't HOEKJE
OUDERS
%aeuwinkoaf\cn
bi\ onu adm
XoS nxw-it!
1
Het verhaal van den nachtwacht
Sprake en Sproke van
den Sylvesternacht
Het jaar gaat te ruste. De jubel van
Kerst is geweest, de Kerstklokken zgn
verstomd. En vandaag staan wij dan in den
voorhof van het wachten der laatste dagen
op het luiden van Sinte Sylvester.
Bede van een paard
VOOR DE
Het kinderspel
in de huiskamer
Inzicht
CC WO MGCSL^S
een. atituxo-oJid
Die laatste dagen van het jaar hebben
een eigen speciale sfeer en een groote beko
ring, zelfs voor den modernen mensch, die
er prat op wil gaan er een zakelijke levens
beschouwing op na te houden. Nog altoos
leven er allerlei gebruiken en gewoonten
voort, als een traditie bijna, van welker
herkomst en beteekenis men weinig of niets
afweet.
De Germanen vierden in het laatste deel
van December en het eerste van Januari
hun joelfeest. Later werden de heilige fees
ten in diezelfde periode gevierd. De tjjd van
Kerstmis tot Driekoningen waarin ook
dat joelfeest, dat mid-winterfeest besloten
is heette dan ook wel „de Twaalf Nach
ten" Weihnachten)Vandaar dat Drieko
ningen, dat dit tijdperk afsluit, vroeger
in Vlaanderen nu nóg wel Dertiendag
heette.
Eigenlijk behoort het jaar te eindigen met
den kortsten dag. Maar duizenden jaren ge
leden stelde men het begin van het jaar op
1 Januari, waarbij bedacht kan worden, dat
Januari heet naar den tweehoofdigen Ro-
meinschen god Janus, die tegelijk naar ver
leden en toekomst kijkt.
Dè dag, om zich van de gunst van goden
en goede geesten te verzekeren, was na
tuurlijk de dag, voorafgaande aan het nieu
we jaar. Dat verklaart de offers aan de
goden, die de vruchtbaarheid der aarde
heetten te bevorderen, zooals Wodan en
Holda, in de dagen van het midwinterfeest.
Misschien eerst menschenoffers, later dier-
offers, terwijl nog later het scheenbeen
offer het volledige dieroffer verving. In weer
later tijden maakte het levende offer plaats
voor offerbrooden.
Hierbij is te denken aan de Weihnachts-
stollen, aan de Kerstkransen in verband met
het zonnerad (de zonnewende van het mid
winter-tijdperk!) en aan de Duivekaters, het
merkwaardige brood, dat in Nieuwendam ge
bakken wordt.
Al deze gebakvormen moeten overblijfse
len zijn van dien oer-ouden cultus.
Bij al onze feestdagen wordt veel gegeten
en gedronken. Dat klopt, want de vierdagen
waren tenslotte oogst- en vruchtbaarheids
feesten! In den Achterhoek heeft men de
„Dikkevrets-aovond" en in sommige stre
ken van Twenthe heeft men op mid-winter-
avond aardappelen met „zat vleisch" op
tafel. En dan heb je daar met Oudjaar de
oliebollen en wafels, nietwaar? Tegenwoor
dig komen daarnaast dan wel de appelbollen
en beignets, maar dat is toch allemaal in
den grond der zaak hetzelfde. De naam
oblieën (oblaten) voor dunne, opgerolde wa
fels, houdt ook nog verband met offeren!
Oudejaarsnacht.
Oudejaarsnacht! De nacht, waarin bjj de
Germanen de huisvader in de groote hal of
ferde in dien heiligen nacht, waarin de zon
weer geboren werd en een nieuw jaar, wijdde
hij een beker wijn aan de goden. Dat was
een nacht vol geheimzinnig gebeuren! Het
vee in den stal kon praten; de zielen der voor
vaderen keerden terug naar hun haardste
den; op zolder werden zachte voetstappen
gehoord; op de hei waarden lichten rond en
te middernacht zongen de dooden in de ver
laten kerk!
Ook verwachtte men in dien heiligen
Oudejaarsnacht onthullingen aangaande de
toekomst. Men moest dan aan een kruisweg
gaan zitten, of zelfs wel dak en letten
op het ruischen van den wind. Het goed
rijzen van het deeg voor dè offerbrooden
was een goed voorteeken. Later smolten de
jonge vrouwen lood in een vuurlepel en go
ten dit uit om in de grijze gietsel-vormen
den naam van den toekomstigen minnaar te
kunnen lezen.
Ook een ander oud gebruik, het „uitschie
ten" van het oude, en het „inschieten van
het nieuwe jaar, kan bezien worden als 'n
restje van een heel oud geloof, dat lawaai
van trommels, bellen, klokken en hoorns n
magische beteekenis heeft. In oude klokken
kwam vaak de inscriptie: „Deamon fugito
(Booze geesten vlucht) voor. Trouwens, ook
het blazen op de midwinterhoorns in den
Achterhoek boven de waterputten (evenals
de haard een heilige plaats!) is in dit licht
te bezien. Misschien hierom schoot en schiet
men in sommige streken in den Sylvester
nacht door de vruchtboomen. Of was het
alleen de bedoeling de vruchtbaarheid te be
vorderen
Is het niet opmerkelijk, dat die oude ge-
Bij het stijgen, sla mij niet.
Bij het dalen, jaag mij niet.
In den stal, vergeet mij niet.
Hooi en graan, \nisgun mij
[niet.
Onthoud mij 't [rissche water
niet.
En ook 't droge stroobed
niet.
Ben ik warm, verkoel mij
niet.
Ruk mij aan de teugels niet.
Zijt gij boös, dan beul mij
niet.
Plaag mij met d'opzetteugel
niet.
En bedek mijn oogen niet!
bruiken in onze modernen zakelijken tijd
gehandhaafd bleven? De vroegere zin be
grijpt men niet altijd meer, maar de traditie
blijft. Stel je voor, dat in den Oudejaars
nacht eens geen schoten knallen, sirenes
van booten, fabrieken, trèinen loeien, klok
ken luiden; of als eens geen goudbruine olie
bollen en wafels gebakken worden!...
Uren, dagen, maanden, jaren...
Voor het laatst in den ouden jaarkring
gloeit het rood in het westen. Als het ver
glommen is beginnen klokken te bammen
en te brommen. Bam! Bam! Kom! Kom!
Voor het laatst naar de verlichte boogra
men, en hooren naar den klank van orgel
en stemmen van het „Uren, dagen, maan
den, jaren", den slotzang zingend, staand in
het licht van zienlijken en onzienlijken aard,
en weer naar buiten gaand onder de lampen
door, waar een hooge avondhemel boven de
daken staat...
De grijsgebaarde Sint Sylvester is uit het
torengewelf omhoog gestegen naar het uur
werk. Langzaam schuift zijn wijsvinger den
minuutwijzer vooruit.
Tak-tak, tak-tak, nog één duwtje! Om
hoog schiet de pal van het slagwerk en één
voor één vliegen de twaalf slagen weg, de
galmgaten uit.
Veel heil en zegen in 't nieuwe jaar, met
hof en huis, kat en muis, met kip en ei en
de haan erbijJ. K. S.
Ze zaten samen in het helverlichte, goed ver
warmde wachthok de jonge man, met de
armen onder het hoofd zich dwingend den
opkomenden slaap meester te blijven de
ander, de oude, gewend als hij was van den
nacht een dag te maken, met heldere frissche
kijkers...
En 't was, of zijn oogen van achter de zware
nog donkere wenkbrauwen even oplichten
helderder werden als hij den jongen, slaperi-
gen kerel tegenover hem opnam...
„Ja, jong, zoo gaat het; er is een tijd van
komen er is een tijd van gaan. En als
ze het gaan voor je niet gemakkelijk maken
zooals dat met mij helaas het geval is
dan zie je er tegen op...
Morgen, zal je hier alléén zijn dan zal je
alleen je ronden moeten loopen alléén je
controle-klokken moeten verzorgen...
Maar je kent het nu je weet hoe het gaat
'k Heb je ingelicht naar mijn beste
weten...
Prik op tijd dan ben je eigen baas
's nachts kan je je verbeelden, de baas in de
fabriek te zijn als je maar op tijd geprikt
hebt als je maar wakker gebleven bent."
De ander hoorde toe lusteloos gromde
wat, huiverde bij de gedachte den volgenden
nacht alleen te zijn in de groote donkere fa
briek, met haar geheimzinnige hoeken en ga
ten, met haar donkere trappen en tochtige
ruime, zalen, waar de macHnes stonden
als lijken4
Zonder malaise? nooit neen nooit, zou
hij dat nachtportier-baantje aangenomen heb
ben...
Met zijn tweeën daar was nog wat aan...
dan kon je blijven praten, wakker blijven
samen...
„Zeg opa," viel hij in „heb je nooit
eens malheur gehad Dieven of zoo?"
Het was of de oude man daarop gewacht
had even scheen het of in die oogen iets
flonkerden van minachting...
„Ik zal het je vertellen waarom ook niet?
Je moet weten, dat ik nog jong was
minstens zoo'n pooteling als jij... 'k Zal hier
zoo wat een jaar geweest zijn en, ik had
niet veel op met het baantje ik vond het een
beetje... nou ja... minderwaardig: Niet dat ik
bang was drommels neen 'k had toen
zoo'n soort terrieraard en de heeren van 't
gilde, die tnij of liever de fabriek met een
bezoek zouden vereerd hebben, konden op een
goede ontvangst rekenen...
Nou 't zal zoowat een veertig jaren geleden
zijn. 't Was hartje winter een sneeuwjacht
gierde rond de fabriek en ik vloekte op het
weer op mijn baantje als ik de binnenplaats
overstak om hier in het hok te komen,
'k Moet je eerlijk zeggen: veel zin om dan een
half uur later weer een ronde te maken had ik
niet. Toch ging ik en dat was mijn geluk
als je het tenminste een geluk noemen wilt.
Op een sukkeldrafje was ik de binnenplaats
overgestoken de sleutel van het kantoor
gebouw in mijn hand, om de deur gauw open
te maken. Toen merkte ik onraad of liever
Het is geen kind, dat niet spelen kan!
Kinderen spelen gaarne. Ieder ouder weet
dat. Alleen rijst de vraag wel eens op: „Wat
zullen we de kinderen laten spelen?"
Niet alle spelen zijn voor het kind ge-
wenscht.
Buitenshuis wordt er dikwijls ruw ge
speeld. De gevolgen blijven daarbij niet uit:
stuk gescheurde kleeren, schrammen en
builen, somtijds gebroken armen of beenen.
Natuurlijk moeten dergelijke ruwe spelen
aan het kind verboden worden. Men zij even
wel in dit opzicht niet al te kleinzeerig. Een
flinke jongen moet af en toe eens een buil
of een schram oploopen. Dat zal hem heusch
geen kwaad doen! Het is geheel en al ver
keerd jongens op te voeden tot modejuffer
tjes.
De spelen, welke binnenshuis gespeeld
worden, zijn meestal minder wild. De mo
gelijkheid tot ruw spel is in de huiskamer
niet groot: er zouden te veel ongelukken ge
beuren en vader en moeder zullen er wel voor
oppassen, dat de bengels te veel overhoop
halen!
In de wintermaanden, wanneer de dagen
kort zijn en de lamp reeds tegen vier uur
aangaat, hebben onze kinderen vap vier uur
tot zeven of acht uur gelegenheid hun huis
werk af te maken en den overblijvenden
t(jd met spelen door te brengen. Er zijn
ouders, die hun kinderen in dit opzicht wel
wat te kort houden. Een kind heeft ook in
den winter behoefte aan spel. Het is niet
goed, hen na het verrichten van het huis
werk, dadelijk aan allerlei werkjes te zetten
als breien, stoppen, houtjes hakken, enz. enz.
Een kind wil spelen en moet spelen. Daar
voor is het kind. Zeker, het moet ook kar
weitjes opknappen willen. Het meisje moet
ook haar kousen vroeg leeren breien en
stoppen, moeder helpen bij huiselijke bezig
heden. doch er blijve ook tijd over voor spel.
Het ligt in den aard der zaak, dat in den
winter de spelen meer bij of op de tafel
gespeeld worden. Ik denk in dit verband
aan de z.g. gezelschapsspelen. In ieder
gezin, waar kinderen zijn. zorge men voor
een aantal van deze gezelschapsspelen. Er
is in dit opzicht keus genoeg. In iedere
speelgoedzaak kan men*te kust er te keur
gaan.
Ook de kranten geven tegenwoordig in
hun rubriek voor de kinderen talrijke spel
letjes, welke binnenshuis gespeeld kunnen
worden.
Bijzonder leuke spelletjes zijn die, welke
vader en moeder uit hun eigen kinderjaren
herinneren en nu als kinderen met hun
kinderen meespelen. Hoe prettig vindt het
kind het, als vader en moeder ook meedoet!
Gelukkig de ouders, die kind met hun kin
deren kunnen zijn. Wanneer men in een
huiskamer komt, waar vader en moeder en
de kinderen gezamenlijk om de tafel ge
schaard zittten, verdiept in een of ander
spel, raakt men steeds weer onder de be
koring van deze tafereeltjes van huiselijk
geluk.
Er zijn ouders, die het veel te druk hebben
om zich met hun kinderen op deze wijze te
bemoeien. De kleinen moeten zichzelf maar
een beetje zien te vermaken. Hoe jammer
toch! Wat een levensgeluk gaat hier op deze
wijze verloren! Hoe mooi zijn de uren, welke
in gezamenlijk spel werden doorgebracht,
wanneer zij later bij het kind weer in de
herinnering opkomen. Welk een gelukkige
momenten hebben vele volwassenen beleefd
bij de herinnering aan de huiselijke spelletjes
uit hun kinderjaren!
Ik heb wel eens menschen gesproken, die
niet goed wisten, wat zij met hun kinderen
zouden spelen. Dergelijke dingen komen voor
zij het dan zeldzaam! Men vraagt zich even
wel af, hoe ter wereld het toch mogelijk is,
dat een ouder niet weet, wat hij met het
kind zal spelen.
Voor een luttel bedrag kan men in den
boekhandel de mooiste werkjes over kinder
spelen en hun gebruik aanschaffen. Vaak
geeft men kinderen allerlei snoepgoed, maar
hoe verstandiger zou het zijn, als men een
dergelijk boekje aanschafte voor deze snoep-
centen! Men zou er dan tenminste heel wat
meer plezier van beleven!
Iedere onderwijzer, boekhandelaar, jeugd
leider, enz. zal u op dit terrein kunnen hel
pen aan de titels van dergelijke werkjes en
wie geen kans ziet om er aan te komen,
vrage gerust aan mij om inlichtingen. Er is
keus genoeg!
u.
ik had het moeten merken, boven sloeg een
raam dicht...
Maar ik had geen erg dat gebeurt meer
er is altijd leven in een huis en zooals ik je
zei het woei flink. Ik opende dan de deur
schoot vlug naar binnen.
Je weet dat de lift net bij den ingang is
de trappen loopen er langs. Voor mijn pleizier
liet de machinist den motor van de lift aan
staan. Och kwaad kon het niet op elke
etage stond een controleklok en of ik nu
de trappen of met de lift ging, was lood om
oud ijzer.
Dien nacht niet, dat zou ik ondervinden...
Langzaam ging het kamertje omhoog ik
stond bij het staaldraad en wilde juist stop
pen, toen ik tot mijn grooten schrik jè, ik
schrok mij een half ongeluk ik wil het wel
weten - iemand bij de eerste zag staan die
mij doodbedaard opwachtte.
„De directeur!" Als een bliksemflits
schoot het mij door de gedachte... Nu zou ik
mijn gaan met de lift moeten verantwoorden...
Reeds had ik den draad vastgegrepen om
te stoppen, toen ik „den directeur" aankeek.
Groote goden de vent droeg een masker!
Dieven!
Ik gaf een ruk schoot weer omhoog
langzaam veel te langzaam naar mijn zin.
Nóg kon ik zien hoe de ander zich omkeerde,
de trappen opvloog... naar boven.
Het licht in het liftkamertje uitdraaien was
spoedig gedaan... In het donker kwam ik op
de tweede... Ook dóar stond iemand mij op te
wachten... of was het dezelfde persoon?
'k Zou het niet weten 'k was alweer voor
bij. Mijn zenuwen waren over-prikkeld; m'n
geest verwerkte in een paar seconden de meest
verschrikkelijke gebeurtenissen; de schurken
streken, die de inbrekers uithaalden, het schoot
alles door mij heen, oneindig veel vlugger, dan
de wand van den koker mij voorbij schoof.
Zoo kwam ik boven op de derde waar de
lift vanzelf stopte, terwijl er dan tegelijk een
bel luidde, die afgezet moest worden om de
deuren te kunnen openen.
Door het bellen heen hoorde ik, hoe twee
mannen met elkander krijgsraad hielden, en
zóó scherp was mijn gehoor dat ik hen over
„die vervloekte bel" hoorde mompelen...
De bel! Ja, de bel diè kon mij redden...
De lift was aan de straatzijde misschien
kwam er iemand langs, die haar hoorde... Dan
zou ik gered zijn.
Doch reeds hadden de schurken mijn bedoe
ling doorzien zij vlogen de trappen op.
Een ruk ik zakte weer maar ook de
bel hield op met luiden, 't Werd stil alleen
het zoemen van de motor, het gieren van den
wind rondom het gebouw verbrak de stilte...
De twee daarboven morrelden aan de deuren,
probeerden dié voorzichtig open te breken. Ik
grinnikte... dót zal jullie niet glad zitten jon
gens... daarmee hebben jullie nog even den
tijd.
Beneden aangekomen luidde de bel weer...
En weer vlogen de bandieten naar beneden
en wederom schoot ik omhoog gevolgd door
het tweetal.
Als een van de ezels beneden was gebleven,
en mij daar had opgewacht, dan zou mijn
laatste uurtje geslagen hebben.
Ze pakten de zaken evenwel anders aan
radicaler als je het mag noemen mits het
gelukt was.
Toen ik voor den derden keer de eerste ver
dieping langs kwam gedrukt tegen den
achterwand van de kooi voelde ik een hevigen
schok een stoot een gekraak...
De ellendelingen hadden een zware ijzeren
staaf door de traliën van de lift gestoken en
den ouden vloer uit het kamertje gekraakt...
Met donderend lawaai vielen de planken neer.
Als bij intuïtie had ik mij vastgegrepen aan
de koperen staafjes, die ter versiering aan den
wand waren aangebracht.
Krakend en steunend vervolgde de oude
kast, zonder bodem, nu spoedig haar weg...
naar boven. Wederom luidde de bel... en nog
maals vlogen de dieven omhoog... blijkbaar
om zich te overtuigen, dat ik onschadelijk was
gemaakt...
Daar hing ik... beneden mij een afgrond van
stellig vijftien meter... de schurken, die zeker
zouden pogen mijn handen van de dunnen
roetjes af te slaan om mij te pletter te doen
vallen.
En ze kwamen... Als een aap enterde ik mij
langs de dunne spijltjes naar den kabel toe
om nóg eens met het lift-overschot omlaag te
komen.
Het lukte... Juist vroeg genoeg..
Die tocht naar beneden leek mij toe een
eeuwigheid te duren
Nog even... nog even! Tweede... eerste, nu
kon ik alleen de beenen nog maar breken...
Gelukkig... ik voelde grond...
Naar den kabel kruipen er aan trekken,
dat was het werk van een oogenblik. Nu
schoot de lift omhoog zonder mij nu belde
ze, zónder dat ik er inzat... buiten schot, be
neden bij de zware val-veeren, kon ik haar
kalmpjes laten dalen en stijgen.
En de twee boeven, die niet anders dachten
dan dat ik mee omhoog ging, renden langs de
trappen... begrepen er niets van
Toen werd er op de deur gebonkt... ik was
gered...
Even hield de oude nachtwaker op keek
zijn metgezel scherp aanNa, dien tjjd heb
ik een revolver gekocht... Met een lift ben ik
nooit meer gegaan..."
Het was de oude waker, die den volgenden
nacht alleen de rondte deed. Toen hij bij de lift
kwam, grinnikte hij.
„Dat zijn nou kerels... van èilles kan je ze
wijs maken..."
De jongeling had voor de nieuwe betrek
king bedankt..,
B.
Het beste inzicht ontstaat door werkelijke
belangstelling.
Er zijn veel menschen die, strikt genomen
hun plicht doen, en die toch hun superieuren
tot wanhoop brengen, en daardoor onmid
dellijk ontslagen worden zoodra er kwestie
van is, iemand te ontslaan.
Waarom? Juist omdat ze strikt genomen
hun plicht doen, d.w.z. niets minder,
maar ook niets méér. Men behoeft geen
dienstklopper of strooplikker te zijn, om
zich door intelligente plichtsvervulling te
verzekeren van de welwillende aandacht van
zijn chef, en om bij de eerste gelegenheid
daartoe in aanmerking te komen voor op
slag of promotie.
Zulke intelligente plichtsbetrachtiging
werd getoond door de kantoorbediende die
voor zijn chef een expresse-stuk moest weg
brengen, en de boodschap meekreeg: „Vraag
vooral of die brief vandaag nog in Den
Bosch komt, ik hoop het.
Aan het naastbijzijnde hulppostkantoor
kreeg de bediende te hooren, dat het twij
felachtig was of de brief dien dag den
Bosch nog zou bereiken, maar dat dit zeker
was, als hij dezen onmiddellijk naar het
hoofdpostkantoor bracht, vanwaar een zen
ding expresse-stukken binnen een half uur
zou vertrekken. Hij bedacht zich niet lang,
maar ging per fiets door naar het hoofdkan
toor.
Toen hij terugkwam, en de chef zijn ver
wondering te kennen gaf, dat hij zoo lang
was weggebleven, antwoordde hij eenvoudig
„Ik ben even doorgereden naar het hoofd
postkantoor, omdat het dan alle'en zeker
was, dat de brief vanavond nog in Den
Bosch zou zijn." De chef antwoordde enkel:
„Goed, in orde". Maar voegde er in gedach
ten voor zichzelf aan toe: „Die jongen heeft
inzicht, dien zal ik in het oog houden".
Indien deze kantoorbediende een dienst
klopper of een strooplikker ware geweest,
zou hij er met veel ophef den nadruk op
hebben gelegd, hoe voortreffelijk en bijzon
der het toch wel van hem was, om onge
vraagd door te rijden naar de hoofdpost.
Indien hij een van die menschen ware ge
weest, die strikt hun plicht doen, had hij
het stuk rustig aan het hulppostkantoor ge
laten. Want daarmede had hij alles gedaan
wat hem gezegd was, n.1. het stuk daar
brengen en vragen, of het dien dag den
Bosch nog zou bereiken. Niemand had hem
immers gezegd om eventueel door te gaan
naar de hoofdpost?
Iemand kan komen te staan voor een mo
gelijkheid, die hun chef niet kan hebben
voorzien, en iemand met inzicht overweegt
dan even zelfstandig, wat het beste zou zijn
en handelt daarnaar.
Menschen van strikte plichtbetrachtiging
en niets méér zijn voor superieuren van wei
nig waarde. Men kan niets aan hen overlaten
en daar dit veel tijd vergt, komt menige
energieke chef ertoe, om maar zooveel mo
gelijk zelf af te handelen.
De automatische plichtsbetrachters zijn
ook te eenen male ongeschikt, om in geval
van ziekte of anderszins hun chef te ver
vangen. Want hoe kan rren instructies ge
ven, indien men nimmer zelfstandig nadenkt
nimmer heeft getracht zich in te leven in
den gang van het geheele bedrijf waaraan
men verbonden is, en slechts gewoon is om
botweg en gelijk een machine te doen, wat
gelast wordt, niets anders en vooral niets
méér!
In dezen tijd, waar zoovelen ontslagen
worden, is het voor degenen die er prijs op
stellen, hun betrekking te houden van be
lang dat zij zich toeleggen op zooveel moge
lijk inzicht in den geheelen gang van het
bedrijf, waaraan zij verbonden zijn. Wan
neer zij een intelligente en practische be
langstelling aan den dag leggen in hun werk
en in alles wat daarmede, in den ruimsten
zin genomen, verband houdt, dan worden zij
van waarde voor dat bedrijf, en kan maar
niet de eerste de bes^e hen vervangen. Geen
mensch is onmisbaar, maar men kan zich
erop toeleggen, zeer moeilijk gemist te kun
nen worden.
Dr. JOS DE COCK.
Jacob ,(Neem me niet kwalijk, meneer
de baron, maar wanneer krijg ik dat geld voor
den vos, die ik U verkocht hebt"
Baron ,,Hoe oud ben je, Jacob t"
Jacob (erg verwonderd) Zestig jaar!
Baron Zestig jaar en dan nog zoo
nieuwsgierig. Hoe is het mogelijk!"
0.
1 r
A. „Wanneer je mijn uitdaging niet aan
neemt, zal ik je voor een lafaard uitmaken en
je naam in alle kranten laten zetten."
B. „Nu hoor eens, als ik- de zaak goed
overdenk, dan heb ik liever mijn naam in de
krant dan op een grafsteen."
ÏUduuA&fli
Oom verhalendVan de S00 man, die
aan boord van 't schip waren, werden er slechts
5 gered; alle anderen bleven op het zinkende
schip, en moesten in 't gras bijten.
Neefje In 't grasf Ze waren toch op zee
oom.'
Oom Hm in 't „zeegras" natuurlijk.