De Stem
Xcdt tKj-aii!
OUDERS
't HOEKJE
Met Hr. Ms. „De Ruyter" naar
Nederl. Indië
Vlotte reisbeschrijving van twee jonge
officieren
Een Indische Sinterklaas
vertelling
Bandelooze jeugd!
Psychologie
Oorspronkelijk verhaal
-blauwgrijs hing de tabakswalm in het
kleine lokaal van de soos te Karang Ketjil,
kringde in breede slierten door den geelwit-
ten lichtbundel van de lamp boven de stam
tafel; omhulde den kring van planters, die
luid pratend en lachend met roode, verhitte
gezichten, sommigen de kragen van hun
witte toetoeps wijd open, andere in luchtige
sporthemden gekleed, dien Sinterklaasavond
bijeen zaten. Zij vormden een kring van
druk, bewegelijk, bijna opgewonden leven en
daar buiten scheen alles kaal en ongezellig.
Koud en strak stonden de witgepleisterde
wanden boven de donker-houten lambrizee-
ring. Grillige schaduwen teekende de lamp
op de kale muren, waartegen hier en daar,
de leegheid van het geheel bijna nog ver-
grootend, een vergeelde reproductie in zwar
ten lijst hing. De hoeken van het zaaltje
donkerder weg en in een dier hoeken glin
sterde mat het nikkel van het dikbuikige,
met zware gedraaide kolommen versierde
buffet, waarin flesschen en rood en groen
gekleurde karaffen als soldaten in het gelid
stonden. Tegen het buffet hurkte de, in wit
uniform gekleede, inlandsche bediende.
Hij scheen te slapen.
Met harden metaalklank sloeg de hang
klok twee slagen, haar geluid versmeltend
met de toonen van de hard spelende radio.
Als zwarte vierkante gaten waren de wijd-
openstaande vensters. Geen windzuchtje
kwam naar binnen.
De geuren van den tropennacht verloren
zich in den scherpen tabaksrook. Het drukke
praten der mannen overstemde de geluiden
van het oerwoud, aan welks rand de kleine
soos gebouwd was.
Hé, djonggos, wekte een stem den sla-
penden inlander... Isih lagih.
Langzaam stond de bediende op, nam
werktuigelijk den bruin-steenen kruik van
het buffet en schuifelde loom in de richting
van de gasten. Met neergeslagen oogen, het
gezicht als een masker, ging hij den kring
rond, telkens met een klokkend jenever
straaltje een glas vullend. Schoof dan weer
terug naar z'n hoekje bij het buffet; schreef
het rondje op en dommelde weer in.
Proost, wenschten zich de mannen, na
men met vooruitgestoken hals, de lippen in
gretige splitsing, voorzichtig een teugje uit
hun boordevolle glas.
Met een behagelijk Hè, hè, leunde de
eerste employé van Goenoeng Itjoe achter
over in zijn rieten armstoel, die zuchtte en
kraakte onder zijn gewicht; spotte dan Je
zou bijna denken, dat het nu een heuschen
Sinterklaasavond was, alleen de pepernoten
ontbreken.
Ach, wat, deed een piepjong plantertje,
met een blozend gezicht, onverschillig.
We hebben onzen borrel. Dronk in een teug
zijn glas leeg, zette het met een slag op ta
fel; dan het hoofd omwendend naar het buf
fet, riep hij met een gebiedende uitdrukking
in z'n ronde kinderoogen. Djonggos isih
lagih.
Weer ging de zwijgende inlander den kring
rond. Weer klonk het proost en voor
de zooveelste maal, dien langen avond, tast
ten de lippen voorzichtig naar den rand van
het gevulde glaasje.
Vooruit Smullers, vertel jij nog'ns een
goede mop, drong de administrateur van Ta-
nah Besih, terwijl hij om instemming vra
gend, de anderen aankeek.
Ja, ja, toe Smullers, kwamen nu ook
de overigens.
De aangesprokene ging rechtop zitten,
glimlachte eenigszins gevleid en keek als om
inspiratie vragend naar het plafond, terwijl
hij peinzend met de hand langs de kin
streek. Keek dan ineens met spottend toe
geknepen oogen i* de richting van een der
mannen. Ik weet 'n goeie, knikte hij met
nadruk maar, en hier wees hij naar den
jongen planter, dien hij strak bleef aankij
ken Wildering moet z'n ooren dicht hou
den, die is getrouwd.
Een bulderend lachen deed de houten
wanden van het kleine gebouwtje schudden.
Het gebruinde gezicht van Wilders scheen
nog donkerder te worden onder dien spot;
de lippen saamgeknepen keek hij met een
schokkende beweging van het hoofd, de
mannen een voor een aan.
De naast hem zittende planter een
man met grijzend haar, legde kalmeerend de
hand op den arm van den ander. Kalm
Wildering, sprak hij gedempt je moet
een plagerijtje leeren verdragen.
Wildering keek den ouderen vriend in de
oogen; de dreigende woede-uitbarsting
scheen weg te flauwen. Dan was het of een
totale ommekeer in hem plaats greep. Met
een luide lach greep hij zijn, nog half ge
vuld glas van de tafel, goot het in een teug
door de keel en lachte schor. Ha, ha,
Sinterklaasavond, ha, ha, Djonggos, vooruit,
isih lagih.
Het lachen van de anderen verstomde.
Met verbazing keken sommigen, anderen
met een lichten schrik in de oogen naar den
woest lachenden Wildering. Het was Smul
lers, die de spanning verbrak. Bravo,
Wildering, riep hij. Liet er dan goedkeurend
op volgen je leert het al. En opstaande,
zijn glas in de hand houdend, schreeuwde hij
Vooruit, heeren, we drinken op onzen
vriend Wildering, die nu eindelijk mensch
schijnt te zijn geworden.
Half aarzelend, half instemmend stonden
ook de anderen op en staarden den nog
steeds schokkend lachende Wildering aan,
wien de inhoud van het geheven glas over
de hand stroomde; allen zijn vriend, de
oudere planter was blijven zitten.
Dan dronk Smuller zijn glas in een teug
leeg; de anderen volgden zijn voorbeeld.
En weer riep Wildering: Djonggos, isih
lagih. En weer ging de zwijgende inlander
rond met den bruin-steenen kruik.
Wildering scheen totaal veranderd, hij
was met één opslag het middelpunt van den
kring geworden, zoo zelfs, dat Smullers er
stil van werd, voelende, dat hij, die als „de"
man aan den stamtafel had gegolden nu op
de tweede plaats gedrongen werd.
Mokkend zat hij weggedoken in zijn stoel,
loerde tersluikt naar den rivaal, die vertel
lend en gesticuleerend tegenover hem zat,
en aller aandacht geboeid hield. En hoe
meer Wildering zich opwond, hoe meer hij
dronk en de anderen zich naar hem toe
wendden, des te meer trok Smullers zich
terug; tot hij zich tenslotte scheen samen
te ballen; als een kat loerend op zijn prooi,
het gunstige oogenblik voor den sprong
afwachtend.
Wildering scheen geheel op te gaan in
zijn pas gewonnen populariteit, het eene
glas na het andere dronk hij, zijn oogen
schitterden als van een overwinnaar. Steeds
valscher loerde Smullers. Hij, de held van
de soos, zou zich maar niet zonder meer van
zijn voetstuk laten stooten.
Het was of Wildering zich op dat oogen
blik ten volle de nederlaag van den ander
bewust was. Soms keek hij hem aan, met
een glans van triomf in de oogen, lachte
en wendde zich weer tot de anderen, als
vond hij het niet de moeite waard tot Smul
lers te spreken. En dan eensklaps, midden
in een vertelling van Wildering, sprong
Smullers met een woesten ruk overeind,
zoodat zijn stoel met een slag omviel en met
uitgestrekten arm naar den ander wijzend,
schreeuwde hij het uit.
Je liegt!
In het volgende oogenblik was ook Wil
dering opgesprongen. Met gebalde vuisten,
de armen krampachtig naar beneden ge
strekt, leunde hij met ver vooruitgestoken
hoofd over de tafel, die hem van den ander
scheidde.
Ook de overige mannen waren opgestaan;
schenen een moment onder den druk van
het oogenblik met lamheid geslagen. In de
doodsche stilte was het tikken van de klok
hoorbaar.
Je liegt, herhaalde Smullers schor.
De oogen van Wildering werden tot nau
we spleten. Zijn hand ging tastend naar den
zwaren koperen aschbak, die op de tafel
Een actueel onderwerp!
De laatste weken hebben we weer kun
nen „genieten" van de eindelooze klachten
over de bandelooze jeugd! Tot vervelens toe
deden allerlei ingezonden stukken de onder
wijzers, ouders en opvoeders verwijten over
de toenemende verwildering onder de jeugd
van thans.
Dergelijke ingezonden stukken lees ik
altijd met eenigen wrevel: men kan tegen
woordig van de kinderen niets meer velen.
Over de meest onbenullige dingen acht men
zich geroepen „in de krant te gaan schrij
ven" en daarin dan ouders en onderwijs
krachten eens flink de les te lezen. Maar
datzelfde publiek gedraagt zich dikwijls in
de samenleving op een wijze, welke hoog-
noodig eens onder hun oogen gebracht
moest worden. Kijk maar eens rond in trei
nen, wachtkamers, W.C.'s op de stations,
enz. enz. en ge walgt van de slordigheid, die
ge daar dikwijls kunt vinden. Men spuwt op
de vloeren, men werpt schillen, kranten
papier enz. in gangen en treincoupé's, men
verontreinigt de bosschen, ruïneert dikwijls
uit hebzucht de mooiste natuurplekjes! En
dit doen heusch niet de kinderen!
En zeg er eens iets van, als ge zoo'n stel
volwassen-uitgangers in een bosch bezig
ziet!
De jeugd heeft niet het recht eigendom
men te vernielen, maar eigenaars missen
het recht hun eigendommen langs de pu
blieke wegen op de meest slordige wijze te
laten liggen of ze te laten vervallen. Men
ruime rommel op. Zooals het laten slingeren
van geld zwakkelingen verleidt, zoo verlei
den vervallen huizen, schuren, enz. de jeugd
tot baldadigheid en vernielzucht.
Doch er is nog iets anders, waarop ik
hier met nadruk wijzen wil: Wat doet het
klachten-uitend publiek voor de jeugd?
Is er voor de jeugd nog wel plaats?
Ik bedoel hiermede dit: Zijn er in de ste-
stond, terwijl hij geen oogen van den ander
afhield.
Dan ineens klonk een heldere vrouwen
stem door het, met electriteit als geladen
lokaal. Nu zal Liesje Wildering voor ons
zingen.
Een schok ging door den kring van man
nen en allen staarden in de richting van het
geluid.
Daar bij de radio stond de inlandsche
bediende, met de hand aan den knop van
het toestel. Op dat oogenblik begon een
schuchtere meisjestem het aloude lied.
„Zie ginds komt de stoomboot uit
Spanje weer aan
Wildering scheen een moment in elkaar
te krimpen bij het vernemen van de stem
van zijn dochtertje, dat duizenden kilome
ters van hem verwijderd, op een kinderfeest
in Holland haar liedje voor den microfoon
zong. Dan, plotseling nuchter geworden,
richtte hij zich op en stak Smullers glim
lachend de hand toe. Jij hebt gewonnen,
Smullers, hoor.
J. ROELOFS.
den en juist daar vooral wel plaatsen,
waar de jeugd vrij naar eigen begeeren kan
stoeien en ravotten? Neen, ik bedoel geen
speeltuinen, geen sportvelden. Ik bedoel
hier van die stukken terrein, waarop de
jeugd nu eens werkelijk vrij kan doen en
laten, wat zij wil. Wgar zij in volle vrijheid
kunnen spelen.
Wij volwassenen maken de dingen voor
de kinderen vaak te mooi: speelvelden met
een mooi grastapijt, waarop je niet eens
voetballen mag of waarin je niet eens een
kuil moogt graven.
De jeugd verlangt naar een terrein, waar
aan niets te bederven valt. Daar willen ze
voetballen, desnoods met één klomp en één
schoen, achter een bal van krantenpapier!
Al dat geschrijf over de baldadigheid van
de jeugd helpt geen zier, zoolang men niet
daadwerkelijk de zaak aanpakt. En dit aan
pakken bestaat dan in het beschikbaar stel
len van terreinen, zooals hierboven ge
noemd. Tenslotte wil ik nog wijzen op het
jeugdwerk. Wanneer de Klagers nu eens in
plaats van ruimte te vragen in het dagblad
een gift stortten op de girorekening van de
een of andere organisatie in hun gemeente,
welke zich bezig houdt met jeugdwerk, dan
geloof ik, dat deze geste meer vruchten
zou afwerpen, dan hun ingezonden artikel
in de krant!
Men vergete verder nimmer, dat men ook
jong geweest is en dat de jeugd van twintig
en meer jaren terug zeker niet „zoeter"
en braver geweest, dan onze tegenwoor
dige knapen, die, en dat zal niemand dur
ven ontkennen, met heel wat meer moeilijk
heden te kampen hebben en in een heel wat
donkerder tijd leven.
Ook dit laatste is een belangrijke factor!
De deprimeerende invloed van de verwar
ring en verwildering in de huidige samen
leving hier en over de grenzen, wijd en zijd,
gaat niet zonder mee aan de jeugd voorbij.
Onze kinderen zijn in dit opzicht stellig
beklagenswaardig genoeg. Een beetje be
grip hiervoor van de kant van volwassenen
zou geen kwaad kunnen!
Wat het is en hoe het werkt»
Voor velen is het woord „psychologie"
nog een woord, een klank, meer niet alhoe
wel deze wetenschap heel wat meer belang
stelling geniet dan twintig jaar geleden.
Er zijn ook menschen die zeggen; „Psycho
logie Moderne interessantheid, allemaal
onzin, onze voorouders kwamen er óók, zon
der psychologie."
Intusschen gebruikten onze voorouders
wel degelijk' psychologie, evengoed als dat
van degenen die nu zeggen: „Psychologie.
Allemaal onzin!" want het geheele leven is
psychologie.
Niemand zal zijn patroon om opslag vra
gen op een dag dat hij, de patroon, juist een
strop heeft gehad. Psychologie. Niemand
zal zeggen tegen een ander, die voor een
moeilijke doch onvermijdelijke taak staat:
„dat breng je er toch nooit af." Psychologie.
Wat is psychologie? Grootendeels dit: het
inzien en aanvoelen van de punten van ver
schil tusschen onszelf en degene met wie
wij te maken hebben, en door dat aanvoelen
ook zijn reacties min of meer van tevoren
kunnen bepalen.
Verder: het geduld om zoodanige reacties
af te wachten, ofwel de tact om die reacties
teweeg te brengen, die voor het bereiken
van een gesteld doel het gunstigst zijn.
De belelaar, die een aardige spaarduit
heeft en op het medelijden van de voorbij
gangers werkt om die spaarduit nog te ver-
grooten, misbruikt zeer zeker de psycholo
gie in dienst van een volslagen egoïstisch
en ongeoorloofd doel. Iemand daarentegen
die bewust op het medegevoel van eenige
kennissen werkt om wat geld voor een arm
gezin bij elkaar te brengen, maakt echter
o.i. een alleszins toelaatbaar gebruik van
dezelfde bron. Alle goede gaven kan men
misbruiken, een scherpe geest kan mis
bruikt worden in dienst van misdadige
doeleinden, welsprekendheid of een goede
pen kunnen misbruikt worden in dienst van
propaganda voor een minderwaardige groep
of richting daarmee zijn noch een scherpe
geest, noch welsprekendheid, noch een goede
pen opzichzelf veroordeeld. Dezelfde han
den, die een medemensch van den dood
redden, kunnen ook een medemensch in den
dood storten.
Het gaat dus niet aan om de psychologie
op zichzelf te veroordeelen of te onderschat
ten omdat sommige gewetenlooze menschen
van deze wetenschap een geslepen misbruik
maken.
De eene mensch is van nature meer psy
chologisch aangelegd dan de andere, maar
zeer zeker is psychologisch inzicht iets, dat
men kan aankweeken.
Waardoor? Wel, Uw studiemateriaal is
steeds in varieerend genre beschikbaar: de
menschen. Bestudeegrt alle menschen die If
min of meer geregeld ziet, observeert hun
reacties, let er b.v. op wat hen prikkelt en
wat hen genoegen doet, en hoe zij deze ge
prikkeldheid, respectievelijk welbehagen,
uiten. Oordeelt voorzichtig en niet te snel,
en zet in Uw geest een vraagteeken achter
elke voorloopige conclusie, die slechts op
één indruk berust.
Een conclusie kunnen wij U voorspellen:
dat U in de meeste gevallen zult zien, dat
zij, die hun emoties het duidelijkst en het
meest uitgesproken toonen, deze het kortst
en het meest oppervlakkig ondergaan.
Dr. JOS. DE COCK.
VOOR DE
Versch ligt nog in het geheugen hoe in
het begin van dit jaar de trots van onze
Vloot, Hr. Ms. „De Ruijter" haar eerste reis
naar Nederlandsch Indië van de haven van
Nieuwediep uit aanving (12 Januari) om 5
Maart d.a.v. behouden in de haven van Ba
tavia, Tandjong-Priok, te arriveeren. Voor
deze gebeurtenis bestond belangstelling uit
het geheele land, wijl het hier een modern
oorlogsschip betrof, waarvoor de geheele be
volking middels „de belasting" een belangrijk
offer had gebracht.
Aan boord van den kruiser hadden wij
iemand bereid gevonden om voor onze cou
rant reisbrieven te schrijven en het zijn deze
brieven geweest, die onze lezers in staat ge
steld hebben de reis in gedachten mede te
maken. En nu, nog vóór het jaar 1937 voorbij
is, ligt, versch van de drukpers, een boek
werk in kleurigen omslag vervat voor ons,
waarin het verhaal van de voorspoedige reis
opgeteekend werd. Van deze dankbare taak
hebben twee jonge officieren, te weten W.
Langeraar, luit. ter zee 3e klasse en C. v. d.
Stad, officier van administratie der 3e kl. zich
in bijna 300 pagina's druks op loffelijke wijze
gekweten, in hun bij Philips Kruseman te Den
Haag uitgekomen boek. Waarschijnlijk maak
ten zij, evenals het schip waarop zij voeren,
voor het eerst de reis naar de Oost en waren
zjj dus wel zeer ontvankelijk voor al het
moois en nieuwe, dat zij op hun weg ont
moetten.
Hun boek moet men dan ook in de eerste
plaats zien als de weergave van de vele in
drukken, die zij aan boord en onderweg op
deden, een reisbeschrijving dus. Nu is de Ne-
derlandsche literatuur wat de beschrijving
van de moderne route naar Indië betreft lang
niet zonder, integendeel! Waar deze jonge
auteurs weinig of geen nieuws aan het op
dit terrein reeds gepubliceerde konden toe
voegen is wat dit onderdeel betreft, het boek
o.i. dan ook minder geslaagd. Ook al omdat
betreffende verschillende beziens- en merk
waardigheden nogal oppervlakkig de pen ge
hanteerd werd.
Auteurs in hun element.
In hun element zijn de auteurs pas als zij
verhalen van de inrichting van hun prach
tige schip (pag. 2342), van de aan boord
gehouden oefeningen en van de- stemming
der bemanning, welke zoo buitengewoon op
gewekt geweest is
De beschrijving van het schip, wel, dat zal
wel de taak geweest zijn van Langeraar, die
het in zooverre niet getroffen heeft, dat de
kruiser voor en na den stapelloop in allerlei
toonaarden bezongen en tot in onderdeelen
als het ware uitgeteekend werd. Toch kan de
jonge zee-officier met voldoening op zijn
arbeid terug zien, want uit zijn beschouwing
spreekt duidelijk een groote liefde voor het
schip en, vanzelfsprekend, ter zake kundig
heid.
Tijdens de reis werden aan boord verschil
lende oefeningen gehouden en ook de repor
tage van verschillende dezer is in dit boek
vastgelegd. Spannend is b.v. het verhaal van
de eerste start van het zich aan boord be
vindende vliegtuig, welke zooals men weet,
met de katapult-inrichting geschiedt.
Het vliegtuig wordt gekatapulteerd.
Wij citeeren van pagina 187188:
„Voor het eerst gedurende de reis wordt
het vliegtuig gecatapulteerd. De belangstel
ling hiervoor aan boord is nog steeds groot
en op het oogenblik, dat het vliegtuig bijna
startklaar is, komen velen onder een of an
der voorwendsel aan dek.
Ronkend staat het vliegtuig op de uitge
draaide catapult. De vlieger en de passagier
in de waarnemerszitplaats hebben hun dikke
vliegpakken al aangetrokken en wachten af
tot de officier, die hen zal afschieten, alles
heeft gecontroleerd en nagekeken. Eén klein
foutje, één oogenblikje aarzelen en de twee
inzittenden in het vliegtuig hebben waar
schijnlijk hun langsten tijd gehad. De kor
poraal duikt tenslotte tusschen de slede van
daan, de windsnelheidsmeter draait langzaam
neer. De afschietende officier geeft het tee-
ken, dat alles voor het afschieten gereed is,
de vliegtuigmotor slaat volle kracht aan en
dan gaat in het vliegtuig een arm de lucht
in ten teeken, dat ook hier alles gereed is.
Neer! Even hangt de officier met zijn ge
heele gewicht in den handel,, die de samen
geperste lucht in de cylinders gelegenheid
geeft om de slede met het vliegtuig over de
catapult vooruit te drijven. Even glijdt lr.et
toestel over de gladde baan, dan heeft het
zijn eindpunt reeds bereikt en zweeft vroolijk
weg van het schip."
Grappige voorvallen aan boord.
Het is een bekend feit, dat de stemming
op een Nederlandsch oorlogsschip zonder
meer uitnemend pleegt te zijn. De gezonde
humor, die afwijkt van elke andere en die we
specifieke marine-humor zouden willen noe
men viert daar hoogtij en dat we er in dit
zeemansboek eenige proeven van voorgelegd
krijgen, mag zeker geen verwondering baren.
Eenige malen wordt het gelaat des lezers
dan ook gewis overtogen door een glimlach
en in een bijzonder koddig geval barst hij
zelfs in lachen uit. We denken b.v. aan dat
spelletje „badmington", dat door enkele op
varenden aan dek gespeeld wordt (na „vast
werken" natuurlijk!). Bij gebrek aan andere
projectielen werd het spel vervolgd met
de slof van een slapenden opvarende. Hoe
deze argelooze tenslotte beide pantoffels voor
goed kwijt raakte, moet men lezen om 't
naar waarde te kunnen schatten (bl. 133).
Op een anderen dag slikt een der opvarenden
tot groote hilariteit van zijn makkers zijn
gebit in! (bl. 184). Zelfs het verhaal, hoe dat
hebbe-ding weer terug kwam, wordt den
lezer niet onthouden!
„Nep" en „Baby".
En tenslotte mogen we niet nalaten even te
wijzen op de bijzondere wijze, waarop Nep-
tunus aan boord huisgehouden heeft. Voor
deze speciale gelegenheid (immers het was een
nieuw schip!) had Z.M. Zijne Echtgenoote
uit de diepten der zee meegenomen. Eenmaal
aan dek van den kruiser werden de God en
zijn gemalin kortweg „Nep" en „Baby" ge
noemd..»
Aardig is 't te memoreeren, hoe modieus
„Baby" gekleed was:
„Baby" heeft zich voor deze gelegenheid
op haar paaschbest gekleed. Ze heeft een
aardig stroohoedje op, waaronder in vuile
gele pieken heur haar te voorschijn komt
Haar gewaad heeft in vroeger tijden dienst
gedaan als overtrek voor een matras en is
nu op die plaatsen, waar gaten gemaakt zijn
voor hoofd en armen, kunstig afgezet met
rood papier. Vanwege het warme weer heeft
ze haar kousen uitgelaten, zoodat we haar
mooi gevormde beenen en de roodgelakte
nagels van de teenen kunnen bewonderen.
Spoedig tijdens het natte feest blijkt echter,
dat het geen gewone lak is geweest, die ze
op haar teenen heeft gesmeerd, want het is
er met geen mogelijkheid af te krijgen. Baby
verklapt later (als ze weer korporaal
machinist geworden is Red. H.C.), dat ze
het uit een meniepul had gehaald."
Geen schokkende gebeurtenissen.
Men neme dit boek Overigens niet ter hand
om er schokkende gebeurtenissen in te lezen,
want deze reis was er een zoo gelijkmatig en
zoo regelmatig, als men zich maar wenschen
kan.
Geen moeilijkheid, hoe klein ook, heeft zich
op deze reis voorgedaan en als men tusschen
de regels doorleest dan onderkent men het
groote respect van schrijvers en andere op
varenden voor den man, die de verantwoorde
lijkheid van schip en bemanning droeg,
kapitein ter zee A. C. v. d. Sande Lacoste,
die „De Ruyter" zoo feiloos naar bestemde
reg gevoerd heeft.
Geen belletrie, maar wel......
Laat ons met een opmerking en een con
clusie deze bespreking beëindigen. De lief
hebbers van belletrie zullen in dit boek weinig
of niets van hun gading vinden. De jeugd
van de schrijvers weerspiegelt zich in hun
stijl, die dikwijls slordig en nonchalant aan
doet, en in hun oppervlakkigheid, waar 't de
grammatica betreft. Overigens is hun taal
frisch als de zeewind, welke nog lange jaren
hun metgezel zal zijn en die hen misschien
nog eens de lust en de inspiratie in de ooren
zal blazen voor een nieuw boek van de zee
en de Nederlandsche marine!
In een stad als de onze, waar iedereen zich
min of meer met de «marine aanverwant voelt,
zal dit boek ongetwijfeld gaarne gelezen wor
den, ook al omdat er een plaatselijke kleur
aan zit en er de naam en typische bijzonder
heden van onze stad nogal eens in genoemd
worden. Een kloek, mannelijk boek, dat is
dit reisverhaal ongetwijfeld geworden.
W. G. R.