OUDERS
Titanen der moderne techniek
't HOEKJE
De laatste phase het stroomlijnprincipe
.kW..
Kneedbaar hout
De lijn van den minsten
weerstand
VOOR DE
Het Kind (II)
UUTTERTJEÜ
Een der luchtreuzen van de Zeppelinwerf
te Friedrichshafen. Het nieuwe in aanbouw
zijnde luchtschip zal denzelfden vorm
hebben.
GAAN wij in gedachten slechts
enkele tientallen jaren terug en
vergelijken wy de prestaties
der techniek van toen met thans,
dan staan wij stom van verba
zing. De snelheid, waarmede men zich thans
over het oppervlak van onzen aardbol kan
voortbewegen, is na een verloop van slechts
tien jaren verdubbeld. In het luchtruim
schijnen de snelheden aan geen grenzen ge
bonden, zij staan in het teeken der vergan
kelijkheid en geen enkel record op dit ter
rein is een lang leven beschoren.
Het is in hoofdzaak de techniek, die onze
maatschappij geheel van aspect heeft doen
veranderen en dan nog in het bijzonder,
waar het de middelen van verkeer betreft.
Wij behoeven slechts te wijzen op de ge
weldige oceaanreuzen, die de continenten
aan Oost- en Westzijde van den Atlanti-
schen Oceaan in enkele dagen tijds met el
kaar verbinden. Hier strijdt men om de
eerepalm in den vorm van den „Blauwen
Wimpel". Een van 's werelds grootste sche
pen bijv., de „Normandië", van de Com
pagnie Générale Atlantique, die 79.280 ton
meet, legde op haar eersten tocht van Le
Havre naar New York, den afstand af in
vier dagen en drie uur, waarmede zij te
vens den „Blauwen Wimpel" in haar bezit
kreeg. De kruissnelheid bedroeg bij dezen
overtocht nagenoeg 30 knoopen per uur.
In één adem daarmede, zouden wij de
luchtschepen moeten noemen, die hetzelfde
traject in korter tijd afleggen. Het vliegtuig
echter bereikt de snelste prestaties, maar
aangezien de veiligheid nog niet evenredig
is aan de snelheid, heeft het voor passa
giersvervoer nog niet veel toepassing ge
vonden.
Ook het verkeer over land, toont in al
zijn geledingen merkwaardige teekenen van
vooruitgang. Met den modernen Diesel-
trein en den racewagen worden snelheden
bereikt, die kortgeleden nog tot de onmo
gelijkheden gerekend werden.
Met zeppelins werd eenige jaren gele
den een transatlantische oceaandienst ge
opend. Het vermaarde luchtschip „Graf
Zeppelin" heeft daarbij het leeuwenaan
deel gehad en stak tot nog toe meer dan
honderd malen den Oceaan over. Thans, na
den ramp met de „Hindenburg", heeft men
met het oog op de veiligheid, ook dit,
schijnbaar niet te kwetsen, toestel, dat te
recht voor het meest volmaakte en snelste
ter wereld doorgaat, uit den dienst ge
nomen. Maar reeds nadert een nieuw lucht
schip, op de Zeppelinwerven te Friedrichs
hafen, zijn voltooiing, zoodat dit jaar - op
nieuw met luchtschepen de dienst ter hand
genomen zal worden. Inplaats van het voor
de veiligheid gevaren met zich brengende
waterstofgas, zal men gebruik maken van
het onbrandbare helium.
Intusschen wordt de transatlantische
dienst nog wel onderhouden door talrijke
snelle vliegtuigen, van Fransch, Duitsch en
Engelsch fabrikaat, welke voor het groot
ste gedeelte op Zuid-Amerika vliegen, daar
langs deze route, de weg over water het
kortst is. Twintig jaar geleden scheen dit
alles een niet te verwezenlijken illusie;
thans, nog geen tien jaar geleden, werd het
reeds werkelijkheid en sindsdien wordt de
dienst nog op tallooze wijzen geperfectio
neerd.
Ook op het gebied der spoorwegen zijn
groote veranderingen waar te nemen. Een
goede twee jaar geleden, was de verschij
ning van den Diesseltrein een bezienswaar
digheid; hu heeft niemand daar nog oog
voor. In onzen tijd, waarvan tempo! tempo!
het parool i^, blijft niets lang nieuw. In
tusschen beteekende de invoering van de
zen Dieseltrein een groote verbetering, niet
alleen wegens het gerief, dat aanmerkelijk
verhoogd werd, maar in het bijzonder met
het oog op de te bereiken grootere snelhe
den. De 100 K.M. snelheid, welke vroeger
als limiet gold voor de Jumbo's, wordt door
den modernen Dieseltrein spelenderwijs
overschreden. Maximum snelheden van 150
K M. zijn geen zeldzaamheid meer.
Het is wel merkwaardig, dat men, geze
ten in een trein, die voortraast met een
vaart van ver over de honderd K.M., geen
extra snelheidssensatie ondergaat. Tot op
zekere hoogte kunnen wij de snelheid gra
dueel onderscheiden, maar op een bepaald
moment laat dat onderscheidingsvermogen
ons in den steek. Daarom is het voor den
leek soms moeilijk, te begrijpen, waarom
technici bij dergelijke prestaties zoo ver
rukt zijn.
Parallel hiermede heeft de auto zich ont
wikkeld. Wij behoeven alleen maar eens te
zien naar de prestaties, die Sir Malcolm
Campbell wist te leveren in den loop der
jaren. De cijfers geven een verbluffende
stijging aan.
In 1906 werd een wedstryd voor motoren
uitgeschreven, van Londen naar de Zuid
kust. De toen nog onbekende Campbell
schreef in en won. Daarna kocht hij een
oude auto en begon hiermede deel te nemen
aan de races op de Brooklandsbaan. Ook
hier boekte hij talrijke successen, maar ten
slotte was deze baan hem niet snel genoeg
en vanaf dat oogenblik dateeren zijn re
cordpogingen op het strand van Southport.
In dit verband noemen wij slechts twee cij
fers, die welsprekend genoeg zijn.
Het eerste record vestigde Sir Campbell
in 1923 met een snelheid van 217.177 K.M.;
een der laatste records van 1933 werd be
haald met een uursnelheid van bijna 413
K M. Nagenoeg een verdubbeling in tien
jaar tijds is inderdaad een ongeloofelijke
prestatie.
Een dergelijke snelheidsverdubbeling
geeft ook het gewone verkeersvliegtuig te
De Fransche mailboot „Normandië" ver
trekt voor haar eerste proeftocht.
zien. Van 200 K.M werd de uursnelheid ge
bracht op ruim 400 K.M. Daardoor zijn af
standen weggevallen en de grootste trajec
ten tot vrijwel niets gereduceerd. Altijd
weer heeft men gemeend, dat de uiterste
grens bereikt was, om een volgend oogen
blik te moeten inzien, dat het mogelijke
alweer overschreden was.
Om tot dergelijke topprestaties te komen
jgg888aBB«j&fri l
.-<sf :/.,v
Een sterk gestroomlijnde racewagen. Vele
details vindt men in de nieuwste automo
dellen toegepast.
want een tijd als de onze vraagt die nu
eenmaal op elk gebied sloegen mannen
van wetenschap en practijk de handen in
een. En het is waarschijnlijk juist aan deze
samenwerking te danken, dat men heden
in staat is prestaties te leveren, welke aan
het ongelooflijke schijnen te grenzen.
Het was zaak, dat men de heerschende
natuurwetten, die nu eenmaal niet te ver
buigen zijn, zooveel mogelijk dienstbaar
maakte aan de techniek, die door het men-
schelijk vernuft, zulke verrassende stalen
leverde. Zoodoende is men langs experi-
menteelen weg gekomen tot het stroom
lijnprincipe.
De vraag: Wat is lucht?, heeft daarbij
een groote rol gespeeld. Vroeger was men
n.1. de meening toegedaan, dat lucht „niets"
was, en dat men dus met het oog op de te
leveren snelheden met deze factor geen re
kening behoefde te houden. De tijd heeft
echter anders geleerd.
Toen in een vorige periode van de ont
wikkeling der techniek, vrijwel op elk ge
bied de topprestaties bereikt schenen te
zijn, zocht men naar nieuwe mogelijkheden,
om de snelheid toch nog te kunnen opvoe
ren. Daarbij bleek, dat lucht allerminst
„niets" is, integendeel optreedt als een
kracht, die in sterkere mate remmend
werkt, al naar gelang de voortbeweging
sneller geschiedt. Bij de snelheden, die tot
dusver bereikt waren, was de lucht dan ook
geen factor van belang. Maar nu trad de
lucht op als een krachtfactor, die overwon
nen diende te worden. Om nu deze lucht-
weerstand zooveel mogelijk te reduceeren,
deed men proefnemingen met modellen,
die in vele opzichten afweken van de ge
bruikelijke Het resultaat van al deze on
derzoekingen was tenslotte het zgn. stroom-
lijnmodel. Het stroomlijnprincipe, dat daar
aan ten grondslag ligt, ziet men thans in
vrijwel alle onderdeelen der middelen van
verkeer doorgevoerd.
Ook van aesthetische zyde beschouwd,
mag het probleem vrijwel opgelost heeten.
Natuurlijk was een zoo hoog mogelijk op
gevoerde prestatie eerste eisch, maar juist
in het geheel vernieuwde aspect van onze
samenleving is gebleken, dat het stroom
lij nmodel als „up to date", zeer wel past.
Men zette, om aanstonds overtuigd te wor
den, maar eens een auto van 1928 naast het
nieuwst uitgekomen model van voorjaar
'38.
Een langzaam voortpuffend locaaltrein-
tje is pittoresque, maar een geruischloos
voortglijdende, moderne Dieseltrein geeft
ons op haar beurt weer de sensatie, hoe
machtig de moderne techniek, gedragen
door het menschelyk vernuft, zich ontwik
keld heeft.
Hout, dat zoo gekneed kan worden als
kit, is een materiaal, dat ons tot nu toe nog
ontbrak, terwijl er toch zoo ontzaglijk veel
toepassingsmogelijkheden voor zijn, dat
eigenlijk geen huishouding er buiten kan.
Het kneedbare hout, dat thans in den han
del wordt gebracht, zal dan ook velen zeer
welkom zijn. Het is een deegachtige mas
sa, die zich als zij droog geworden is, laat
zagen, schaven, snijden en modelleeren,
terwijl men er ook spijkers kan inslaan en
schroeven indraaien. Een ander voordeel
van het kneedbare hout is, dat men het
niet alleen kan verven en lakken, doch dat
het ook beits opneemt.
Kneedbaar hout wordt gebruikt voor het
dichten van spleten, naden en gaten. Het
hecht zich aan hout, metaal, steen, glas en
marmer, en is bestand tegen vocht. De aan-
hechtingsvlakken moeten eerst goed vet
vrij worden gemaakt, hetgeen het beste
kan gebeuren met het oplossings- en ver
dunningsmiddel voor kneedbaar hout.
Daarna wordt de deegachtige massa een
voudig op de plaats gebracht, die men wil
opvullen of bijvormen. Het middel wordt
gebruikt in wagon-, carosserie- en machi
nefabrieken, door de houtindustrie en op
Scheepswerven, door schoenmakers voor 't
bijvormen van leesten en het opvullen van
spijkergaten, door schilders om naden en
gaten op te vullen, in de huishouding voor
hetzelfde doel en verder als kit voor het
maken van gebroken hout, glas en steen
goed.
De lijn van den minsten weerstand heeft,
oppervlakkig bezien veel aantrekkelijks.
Waarom zouden wij het ons moeilijk maken
als wij het gemakkelijk hebben? Waarom
zullen wij ons zorgen maken over de noo-
den en moeilijkheden van een ander? Waar
om ondernemen wij iets, dat schier onmoge
lijk te volbrengen is?
Waarom, ja waarom?
Omdat in ieder mensch, iets leeft, wat
door het volgen van die lijn van den min
sten weerstand niet bevredigd wordt. Om
dat, dit „iets" (dat altijd voorkomt uit het
beste in ons) ons aanspoort om juist het
moeilijke te willen volbrengen, om het
schier onmogelijke te willen bereiken, om
vrijwillig te dragen waartoe geen mensch
ons kan dwingen om het te dragen. Er zijn
menschen, die dat „iets" het zwijgen op
leggen, en die geheel en al leven volgens da
lijn van den minsten weerstand; zij ont
wijken alle moeilijkheden die ze maar
eenigszins kunnen vermijden, ze maken zich
geen zorg noeh getroosten zich moeite
voor anderen, waarom zouden ze ook,
„ieder voor zich" denken ze.
Wie zulke menschen nauwlettend gade
slaat zal tot de ontdekking komen, dat ze
wellicht gemakkelijk leven, maar niet intens
Ze kennen de wanhoop niet, maar evenmin
het groote geluk. De curve van hun leven
vertoont slechts geringe welvingen en hun
leven verglijdt, gelijkmatig, vrij emotieloos
en klein.
Want alles wat groot en i ,ep en intens is
in het leven, wil veroverd worden. Zonder
moeite en opoffering verkrijgt men slechts
een negatief resultaat, een leven, wellicht
zonder groote zorgen maar eveneens zonder
glanspunten. Al die gemakkelijk-levende
menschen worden van tijd tot tijd geplaagd
door een gevoel van onbevredigdheid, want
het „iets" dat ze het zwijgen hebben opge
legd is er nog en roert zich nu en dan. Op
zulke momenten hebben ze weieens neiging,
om een anderen weg in te slaan, de moei
lijkere weg die grootscher mogelijkheden
biedt, maar dan zullen ze meestal weerhou
den worden door hun jarenlang aangekweek
te gemakzucht, het is hen te riskant, te ver
moeiend.
Ze vermijden de uitersten in het leven, en
daardoor missen ze veel moeilijks, maar ook
veel moois.
Voor enkelen van ons komt er een crisis,
waarin wij uitgesproken hebben te kiezen
tusschen de veilige, afgebakende weg van de
middelmatigheid en het sterke, rotsige pad
dat naar ongekende hoogten voert, indien
wij in de bestijging slagen.
Wanneer wij de moeilijke weg niet van
ganscher harte kunnen kiezen, met moed en
bereidheid tot opoffering en met hoop en
vertrouwen om dien weg tot een goed einde
te brengen, dan doen wij beter om voorloo-
pig rustig in de laagvlakte te blijven, tot er
een moment aanbreekt, waarop wfj denken:
„Alles liever dan deze emotielooze halfheid",
Dr. Jos de Cock.
De vorige maal vertelde ik reeds hoe groot
Fröbel de waarde van het spel acht. Ik wil
er even op terug komen. Naar de opvatting
van Fröbel kan men in het spel van het
kind reeds zijn toekomstig leven zien: „Het
geheele toekomstige leven van den mensch
tot op het oogenblik, waarop hij er weder
van scheidt, heeft in dit tijdperk zijn oor
sprong. Of dit toekomstige leven klaar is
of troebel zacht of onstuimig, kalm of sterk
bewogen, werkdadig of arbeidsschuw, rijk
of arm aan daden, dof of suffend of helder
v/erkend, stomp starend of duidelijk be
schouwend, vormend of vernietigend; een
dracht of tweedracht, oorlog of vrede bren
gend zal zijn; hoe zijn toekomstige verhou
ding tot vader en moeder, gezin, bróers en
zusters, tot de burgerlijke maatschappij en
de menschen, tot de natuur en tot God zal
zijn, hangt in overeenstemming met den bij-
zonderen en natuurlijken aanleg van het
kind vooral van zijn levenswijze in dit tijd
perk af."
Wanneer men dit alles zoo leest, is men
geneigd lichtelijk het hoofd te schudden over
een dergelijke waardeschatting, maar wie
zelf kinderen mocht grootbrengen en zich
herinneren kan, hoe zijn nu volwassen kin
deren in hun jeugd speelden, zal ongetwijfeld
veel waars in deze woorden hebben gevon
den! En die zal het ook duidelijk zijn, welk
een ontzaglijk gemis het kind lijdt, dat door
een of andere omstandigheid in dit tijdperk
van het leven het spel moet missen! Voor
de ouders zal het evenzeer duidelijk zijn,
welk een leed het kind berokkend Wordt door
volwassenen en zijn kameraadjes, wanneer
zij het kind het spel onmogelijk maken. Of
dit dan geschiedt?
O, veel meer dan men wel weet.
Daar is het ongelukkige kind. Op het
schoolplein kan het met verschillende spel
letjes niet meedoen wegens zijn lichaams
gebrek. Het moet op een afstand de levens
vreugde van zijn gezonde kameraadjes aan
schouwen. Welk een leed wordt door dit kind
geleden! Zijn kameraadjes begrijpen dat niet.
Kinderen zijn dikwijls wreed tegen elkaar.
Hoe dikwijls heb ik in dergelijke gevallen
niet tusschenbeide moeten komen. Hoe vaak
heb ik een huilend kind, uit den kring van
spelende kameraadjes gestooten, weer terug
moeten brengen naar zijn kameraadjes en
dikwijls kostte het heel wat moeite de kin
dereu te overtuigen van hun wreedheid!
En bij mijn werk op gebied van jeugd-
spelen en jeugdtooneel heb ik steeds opge
merkt het groote verdriet van het kind, dat
om de een of andere reden in een bepaald
spel of tooneelstukje niet kon worden opge
nomen.
Voor dergelijke kinderen heb ik steeds
getracht een rolletje te maken, waarbij ook
zij actief deel konden hebben aan het op te
voeren stuk. Soms was het slechts het dra
gen van een of ander tooneelattribuut, soms
het vasthouden van een vlag, een draagdoek,
maar altijd trachtte ik ook het minder ge
lukkig bedeelde kind in den kring der ge
zonde kinderen op te laten treden. En hoe
glunderden dan die oogjes!
Ook ouders vergeten vaak de waarde van
het spel voor het kind.
Laten we een voorbeeld noemen. Moeder
A. heeft een allerliefst meisje. Moeder A.
houdt dol veel van haar kleuter, zij is er wat
trotsch op. In haar moedertrots vergeet zij
evenwel dikwijls, dat ook het kind recht
heeft op vrijheid en spel. Moeder A. kleedt
haar kleine voorbeeldig. Het is een aller
liefst snoesje en wat houdt het zich schoon.
„Neen, Annie, je handjes niet vuil maken.
Laat liggen, dat is vies!" zegt ze, wanneer
Annie zich bukt om een worm of takje of
wat dan ook op te rapen.
„Kom gauw, Annie, niet in dat natte gras.
Je zult vuil worden en je hebt pas een nieuw
jurkje aan," enz. enz. Het kind wordt van
den ochtend tot den avond gewaarschuwd,
het moet zich kraakhelder houden, netjes
aan moeders hand loopen. Maar met dit al
krijgt het kind geen gelegenheid tot spelen.
Want spelen is nu eenmaal dikwijls iets,
waarbij je niet kraakhelder kunt blijven.
Annie wordt een pop, een marionet. Wat zal
het later op ouderen leeftijd zyn?
Nooit, zegt Fröbel, mag de kleeding het
kind onverschillig zijn, doch men hoede er
zich wel voor de kleeding, de kleur, het snit
ervan tot een doel op zichzelf te maken. Dan
ontstaat het gevaar, dat de kleeding een on-
gunstigen invloed uitoefent op den geest,
de ziel van het kind. Kleedt het kind een
voudig, laat de kleeding zoo ztjn, dat het
kind spelen kan. Beter een keertje meer
wasschen dan een ongelukkig kind!