In het Woelige Singapore De Brabantsche Briet van Dré Verwarring van godsdiensten en talen. Ik passeer den evenaar op mijn reis naar Java. Aan boord in de Javasohe Zee. De laatste haven, die we aanlie pen, op mijn zeereis naar Java, was Singapore, de gnoote Engelsche han delsstad en marine-basis aan het zuidpunt van het schiereiland Ma- lakka, een plaats, door hare ligging van buitengewone strategische be- teekenis, een der geweldigste pila ren van het machtige Engelsche we reldrijk. Als men de haven van Singapore binnen loopt, bemerkt de reiziger al spoedig, dat het Nederlandsche koloniale rijk niet ver meer kan zijn. Schepen onder Engelsche vlag vormen er de meerderheid, maar dan volgen in getalssterkte Nederlandsche sche pen. Van meer dan een dozijn bodems zag iik de Nederlandsche vlag wapperen, van passagiersbooten, van vrachtbooten, van pe troleum tank-schepen en in vele groote ma gazijnen te Singapore wordt zonder eenig bezwaar ook Nederlandsch geld aangeno men. Singapore, hoewel Engelsch bezit, behoort niet tot Engelsche-Indië. Het heeft zijn eigen postzegels en zijn eigen geld. Het betaal- mliddel is er niet, zooals in Engelsch-Indië, de roepie, maar de „dollar", de „Straits- dollar," die op dit oogenblik twee drie cents meer waard is dan de Nederlandsche gulden. De stad maakt meer een Chi- neeschen dan een Indischen in druk. Dicht aan de haven bevindt zich de za kenwijk met hooge, meest witte bankgebou wen, scheepvaartkantoren, groote winkel zaken, maar komt men uit dat meer Euro- peesche gedeelte der stad, dan maakt Sin gapore in vele wijken meer een Chineeschen dan een Indischen indruk. Honderdduizen den Chineezen zijn hier gevestigd en in vele straten ziet men bijna uitsluitend Ghi- neesche opschriften. Te Bombay vormen de Chineezen een zeer kleine minderheid; te Calcutta hebben ze een eigen wijk, „Ghina-town" (Chineesche stad) te Rangoen zijn vele groote handels zaken in Chineesche handen en te Singapo re vormen ze zoowel door aantal als door kapitaalkracht een factor van buitengewo ne beteekenis. „De Chineezen, die naar Singapore, naar Nederlandsch- of Engelsch-Indië komen, wor den er spoedig rijk," zoo hoort men herhaal delijk vertellen. In deze bewering is heel veel over drijving doch waar is, dat inder daad vele Chineezen zich met echt Oostersch geduld en taaiheid uit de diepste armoede omhoog hebben we ten te werken, al zijn er natuurlijk nog meer aan wie dit niet is gelukt De ijver der Chineezen. De Chinees, tenminste die in Engelsch- Indië en Singapore, is veel ijveriger, veel werkzamer dan de Hindoe of de Maleier en daarbij stellen ze aan het leven geen hoo- ger aanspraken dan de inlanders. Van on gelooflijk weinig kunnen de Chineezen le ven, zonder dat hen dit ontmoedigt. Geen arbeid is hun te zwaar of te veel. En bo vendien zijn ze vindingrijk. Mijn schip lag nog geen tien minuten in de haven, of er waren reeds twee Chineezen aan boord van een Chineesche wasscherij, die aanboden kleederen te wasschen en desnoods binnen acht uur af te leveren. Twee Chineesche vrouwen klommen aan boord om aan de kleederen van scheepsbemanning en passa giers kleine herstellingen te verrichten en ook zij vonden dadelijk overvloedig werk. Van de honderdduizenden Hindoes en Ma- leiers, die te Singapore wonen, scheen er geen op de gedachte gekomen te zijn op deze wijze een daggeld te verdienen. Menschelijke trekdieren. Te Singapore zag ik weder de „riksjaws", die kleine, tweewielige rijtuigjes, welke door een man in draf worden getrokken. Naar men mij vertelde bestonden die vroe ger ook te Medan op Sumiatra, maar daar zijn deze menschelijke trekdieren door de Nederlandsche regeering uit menschelijk- heidsoverwegingen verboden. Engeland legde enorme sommen aan de vlootuitbreiding ten koste Singapore is een der belangrijkste steunpunten der Engelsche vloot, dat door de huidige gebeurtenissen in China een nog grooter beteekenis heeft gekregen. Millioenen en nog maals millioenen ponden sterling zijn daar de laatste jaren uitgege ven voor een nieuwe oorlogshaven, voor bijna onneembare versterkin gen, voor werkplaatsen ten behoe ve der vloot, voor opslagplaatsen van oorlogsmateriaal en stookolie, maar als men wandeldt door de stad bemerkt men van dit ales niets. De oorlogshaven en de militaire werken liggen geheel apart van de handelshaven en de eigenlijke stad, waar men slechts betrekkelijk zelden Engelsche marinematro zen en soldaten ziet. Misschien volgen de Engelschen hier dezelfde methode als te Bagdad, waar Engelsche soldaten als regel slechts in burgerkleeding in de stad komen. Trams met twee klassen. Trams zijn er te Singapore niet, maar er rijden tallooze autobussen langs trolley draad en deze trolley-omnibussen hebben twee klassen. In de eerste klasse zitten meest Chineezen, halfbloeden en Japanners. Europeanen schijnen over het algemeen van dit vervoermiddel geen gebruik te maken, daar zij dit beneden hun waardigheid ach ten. Ik heb me hieraan niet gestoord en heb twee dagen in alle mogelijke trolley- omnibussen gezeten, daar dit de beste wij ze is om goedkoop zoo'n stad te leeren ken nen. De bevolking van Singapore is uitermate gemengd. Er wonen vele tienduizenden Eu ropeanen. Zooals ik uit foto's in de bladen zag, had de Nederlandsche kolonie er juist enkele dagen voor mijn aankomst op groot- sche wijze het Sint-Nicolaasfeest gevieird met een grijsgebaarden bisschop en een zwarten knecht. Je zou er hei hoofd hij verlie zen- Behalve Europeanen zijn er te Singapore Chineezen, Japanners, Mohammedaansc'ne Maleiers, Hindoes, Arabieren, enkele duizen den Javanen (dus Nederlandsche onderda nen), Burmanen, Armeniërs. Men vindt er Christelijke kerken van alle mogelijke belij denis, moskeeën, Hindoetempels, Boodda- tempels, een Confuciustempel. Het is niet verbazingwekkend, dat bij dit groote aantal godsdiensten de eenvoudige man uit het volk soms het hoofd verliest en niet meer met volkomen zekerheid weet of hij nu eigenlijk Boeddist, Mahommedaan of aanhanger van den Hindoegods dienst is. Ik heb er een soort wonderlijken optocht gezien, waarvan men mij vertelde, dat het zooiets was als een Mohammedaansche pro- cesie, maar ik die door een langdurig ver blijf in de Arabische landen meen wel iets van den Islam te kennen, kon er niets Mo- hammedaansch in zien. Verbazen deed me dit niet. Dergelijke zon derlinge afwijkingen en vermengingen van godsdiensten heb ik ook reeds elders gezien zij het dan niet in zoo'n sterke mate. Het schiereiland Malakka staat door zijn lig ging bloot aan allerlei invloeden en hier moest de vermenging van godsdiensten (en ook van talen) wel bijzonder erg worden. 0"ok te Singapore moest ik eenige over vloedige regenbuien mede maken. Inder daad, ik ben in een nieuw regenseizoen ge komen. Op het oogenblik dobber ik op de Java-zee. Er staat een stijve bries en de he mel is dreigend bewolkt. Van warmte heb ik niet den minsten last, minder dan op menigen zomerdag in Europa, EEN RIKSJAW. Een gewichtig oogenblik. In den nacht ben ik den evenaar ge passeerd, voor de eerste maal in mijn leven. Dicht bij den evenaar ben ik reeds vroeger geweest, in de Roode Zee, in Abessinië, te Aden, maar nimmer passeerde ik hem in mijn zwerversleven van bijna een kwart-eeuw. Den Pool-cirkel kende ik reeds lang. Dien passeerde ik on geveer een half dozijn malen. Maar de evenaar Dit is een nieuwe gebeurtenis in mijn le ven. Feitelijk had ik in den afgeloopen nacht den doop moeten ondergaan, zooals dat de gewoonte was op de oude zeilschepen en nog in gebruik is op de groote passa giersschepen. Op mijn vrachtboot met weini ge passagiers heeft men evenwel deze plech tigheid vergeten of misschien ook heeft nie mand aan boord gedacht aan de mogelijk heid, dat ik, de man, die uit eigen ervaring kan vertellen van de Witte, de Zwarte en de Roode Zee, van Spitsbergen, Perzië en Abessinië, onder den evenaar nog een nieu weling was. Heden zijn we de Banka-straat doorgeva ren, de zee-engte tusschen het Nederlandsch Indische tin-eiland Banka en de kust van Su- matra en vannacht, of, op zijn laatst, mor genochtend in de vroegte loopen we Tand- jong-Priok binnen, de haven van Batavia. Daar eindigt mijn zeereis en zal ik, na Spaansohe, Portugeesche, Fransche, Itali- aansche en Engelsche koloniën, Nederland sche koloniën nader leeren kennen. J. K. BREDERODE. PRINS CARNAVAL KOMT! Ben meisje droomt van serpentines. maskers en Amico, Ulvenhout, 13 Januari 1938. Van Kerst tot Driekoningen, sjuust veertien da gen, heef 't hier streng gewinterd. Ginnen mergen dien God ons gaf, of de blommen za ten op de ramen. De Mark lag stijf bevrozen, de wer gels waren hard als marmer. 'Nen feilen Noord ooster stond die weken schuins deur ons durpke, maakte oe koud tot onder oew vel. 't Kaal geboomte leek van glas, zoo zat 't takkenrag besloten in deurschijnend ijs. Maar 't was schoon! 's Mergens scheen 'n bleek winterzonneke over de witte weareld en efkens blonken gier- landen van waterdiamant als Kerstsier deur den buiten; glommen natte zonneglanzen over den ijsspiegel der Mark. Maar na 'n uurke of zoo, dan trokken de lochten weer toe en 'nen vaaigrijzen sneeuw- hemel hing triest en laag over de ijzige wea reld. Vroeg sloten de durpers hun huizekens mee de veilige blinden. En eer 't vijf uren van den toren sloeg, voer ons durpke weg in den langen winternacht, waardeur ge den vorst hooren gaan mee zacht gekraak in dorre heggen en over tjs. Na Driekoningen viel den dooi. 'Nen peersen gloed schimde deur de grijze lochten, die, zwaar van water, traag in beweging gingen. Groen groezelde-n-'t dooiwater op 't donkere Mark ijs. D'n boschbojem en de wegels wierden zacht. 'Nen Zuiveren westerkim vloeide-n-uit over de velden en fijnen regenpoeier, koud maar malsch, sproeide-n-allen winter weg. 't Tij is veurloopig gekeerd. En ik speur naar 't Voorjaar! In Trui's blompotten heb ik nuuw spruitsel gezien, ja... speldenknobbekes, maar 't is er! Op 't hout in den buiten weekte den groe nen „schimmel" van den schors en alle hout is zwart van water. Ja, sommigt zwelt al. De blomknoppen van den rhododendrum staan als duiv'eiers zoo groot op 't hart van den blaren- krans hah! ik speur naar 't leven weer. 't Nuuwe leven dat al woelt en werkt, bruist en ploetert in 't „dooiste" hout. 'n Half uur langer is den dag al weer en nog 'n maandje, amico, dan is 't Voorjaar te zien mee bloot oog. Allee ik zie 't zoo geren komen. Ik snak weer naar 'nen veugelenslag deur onze bos- schen, 'n blaauwe streep dag aan de lochten. Naar de geuren van den bemesten, broeischen akker, naar 'nen zonneplek op m'n vuurrooie plavuizen. Ja vroeg al speur ik achter 't Voorjaar en als ik ten avond achter de plattebuis zit en m'n oogen dichtknijp, dan dan hoor ik de Mark klotsen langs de botterblommen, zie ik de zon schijnen tot op den groenen bojem, heur ik wij erop m'nen Bles deur de velden draven, rüük ik den hagedoorn, ja ik zie de Ulven- houtsche Zomerfeesten, zie de lampionnen deur dezen zomeravond bloeien als blommen uit 'nen droom en dan... dan rolt m'nen kop teugen de schouw en word ik mee 'n bietje pijn wakker uit deus Januari-zomerfeest daar bij de gloeiende plattebuis... Ocherm, d'n mensch is 'n eigenaaroig „ding", dat altij vol van heimwee zit. Van stil verlangen! Naar wat voorbij is, of wat komen gaat. Dat zit in 'm, als den gelen dooier in 't ei. 't Is zjjn leven Alleen 't dier leeft bij 't heden. En... som mige menschen„Groote", heel erg „vol wassen" menschen, die 't alle uren van den dag zoo druk hebben, dat ze gin blaaike aan de boomen zien komen. Die, op 'n schoenen fabriek niet beter meer weten of 't leven be staat uit chroom- en zoolieer systemen, cij fers en reclame. Die, op 'n sigarenfabriek, nie beter meer weten, of 't leven bestaat uit Deli-, Sumatra- en Havanna-tabak, systemen, cijfers en reclame. Die, op 'n margarine- fabriek, nie beter meer weten, of 't leven be staat uit vetten, namaak, systemen, cijfers en reclame. Die, op 'n departement, niet be ter meer wete, of 't leven bestaat uit cen trale verwarming, sterren en strepen, kaart systemen, ranglijst en pensioenjaren. Die allemaal niet beter weten of Onzen- lievenheer is Piet Jansen, den „leider", die ergens onbereikbaar in 't gebouw, achter 'nen grooten bureau zit mee 'n kwaaie bul van wege z'n verkouwen snotneus. Ochèrme! Laat mij dan m'nen gekken kop maar 'ns stooten teugen dan schouwmuur, als ik droom en peins over dingen, die nie van vandaag zijn. Tenminste weet ik dan iets meer van O.L.H. Die mijn toekomst al in orde had veur ik geboren was, 'n toekomst veur mjj sjuust geschikt, onafhankelijk van 'nen Piet Jansen, die mij 't leven zuur maakt, omdat zijn vrouw hum 't leven verzuurt. Zeker, wij slépen allemaal ons kruis. En dan eenen dag drukt den balk 'nen die peren, rooien striem in den schouwer van 't zielement, dan den anderen dag. Ja soms wordt g'aan oew kruis geslagen en spartelt oew zielement aan dieën kruis balk als 'n opgeprikt insect aan de speld. Ook ik sleep 't mee en 'k heb dikkels ge docht: sodemearel, 'k wou dat dieën knaap maar hol was van binnen! Maar meestetijen ben 'k er eigens toch nog zóóveul baas over, da' 'k 't ieverans veur 'n oogenblik in 'nen hoek zet, m'n oogen dichtknijp en gaai zitten droomen achter de plattebuis. En droom me dan 't barre tij uit. Ik heb dat nooit mee zooveul woorden ge- zeed. Vaneigens nie! Maar daar zijn van die botterikken, die denken, dat den Dré overge slagen wierd bij de kruisuitdeeling deur O.L.H. En dan motten zulke „Ongeloovige Thomassen" eerst de vingers in oew hand- wonden steken veur z'oe gelooven Nou, ze kunnen gerust zijn. 't IsIn orde! Maar wat ik hier allegaar mee zeggen wil, Amico, da's 't volgende: Leed is lijk 'n slecht-riekende blom, die kolossaal veurspoedig gedijt, maar... ook rap verlept. En zooals in de legenden en sproken d'n duvel nooit óp kan, teugen 'n kruiske, zoo slaat 't chagrijn op den loop bij 'nen peerlen den lach. Den mensch, die da goed wit, diep beseft, die van 't triomphaal opgegroeide leed al ras de verwelkende punten ziet aan 't brosse blad van die stinkende blom, zo 'nen mensch is an deren altij 'n groot end vooruit. Zekers, daar zijn menschen, die gelukkig zijn mee hun ongeluk. Die dat gewas vertroete len in kille schaduwplekken, want snel-ge- groeide blommen verdragen de zon maar slecht. Ja ja, die zijn er, die gekke menschen. Veul zelfs! Maar ik, ik zit nie geren In den stank; laat ik 't zóó zeggen. 'k Heb al m'n leven zo'n bietje 't gedacht g'ad (al veur den crisis, horre; al veur den crisisdat d'n mensch récht hee op ge luk! Teugenover elk recht staat 'nen plicht, da's natuurlijk. Dat verstaat 't blommeke zelfs al, dat z'n kopke beft naar de zon, om te groeien en te bloeien, alis 't kopke zwaar van 'n dikke traan, die In 't hartje gedaauwd is en 't blommesteeltje buigen wil. Den mensch, die altijd speurt naar 't zonne- ke, zal 't eerder zien dan hij, die mee 'nen ge bogen kop over d' eerde gaat. Wie gelukkig leven wil, mot 't geluk op speuren! Das den plicht. In 'nen kelder kruipen en dan kniezen omdat de dag zoo duister is, terwijl op èèrde 't zon- neke glorieus te stralen staat, da's mee opzet oew neus steken in de stinkende blom van 't leedgewas. Da's Onzenlievenheer onbillijk ver wijt-maken, dat water nat is, vuur warm; da's slecht! Den Schepper dienen, en wat Is 't leven anders mee 'n zuur gezicht is zachtjes uit gedrukt, niks anders dan ijdelheid, verwaand heid. 't Is kwasterig! Zie, amico, dat is 't wa 'k kwijt wou raken aan 't begin van 't jaar. Nou 't al loont om 'ns te speuren naar 'n nuuw spruitseltje ter groottsi van 'n speldeknobbeke. Alle mensch kan toch hëbben z'n stukskg bosch, zijnen buiten, z'n kameraads, z'n plazieü en z'nen leut, z'n schoone kerkske, z'neH Paasch en z'nen Kerst, z'n huiske en z'n ges dachten, z'nbrokske Ulvenhout! Waar nief Piet Jansen, maar waar O.L.H. regeert! Waas de blommekes rekken naar de zon! Waar den sturm deur 't geboomte loeit, den Mei in witten blossem bloeit! Den Herfst ln gouwen kleuren gloeit! Houwes! Dré! Nou mot ik op gaan passen, 't Zit werendig te dichten. Maar allee! Ge zon ook in 'nen poëtischen hoest schieten als ge dn Ulvenhoutsche jaartijen zoo kort bij malkarej zet Kom, ik zal er gaan afscheien. Maar dan eerst nog efkens dit: Dré III laat alle vrienden en vriendinnen, dis ook hum 'n zalig Nuuwjaar wenschten, harte- lijk groeten, mee veul dank en beste wenschen veur 'n zalig Nuuwjaar. D'n kleinen prul kar? nie beginnen aan stuksgewijze beantwoording;] 't zou 'm 'n week tractement kosten en hij is aan 't sparen veur Wieskes' verjaardag. Die mij en Trui hebben gelukgewenscht kre gen ons antwoord. Wie gin antwoord kreeg moti 't slecht getroffen hebben mee de Post en dat kan haast nie! Veul groeten van Trui, Dré III en als altij gin horke minder van oewen t.a.v, Dré. MEDAILLE TER HERINNERING AAN DE rARIJSCHE WERELDTENTOONSTELLING De commissarissen van de bnitenland- sche deelnemers aan de Parijsche wereld expositie ontvingen ieder een herinnerin^s- medaiUe.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 11