Het geweld van
de ]angtse
DE
I TiE^y G
fZ^IV'Êitr
dlt/i v*.
Loop naar de maan...!
per raket
Radioprogramma
K
&.W
Start voor de
eerste* reis in 1938
f -r-sjk-Ml -W--
DOOR
jEDGAR RICE
IBURROUGHS
No. 33.
Langs rivieren, over bergen, klimmende
langs loodrechte rotsen, vorderde de expedi
tie op zoek naar avontuur en rijkdom, lang
zaam maar gestadig. Op de vijf en twintigste
dag beklom Tarzan, die aan het hoofd stond
van de krijgers, de laatste rots. In de verte
over een verlaten vallei beneden hem zag
hij een prachtig panorama. Opengewerkte
torenspitsen, kantelen, minarets en koepels
glansden rood en geel in het zonlicht. Die
nacht kampeerden ze voor de vestingstad.
Vaak had Tarzan het gevoel, alsof hg door
onzichtbare ogen werd gadegeslagen. Nu
heerste er een vreemde stilte. Omstreeks
middernacht schrokken de mannen wakker
door een schril geluid van achter de muren,
in het begin hoog, dan eindigend in een ake
lig geklaag. Het vervulde de zwarten in ieder
geval met ontzetting.' Ze wilden het avontuur
opgeven. Maar bij de eerste stralen der nieu
we zon kregen ze hun moed terug en liepen
langs de vreselijke muur tot ze een nauwe
opening vonden. Ze zagen een trap, waarvan
de treden, geheel door het eeuwenlange ge
bruik, waren uitgesleten. Tarzan klom naar
boven, hij moest zijn brede schouders schuin
houden om er door te kunnen en werd op
de voet gevolgd door zijn krijgers. Met vele
wentelingen voerde de trap hen omhoog, tot
zij tenslotte uitkwamen voor een grote tem
pel. Tarzan en zijn metgezellen keken vol
verwondering rond en plotseling ontwaarden
zij ijle schaduwachtige figuren, die in het
half duister heen en weer bewogen. Zij had
den niets tastbaars, doch gleden daar rond
als huiveringwekkende schimmen van een
ver verleden. Nog scheen er dus in deze ge
heimzinnige dode stad leven te zijn van een
reeds lang vervlogen tijdperk.
SCHEPEN EN KANONNEN
OP DE RIVIER.
„Beschaving van de twintigste
eeuw" in het gedrang. Wan
trouwend kijkt de Chineesche
koelie toe.
Met een lengte van 3100 mijlen is
de Jangtse-kiang de vijfde rivier
de-* wereld. Haar ligging echter te
midden van een rijk, dat nauwe
lijks spoorwegen en slechts weinige
karavaanwegen kent, geeft haar in
verkeers- en handelspolitiek opzicht
een bijna nog grooter b3teekenis
dan haar vier grootere zusters: Mis-
souri-Mississippi, Nijl, Amazone, en
Ob.
Twee enorme handelssteden zijn aan de
oevers van dezen stroom ontstaan, Nan
king en Hankau. Hier trachten kaden en
havenmuren de kracht van de watermas-
sa's aan banden te leggen. Maar nog is al
liet werk der menschen zwak en erbarme
lijk vergeleken met de oerkrachten van de
ze reusachtige rivier. Wanneer in Tibet,
waar de bergen tot het „dak van den he-
mei'' reiken, de sneeuw smelt, stijgt het
water van de rivier tot 30 meter hoogte en
eindelooze gebieden worden dan over
stroomd. Enomie plantages danken hun
bestaan aan het water van de Jangtse,
maar verschrikkelijk ook is haar vernie
lende kracht en steeds wanneer de geen
boeien duldende rivier buiten haar oevers
treedt, maakt zij duizenden en duizenden
slachtoffers. En woest en onafhankelijk als
de stroom zijn sinds overoude tijden ook
de menschen geweest, die de Jangtse-kiang
als woonplaats kozen.
Geen andere woning dan de
planken van hun schip.
Geen statistiek noemt het aantal visschers
die op hun jonken en pinassen den stroom
bevolken. Deze menschen kennen geen an
dere woning dan de planken van hun schip.
Sinds oeroude tijden wonen zij hier, slechts
onderworpen aan eigen recht en wetten.
Dikwijls gelijkt de piraat hier nog op den
roofridder der Middeleeuwen en hoe groo
ter de buit, die hij van het gebrandschatte
koopvaardijschip mede naar huis brengt,
des te hooger is het aanzien, dat hij in zijn
gemeente geniet.
Het nieuwe recht.
Maar ook in dit tot nog toe slechts
aan de luimen der rivier onderwor
pen leven heeft de twintigste eeuw
met machtige hand ingegrepen.
Binnen weinige tientallen jaren
triomfeerde een nieuwe wet op den
stroom en verkondigde „in naam
der beschaving" dood aan alle zee-
roovers.
Toch schijnt dit slechts het eerste begin
geweest te zijn van de groote verandering,
die de 20ste eeuw ook voor de Jangtse-
kiang medebracht. Onder het dreunen van
het scheepsgeschut, onder de detonaties
der vliegtuigbommen wordt in deze weken
andermaal een nieuwe wet op de Jangtse
verkondigd!
Half angstig, half verbaasd kijken de zee-
roovers uit hun laatste schuilhoeken, de
koelies uit hun hutten naar het eigenaar
dige schouwspel, dat de „beschaving" op
het oogenblik op de Jangtse-kiang speelt.
Eenige tientallen jaren geleden toen wa
ren deze vreemde heeren, die op het oogen
blik dreigend tegenover elkaar staan, ge
meenschappelijk stroomopwaarts gerukt:
Engelschen, Japanners, Amerikanen, Duit-
schers, Franschen. Reeds de missionaris
sen hadden langs de oevers eenige han
delscentra gesticht. En spoedig volgden de
kooplieden. Daarmede scheen nieuw leven
op de oeroude Jangtse te gaan bloeien!
Sneller vaarden de oude jonken, volgela
den met vreemde schatten. In den zomertijd
trokken de schepen zelfs naar de gebieden
die reeds beheerscht werdén door de met
-eeuwigen sneeuw bedekte toppen van de
Tibetaansche bergen en wanneer zij terug
keerden naar de groote handelsplaatsen
Nanking en Hankau, dan werd, wat zij aan
waren medebrachten, spoedig veranderd in
flinke geldsommen. Reeds doken nieuwe,
door machines aangedreven schepen op de
Jangtse op, maar toch is het aantal buiten-
landsche schepen tot op den huidigen dag
op deze rivier klein gebleven. Van een re
gelmatig verkeer is slechts tusschcn Nan
king en Hankau sprake, maar hoogerop is
nog evenals duizenden jaren geleden het
rijk van de jonken en het zijn ook enkel
en alleen de handige Chineesche schippers,
die de vele hindernissen in den vorm van
watervallen en stroomversnellingen weten
te overwinnen.
Met den nieuwen toestand triumfeerde
intustechen ook het nieuwe recht: dood aan
de zeerooverij!
Met kruit en lood.
is deze wet op de Jangtse-kiang geschreven.
Maar al te spoedig moesten de buitenland-
sche mogendheden bemerken, dat de kleine
kanonnen, waarmede men de jonken oor
spronkelijk bewapende, geen voldoende
bescherming boden tegen de veelzijdige
tactiek der zeeroovers, die van alle moeilijk
te passeeren plaatsen af hun aanvallen met
verdubbelden ijver ondernamen.
Zoo kwam het, dat de buitenland-
sche mogendheden besloten, de ka-
nonneerbooten naar de Jangtse-
kiang te zenden, die daar over de
„wet der beschaving" moesten wa
ken en die nu op het oogenblik in
het middelpunt van een volkenrech
telijke discussie zijn komen te
staan.
Boven de Jangtse-kiang trilt de atmos
feer van hoogste politieke spanning. De
uitmonding van de rivier is bezet door de
Japanners. Doch een ontwijken ware zelfs
voor de Amerikaansche kanonneerbooten
niet mogelijk, indien de Japanners hen
rustig lieten passeeren; zij zijn naar de bij
zondere eischen van de rivier zoo vlak ge
bouwd, dat zij zich niet op zee zouden
kunnen wagen. Zij liggen vast op de
Jangtse-kiang
Te Boedapest is kort geleden do Ameri
kaansche ingenieur Ronald Winstone, een
assistent van den beroemden raketconstruc
teur Goddard, aangekomen. Hij wil daar het
patent van een jongen Hongaarschen uitvin
der koopen, die eveneens een raket ont
worpen heeft.
Mr. Winstone heeft nu in de Hongaarsche
hoofdstad opzienbarende verklaringen over
de vorderingen van professor Goddard's
werk afgelegd.
„Ik verzeker u", heeft hij gezegd, „dat u
over eenige jaren op de maan uw middag
maal zult kunnen gebruiken. Wij werken
sinds 8 jaren met een groot aantal Euro-
peesche ingenieurs aan de oplossing van het
probleem van de rakettenvlucht. De wis
kundigen hebben het vraagstuk reeds gron
dig bestudeerd.
„Is de eerste raket reeds gereed?" werd
Mr. Winstone gevraagd.
„Zeker en de verschillende experimenten
daarmede hebben een bevredigend verloop
gehad."
„Hoe ziet de raket er uit?"
„Zij heeft een lengte van 15 meter, de vorm
van een sigaar en een gewicht van 247 kilo
gram. Men zal met dit projectiel de maan
gemakkelijk in tien uren kunnen bereiken.
Over eenige maanden zal het laborato
rium van professor Goddard naar Europa
verlegd worden. Onze agenten hebben alle
patenten van Europeesehe uitvinders opge
kocht. Naast onze ingenieurs en scheikundi
gen houden ook talrijke biologen zich met
het vraagstuk bezig. Binnen een jaar zal
de raket naar de maan worden afgeschoten."
En het menschelijk organisme?
FEUILLETON.
11.
„Dat doet er niet toe. De ware reden
waarom ik dit koos, was dat ik de mannen
wenschte te ontvluchten."
„En ik dan?"
Zij lachte.
„Och, u stelt mij misschien in het ongelijk,"
hernam zij, „of ik behoef voor u niet bang
te zijn. Ik bedoel," legde zij nader uit, „het
was de schuld van de mannen in de City,
die je omringen, en wier oogen altijd en op
dezelfde manier hetzelfde aan je vroegen, en
die altijd met dezelfde zotte voorstellen
kwamen alsof een meisje een zottin was.
In 't begin lijkt alles oprecht compli
mentjes en zoo meer. Ik zal niet beweren,
dat het een meisje onaangenaam is als haar
gevraagd wordt om mee uit te gaan, maar
het gaat onophoudelijk zoo door, tot je weet
dat iedere man, die binnenkomt en vijf
minuten met je praat, en iedere man dien je
ontmoet wanneer je uit bent, je straks op
dezelfde manier dezelfde vraag zal doen
en daar heb ik genoeg van gekregen, en dat
is de reden waarom ik hier ben."
Zijn oogen keken haar vol medegevoel aan.
„Men kan zich in een stad niet goed uit
denken hoe men zich door het leven zal
slaan," merkte hij op.
„O, ik heb er niet veel over nagedacht,"
bekende de jonge vrouw. „Soms dacht ik, dat
ik hersenloos was. Ik ben niets anders dan een
vrouwelijk menschenwezen van vleesch en
bloed, maar er zijn tijden, dat men walgt van
hetgeen men is, en van te weten wat iedereen
van je verlangt.
Ik erger u toch niet, wel, Mr. Cradd?"
„Volstrekt niet," antwoordde hij. „Het
interesseert mij buitengewoon."
„Welnu, in ieder geval," besloot zij, „dat is
de reden waarom ik wegging, en mijn vacantie
zal spoedig voorbij zijn en ik heb er van
genoten, en wat mij later ook overkomt, ik zal
er altijd met genoegen aan terugdenken. Wat
zou Large van ons moeten hebben?"
De schipper kwam roepende over het zand
naar hen toe.
„De wind wordt wat frischjes, menschen.
Wij moeten wat voortmaken, tenzij u over de
ondiepten wilt varen en dus niet voor van
avond thuis kunt zijn."
Zij stonden gehoorzaam op. Zij rekte zich
uit haar armen naar de zon gekeerd.
„Ik zal het plekje van onze picnic nooit
vergeten," zuchtte zij. „Hoe jammer, dat wij
hier geen tent kunnen opslaan en blijven."
Hij antwoordde niet. Het bloed stroomde
hem als vuur door de aderen, hij voelde en
brok in zijn keel, de wildste gedachten joegen
door zijn brein. Hij koesterde het onzinnig ver
langen om iets te zeggen, maar dat iets zou
al dien luister aan den dag ontnomen hebben,
dus zweeg hij. Niettemin keek zij hem een
weinig eigenaardig aan, toen zij den terugweg
naar de boot aanvaardden.
„U schijnt niet goed op adem te kunnen
komen," merkte zij op. „Klopt uw hart te
snel?"
..Dat lijkt er vandaag wel op," erkende hij.
De wind ging liggen, en de terugweg werd
kalm en bedaard afgelegd. De jonge vrouw
scheen volkomen levenloos. Peter Cradd had
het gevoel alsof hij door een waren maal
stroom van gedachten en aandoeningen ge
sleurd werd, die onmogelijk te rangschikken,
of zelfs te begrijpen waren. Zij lagen stil
naast elkaar, terwijl schuimvlokken nu en dan
hun gezicht bespatten; de wind was nu
minder verfrisschend, de zon stond laag aan
den hemel. Voor hen lagen de lange uitge
strektheid beboscht land, de rijpende graan
akkers, de hooischelven, de met bloemen be
kranste heggen, en aan weerskanten het lage
moerasland, met hier en daar een glinsteren-
den poel, met mauve plekjes wilde lavendel,
op één plaats, waar boterbloemen groeiden,
hoofdzakelijk geel. Halverwegen richtte zij
zich op.
„Sprak u er van, mij op de thee te vragen?"
vroeg zij.
„U zou er mij een groot plezier mee doen,"
antwoordde hij.
„Dan is het beter dat wij ons aankleeden,"
stelde zij voor.
Peter ging naar het achterschip, waar Large
zijn pijpje zat te rooken, de roerpen bijna niet
in zijn hand voelende.
„Ik ga mijn kleeren aantrekken," legde
Peter Cradd hem uit.
De schipper knikte.
„Over een half uurtje zijn wij er, sir," ant
woordde hij ongevraagd.
Onder de thee heerschte, zonderling genoeg,
een eenigszins gedwongen stemming. De tafel
was overvloedig voorzien; zij zaten in het
eenige groote hotel ter plaatse, een eenvoudig,
onpretentieus uitziend gebouw, en werden
bediend door een matig voorkomenden kellner,
die den standaard van zijn klanten met de
juistheid van zijn klasse beoordeelde, maar
totaal onwetend was van het fortuintje, dat
Peter Cradd onlangs in den schoot gevallen
was. Het venster zag over de zee uit, en
de jonge vrouw liet haar oogen daar over
dwalen. Eindelijk deed ze haar gastheer een
vraag.
„Wat is u voornemens met al uw geld te
doen?"
Ik wou dat ik het wist," antwoordde hij.
..Op dit oogenblik is mijn liefste wensch op
de wereld om Ben Large en zijn boot te
koopen, en het landhuis dat ik nu bewoon, en
daar mijn overige levensdagen te slijten."
„U zou de boot van Ben Large niet kunnen
koopen zonder mij," merkte zij op. „Ik maak
er een deel van uit. Hij zou haar aan nie-
„Hoe reageert het menschelijk organisme,
indien het aan een snelheid van meer dan
1000 km. per uur wordt onderworpen?"
„Niet slechts deze vraag kost ons nog veel
hoofdbrekens, maar veel belangrijker is nog,
dat de zwaartekracht van de aarde moet
worden overwonnen. Wanneer de raket een
snelheid van 11 km. per seconde bereikt
heeft, zal zij niet meer aan de wetten der
zwaartekracht onderworpen zijn.
Zonder eenigen motor zal zij het lucht
ruim dan met een snelheid van 40.000 km.
per uur doorklieven. Op deze wijze zal het
mogelijk zijn den afstand tusschen aarde
en maan in tien uren af te leggen. Een
sneltrein zou daarvoor zes maanden noo-
dig hebben. De kogel van een machinege
weer zou een week lang door de lucht moe
ten suizen."
„Maar het menschelijk organisme?" vroeg
voor de tweede maal een der aanwezige
journalisten.
Mr. Winstone lachtte:
„Onze biologen hebben de reactie van den
vloedsomloop onder inwerking van hooge
snelheden bestudeerd. Zij hebben vastgesteld
dat het menschelijk organisme zelfs bij een
snelheid van 30 km. per seconde kan stand
houden. De raket van prof. Goddard stijgt
langzaam op en verhoogt haar snelheid re
gelmatig, totdat zij in de stratosfeer die
van de aarde bereikt. Dit geschiedt reeds
na 8 minuten, wanneer de raket zich op
een hoogte van ongeveer 3000 km. bevindt."
Talrijke passagiers hebben zich
aangemeld.
„En hoe vindt daarboven de landing
plaats?"
„Daar bestaan geenerlei moeilijkheden. De
raket is voorzien van bijzondere remmen.
Zij zal ten noorden van den maankrater
neerdalen. Wij hebben de plaats reeds vast
gesteld: bij den Copernicuskrater."
„Men zegt, dat dit onmogelijk is."
„Dat weet ia. Mar ik spreek op grond
van zeer bepaalde resultaten van ons on
derzoek. Slechts Amerika heeft op dit ge
bied zulke groote vorderingen kunnen ma
ken, wijl hier groote sommen ter beschik
king waren gesteld. In Europa zijn derge
lijke pogingen van Vallier, Obert en Opel
bij gebrek aan geld mislukt.
Het is ons zelfs gelukt onze raketten met
electrische golven te sturen. Dat beteekent,
dat er b.v. post van New. York naar Parijs
in zes uren zou kunnen worden overge
bracht.
Ik tien er van overtuigd, dat de reis door
de stratosfeer over eenige jaren een alle-
daagsch verschijnsel zal zijn.
Om aan de eerste rakettenvlucht deel te
nemen, hebben zich reeds 40 Amerikanen
bij prof. Goddard aangemeld. Zij hebben
zich zelf bereid verklaard, voor deze reis
een groot bedrag te betalen!"
Helaas heeft de ingenieur geen tijd ge
had om te vertellen, hoe de passagiers van
de maan weer op de aarde moeten terug-
ZATERDAG 8 JANUARI 1938.
Hilversum I. 1873 m. (Tevens over den
Jaarsveldzender op 413,5 m.).
VARA-uitzending. 10.0010.20 v.m. en 7.30
8.00 VPRO.
8.00 Gramofoonmuziek.
10.00 Morgenwijding.
10.20 Uitzending voor de Arbeiders in de
Continubedrijven.
12.001.45 Gramofoonmuziek.
2.00 Economische lezing.
2.20 Zang en piano.
2.45 Amateurs-uitzending.
3.20 Gramofoonmuziek.
3.30 Residentie-orkest.
4.30 Esperanto-Uitzending.
4.50 Vervolg concert.
5.40 Literaire causerie.
6.00 Orgelspel.
6.30 „De Wielewaal", en declamatie.
7.00 Filmland.
7.30 Lezing: „De plaats van den Bijbel in ons
volk".
8.00 Herhaling SOS-berichten.
8.03 Berichten ANP, VARA-Varia.
8.15 VARA-orkest, en solist.
9.00 Radiotooneel.
9.15 „En nu...Oké", gevarieerd programma.
10.30 Berichten ANP.
10.40 Orgelspel.
10.50 Toespraak.
11.00 Souvenir-orkest.
11.3012.00 Gramofoonmuziek.
Hilversum II. 301 m.
KRO-uitzending. 4.005.00 HIRO.
8.009.15 en 10.00 Gramofoonmuziek.
11.30 Godsdienstig halfuur.
12.00 Berichten.
12.15 De KRO-Melodisten en solist. (Om 1.00
Gramofoonmuziek)
2.00 Voor de rijpere jeugd.
2.30 KRO-orkest.
3.00 Kinderuur.
4.00 Gramofoonplaten.
4.05 „Bellamy's boodschap aan de Nederland-
sche vrouw", causerie.
4.25 Gramofoonmuziek.
4.30 HIRO-Post.
4.35 Gramofoonmuziek.
4.50 Lezing: „Waarom sterven wij?".
5.00 KRO-orkest. (5.30 Esperantencursus).
6.20 Jounalistiek weekoverzicht.
6.45 Gramofoonmuziek.
7.00 Berichten.
7.15 Lezing: „Dreigende goudovervloed?"
7.35 Actueele aetherflitsen.
8.00 Berichten ANP. Mededeelingen.
8.15 Overpeinzingen met muzikale omlijsting.
8.35 Gevarieerd programma.
10.30 Berichten ANP.
10.40 Sportoverzicht.
10.5512.00 Gramofoonmuziek.
keeren. En dat is tenslotte het belangrijkste
probleem, want een dergelijk pleiziertochtje
zonder retourtje zal slechts ten deele een
genoegen zijn.
mand anders verhuren zoolang ik hier ben."
„Dan zou ik u op den koop toe nemen,
geloof ik," antwoordde hij.
Zij wierp hem over de tafel heen een blik
toe.
„Ik durf wedden, dat u wel aardig voor mij
zou zijn," zei ze opeens. „Tot zoover ben ik zeer
met u ingenomen, Mr. Peter Cradd."
„Ik hoop, dat u dat altijd zult blijven," zei
hij terug.
„Ik hoop het ook."
„Nu ik tijd gehad heb om er een weinig over
na te denken, begint er een groote nieuws
gierigheid naar het leven in mij op te komen,"
zei Peter Cradd, terwijl hij zich van aard
beienjam bediende. .Waarom is u met mij
ingenomen, Miss Eileen Ik ben alledaags
van uiterlijk, en een slecht causeur. Ik weet
niets van boeken ik ben zeer dom. Ik weet
volstrekt niet hoe met jonge dames om te
gaan. Ik vergat zelfs om een tafeltje aan het
raam te bestellen, tot u er mij opmerkzaam op
maakte."
„Ik denk, dat u zoo in mijn smaak valt,
omdat u zoo geheel anders is," bekende zij
hem op den man af. „U heeft zulke aardige
rustige blauwe oogen, en het eenige wat ik
heb leeren verfoeien, heb ik er nog nooit in
gelezen. En u heeft ook zoo aardig met mij
gepraat. Toen wij op het eiland waren, heeft
u zelfs geen poging gedaan om mijn hand
vast te houden. Als u eens wist" met een
zucht „hoe vervelend ik menschen vind, die
altijd mijn handen willen grijpen."
„Dat kan alleen verlegenheid, geen bemin
nelijkheid geweest zijn," waagde hij op te
merken.
„Dan houd ik van u om die verlegenheid,"
lachte zij...
Daarna bracht hij haar naar het landhuisje
waar zij tijdelijk woonde.
..En wat doen wij morgen?" vroeg hij.
Toen zij antwoord gaf, leek het hem dat er
eenige spijt in doorstraalde.
„Morgen ga ik met mijn pensionjuffrouw en
haar twee nichtjes picnicken. Zij noodigden
mjj een week geleden uit. Wij gaan naar een
boerderij, waar familie van hen woont."
„Mag ik dan over uw boot beschikken?"
Z(j trok een zuur gezicht.
„O, dus het was de boot, die u wenschte,
en niet mij."
Hij bleef een oogenblik zwijgen. Kon zij
slechts weten hoe diep zijn teleurstelling
was, hoe heerlijk hij het vooruitzicht van een
langen dag met haar gevonden zou hebben;
het zeilen, de lunch in hun nat badpak, ter
wijl de zon hun lichamen droogde, al die
intimiteiten gedurende die paar wondermooie
uren. Omtrent deze laatste bewaarde hij even
wel het stilzwijgen.
„Ik ben u een maaltijd schuldig," bracht hij
haar in herinnering, voordat zij scheidden. „Ik
heb u van de helft van uw lunch beroofd. Wilt
u morgenavond na uw thuiskomst bij mij
komen soupeeren?"
Zij aarzelde zeer geruimen tijd; zoo lang
zelfs dat het hem eerst nu duidelijk werd, hoe
vurig hjj wenschte dat zii zou 'toestemmen.
Zij keek hem aan, en las zijn verlangen in
zijn oogen.
„U heeft waarlijk geen behoefte aan mij,"
zei zij. „De sandwiches hebben niets te be-
teekenen."
„Ik heb zeer veel behoefte aan u," ver
zekerde hij haar. „Ik zou u graag mijn lande
lijke woning toonen. De tuin is waarlijk ver
rukkelijk. „De Oude Vicariswoning," zoo heet
het huis. Een eindje verder, aan den rechter
kant het huis met een tuinmuur er om
heen."
„Hoe laat?" vroeg z(J.
„Wa.nneer u maar wilt."
„Om half acht?"
„Ik zal bij de poort staan."
De deur waar zij voor stonden ging eens
klaps open, en een lange jonge man nam hen
aandachtig op.
„Het eten staat klaar, Miss Bates," merkte
hij op. „Tante vraagt of u binnen wilt komen,
omdat de kinders naar bed moeten."
Zij lachte veelbeteekenend tegen Mr. Cradd,
toen zij hem vaarwel zei.
„Zelfs hier," fluisterde zij hem zachtjes toe.
(Wordt vervolgd.)