't HOEKJE OUDERS %aeuwinkoaf\cn bi\ onu adm XoS nxw-it! 1 Het verhaal van den nachtwacht Sprake en Sproke van den Sylvesternacht Het jaar gaat te ruste. De jubel van Kerst is geweest, de Kerstklokken zgn verstomd. En vandaag staan wij dan in den voorhof van het wachten der laatste dagen op het luiden van Sinte Sylvester. Bede van een paard VOOR DE Het kinderspel in de huiskamer Inzicht CC WO MGCSL^S een. atituxo-oJid Die laatste dagen van het jaar hebben een eigen speciale sfeer en een groote beko ring, zelfs voor den modernen mensch, die er prat op wil gaan er een zakelijke levens beschouwing op na te houden. Nog altoos leven er allerlei gebruiken en gewoonten voort, als een traditie bijna, van welker herkomst en beteekenis men weinig of niets afweet. De Germanen vierden in het laatste deel van December en het eerste van Januari hun joelfeest. Later werden de heilige fees ten in diezelfde periode gevierd. De tjjd van Kerstmis tot Driekoningen waarin ook dat joelfeest, dat mid-winterfeest besloten is heette dan ook wel „de Twaalf Nach ten" Weihnachten)Vandaar dat Drieko ningen, dat dit tijdperk afsluit, vroeger in Vlaanderen nu nóg wel Dertiendag heette. Eigenlijk behoort het jaar te eindigen met den kortsten dag. Maar duizenden jaren ge leden stelde men het begin van het jaar op 1 Januari, waarbij bedacht kan worden, dat Januari heet naar den tweehoofdigen Ro- meinschen god Janus, die tegelijk naar ver leden en toekomst kijkt. Dè dag, om zich van de gunst van goden en goede geesten te verzekeren, was na tuurlijk de dag, voorafgaande aan het nieu we jaar. Dat verklaart de offers aan de goden, die de vruchtbaarheid der aarde heetten te bevorderen, zooals Wodan en Holda, in de dagen van het midwinterfeest. Misschien eerst menschenoffers, later dier- offers, terwijl nog later het scheenbeen offer het volledige dieroffer verving. In weer later tijden maakte het levende offer plaats voor offerbrooden. Hierbij is te denken aan de Weihnachts- stollen, aan de Kerstkransen in verband met het zonnerad (de zonnewende van het mid winter-tijdperk!) en aan de Duivekaters, het merkwaardige brood, dat in Nieuwendam ge bakken wordt. Al deze gebakvormen moeten overblijfse len zijn van dien oer-ouden cultus. Bij al onze feestdagen wordt veel gegeten en gedronken. Dat klopt, want de vierdagen waren tenslotte oogst- en vruchtbaarheids feesten! In den Achterhoek heeft men de „Dikkevrets-aovond" en in sommige stre ken van Twenthe heeft men op mid-winter- avond aardappelen met „zat vleisch" op tafel. En dan heb je daar met Oudjaar de oliebollen en wafels, nietwaar? Tegenwoor dig komen daarnaast dan wel de appelbollen en beignets, maar dat is toch allemaal in den grond der zaak hetzelfde. De naam oblieën (oblaten) voor dunne, opgerolde wa fels, houdt ook nog verband met offeren! Oudejaarsnacht. Oudejaarsnacht! De nacht, waarin bjj de Germanen de huisvader in de groote hal of ferde in dien heiligen nacht, waarin de zon weer geboren werd en een nieuw jaar, wijdde hij een beker wijn aan de goden. Dat was een nacht vol geheimzinnig gebeuren! Het vee in den stal kon praten; de zielen der voor vaderen keerden terug naar hun haardste den; op zolder werden zachte voetstappen gehoord; op de hei waarden lichten rond en te middernacht zongen de dooden in de ver laten kerk! Ook verwachtte men in dien heiligen Oudejaarsnacht onthullingen aangaande de toekomst. Men moest dan aan een kruisweg gaan zitten, of zelfs wel dak en letten op het ruischen van den wind. Het goed rijzen van het deeg voor dè offerbrooden was een goed voorteeken. Later smolten de jonge vrouwen lood in een vuurlepel en go ten dit uit om in de grijze gietsel-vormen den naam van den toekomstigen minnaar te kunnen lezen. Ook een ander oud gebruik, het „uitschie ten" van het oude, en het „inschieten van het nieuwe jaar, kan bezien worden als 'n restje van een heel oud geloof, dat lawaai van trommels, bellen, klokken en hoorns n magische beteekenis heeft. In oude klokken kwam vaak de inscriptie: „Deamon fugito (Booze geesten vlucht) voor. Trouwens, ook het blazen op de midwinterhoorns in den Achterhoek boven de waterputten (evenals de haard een heilige plaats!) is in dit licht te bezien. Misschien hierom schoot en schiet men in sommige streken in den Sylvester nacht door de vruchtboomen. Of was het alleen de bedoeling de vruchtbaarheid te be vorderen Is het niet opmerkelijk, dat die oude ge- Bij het stijgen, sla mij niet. Bij het dalen, jaag mij niet. In den stal, vergeet mij niet. Hooi en graan, \nisgun mij [niet. Onthoud mij 't [rissche water niet. En ook 't droge stroobed niet. Ben ik warm, verkoel mij niet. Ruk mij aan de teugels niet. Zijt gij boös, dan beul mij niet. Plaag mij met d'opzetteugel niet. En bedek mijn oogen niet! bruiken in onze modernen zakelijken tijd gehandhaafd bleven? De vroegere zin be grijpt men niet altijd meer, maar de traditie blijft. Stel je voor, dat in den Oudejaars nacht eens geen schoten knallen, sirenes van booten, fabrieken, trèinen loeien, klok ken luiden; of als eens geen goudbruine olie bollen en wafels gebakken worden!... Uren, dagen, maanden, jaren... Voor het laatst in den ouden jaarkring gloeit het rood in het westen. Als het ver glommen is beginnen klokken te bammen en te brommen. Bam! Bam! Kom! Kom! Voor het laatst naar de verlichte boogra men, en hooren naar den klank van orgel en stemmen van het „Uren, dagen, maan den, jaren", den slotzang zingend, staand in het licht van zienlijken en onzienlijken aard, en weer naar buiten gaand onder de lampen door, waar een hooge avondhemel boven de daken staat... De grijsgebaarde Sint Sylvester is uit het torengewelf omhoog gestegen naar het uur werk. Langzaam schuift zijn wijsvinger den minuutwijzer vooruit. Tak-tak, tak-tak, nog één duwtje! Om hoog schiet de pal van het slagwerk en één voor één vliegen de twaalf slagen weg, de galmgaten uit. Veel heil en zegen in 't nieuwe jaar, met hof en huis, kat en muis, met kip en ei en de haan erbijJ. K. S. Ze zaten samen in het helverlichte, goed ver warmde wachthok de jonge man, met de armen onder het hoofd zich dwingend den opkomenden slaap meester te blijven de ander, de oude, gewend als hij was van den nacht een dag te maken, met heldere frissche kijkers... En 't was, of zijn oogen van achter de zware nog donkere wenkbrauwen even oplichten helderder werden als hij den jongen, slaperi- gen kerel tegenover hem opnam... „Ja, jong, zoo gaat het; er is een tijd van komen er is een tijd van gaan. En als ze het gaan voor je niet gemakkelijk maken zooals dat met mij helaas het geval is dan zie je er tegen op... Morgen, zal je hier alléén zijn dan zal je alleen je ronden moeten loopen alléén je controle-klokken moeten verzorgen... Maar je kent het nu je weet hoe het gaat 'k Heb je ingelicht naar mijn beste weten... Prik op tijd dan ben je eigen baas 's nachts kan je je verbeelden, de baas in de fabriek te zijn als je maar op tijd geprikt hebt als je maar wakker gebleven bent." De ander hoorde toe lusteloos gromde wat, huiverde bij de gedachte den volgenden nacht alleen te zijn in de groote donkere fa briek, met haar geheimzinnige hoeken en ga ten, met haar donkere trappen en tochtige ruime, zalen, waar de macHnes stonden als lijken4 Zonder malaise? nooit neen nooit, zou hij dat nachtportier-baantje aangenomen heb ben... Met zijn tweeën daar was nog wat aan... dan kon je blijven praten, wakker blijven samen... „Zeg opa," viel hij in „heb je nooit eens malheur gehad Dieven of zoo?" Het was of de oude man daarop gewacht had even scheen het of in die oogen iets flonkerden van minachting... „Ik zal het je vertellen waarom ook niet? Je moet weten, dat ik nog jong was minstens zoo'n pooteling als jij... 'k Zal hier zoo wat een jaar geweest zijn en, ik had niet veel op met het baantje ik vond het een beetje... nou ja... minderwaardig: Niet dat ik bang was drommels neen 'k had toen zoo'n soort terrieraard en de heeren van 't gilde, die tnij of liever de fabriek met een bezoek zouden vereerd hebben, konden op een goede ontvangst rekenen... Nou 't zal zoowat een veertig jaren geleden zijn. 't Was hartje winter een sneeuwjacht gierde rond de fabriek en ik vloekte op het weer op mijn baantje als ik de binnenplaats overstak om hier in het hok te komen, 'k Moet je eerlijk zeggen: veel zin om dan een half uur later weer een ronde te maken had ik niet. Toch ging ik en dat was mijn geluk als je het tenminste een geluk noemen wilt. Op een sukkeldrafje was ik de binnenplaats overgestoken de sleutel van het kantoor gebouw in mijn hand, om de deur gauw open te maken. Toen merkte ik onraad of liever Het is geen kind, dat niet spelen kan! Kinderen spelen gaarne. Ieder ouder weet dat. Alleen rijst de vraag wel eens op: „Wat zullen we de kinderen laten spelen?" Niet alle spelen zijn voor het kind ge- wenscht. Buitenshuis wordt er dikwijls ruw ge speeld. De gevolgen blijven daarbij niet uit: stuk gescheurde kleeren, schrammen en builen, somtijds gebroken armen of beenen. Natuurlijk moeten dergelijke ruwe spelen aan het kind verboden worden. Men zij even wel in dit opzicht niet al te kleinzeerig. Een flinke jongen moet af en toe eens een buil of een schram oploopen. Dat zal hem heusch geen kwaad doen! Het is geheel en al ver keerd jongens op te voeden tot modejuffer tjes. De spelen, welke binnenshuis gespeeld worden, zijn meestal minder wild. De mo gelijkheid tot ruw spel is in de huiskamer niet groot: er zouden te veel ongelukken ge beuren en vader en moeder zullen er wel voor oppassen, dat de bengels te veel overhoop halen! In de wintermaanden, wanneer de dagen kort zijn en de lamp reeds tegen vier uur aangaat, hebben onze kinderen vap vier uur tot zeven of acht uur gelegenheid hun huis werk af te maken en den overblijvenden t(jd met spelen door te brengen. Er zijn ouders, die hun kinderen in dit opzicht wel wat te kort houden. Een kind heeft ook in den winter behoefte aan spel. Het is niet goed, hen na het verrichten van het huis werk, dadelijk aan allerlei werkjes te zetten als breien, stoppen, houtjes hakken, enz. enz. Een kind wil spelen en moet spelen. Daar voor is het kind. Zeker, het moet ook kar weitjes opknappen willen. Het meisje moet ook haar kousen vroeg leeren breien en stoppen, moeder helpen bij huiselijke bezig heden. doch er blijve ook tijd over voor spel. Het ligt in den aard der zaak, dat in den winter de spelen meer bij of op de tafel gespeeld worden. Ik denk in dit verband aan de z.g. gezelschapsspelen. In ieder gezin, waar kinderen zijn. zorge men voor een aantal van deze gezelschapsspelen. Er is in dit opzicht keus genoeg. In iedere speelgoedzaak kan men*te kust er te keur gaan. Ook de kranten geven tegenwoordig in hun rubriek voor de kinderen talrijke spel letjes, welke binnenshuis gespeeld kunnen worden. Bijzonder leuke spelletjes zijn die, welke vader en moeder uit hun eigen kinderjaren herinneren en nu als kinderen met hun kinderen meespelen. Hoe prettig vindt het kind het, als vader en moeder ook meedoet! Gelukkig de ouders, die kind met hun kin deren kunnen zijn. Wanneer men in een huiskamer komt, waar vader en moeder en de kinderen gezamenlijk om de tafel ge schaard zittten, verdiept in een of ander spel, raakt men steeds weer onder de be koring van deze tafereeltjes van huiselijk geluk. Er zijn ouders, die het veel te druk hebben om zich met hun kinderen op deze wijze te bemoeien. De kleinen moeten zichzelf maar een beetje zien te vermaken. Hoe jammer toch! Wat een levensgeluk gaat hier op deze wijze verloren! Hoe mooi zijn de uren, welke in gezamenlijk spel werden doorgebracht, wanneer zij later bij het kind weer in de herinnering opkomen. Welk een gelukkige momenten hebben vele volwassenen beleefd bij de herinnering aan de huiselijke spelletjes uit hun kinderjaren! Ik heb wel eens menschen gesproken, die niet goed wisten, wat zij met hun kinderen zouden spelen. Dergelijke dingen komen voor zij het dan zeldzaam! Men vraagt zich even wel af, hoe ter wereld het toch mogelijk is, dat een ouder niet weet, wat hij met het kind zal spelen. Voor een luttel bedrag kan men in den boekhandel de mooiste werkjes over kinder spelen en hun gebruik aanschaffen. Vaak geeft men kinderen allerlei snoepgoed, maar hoe verstandiger zou het zijn, als men een dergelijk boekje aanschafte voor deze snoep- centen! Men zou er dan tenminste heel wat meer plezier van beleven! Iedere onderwijzer, boekhandelaar, jeugd leider, enz. zal u op dit terrein kunnen hel pen aan de titels van dergelijke werkjes en wie geen kans ziet om er aan te komen, vrage gerust aan mij om inlichtingen. Er is keus genoeg! u. ik had het moeten merken, boven sloeg een raam dicht... Maar ik had geen erg dat gebeurt meer er is altijd leven in een huis en zooals ik je zei het woei flink. Ik opende dan de deur schoot vlug naar binnen. Je weet dat de lift net bij den ingang is de trappen loopen er langs. Voor mijn pleizier liet de machinist den motor van de lift aan staan. Och kwaad kon het niet op elke etage stond een controleklok en of ik nu de trappen of met de lift ging, was lood om oud ijzer. Dien nacht niet, dat zou ik ondervinden... Langzaam ging het kamertje omhoog ik stond bij het staaldraad en wilde juist stop pen, toen ik tot mijn grooten schrik jè, ik schrok mij een half ongeluk ik wil het wel weten - iemand bij de eerste zag staan die mij doodbedaard opwachtte. „De directeur!" Als een bliksemflits schoot het mij door de gedachte... Nu zou ik mijn gaan met de lift moeten verantwoorden... Reeds had ik den draad vastgegrepen om te stoppen, toen ik „den directeur" aankeek. Groote goden de vent droeg een masker! Dieven! Ik gaf een ruk schoot weer omhoog langzaam veel te langzaam naar mijn zin. Nóg kon ik zien hoe de ander zich omkeerde, de trappen opvloog... naar boven. Het licht in het liftkamertje uitdraaien was spoedig gedaan... In het donker kwam ik op de tweede... Ook dóar stond iemand mij op te wachten... of was het dezelfde persoon? 'k Zou het niet weten 'k was alweer voor bij. Mijn zenuwen waren over-prikkeld; m'n geest verwerkte in een paar seconden de meest verschrikkelijke gebeurtenissen; de schurken streken, die de inbrekers uithaalden, het schoot alles door mij heen, oneindig veel vlugger, dan de wand van den koker mij voorbij schoof. Zoo kwam ik boven op de derde waar de lift vanzelf stopte, terwijl er dan tegelijk een bel luidde, die afgezet moest worden om de deuren te kunnen openen. Door het bellen heen hoorde ik, hoe twee mannen met elkander krijgsraad hielden, en zóó scherp was mijn gehoor dat ik hen over „die vervloekte bel" hoorde mompelen... De bel! Ja, de bel diè kon mij redden... De lift was aan de straatzijde misschien kwam er iemand langs, die haar hoorde... Dan zou ik gered zijn. Doch reeds hadden de schurken mijn bedoe ling doorzien zij vlogen de trappen op. Een ruk ik zakte weer maar ook de bel hield op met luiden, 't Werd stil alleen het zoemen van de motor, het gieren van den wind rondom het gebouw verbrak de stilte... De twee daarboven morrelden aan de deuren, probeerden dié voorzichtig open te breken. Ik grinnikte... dót zal jullie niet glad zitten jon gens... daarmee hebben jullie nog even den tijd. Beneden aangekomen luidde de bel weer... En weer vlogen de bandieten naar beneden en wederom schoot ik omhoog gevolgd door het tweetal. Als een van de ezels beneden was gebleven, en mij daar had opgewacht, dan zou mijn laatste uurtje geslagen hebben. Ze pakten de zaken evenwel anders aan radicaler als je het mag noemen mits het gelukt was. Toen ik voor den derden keer de eerste ver dieping langs kwam gedrukt tegen den achterwand van de kooi voelde ik een hevigen schok een stoot een gekraak... De ellendelingen hadden een zware ijzeren staaf door de traliën van de lift gestoken en den ouden vloer uit het kamertje gekraakt... Met donderend lawaai vielen de planken neer. Als bij intuïtie had ik mij vastgegrepen aan de koperen staafjes, die ter versiering aan den wand waren aangebracht. Krakend en steunend vervolgde de oude kast, zonder bodem, nu spoedig haar weg... naar boven. Wederom luidde de bel... en nog maals vlogen de dieven omhoog... blijkbaar om zich te overtuigen, dat ik onschadelijk was gemaakt... Daar hing ik... beneden mij een afgrond van stellig vijftien meter... de schurken, die zeker zouden pogen mijn handen van de dunnen roetjes af te slaan om mij te pletter te doen vallen. En ze kwamen... Als een aap enterde ik mij langs de dunne spijltjes naar den kabel toe om nóg eens met het lift-overschot omlaag te komen. Het lukte... Juist vroeg genoeg.. Die tocht naar beneden leek mij toe een eeuwigheid te duren Nog even... nog even! Tweede... eerste, nu kon ik alleen de beenen nog maar breken... Gelukkig... ik voelde grond... Naar den kabel kruipen er aan trekken, dat was het werk van een oogenblik. Nu schoot de lift omhoog zonder mij nu belde ze, zónder dat ik er inzat... buiten schot, be neden bij de zware val-veeren, kon ik haar kalmpjes laten dalen en stijgen. En de twee boeven, die niet anders dachten dan dat ik mee omhoog ging, renden langs de trappen... begrepen er niets van Toen werd er op de deur gebonkt... ik was gered... Even hield de oude nachtwaker op keek zijn metgezel scherp aanNa, dien tjjd heb ik een revolver gekocht... Met een lift ben ik nooit meer gegaan..." Het was de oude waker, die den volgenden nacht alleen de rondte deed. Toen hij bij de lift kwam, grinnikte hij. „Dat zijn nou kerels... van èilles kan je ze wijs maken..." De jongeling had voor de nieuwe betrek king bedankt.., B. Het beste inzicht ontstaat door werkelijke belangstelling. Er zijn veel menschen die, strikt genomen hun plicht doen, en die toch hun superieuren tot wanhoop brengen, en daardoor onmid dellijk ontslagen worden zoodra er kwestie van is, iemand te ontslaan. Waarom? Juist omdat ze strikt genomen hun plicht doen, d.w.z. niets minder, maar ook niets méér. Men behoeft geen dienstklopper of strooplikker te zijn, om zich door intelligente plichtsvervulling te verzekeren van de welwillende aandacht van zijn chef, en om bij de eerste gelegenheid daartoe in aanmerking te komen voor op slag of promotie. Zulke intelligente plichtsbetrachtiging werd getoond door de kantoorbediende die voor zijn chef een expresse-stuk moest weg brengen, en de boodschap meekreeg: „Vraag vooral of die brief vandaag nog in Den Bosch komt, ik hoop het. Aan het naastbijzijnde hulppostkantoor kreeg de bediende te hooren, dat het twij felachtig was of de brief dien dag den Bosch nog zou bereiken, maar dat dit zeker was, als hij dezen onmiddellijk naar het hoofdpostkantoor bracht, vanwaar een zen ding expresse-stukken binnen een half uur zou vertrekken. Hij bedacht zich niet lang, maar ging per fiets door naar het hoofdkan toor. Toen hij terugkwam, en de chef zijn ver wondering te kennen gaf, dat hij zoo lang was weggebleven, antwoordde hij eenvoudig „Ik ben even doorgereden naar het hoofd postkantoor, omdat het dan alle'en zeker was, dat de brief vanavond nog in Den Bosch zou zijn." De chef antwoordde enkel: „Goed, in orde". Maar voegde er in gedach ten voor zichzelf aan toe: „Die jongen heeft inzicht, dien zal ik in het oog houden". Indien deze kantoorbediende een dienst klopper of een strooplikker ware geweest, zou hij er met veel ophef den nadruk op hebben gelegd, hoe voortreffelijk en bijzon der het toch wel van hem was, om onge vraagd door te rijden naar de hoofdpost. Indien hij een van die menschen ware ge weest, die strikt hun plicht doen, had hij het stuk rustig aan het hulppostkantoor ge laten. Want daarmede had hij alles gedaan wat hem gezegd was, n.1. het stuk daar brengen en vragen, of het dien dag den Bosch nog zou bereiken. Niemand had hem immers gezegd om eventueel door te gaan naar de hoofdpost? Iemand kan komen te staan voor een mo gelijkheid, die hun chef niet kan hebben voorzien, en iemand met inzicht overweegt dan even zelfstandig, wat het beste zou zijn en handelt daarnaar. Menschen van strikte plichtbetrachtiging en niets méér zijn voor superieuren van wei nig waarde. Men kan niets aan hen overlaten en daar dit veel tijd vergt, komt menige energieke chef ertoe, om maar zooveel mo gelijk zelf af te handelen. De automatische plichtsbetrachters zijn ook te eenen male ongeschikt, om in geval van ziekte of anderszins hun chef te ver vangen. Want hoe kan rren instructies ge ven, indien men nimmer zelfstandig nadenkt nimmer heeft getracht zich in te leven in den gang van het geheele bedrijf waaraan men verbonden is, en slechts gewoon is om botweg en gelijk een machine te doen, wat gelast wordt, niets anders en vooral niets méér! In dezen tijd, waar zoovelen ontslagen worden, is het voor degenen die er prijs op stellen, hun betrekking te houden van be lang dat zij zich toeleggen op zooveel moge lijk inzicht in den geheelen gang van het bedrijf, waaraan zij verbonden zijn. Wan neer zij een intelligente en practische be langstelling aan den dag leggen in hun werk en in alles wat daarmede, in den ruimsten zin genomen, verband houdt, dan worden zij van waarde voor dat bedrijf, en kan maar niet de eerste de bes^e hen vervangen. Geen mensch is onmisbaar, maar men kan zich erop toeleggen, zeer moeilijk gemist te kun nen worden. Dr. JOS DE COCK. Jacob ,(Neem me niet kwalijk, meneer de baron, maar wanneer krijg ik dat geld voor den vos, die ik U verkocht hebt" Baron ,,Hoe oud ben je, Jacob t" Jacob (erg verwonderd) Zestig jaar! Baron Zestig jaar en dan nog zoo nieuwsgierig. Hoe is het mogelijk!" 0. 1 r A. „Wanneer je mijn uitdaging niet aan neemt, zal ik je voor een lafaard uitmaken en je naam in alle kranten laten zetten." B. „Nu hoor eens, als ik- de zaak goed overdenk, dan heb ik liever mijn naam in de krant dan op een grafsteen." ÏUduuA&fli Oom verhalendVan de S00 man, die aan boord van 't schip waren, werden er slechts 5 gered; alle anderen bleven op het zinkende schip, en moesten in 't gras bijten. Neefje In 't grasf Ze waren toch op zee oom.' Oom Hm in 't „zeegras" natuurlijk.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 13