, dat is een wensch, die nogal moei
lijk te vervuilen is," zegt de Sint, „maar
wie weet. Piet, geef den kinderen eens een
pakje." De zwarte knecht vischt een paar
pakjes uit den zak op. Kleine pakjes.
Koortsachtig maken de kinderen het
open, letten heelemaal niet meer op, wat
de anderen krijgen.
In het pakje van Fred zit een kleine
vliegmachine, terwijl Tineke een bootje
in het hare vindt.
Ze kijken elkaar verbluft aan. Maakt
Sinterklaas nu grapjes? Die heeft hun
verbazing echter gezien.
„Misschien ziet er van binnen iets in.
Maar dat moet je maar bekijken, als ik
weg ben!"
Terwijl de kinderen zingen en moeder
op de piano speelt, gaat de Sint weer
weg.
Fred heeft een deurtje in zijn vlieg
machine ontdekt. Haastig maakt hij het
open. Ja, daar zit iets in, een papiertje!
„Dit is de vliegmachine, waarmee we
van Batavia naar Holland gevlogen zijn."
Fred begrijpt het niet en kijkt vragend
naar zijn zusje. Die heeft ook een briefje
in haar boot gevonden. „Dit is de boot,
waarmee we van Borneo naar Batavia
overgestoken zijn!" In hun verbouwe
reerdheid merken ze niet, dat de deur
open is gegaan.
„Feddy, Iny," kraait een stemmetje.
„Keesje!" Daar staan vader, moeder en
Keesje. Even blijven de kinderen sprake
loos staan, dan vliegen ze op hun ouders
toe.
„Hoe kan dat Mam? Hoe kan dat?"
Het is wel een uur later, voor de kin
deren alles weten: dat vader overge
plaatst is naar Holland voor zijn gezond
heid en dat ze nu voortaanweer alleen
bij elkaar zullen zijn.
„Eén ding begrijp ik toch nog niet," zegt
Fred later, „wij hebben regelmatig brie
ven gehad. Vorige week nog een!"
Moeder glimlacht eens. „Ja, die hadden
wij vooruit geschreven en die zijn door
mijnheer Van der Bos, de administrateur,
iedere week verzonden. Zie je, we wisten,
dat we ongeveer met Sinterklaas in Hol
land konden zijn en daarom hebben we
het jullie niet geschreven, om er een ech
te verrassing van te maken. En dat is,
geloof ik, wel gelukt, hè?"
In een grooten speelgoedwinkel
stonden, voor het winkelruit,
vele poppen, groote, kleine
en ze staarden voor zich uit.
Doch des avonds, als het klokje
t nachtelijk uur verkondigd had,
ontwaakte geheimzinnig leven
in de kleine speelgoedstad.
Alle poppen, alle dieren
werden wakker op dien tijd
en ze lachten en ze praatten.
't Werd een heele vroolijkheid.
Sinterklaas zou spoedig komen
daarom waren allen blij.
En ze zeiden tot elkander:
„Ditmaal koopt hij zeker mij!"
Maar een heel ondeugend popje
schreeuwde luidkeels, keer op keer
„Sinterklaas, die oude brompot,
die bestaat al lang niet meerf"
Sint, die deze woorden hoorde
werd natuurlijk vrees'lijk kwaad*
,,'k Zal die ondeugd laten merken,
dat Sinterklaas nog wel bestaat!"-
Met z'n knecht en met z'n schimmel
kwam hij in de speelgoedstad
Verwekte angst en vrees bij ieder,
die geen goed geweten had."
Ook het stoute poppenmeisje
werd geroepen bij den Sint.
Deze sprak heel streng: „Zeg, weet je,
dat 'k jou erg ondeugend vind!.
En als voortaan om twaalf uren,
de dag in poppenland begint,
blijf jij pop en zonder leven!
Dat is voor je straf, mijn kind!"
Hoe het popje bad en smeekte
Sinterklaas hield zijn besluit.
Al haar huilen, al haar tranen,
hielpen popjelief geen duit.
En des avonds toen het klokje
't nachtelijk uur geslagen had
en er een bedrijvig leven
ontwaakte in de speelgoedstad,
bleef ons popje stil en zwijgend,
staarde doelloos naar de maan.
Dat 's je straf nu voor je twijf'len
aan Sint Nicolaas' bestaan!
RITA VAN Bl
Jullie weet natuurlijk allemaal, dat Sint
Nicolaas werkelijk geleefd heeft als bis
schop van Myra, een stad in Klein-Azië.
Van hem zijn vele legendes bekend. Hier
volgt er een:
tijdens de regeering van keizer Con-
stantijn den Grooten braken er in Klein-
Azië ernstige onlusten uit. De keizer zond
drie van zijn beste veldheeren uit om den
opstand te bedwingen. De groote vloot
werd door storm uit den koers gedreven
en strandde nabij Myra. De soldaten gin
gen aan wal en begonnen te plunderen.
Alles wees erop, dat er een bloedige strijd
op komst was, omdat de inwoners zich
met hand en tand tegen de plunderaars
verzetten. Op het kritieke oogenblik
kwam bisschop Nicolaas opdagen en wist
met behulp van de drie veldheeren de
rust te herstellen.
Vervolgens noodigde Sint Nicolaas de
drie veldheeren uit, hem naar zijn wo
ning te vergezellen. Ze kwamen juist op
tijd, om in Myra een ernstige misdaad te
verhinderen. De prefect van Myra had
namelijk, omgekocht door geld, drie man
nen onschuldig ter dood veroordeeld en
de voorbereidingen voor het voltrekken
van het vonnis waren reeds in vollen
gang, toen de bisschop ervan hoorde. Be
geleid door zijn drie gasten, snelde hij
naar de plaats, waar het vonnis voltrok
ken zou worden, ontrukte den scherp
rechter het zwaard en bracht de on
schuldig veroordeelden naar het huis van
den prefect, dien hij over zijn schand
daad onderhield. Toen deze bemerkte,
dat zijn verraad ontdekt was, smeekte
hij om vergiffenis en de goede bisschop
vergaf hem zijn daad.
De opstand werd zonder bloedvergieten
onderdrukt en toen de drie veldheeren in
hun land terugkeerden, werden zij door
den keizer met eerbetoon ontvangen. Een
andere hoveling, die afgunstig was op
hun succes, klaagde hen, wegens ver
raad, bij den keizer aan. Op bevel van
dezen, werden zij in een donkeren kerker
geworpen en ter dood veroordeeld. In den
kerker herinnerden de mannen zich, hoe
Sint Nicolaas eens drie onschuldigen ge
red had en ze riepen zijn bijstand in.
In denzelfden nacht had keizer Con
stanten een vreemden droom: een man,
die zich Nicolaas, bisschop van Myra
noemde, verscheen voor hem en eischte
van hem, dat hij onmiddellijk de drie
veldheeren, die onschuldig veroordeeld
waren, zou vrijlaten. Kwam hjf zijn bevel
niet na, dan zou hij in een oorlog be-
Langs den dijk klepperden houten
klompjes. Klep-klep-klepperde-klep! Een
grappig gehoor was dat! Maar het kleine
meisje, dat daar zoo hard liep, had er
heelemaal geen erg in. Haar hoofdje
stond naar heel andere dingen. „Nee,"
dacht ze, „ik zeg er niets van. Dan is het
net, of ik mezelf zoo'n braaf kind vind."
En ze gooide haar hoofdje met het mooie
witte kanten mutsje trots in haar nek.
Wat waren dat wel voor problemen,
waar Grietje Rijse over dacht? Dacht ze
misschien aan de geschenken, die ze aan
Sinterklaas had gevraagd? Ja, daar dacht
ze aan; maar ook aan heel andere din
gen. Vanmorgen wasTrina Burgdijk flauw
gevallen in de klas. Zonder dat iemand
gemerkt had, dat ze zich ziek voelde, was
ze plotseling uit de bank gegleden en op
den grond gevallenEen consternatie was
dat! De onderwijzeres werd bleek van
schrik. Voorzichtig tilde ze Trina op en
legde haar op de zitting van een bank.
Grietje had vlug water gehaald en er
Trina's gezicht mee besprenkeld. Een
lange zucht en toen was ze weer tot be
wustzijn gekomen.
„Och, het was niets," zei ze zachtjes.
Maar de juffrouw stuurde haar naar huis
en omdat ze Trina niet alleen wilde laten
gaan, moest Grietje haar wegbrengen.
Grietje wist wel, dat Trina in een van de
kleine houten huisjes aan het achterweg
getje woonde en dat haar vader ziek was;
maar toen ze er binnenkwam, viel het
l aar op, dat de kamer er keurig on
derhouden uitzag. Vrouw Burgdijk vroeg
verschrikt wat er aan de hand was en
Grietje vertelde het haar.
„Geeft u Trina maar gauw een beker
melk." Er ontstond een verlegen zwijgen.
„Ja, ja," zei Trina's moeder. „Die zal
ik direct voor haar halen." Maar ze bleef
zitten en Trina zei zwakjes. „Wel nee, dat
is niet noodig. Ik ben al weer heelemaal
goed." Op dat oogenblik kwam Trina's
kleine broertje binnen.
„Moeder, ik heb zoo'n honger!"
Vuurrood was Grietje geworden. Op
eens begreep ze alles. Trina was flauw
gevallen van den honger. Natuurlijk, de
vader was ziek en kon niet uit visschen
gaan en wie verdiende er dan?
Over dit alles dacht Grietje, toen ze
langs den dijk naar huis wandelde. Hon
ger hebben! Was dat niet het ergste?
Maar hoe zou zij kunnen helpen? Ze kon
toch niet haar boterhammen voor Trina
bewaren? Die zou ze toch niet aannemen.
Kon dan niemand helpen? Opeens wist
Grietje het. Waarom had se daar niet
eerder aan gedacht. Was het dan niet
gauw 5 December, de verjaardag van Sint
Nicolaas? Bijna dansend ging Grietje
naar huis.
„Wat heb je toch, kind?" vroeg haar
moeder verwonderd. „Je kunt niet op je
stoel blijven zitten!"
Maar Grietje lachte en zei: „Ik vind
het zoo fijn, dat het gauw Sinterklaas
is."
Na het eten schreef ze een langen brief
aan Sint Nicolaas. Ze vertelde, dat Trina's
vader ziek was en dat de kinderen hon
ger hadden.
„Toe Sinterklaas, leg vannacht iets in
mijn klomp voor Trina, dat ik het haar
morgen geven kan," eindigde ze haar
brief.
„Vader, mag ik uw klomp onder den
schoorsteen zetten?"
„Kind, kind, wat ben je begeerig. Denk
Je, dat jouw klomp niet groot genoeg is?"
Maar vader gaf het gevraagde toch, toen
hij Grietjes smeekende blauwe oogen zag.
Die liep vlug naar buiten.
„Wat versch hooi halen voor den
schimmel en een lekker worteltje!" dacht
DE VERRASSING.
Het was stil in de groote kamer, waar
Tine Verwaal en haar twee jaar ouder
broertje Fred zaten te leeren. Plotseling
schoof Tineke met een zucht haar boeken
van zich af.
„Wat is er?" vroeg Fred verwonderd.
H'j kreeg geen antwoord en toen hij op
keek, zag hij, dat de grijze oogen van zijn
zusje vol tranen stonden.
„Wat is er, Tineke?" vroeg hij nogeens,
een beetje zachter nu. Het meisje schud
de het hoofd.
„Niets," zei ze, „maar ik dacht eraan,
hoe we verleden jaar in Indië Sinterklaas
gevierd hadden met Paps en Mam en
Keesje en nu zitten wij hier alleen en zij
daar!" En klonk een snik in haar stem:
„Ik vind het natuurlijk wel prettig in
Holland en op school is het fijn, maar zie
je, nu verlang ik zoo erg naar Indië!"
Fred stopte zijn handen in zijn zakken;
over zijn aardig jongensgezicht trok een
sombere trek.
„Ja, het is natuurlijk ellendig; maar
er is niets aan te doen. Er zijn op Borneo
nu eenmaal geen goede scholen voor ons
en als we later gaan studeeren, moeten
w° toch hiernaar toe! Kop op, kind, over
drie jaar komen Paps en Mam met verlof
er hoe vlug gaat de tijd niet om? Wij zijn
hier nu al ruim 7 maanden en vind jij het
niet vlug omgegaan?"
„Ja, dat wel," knikt Tineke nu, een
beetje kalmer, „maar zie je, de meisjes
op school zijn vol geheimzinnigheidjes
over wat ze voor hun ouders maken en
dan sta ik daar heelemaal buiten. Wij
sturen natuurlijk ook cadeautjes naar
huis; maar het is toch heel wat anders."
De kinderen zwijgen. Tineke neemt
haar boek weer op en ook Fred verdiept
zich opnieuw in zijn geschiedenisles.
ze. „En ook frisch water zal ik niet ver
geten!"
Toen ging ze gerust naar bed. De goede
Sint, die van alle kinderen houdt, zou
zeker haar wensch vervullen!
Den volgenden morgen was haar eerste
gang naar den schoorsteen. Wat een te
leurstelling. Wel was de klomp leeg en
het water opgedronken; maar er lag niets
in. De brief was eveneens verdwenep.
Grietje had moeite om haar tranen te
bedwingen.
„Moeder," vroeg ze even later, „als je
Sint Nicolaas iets vraagt, niet voor jezelf,
doet hij het dan niet?"
„Lieve kind, dat weer ik niet, hoor."
Bedroefd ging Grietje naar school.
Daar zag ze Trina aankomen. Wat een
stralend gezicht had die.
„Grietje, Grietje," riep Trina vroolijk.
„Vannacht is Sinterklaas bij ons geweest
en we hebben zooveel in onze klompen
gekregen!! En vader en moeder ook! En
we hadden ze niet eens onder den schoor
steen gezet!"
Toen lachte Grietje ook. Sint had haar
wensch dus vervuld!
R.
dig waren. Toen vroeg de keizer of zij;
wel eens van een bisschop Nicolaas ge
hoord hadden. Nu wisten de mannen, wie
hen gered had en hun onschuld aan het
licht had gebracht. De keizer liet hen'
onmiddellijk in vrijheid; hij weerde allen
dank af en zei, dat men liever Sint Nico
laas moest danken voor zijn wonderbaar-,
lijke hulp,
trokken worden, waarin hij zelf zou sneu
velen. Eenzelfde visioen had ook de ja-
loersche hoyeling.
Angstig geworden liet de keizer de ge
vangenen den volgenden morgen voorge
leiden en verweet hen, door tooverkun-
sten zijn nachtrust verstoord te hebben.
De gevangenen wisten hierop niets an
ders te antwoorden, dan dat zij onschul-
.."ÜWt