XoS tiaait!
Traanfabrieken in volle zee
Op jacht met de vangbooten
Een heele straat wordt
verschoven
Doen en laten
't Hoekje
voor de ouders
Het Kind
ÜUTTERTJEü
Het werk aan boord van een walvisch-
▼aarder is niet gemakkelijk. Onafgebroken
moeten de mannen op deze vangbooten
naar de reusachtige dieren de walvisch
is het grootste zoogdier ter wereld uit
kijken. Is er een gesignaleerd, dan wordt
de vangboot op schotafstand van de har
poen bij het dier gebracht. Het kanon
schiet de harpoen in het lichaam van de
walvisch en grijpt met weerhaken in de
dikke speklaag. Nu begint een zware
strijd, want het reusachtige dier berust niet
zonder meer in zijn noodlot. Er zitten meer
dan duizend meter lijn aan de harpoen.
Door afrollen en inhalen van deze lijn mat
de man aan de windas het dier, dat nadat
het getroffen is, snel wil duiken, af. Ten
slotte geeft het dier den strijd op. De buit
gemaakte walvisch wordt met lucht opge
pompt, waarna men het dier laat drijven,
terwijl de vangboot weer op nieuwe buit
uitgaat. Zijn verscheidene dieren overmees
terd, dan worden zij verzameld en naar de
traankokerij gesleept, die de booten tege
moet stoomt en door de radio haar lig
plaats meldt.
Op het reusachtige dek der kokerij lig
gen de gedoode walvisschen. Nog terwijl
de vangbooten na elkaar komen aanstoo-
men, wörden op 't reusachtige moederschip
trossen en windassen in gereedheid ge
bracht en nauwelijks zijn de reusachtige
lichamen vrij gemaakt uit de lijnen van
de vangbooten, of de vanglijnen aan boord
van de kokerij suizen door de lucht en
worden om de walvisch heengelegd.
De reusachtige staartvinnen, die het aan
boord halen zeer bemoeilijken, worden nog
in het water afgezaagd. Als de kolos stevig
in de lijnen vastzit, grijpt een geweldige
ijzeren klauw om het achtergedeelte; een
tros zou het vleesch doorsnijden. Dan be
ginnen de windassen aan boord te steunen
en stukje voor beetje wordt de reus naar
boven getrokken en aan boord geheschen.
Dat gaat slechts langzaam, want de assen
moeten bij ieder dier ongeveer een gewicht
van 20.000 kilogram aan boord hijschen.
Nu wordt de buit op het daarvoor be
stemde dek gelegd, de bemanning wet de
messen. Maar reeds worden de trossen van
de stalen masten om het doode lichaam ge
legd, waarmede de walvisch, gedurende de
bewerking in den juisten stand moet wor
den gebracht.
Het verwerken geschiedt buitengewoon
vlug, want afgezien van het feit, dat de
vangbooten telkens nieuwen buit aanvoe
ren, moet men er rekening mede houden,
dat ondanks de koude de walvisch snel tot
ontbinding overgaat. Dan is alles wel niet
absoluut waardeloos, maar het vet is nog
slechts geschikt voor de zeepfabricage.
Nu ligt de walvisch op het vette, met
bloed besmeurde dek. De mannen klimmen
beven op het lichaam en nu begint het
werk, dat voor menschen met zwakke ze
nuwen niet om aan te zien is. De vlijm
scherpe messen snijden de lange zijden
spek van den rug af. Om het spek precies
van het vleesch af te snijden, zou te tijd-
roovend zijn, daarom wordt om elke laag
van een halve meter dikte een lijn gelegd,
en wat anders urenlang werk van vele
menschen zou eischen, doet de kracht van
de windas in enkele oogenblikken, de spek
laag wordt van het lichaam afgetrokken.
Deze zweeft nu in de lucht en wordt naar
een andere plaats op het dek gedirigeerd.
Groote luiken op het dek voeren naar reus
achtige kookketels. Hier wordt onder een
hitte van 150 gr. elke druppel vet uit de
zijden gesmolten.
Het is koud op het dek, de traankokerij
ligt in de IJszee. En toch dampt het li
chaam op het dek. Snede voor snede gaat
door de speklaag, de trossen aan de mas
ten keeren het plompe lichaam om, als het
lichaam aan een kant van het spek be
vrijd is. Over het dek verspreidt zich een
lucht, die alleen verdragen kan worden
door menschen, die er aan gewend zijn.
De messen werken nauwelijks een uur,
dan is de speklaag van het heele lichaam
verwijderd, de bloedroode vleeschlaag ligt
vrij. De plaats moet vrijgemaakt worden
voor de volgende walvisch, die aan dek ge
heschen wordt. Op de voorste helft van het
dek is de vleeschsnijderij. Weer grijpen de
trossen de nu reeds veel lichtere kolos beet
en sleepen hem daarheen.
Uit oude berichten-weet men, hoe moei
lijk de verwerking van een walvisch in
vroeger jaren, zelfs nog dertig jaar geleden
was. Thans verrichten de machines het
grootste deel van het werk. In de vleesch
snijderij gaan de messen door de vleesch-
massa, terwijl de geweldige beenderen door
zagen klein gemaakt worden. Niets van het
dier is waardeloos. Hier is het dek rood,
hier waden de mannen in het bloed, dat uit
de dikke aderen stroomt. In het licht van
Op het slachtdek van de kokerij begint
men met het afsnijden van de reepen spek.
De mannen snijden de speklaag los, terwijl
windassen de reepen verder aftrekken.
de sterke schijnwerpers vloeit het op het
dek en langs afvoergoten in de zee. Weer
een uur later is ook de vleesch- en beende-
renmassa onder het dek verdwenen en
wordt daar in ovens en machines verder
bereid. Een andere walvisch, van zijn spek
ontdaan, komt er voor in de plaats.
Onafgebroken knarsen de zagen, bijna
zonder ophouden vloeit het bloed. Onver
moeid loopen onder het dek de machines,
die stoom leveren of electrischen stroom of
eenig ander aandeel in het verwerkingspro
ces hebben.
Daar zijn de ketels van de kokerij, die
regelmatig door een ruitje gecontroleerd
worden, om te zien, of de olie al goed is,
om in de tanks te worden gelaten. Daar
zijn de geweldige centrifuges, die de lever
traan van het nog aanwezige water afschei
den, zij werken automatisch en bijna zon
der bediening. Daar is een wirwar van bui
zen in de kokerij, waardoor de olie vloeit,
om op dezen weg tot een kostbare markt
waar te worden geraffineerd. De olie is
het meest begeerde product, maar het
vleesch wordt niet versmaad, en zelfs de
De vangboot neemt het buitgemaakte
dier langszijde. Zoodra er meer walvisschen
bij elkaar zijn, stoomt het schip naar de
drijvende traankokerij. Bij kalme zee le
vert dit geen moeilijkheden op, maar bij
onstuimig weer vereischt het transport veel
zeemanskunst.
Aan den boeg van de
walvisch vangbooten
staan de kanonnen, die
de harpoenen in de len
denen van de walvisch
schieten. De lijnen, die
elk duizend meter lang
zijn, loopen uit.
beenderen leveren, gemalen, waardevol
veevoeder of meststof op.
Maandenlang ligt dit drijvende abattoir
onder het licht der schijnwerpers, maan
denlang loopen de machines. De eene wal
visch na de andere wordt aan dek gehe
schen en verdwijnt onder de messen en
zagen. En vat na vat met de kostbare olie
wordt in de ruimen opgeslagen. Daar het
moederschip echter niet de heele traan-
oogst kan bergen, halen tankschepen, die
tegelijkertijd de bedrijfsbenoodigdheden
naar het Poolgebied brengen, de ruwe olie
af. Pas in Europa wordt deze reuk- en
smaakloos gemaakt en geconserveerd.
Toen de Noren in de zuidelijke poolzeeën
met de walvischvangst begonnen, lagen
hun kokerijen aan land! doch de walvis
schen trokken hoe langer hoe verder naar
de open zee, om aan de harpoenen te ont
komen. De kokerijen bleven echter nog aan
land. Toen evenwel de jachtbuit tien en
meer uren varens naar de stations gesleept
moest worden, bedierf ondanks de ijzige
koude van het water het spek en leverde
minderwaardige olie.
De laatste tien jaren dobberen de reus
achtige moederschepen met haar kokerijen
op de hooge zeeën, maar al te vaak be
dreigd door ijsbergen. De mannen op deze
schepen zijn niet alleen vakarbeiders, doch
zeelieden tevens, want hun schip bevindt
zich steeds in volle zee, en daarbij in een
gebied, waar het dikwijls danig kan spoken.
In New Yersey (V. S.) werd voor het
eerst in de geschiedenis der techniek, een
heele straat, die 13 K.M lang is, verplaatst.
De methode om huizen een paar meter te
verrollen, kent men in Amerika reeds 40
jaar, maar steeds betrof dat een afstand
van slechts een paar meter, daar een nog
grootere verplaatsing niet te bekostigen
was! Nu heeft men een heele straat ver
schoven en wel over een afstand van 3.65
M zijwaarts.
Over een breedte van bijna 8 meter
werkte men het heele front van de straat
25 c.M naar boven, om daardoor een zij-
waartsche verschuiving van het straatdek,
dat men tot op een bepaalde breedte van
de oorspronkelijke straat scheidde, moge
lijk te maken. Men verwijderde uit een
overlangsche groeve de bitumenvulling. Nu
kreeg men een onderverdeeling van het
afgescheiden straatstuk en wel doordat
men op afstanden van 160 M. een dwarse
groeve over het beton maakte.
In de overlangsche groeve werd in aan
sluiting daarop een lange, sterke gummi
slang gelegd, die men met lucht tot een
hoogen druk opvoerde. Met behulp van
dezen gummislang konden dan de door de
dwarse groeven gevormde 80 platen voor-
loopig eenige c.M zijwaarts gelegd worden.
Het volgende werk was nu, in de door de
verplaatsing ontstane ruimten, sterke hout
blokken te leggen en dan weer met behulp
van den opgeblazen gummislang een ver
dere verplaatsing te verkrijgen. Door
steeds meer blokken in gebruik te nemen,
liet zich de afstand voortdurend vergrooten,
tot eindelijk de vereischte verplaatsing van
3.65 M. bereikt was.
In veel energieke menschen zit een drang
tot handelen, tot altijd in alle omstan
digheden handelen, die verkeerd kan
werken als het anders-voelenden betreft.
Men vindt soms geen grooter contrasten
dan tusschen menschen uit eenzelfde gezin.
In de practijk kwam hiervan onlangs
nog een sprekend voorbeeld tot uiting. Het
betrof twee zusters, die samen woonden, en
het, ondanks een groot verschil in aanleg
en karakter, altijd goed samen hadden kun
nen vinden.
Tot de jongste een groote teleurstelling
kreeg. Zij had zich jarenlang toegelegd op
het vioolspel, om tenslotte te moeten inzien,
dat Ondanks haar groote liefde voor mu
ziek, haar talent maar zeer beperkt was,
en dat er voor haar nooit sprake zou zijn
van een concertzaal. Haar zuster deed
alles, om haar na deze teleurstelling aflei
ding te verschaffen en wat op te wekken,
maar kwam op een dag ten einde raad op
ons spreekuur.
„Ik doe wat ik kan", vertelde ze, „maar
zij keert zich hoe langer hoe meer van mij
af. Zij beschreef haar zuster als gevoelig
en gesloten van natuur en zeer onafhan
kelijk. Dit verklaarde ons al veel, en toen
wij, op ons verzoek, eenige dagen later een
onderhoud hadden met de jongere zuster,
kregen wij wel zoowat te hooren wat wij
verwachtten.
Wat ze zei, kwam op het volgende neer:
„ik moet dit alleen verwerken, en dat zal
ik ook wel, maar op mijn eigen wijze. In
alles wat mijn zuster vzint met de beste
bedoelingen, voel ik medelijden, en mede
lijden heb ik nooit van mijn leven van
iemand kunnen verdragen. Ook voel ik er
een zeker forceeren in, en ik kan mij er
niet op toeleggen om over iets heen te ko
men of iets te vergeten. Dat moet de tjjd
doen. Op het oogenblik voel ik elk forcee
ren als een inbreuk op mijn persoonlijkheid,
daar kan ik ook niets aan doen, zulke
dingen draagt men het allerliefste alleen.
Niemand kan mij helpen.
Er was een lang en zeer voorzichtig ge
sprek noodig, om de andere zuster ervan
te overtuigen, dat zij n et haar, goed-be-
doelde pogingen om afleiding te verschaf
fen, het gebeurde juist steeds in haar zus-
ter's herinnering levendig hield. Tenslotte
vroeg zij gelaten:
„Goed. Dat is dan verkeerd, maar wat
moet ik dan doen".
„Niets," verzekerden wij haar. „Laat U
haar kalm haar eigen gang gaan, moedig
haar niet aan tot uitgaan noch tot bezoek
ontvangen. Zij heeft een gesloten, sterke
natuur en komt hier alléén en op haar
eigen wijze het gemakkelijkst overheen.
Liét U haar, „goed" beloofde zij en han
delde ernaar, wat met haar tot-ingrjjpen-
geneigde natuur een prestatie was en ge
tuigde vrn méér liefde voor haar zuster,
dan alles wat zij tot dusverre gedaan had.
Soms en voor sommige naturen is laten
moeilijker en liefdevoller dan doen.
Men kan, in dergelijke gevalen, uit een
volkomen goed-bedoeld verkeerd begrijpen
te actief zijn, maar menigmaal komt er
een tikje ijdelheid bij, kunnen wij het
heimelijk slecht verdragen -dat w ij geen
wending ten goede kunnen veroorzaken,
dat ons ingrijpen blijkbaar overbodig is,
ja zelfs ongewenscht is, en dat wij alleen
de wellicht tactvolle maar niet roemzuch
tige houding kunnen aannemen van ons
terug te trekken en iemand aan zichzelf
over te laten. De ware onbaatzuchtige ge
vraag: „Wat heeft de andere noodig?"
Dr. JOS DE COCK.
Schrijven over dit onderwerp is een
vreugde voor ieder, die van kinderen houdt,
maar het houdt ook een zeker gevaar in,
n.1. dat men de dingen te veel beschouwt
van eenzijdig standpunt, bekend in dit op
zicht is bijv. Ellen Key. De leus: „Wij leven
in de eeuw van het kind" as eenzijdig en
belemmerde, hoe veemd dit ook moge
klinken, de opvoeding van het kind. Bij de
behandeling der opvoeding van het kind
moge men nimmer vervallen in de fout
alle mislukkingen bij de opvoeding te wij
ten aan de omstandigheden buiten het
kind. Velen stellen zich op het standpunt
van de opvatting, welke Rousseau huldigde:
„Alles is goed, wanneer het komt uit de
handen van den Maker der dingen, alles
ontaardt in de handen v den mensch." In
de nieuwe opvoeding zijn naar ik meen
te mogen vaststellen, van deze idee terug
gekomen. Zeker, heel wat l-inderen misluk
ken door onverstandige opvoeding in school
en huis en daar buiten, maar aan vele kin
deren was alle opoffering, alle opvoedkun
dige wijsheid tevergeefs besteed! Laten we
dit laatste evenmin vergeten!
We weten best, dat uit zeer nette ouders
kinderen zijn voortgekomen, waarvoor deze
menschen zich hun verdere leven hebben
moeten schamen! Ondanks alles at zij er
aan opofferden, al hun goede zorgen en
wijze woorden zijn aergei. e kinderen toch
den verkeerden weg opgegaan!
Ik wil dus maar zeggen, dat het niet
aangaat de ouders steeds maar weer schul
dig te stellen, wanneer de op "eding van
het kind mislukt is.
Tevens betoog ik met deze woorden mijn
lezers(essen) er op te wijzen, dat zij goed
doen in dit licht mijn bijdragen in deze ru
briek te lezen. De vorige maal heb ik ge
wezen op de beteekenis an de voeding aan
't kind, zooals de bekende peadagoog Fröbel
deze behandelt in zijn werk over de opvoe
ding van den mensch. Ik wil thans voort
gaan met de behandeling van Fröbels op
vattingen over de verstandelijke ontwikke
ling van het kind en den invloed, welke de
ouders daarop uitoefenen,. Hierbij bedoel ik
dan den invloed tijdens het levenstijdperk,
dat ligt tusschen den kleuterleeftijd en den
schoolleertijd. Wanneer we samen nagaan,
hoe het kind in deze periode kennismaakt
met bijv. zijn ledematen en lichaamsdeelen,
dan bemerken we, dat idt hoofdzakelijk ge
schiedt door vader en moeder in den huise-
lijken kring. In belangrijke mate treedt de
moeder hierbij als leermeesteres op ter
wijl in grootere gezinnen ook oudere broer
tjes en zusjes tot deze ontwikkeling bij
dragen.
„Laat je handjes eens zien?"
„Klap eens in de handjes, blij, blij, big,
Op het booze bolletje, allebei, enz."
„Hoe groot word je nou?"
„Ha, daar heb ik je oortje en dat is je
neusje."
Al deze gesprekjes met het kind, welke
vader en moeder, broertjes en zusjes onop
houdelijk met het kind voeren, brengen het
tot het begrip, of altham tot het vage be
sef der onderscheiden ledematen en
lichaamsdeelen.
Waar heeft de moeder dit nu geleerd?
Wie schreef ooit een handleiding voor dit
„aanvankelijk onderwijs"
De natuurlijke moeder doet dit uit zich
zelf en vanzelf!
En het zou weinig zin hebben over deze
dingen te schrijven in een rubriek voor de
ouders, wanneer men anderzijds niet be
wust was van de zeer groote beteekenis
van dit natuurlijk onderricht en de wijze,
waarop het nog meer aan zjjn doel kon be
antwoorden. Nu meene men niet, dat het
in mgn bedoeling ligt toch een handleiding
voor dit onderwijs te schrijven. Ik wil alleen
weergeven, wat de kinderkenner bij uitne
mendheid, Fröbel, er van zegt. Hij zegt dan:
Het is noodig, dat zij (de moeder) het
als een bewust wezen en op een bewustwor-
dend wezen inwerkend, n.et bewustzijn en
ledend tot diens gestadige ontwikkeling, in
en met zekere innerlijken, levendigen en be-
wusten samenhang doet."
En nu bedoelt Fröbel hier heelernaal niet,
dat iedere moeder een bepaalde paedagogi-
sche studie moet gaan maken en allerlei fraai
geschreven werken over opvoeding van het
jonge kind moet gaan bestudeeren. Dit is
niet noodig. Maar wel noodig en goed is het,
dat iedere moeder en ook iedere vader het
kind zoo nauwkeurig mogelijk gadeslaat en
zich telkens afvraagt: „Hoe kan ik myn kind
in dit opzicht ontwikkelen?"
£en. taeu-a£Ciye g.eXifienti
„Maar, mijnheer, wij hebben zoo juist kennis
gemaakt en nu vraagt gij mij reeds geld ter
leen".
„Och, maar u lijkt ook zoo sprekend -t mijn
ouden goeden oom".
Hij, taai in hei u-alt
A: „Studeert uw zoon nog f"
B: „Neen, hij is nu bockverkooper".
A: „Kent hij dat vak dan f"
B: „Dat schijnt zoo, hij heeft ten minste vroe
ger al zijn boeken verkocht