De Stem Xcdt tKj-aii! OUDERS 't HOEKJE Met Hr. Ms. „De Ruyter" naar Nederl. Indië Vlotte reisbeschrijving van twee jonge officieren Een Indische Sinterklaas vertelling Bandelooze jeugd! Psychologie Oorspronkelijk verhaal -blauwgrijs hing de tabakswalm in het kleine lokaal van de soos te Karang Ketjil, kringde in breede slierten door den geelwit- ten lichtbundel van de lamp boven de stam tafel; omhulde den kring van planters, die luid pratend en lachend met roode, verhitte gezichten, sommigen de kragen van hun witte toetoeps wijd open, andere in luchtige sporthemden gekleed, dien Sinterklaasavond bijeen zaten. Zij vormden een kring van druk, bewegelijk, bijna opgewonden leven en daar buiten scheen alles kaal en ongezellig. Koud en strak stonden de witgepleisterde wanden boven de donker-houten lambrizee- ring. Grillige schaduwen teekende de lamp op de kale muren, waartegen hier en daar, de leegheid van het geheel bijna nog ver- grootend, een vergeelde reproductie in zwar ten lijst hing. De hoeken van het zaaltje donkerder weg en in een dier hoeken glin sterde mat het nikkel van het dikbuikige, met zware gedraaide kolommen versierde buffet, waarin flesschen en rood en groen gekleurde karaffen als soldaten in het gelid stonden. Tegen het buffet hurkte de, in wit uniform gekleede, inlandsche bediende. Hij scheen te slapen. Met harden metaalklank sloeg de hang klok twee slagen, haar geluid versmeltend met de toonen van de hard spelende radio. Als zwarte vierkante gaten waren de wijd- openstaande vensters. Geen windzuchtje kwam naar binnen. De geuren van den tropennacht verloren zich in den scherpen tabaksrook. Het drukke praten der mannen overstemde de geluiden van het oerwoud, aan welks rand de kleine soos gebouwd was. Hé, djonggos, wekte een stem den sla- penden inlander... Isih lagih. Langzaam stond de bediende op, nam werktuigelijk den bruin-steenen kruik van het buffet en schuifelde loom in de richting van de gasten. Met neergeslagen oogen, het gezicht als een masker, ging hij den kring rond, telkens met een klokkend jenever straaltje een glas vullend. Schoof dan weer terug naar z'n hoekje bij het buffet; schreef het rondje op en dommelde weer in. Proost, wenschten zich de mannen, na men met vooruitgestoken hals, de lippen in gretige splitsing, voorzichtig een teugje uit hun boordevolle glas. Met een behagelijk Hè, hè, leunde de eerste employé van Goenoeng Itjoe achter over in zijn rieten armstoel, die zuchtte en kraakte onder zijn gewicht; spotte dan Je zou bijna denken, dat het nu een heuschen Sinterklaasavond was, alleen de pepernoten ontbreken. Ach, wat, deed een piepjong plantertje, met een blozend gezicht, onverschillig. We hebben onzen borrel. Dronk in een teug zijn glas leeg, zette het met een slag op ta fel; dan het hoofd omwendend naar het buf fet, riep hij met een gebiedende uitdrukking in z'n ronde kinderoogen. Djonggos isih lagih. Weer ging de zwijgende inlander den kring rond. Weer klonk het proost en voor de zooveelste maal, dien langen avond, tast ten de lippen voorzichtig naar den rand van het gevulde glaasje. Vooruit Smullers, vertel jij nog'ns een goede mop, drong de administrateur van Ta- nah Besih, terwijl hij om instemming vra gend, de anderen aankeek. Ja, ja, toe Smullers, kwamen nu ook de overigens. De aangesprokene ging rechtop zitten, glimlachte eenigszins gevleid en keek als om inspiratie vragend naar het plafond, terwijl hij peinzend met de hand langs de kin streek. Keek dan ineens met spottend toe geknepen oogen i* de richting van een der mannen. Ik weet 'n goeie, knikte hij met nadruk maar, en hier wees hij naar den jongen planter, dien hij strak bleef aankij ken Wildering moet z'n ooren dicht hou den, die is getrouwd. Een bulderend lachen deed de houten wanden van het kleine gebouwtje schudden. Het gebruinde gezicht van Wilders scheen nog donkerder te worden onder dien spot; de lippen saamgeknepen keek hij met een schokkende beweging van het hoofd, de mannen een voor een aan. De naast hem zittende planter een man met grijzend haar, legde kalmeerend de hand op den arm van den ander. Kalm Wildering, sprak hij gedempt je moet een plagerijtje leeren verdragen. Wildering keek den ouderen vriend in de oogen; de dreigende woede-uitbarsting scheen weg te flauwen. Dan was het of een totale ommekeer in hem plaats greep. Met een luide lach greep hij zijn, nog half ge vuld glas van de tafel, goot het in een teug door de keel en lachte schor. Ha, ha, Sinterklaasavond, ha, ha, Djonggos, vooruit, isih lagih. Het lachen van de anderen verstomde. Met verbazing keken sommigen, anderen met een lichten schrik in de oogen naar den woest lachenden Wildering. Het was Smul lers, die de spanning verbrak. Bravo, Wildering, riep hij. Liet er dan goedkeurend op volgen je leert het al. En opstaande, zijn glas in de hand houdend, schreeuwde hij Vooruit, heeren, we drinken op onzen vriend Wildering, die nu eindelijk mensch schijnt te zijn geworden. Half aarzelend, half instemmend stonden ook de anderen op en staarden den nog steeds schokkend lachende Wildering aan, wien de inhoud van het geheven glas over de hand stroomde; allen zijn vriend, de oudere planter was blijven zitten. Dan dronk Smuller zijn glas in een teug leeg; de anderen volgden zijn voorbeeld. En weer riep Wildering: Djonggos, isih lagih. En weer ging de zwijgende inlander rond met den bruin-steenen kruik. Wildering scheen totaal veranderd, hij was met één opslag het middelpunt van den kring geworden, zoo zelfs, dat Smullers er stil van werd, voelende, dat hij, die als „de" man aan den stamtafel had gegolden nu op de tweede plaats gedrongen werd. Mokkend zat hij weggedoken in zijn stoel, loerde tersluikt naar den rivaal, die vertel lend en gesticuleerend tegenover hem zat, en aller aandacht geboeid hield. En hoe meer Wildering zich opwond, hoe meer hij dronk en de anderen zich naar hem toe wendden, des te meer trok Smullers zich terug; tot hij zich tenslotte scheen samen te ballen; als een kat loerend op zijn prooi, het gunstige oogenblik voor den sprong afwachtend. Wildering scheen geheel op te gaan in zijn pas gewonnen populariteit, het eene glas na het andere dronk hij, zijn oogen schitterden als van een overwinnaar. Steeds valscher loerde Smullers. Hij, de held van de soos, zou zich maar niet zonder meer van zijn voetstuk laten stooten. Het was of Wildering zich op dat oogen blik ten volle de nederlaag van den ander bewust was. Soms keek hij hem aan, met een glans van triomf in de oogen, lachte en wendde zich weer tot de anderen, als vond hij het niet de moeite waard tot Smul lers te spreken. En dan eensklaps, midden in een vertelling van Wildering, sprong Smullers met een woesten ruk overeind, zoodat zijn stoel met een slag omviel en met uitgestrekten arm naar den ander wijzend, schreeuwde hij het uit. Je liegt! In het volgende oogenblik was ook Wil dering opgesprongen. Met gebalde vuisten, de armen krampachtig naar beneden ge strekt, leunde hij met ver vooruitgestoken hoofd over de tafel, die hem van den ander scheidde. Ook de overige mannen waren opgestaan; schenen een moment onder den druk van het oogenblik met lamheid geslagen. In de doodsche stilte was het tikken van de klok hoorbaar. Je liegt, herhaalde Smullers schor. De oogen van Wildering werden tot nau we spleten. Zijn hand ging tastend naar den zwaren koperen aschbak, die op de tafel Een actueel onderwerp! De laatste weken hebben we weer kun nen „genieten" van de eindelooze klachten over de bandelooze jeugd! Tot vervelens toe deden allerlei ingezonden stukken de onder wijzers, ouders en opvoeders verwijten over de toenemende verwildering onder de jeugd van thans. Dergelijke ingezonden stukken lees ik altijd met eenigen wrevel: men kan tegen woordig van de kinderen niets meer velen. Over de meest onbenullige dingen acht men zich geroepen „in de krant te gaan schrij ven" en daarin dan ouders en onderwijs krachten eens flink de les te lezen. Maar datzelfde publiek gedraagt zich dikwijls in de samenleving op een wijze, welke hoog- noodig eens onder hun oogen gebracht moest worden. Kijk maar eens rond in trei nen, wachtkamers, W.C.'s op de stations, enz. enz. en ge walgt van de slordigheid, die ge daar dikwijls kunt vinden. Men spuwt op de vloeren, men werpt schillen, kranten papier enz. in gangen en treincoupé's, men verontreinigt de bosschen, ruïneert dikwijls uit hebzucht de mooiste natuurplekjes! En dit doen heusch niet de kinderen! En zeg er eens iets van, als ge zoo'n stel volwassen-uitgangers in een bosch bezig ziet! De jeugd heeft niet het recht eigendom men te vernielen, maar eigenaars missen het recht hun eigendommen langs de pu blieke wegen op de meest slordige wijze te laten liggen of ze te laten vervallen. Men ruime rommel op. Zooals het laten slingeren van geld zwakkelingen verleidt, zoo verlei den vervallen huizen, schuren, enz. de jeugd tot baldadigheid en vernielzucht. Doch er is nog iets anders, waarop ik hier met nadruk wijzen wil: Wat doet het klachten-uitend publiek voor de jeugd? Is er voor de jeugd nog wel plaats? Ik bedoel hiermede dit: Zijn er in de ste- stond, terwijl hij geen oogen van den ander afhield. Dan ineens klonk een heldere vrouwen stem door het, met electriteit als geladen lokaal. Nu zal Liesje Wildering voor ons zingen. Een schok ging door den kring van man nen en allen staarden in de richting van het geluid. Daar bij de radio stond de inlandsche bediende, met de hand aan den knop van het toestel. Op dat oogenblik begon een schuchtere meisjestem het aloude lied. „Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan Wildering scheen een moment in elkaar te krimpen bij het vernemen van de stem van zijn dochtertje, dat duizenden kilome ters van hem verwijderd, op een kinderfeest in Holland haar liedje voor den microfoon zong. Dan, plotseling nuchter geworden, richtte hij zich op en stak Smullers glim lachend de hand toe. Jij hebt gewonnen, Smullers, hoor. J. ROELOFS. den en juist daar vooral wel plaatsen, waar de jeugd vrij naar eigen begeeren kan stoeien en ravotten? Neen, ik bedoel geen speeltuinen, geen sportvelden. Ik bedoel hier van die stukken terrein, waarop de jeugd nu eens werkelijk vrij kan doen en laten, wat zij wil. Wgar zij in volle vrijheid kunnen spelen. Wij volwassenen maken de dingen voor de kinderen vaak te mooi: speelvelden met een mooi grastapijt, waarop je niet eens voetballen mag of waarin je niet eens een kuil moogt graven. De jeugd verlangt naar een terrein, waar aan niets te bederven valt. Daar willen ze voetballen, desnoods met één klomp en één schoen, achter een bal van krantenpapier! Al dat geschrijf over de baldadigheid van de jeugd helpt geen zier, zoolang men niet daadwerkelijk de zaak aanpakt. En dit aan pakken bestaat dan in het beschikbaar stel len van terreinen, zooals hierboven ge noemd. Tenslotte wil ik nog wijzen op het jeugdwerk. Wanneer de Klagers nu eens in plaats van ruimte te vragen in het dagblad een gift stortten op de girorekening van de een of andere organisatie in hun gemeente, welke zich bezig houdt met jeugdwerk, dan geloof ik, dat deze geste meer vruchten zou afwerpen, dan hun ingezonden artikel in de krant! Men vergete verder nimmer, dat men ook jong geweest is en dat de jeugd van twintig en meer jaren terug zeker niet „zoeter" en braver geweest, dan onze tegenwoor dige knapen, die, en dat zal niemand dur ven ontkennen, met heel wat meer moeilijk heden te kampen hebben en in een heel wat donkerder tijd leven. Ook dit laatste is een belangrijke factor! De deprimeerende invloed van de verwar ring en verwildering in de huidige samen leving hier en over de grenzen, wijd en zijd, gaat niet zonder mee aan de jeugd voorbij. Onze kinderen zijn in dit opzicht stellig beklagenswaardig genoeg. Een beetje be grip hiervoor van de kant van volwassenen zou geen kwaad kunnen! Wat het is en hoe het werkt» Voor velen is het woord „psychologie" nog een woord, een klank, meer niet alhoe wel deze wetenschap heel wat meer belang stelling geniet dan twintig jaar geleden. Er zijn ook menschen die zeggen; „Psycho logie Moderne interessantheid, allemaal onzin, onze voorouders kwamen er óók, zon der psychologie." Intusschen gebruikten onze voorouders wel degelijk' psychologie, evengoed als dat van degenen die nu zeggen: „Psychologie. Allemaal onzin!" want het geheele leven is psychologie. Niemand zal zijn patroon om opslag vra gen op een dag dat hij, de patroon, juist een strop heeft gehad. Psychologie. Niemand zal zeggen tegen een ander, die voor een moeilijke doch onvermijdelijke taak staat: „dat breng je er toch nooit af." Psychologie. Wat is psychologie? Grootendeels dit: het inzien en aanvoelen van de punten van ver schil tusschen onszelf en degene met wie wij te maken hebben, en door dat aanvoelen ook zijn reacties min of meer van tevoren kunnen bepalen. Verder: het geduld om zoodanige reacties af te wachten, ofwel de tact om die reacties teweeg te brengen, die voor het bereiken van een gesteld doel het gunstigst zijn. De belelaar, die een aardige spaarduit heeft en op het medelijden van de voorbij gangers werkt om die spaarduit nog te ver- grooten, misbruikt zeer zeker de psycholo gie in dienst van een volslagen egoïstisch en ongeoorloofd doel. Iemand daarentegen die bewust op het medegevoel van eenige kennissen werkt om wat geld voor een arm gezin bij elkaar te brengen, maakt echter o.i. een alleszins toelaatbaar gebruik van dezelfde bron. Alle goede gaven kan men misbruiken, een scherpe geest kan mis bruikt worden in dienst van misdadige doeleinden, welsprekendheid of een goede pen kunnen misbruikt worden in dienst van propaganda voor een minderwaardige groep of richting daarmee zijn noch een scherpe geest, noch welsprekendheid, noch een goede pen opzichzelf veroordeeld. Dezelfde han den, die een medemensch van den dood redden, kunnen ook een medemensch in den dood storten. Het gaat dus niet aan om de psychologie op zichzelf te veroordeelen of te onderschat ten omdat sommige gewetenlooze menschen van deze wetenschap een geslepen misbruik maken. De eene mensch is van nature meer psy chologisch aangelegd dan de andere, maar zeer zeker is psychologisch inzicht iets, dat men kan aankweeken. Waardoor? Wel, Uw studiemateriaal is steeds in varieerend genre beschikbaar: de menschen. Bestudeegrt alle menschen die If min of meer geregeld ziet, observeert hun reacties, let er b.v. op wat hen prikkelt en wat hen genoegen doet, en hoe zij deze ge prikkeldheid, respectievelijk welbehagen, uiten. Oordeelt voorzichtig en niet te snel, en zet in Uw geest een vraagteeken achter elke voorloopige conclusie, die slechts op één indruk berust. Een conclusie kunnen wij U voorspellen: dat U in de meeste gevallen zult zien, dat zij, die hun emoties het duidelijkst en het meest uitgesproken toonen, deze het kortst en het meest oppervlakkig ondergaan. Dr. JOS. DE COCK. VOOR DE Versch ligt nog in het geheugen hoe in het begin van dit jaar de trots van onze Vloot, Hr. Ms. „De Ruijter" haar eerste reis naar Nederlandsch Indië van de haven van Nieuwediep uit aanving (12 Januari) om 5 Maart d.a.v. behouden in de haven van Ba tavia, Tandjong-Priok, te arriveeren. Voor deze gebeurtenis bestond belangstelling uit het geheele land, wijl het hier een modern oorlogsschip betrof, waarvoor de geheele be volking middels „de belasting" een belangrijk offer had gebracht. Aan boord van den kruiser hadden wij iemand bereid gevonden om voor onze cou rant reisbrieven te schrijven en het zijn deze brieven geweest, die onze lezers in staat ge steld hebben de reis in gedachten mede te maken. En nu, nog vóór het jaar 1937 voorbij is, ligt, versch van de drukpers, een boek werk in kleurigen omslag vervat voor ons, waarin het verhaal van de voorspoedige reis opgeteekend werd. Van deze dankbare taak hebben twee jonge officieren, te weten W. Langeraar, luit. ter zee 3e klasse en C. v. d. Stad, officier van administratie der 3e kl. zich in bijna 300 pagina's druks op loffelijke wijze gekweten, in hun bij Philips Kruseman te Den Haag uitgekomen boek. Waarschijnlijk maak ten zij, evenals het schip waarop zij voeren, voor het eerst de reis naar de Oost en waren zjj dus wel zeer ontvankelijk voor al het moois en nieuwe, dat zij op hun weg ont moetten. Hun boek moet men dan ook in de eerste plaats zien als de weergave van de vele in drukken, die zij aan boord en onderweg op deden, een reisbeschrijving dus. Nu is de Ne- derlandsche literatuur wat de beschrijving van de moderne route naar Indië betreft lang niet zonder, integendeel! Waar deze jonge auteurs weinig of geen nieuws aan het op dit terrein reeds gepubliceerde konden toe voegen is wat dit onderdeel betreft, het boek o.i. dan ook minder geslaagd. Ook al omdat betreffende verschillende beziens- en merk waardigheden nogal oppervlakkig de pen ge hanteerd werd. Auteurs in hun element. In hun element zijn de auteurs pas als zij verhalen van de inrichting van hun prach tige schip (pag. 2342), van de aan boord gehouden oefeningen en van de- stemming der bemanning, welke zoo buitengewoon op gewekt geweest is De beschrijving van het schip, wel, dat zal wel de taak geweest zijn van Langeraar, die het in zooverre niet getroffen heeft, dat de kruiser voor en na den stapelloop in allerlei toonaarden bezongen en tot in onderdeelen als het ware uitgeteekend werd. Toch kan de jonge zee-officier met voldoening op zijn arbeid terug zien, want uit zijn beschouwing spreekt duidelijk een groote liefde voor het schip en, vanzelfsprekend, ter zake kundig heid. Tijdens de reis werden aan boord verschil lende oefeningen gehouden en ook de repor tage van verschillende dezer is in dit boek vastgelegd. Spannend is b.v. het verhaal van de eerste start van het zich aan boord be vindende vliegtuig, welke zooals men weet, met de katapult-inrichting geschiedt. Het vliegtuig wordt gekatapulteerd. Wij citeeren van pagina 187188: „Voor het eerst gedurende de reis wordt het vliegtuig gecatapulteerd. De belangstel ling hiervoor aan boord is nog steeds groot en op het oogenblik, dat het vliegtuig bijna startklaar is, komen velen onder een of an der voorwendsel aan dek. Ronkend staat het vliegtuig op de uitge draaide catapult. De vlieger en de passagier in de waarnemerszitplaats hebben hun dikke vliegpakken al aangetrokken en wachten af tot de officier, die hen zal afschieten, alles heeft gecontroleerd en nagekeken. Eén klein foutje, één oogenblikje aarzelen en de twee inzittenden in het vliegtuig hebben waar schijnlijk hun langsten tijd gehad. De kor poraal duikt tenslotte tusschen de slede van daan, de windsnelheidsmeter draait langzaam neer. De afschietende officier geeft het tee- ken, dat alles voor het afschieten gereed is, de vliegtuigmotor slaat volle kracht aan en dan gaat in het vliegtuig een arm de lucht in ten teeken, dat ook hier alles gereed is. Neer! Even hangt de officier met zijn ge heele gewicht in den handel,, die de samen geperste lucht in de cylinders gelegenheid geeft om de slede met het vliegtuig over de catapult vooruit te drijven. Even glijdt lr.et toestel over de gladde baan, dan heeft het zijn eindpunt reeds bereikt en zweeft vroolijk weg van het schip." Grappige voorvallen aan boord. Het is een bekend feit, dat de stemming op een Nederlandsch oorlogsschip zonder meer uitnemend pleegt te zijn. De gezonde humor, die afwijkt van elke andere en die we specifieke marine-humor zouden willen noe men viert daar hoogtij en dat we er in dit zeemansboek eenige proeven van voorgelegd krijgen, mag zeker geen verwondering baren. Eenige malen wordt het gelaat des lezers dan ook gewis overtogen door een glimlach en in een bijzonder koddig geval barst hij zelfs in lachen uit. We denken b.v. aan dat spelletje „badmington", dat door enkele op varenden aan dek gespeeld wordt (na „vast werken" natuurlijk!). Bij gebrek aan andere projectielen werd het spel vervolgd met de slof van een slapenden opvarende. Hoe deze argelooze tenslotte beide pantoffels voor goed kwijt raakte, moet men lezen om 't naar waarde te kunnen schatten (bl. 133). Op een anderen dag slikt een der opvarenden tot groote hilariteit van zijn makkers zijn gebit in! (bl. 184). Zelfs het verhaal, hoe dat hebbe-ding weer terug kwam, wordt den lezer niet onthouden! „Nep" en „Baby". En tenslotte mogen we niet nalaten even te wijzen op de bijzondere wijze, waarop Nep- tunus aan boord huisgehouden heeft. Voor deze speciale gelegenheid (immers het was een nieuw schip!) had Z.M. Zijne Echtgenoote uit de diepten der zee meegenomen. Eenmaal aan dek van den kruiser werden de God en zijn gemalin kortweg „Nep" en „Baby" ge noemd..» Aardig is 't te memoreeren, hoe modieus „Baby" gekleed was: „Baby" heeft zich voor deze gelegenheid op haar paaschbest gekleed. Ze heeft een aardig stroohoedje op, waaronder in vuile gele pieken heur haar te voorschijn komt Haar gewaad heeft in vroeger tijden dienst gedaan als overtrek voor een matras en is nu op die plaatsen, waar gaten gemaakt zijn voor hoofd en armen, kunstig afgezet met rood papier. Vanwege het warme weer heeft ze haar kousen uitgelaten, zoodat we haar mooi gevormde beenen en de roodgelakte nagels van de teenen kunnen bewonderen. Spoedig tijdens het natte feest blijkt echter, dat het geen gewone lak is geweest, die ze op haar teenen heeft gesmeerd, want het is er met geen mogelijkheid af te krijgen. Baby verklapt later (als ze weer korporaal machinist geworden is Red. H.C.), dat ze het uit een meniepul had gehaald." Geen schokkende gebeurtenissen. Men neme dit boek Overigens niet ter hand om er schokkende gebeurtenissen in te lezen, want deze reis was er een zoo gelijkmatig en zoo regelmatig, als men zich maar wenschen kan. Geen moeilijkheid, hoe klein ook, heeft zich op deze reis voorgedaan en als men tusschen de regels doorleest dan onderkent men het groote respect van schrijvers en andere op varenden voor den man, die de verantwoorde lijkheid van schip en bemanning droeg, kapitein ter zee A. C. v. d. Sande Lacoste, die „De Ruyter" zoo feiloos naar bestemde reg gevoerd heeft. Geen belletrie, maar wel...... Laat ons met een opmerking en een con clusie deze bespreking beëindigen. De lief hebbers van belletrie zullen in dit boek weinig of niets van hun gading vinden. De jeugd van de schrijvers weerspiegelt zich in hun stijl, die dikwijls slordig en nonchalant aan doet, en in hun oppervlakkigheid, waar 't de grammatica betreft. Overigens is hun taal frisch als de zeewind, welke nog lange jaren hun metgezel zal zijn en die hen misschien nog eens de lust en de inspiratie in de ooren zal blazen voor een nieuw boek van de zee en de Nederlandsche marine! In een stad als de onze, waar iedereen zich min of meer met de «marine aanverwant voelt, zal dit boek ongetwijfeld gaarne gelezen wor den, ook al omdat er een plaatselijke kleur aan zit en er de naam en typische bijzonder heden van onze stad nogal eens in genoemd worden. Een kloek, mannelijk boek, dat is dit reisverhaal ongetwijfeld geworden. W. G. R.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 13