JmS tw-oiï! 't HOEKJE OUDERS Het rhythme van den loopenden band Tusschen persmachines en spuitinrichtingen Er zijn ongeveer 30.000 hande lingen noodig voor het vervaardigen van één automobiel De tragedie van Birger Johnson VOOR DE Kind en omgeving ÜUTTERTJ De buitenstaander, zelfs de gerou tineerde automobilist kent zijn wa gen slechts, zooals hij kant en klaar, glimmend, gelakt uit de fabriek komt. Slechts enkelen is het vergund eens een kijkje in de fabriek te ne men, waar het voertuig uit vele dui zenden onderdeelen in elkaar wordt gezet. Om ook den leek een beeld te geven van dezen titanen-arbeid, la ten wij hieronder een artikel over de fabricage van automobielen aan den .loopenden band" volgen. Toen jaren geleden de fabricage van automobielen ter hand werd genomen, ge schiedde dit in vele landen nog in kleine werkplaatsen. Een houten draaibank en een boormachine stonden langs den kant. In de laatste tien jaren is hierin wel groote verandering gekomen en de reus achtige fabrieken, die zoowel in ons land als overal in het buitenland uit den grond verrezen, geven op zichzelf reeds een denk beeld van de groote vlucht, die deze tak van nijverheid in zoo korten tijd heeft ge nomen. De hoeveelheden werktuigen, die thans worden gebruikt en die steeds meer wor den geperfectionneerd, brengen den leek in verwarring. Hout en ijzer waren in den kindertijd der automobielen de hoofd-bestanddeelen. De wagens van thans, vooral de personen auto's bestaan voor het grootste deel uit plaatstaal, een materiaal, dat niet alleen steviger en duurzamer, maar ook lichter en gemakkelijker te bewerken is. De machines, die dit materiaal maken, zijn persmachines. Deze persmachines staan in reusachtige werkruimten, en hebben een druk van 500 tot 900 ton. De grootste persen verheffen zich negen meter hoog in de lucht en gaan vier meter diep den grond in, terwijl zij op geweldige fundamenten gemonteerd zijn, die nog eens een dikte van zeven me ter in den grond hebben. Stalen platen, twee meter breed en 4.50 meter lang worden onder geweldigen druk in reusachtige vormen in enkele seconden tot wagendaken, spatborden en carosserie- deelen gevormd. Naast deze reuzen staan kleinere snel werkende persen, die 200 slagen per mi nuut geven. Plaatstaal in de moderne autofabricage moet gelascht worden. Vroeger werd dit geklonken en geschroefd; dat was een kost bare en tijdroovende bewerking en boven dien verzwakten de verschillende onder deelen en maakte het den wagen niet on beduidend zwaarder. Daartegenover zijn gelaschte platen zóó stevig, alsof zij uit één stuk vervaardigd zijn. Pas door het electrisch lasschen is het mogelijk geworden, lichte wagens te ma ken, die soliede zijn bovendien. Plaatstaal, in een dergelijk grootbedrijf als hoofdbestanddeel van 't materiaal ver werkt, eischt een laschinrichting van bui tengewonen omvang. In 90 minuten kan thans een automobiel geheel en al gemonteerd worden. Hoe is dat mogelijk? Alle machines in de reusach tige fabriekslokalen zijn zóó opgesteld, dat de geheele bewerking van ruw materiaal Spatborden, die naar hun plaats worden gebracht. De lange transportband brengt ze uit de lakspuiterij naar de montageband. tot afgewerkten wagen achter elkaar en zonder hapering verloopt. Nauwkeurig afgestelde loopende banden, die precies op de seconde af werken, zor gen ervoor, dat een stuk materiaal op het oogenblik, dat het gebruikt moet worden, op de plaats van bewerking staat of op de montageband aanwezig is. Het is het veel gesmade, thans echter als eenig bruikbare systeem erkende, werken aan den loopen den band. De loopende band is karakteri stiek voor dezë fabricage. Overal de loopende band: transportband, werkband, montageband, banden, die over den grond loopen, banden, die op zithoogte en op staanhoogte loopen. Banden, die bo ven over de hoofden loopen en weer an dere, die in andere afdeelingen van de fa briek naar boven of naar beneden bewegen. En iedere band loopt volgens een speciaal uitgedacht systeem door de werkplaatsen heen. Kleinere banden grijpen in grootere, grootere in de grootste evenals de geu len naar de beek loopen, de beek naar de rivier, de rivier naar de zee. De automobielen, die den grooten loo penden band van de eindmontage verlaten, hebben 30.000 verschillende bewerkingen ondergaan. Of er per dag 4, 40 of 400 auto mobielen gemaakt worden, van deze 30 000 handgrepen kan er geen enkele vervallen. Is het machinepark klein, dan moet men aan één machine verschillende onderdee len verschillend bewerken, is echter het machinepark groot, dan behoeft iedere ma chine slechts voor één enkel onderdeel in gericht te zijn. Dat vereenvoudigt het fa bricageproces en daardoor kan ook de kost prijs verlaagd worden. Zoo werken in de groote automobielfa brieken de machines dag en nacht, het werkvolk werkt er in drie ploegen, iede- De eindmonteering in een autofabriek. Hangend zweven de carosserieën door de lucht en worden op de chassis neergelaten. Zoo geschiedt in den modernen seriebouw glijden de carosserieën der automobielen op het lakken. Uit de tunnels der droogovens den loopenden band, door de spuitkamers. ren dag weer opnieuw verlaten vele hon derden wagens de fabriek. Als leek komt het ons voor, dat er zoo veel automobielen zijn, dat bijna ieder ge zin er een zou kunnen bezitten, als de fi nanciën het maar toelieten. En toch schijnt dit niet zoo te zijn, want nog steeds gaan de autofabrikanten voort, hun stroom van meer-of-minder luxueuze wagens over de wereld uit te storten en nog altijd gaat het aantal autobezitters in stijgende lijn. Voor het Gerechtshof te New York ver telde de blinde vliegenier, Birger Johnson van zijn avontuurlijk, maar tragisch leven. Men schrijft 1918; de jonge boekhouder Birger Johnson uit de stad Levanger heeft in Oslo zaken te doen en ziet voor de eer ste maal vliegtuigen, oude buiten dienst ge stelde oorlogsmachines, die op slooping wachten. Deze wrakken trekken zijn aan dacht. Hij koopt boeken over luchtvaartwe zen en besteedt er zijn geheelen vrijen tijd aan. Na een jaar heeft hij zooveel bijeen gespaard, dat hij een vliegtuigje kan aan schaffen. Lessen volgde hij slechts door een handleiding. Als hij zijn machine heeft af betaald gaat hij naar Amerika, wordt boek houder in Minneapolis en als nevenberoep is hij vliegenier! Een handig manager „ontdekt" hem, biedt hem 500 dollars per maand aan en engageert hem bij zijn troep kunst vliegers. Hier ontmoet Johnson Lindbergh, toen nog geen beroemd vliegenier, alleen nog maar een hard werker en een uitstekend vak man. Lindbergh zorgt, dat Johnson een be hoorlijk betaald baantje aan de film krijgt. Voor 1000 dollars per maand moet hij in crimineele en avontuurlijke films optreden, natuurlijk met zijn toestel. Hij krijgt op dracht in volle vaart tegen coulissewerk op te vliegen, waardoor het publiek den in druk krijgt, als gebeurde er een vreeselijk vliegongeval. Natuurlijk moet men voor dergelijke waaghalzerij slechts ervaren pi loten hebben, die tevens een behoorlijke dosis moed bezitten. Johnson's naam werd snel bekend. Far mers vragen hem met zijn vliegtuig oude loodsen en schuren omver te trekken. Dat spaart tijd en geld! Johnson neemt het aan bod aan, maar heeft éénmaal pech en trekt met zijn vliegtuig een gloednieuwen schoor steen mee. Dit ongelukje kost hem het grootste deel van zijn gespaard geld. De „Patricia Air Line" zoekt ervaren vliegeniers, iedere vlucht wordt met 280 dollars betaald! Johnson meldt zich en wordt aangenomen. Hij vliegt iedere week tweemaal tusschen de nieuw ontstane gra- versstad Cameronbay en Port Hope. lede ren keer neemt hij in zijn toestel twee- ton waardevol gesteente mee, dat in het laboratorium der „Canadian Radium Cor poration" wordt onderzocht. Weer gaat Johnson aan het sparen, weer droomt hij van een nieuwe machine, waarmee hij kunstvluchten kan uitvoeren, maar de we- kelijksche 6000 mijlen, die hij volgens con tract heeft af te leggen, zijn zoo vervelend lang en de wereld onder hem ziet er steeds hetzelfde uit.. In Port Hope hoort John son, dat er een walvischvaarderij is, die een bekwaam vlieger zoekt. Goed betaald wordt het baantje niet, maar Johnson wil verandering. Het oude Vikingersbloed voelt Birger Johnson in zich stroomen! Walvischvangst beteekent avonturen beleven; het is de mooiste jacht, die er bestaat! Birger Johnson onderteekent het contract voor een seizoen. Nu is hij „jachtvlieger". Vanuit Cameronbay reist hij naar Gra- hamsland aan boord van het schip „Lady Morris", tezamen met de Courtismachine, welke twee zware M.G's voor explosiemu nitie heeft Roeiboot en harpoenen brengen voor de walvischvaarders niet zoo veel winsten meer, zoodat men zijn heil heeft gezocht bij de vliegtuigen, waarmee de vangst sneller gaat. Johnson is echter spoe dig teleurgesteld, wanneer hij bemerkt, dat zijn werk niets te maken heeft met jacht, met avontuur, met spanning, met gevaar of met kunst. Hij heeft slechts op commando te schieten. Zijn er eenige honderden wal- visschen geschoten en naar de loodsen ge sleept, dan mag de vlieger met zijn geld huiswaarts keeren. Het seizoen is beëindigd Birger Johnson zoekt daar weer naar een betrekking, doch vindt er geen. Hij is te oud. Men vraagt hem'overal: Waar is uw vliegbrevet? En Johnson heeft er nimmer een bezeten. Zoo moet de man, die twintig jaar de meest gewaagde staaltjes van lucht- acrobatiek liet zien, een examen ondergaan Maar ondanks dat krijgt hij geen baantje. Hij verkoopt zijn kleeren, huisraad en als het geld, hiervoor gekregen, op is, zet hij een in China gevonden pistool tegen de slaap en schiet af. Het schot was evenwel niet doodelijk. Zwaargewond komt John son in een ziekenhuis terecht, waar de dok ters constateeren, dat hij blind zal blijven. Als Johnson als „genezen" ontslagen wordt, wordt hij in hechtenis genomen, om dat hijongevraagd wapens droeg! Hij wordt voor de rechtbank gebracht en ver telt zijn levensgeschièdenis kalm en eer lijk. Birger Johnson wordt vrijgesproken. Het verhaal van Johnson komt in de pers. De nuchtere Amerikanen in Hollywood vinden het leven van Birger Johnson een „knal-scenario" en koopen het van den blinden vlieger, die van dit geld voorloopig weer kan leven.... WERKT AAN UZELF, DAN WERKT GE AAN UW GELUK. Hoeveel menschen zouden er bewust aan zichzelf werken? Veel te weini; Er zijn er nog veel te veel, die als het ware blinde lings leven, die geen enkel voorval in hun leven analyseeren. Wie blindelingsleeft, on dergaat passief de invloeden die menschen en omstandigheden op hen uitoefenen, hjj wordt, wat ervaringen en menschen van hem maken, terwijl een mensch het in zijn hand heeft, om tot een zekere aanzienlijke hoogte datgene te worden, wat hij van zich zelf wenscht te maken. Weinigen leven uitsluitend bij het mo ment, wij blikken wel eens terug, maar de vraag is: „hoe blikken wij terug?" Het is nog niet vanzelfsprekend, om dat op opbou wende wijze te doen. Denkt U nu bijvoor beeld eens terug aan oneenigheid, die U een dezer dagen met iemand gehad heeft, waarschijnlijk begint U met inwendig op nieuw woedend te worden, of met U met voldaanheid te herinneren, „dat U hem of haar toch maar flink de waarheid gezegd heeft". Fout, heelemaal fout. „Begint U, met na te gaan hoe die oneenigheid ontstond. Sprak de andere het eerste harde woord? Ja? Heeft U daar misschien aanleiding toe ge geven? Hoe heeft U gereageerd op alles wat gezegd werd? Was dat redelijk? En is dat Uw normale wijze van reageeren, of was er eerder op den dag iets voorgevallen, waardoor U anders, heftiger reageerde dan gewoonlijk Wat zegt U daar? U weet het niet precies meer? En toch bent U overtuigd dat de ander voor 100 ongelijk had en U voor 100 gelijk?! Het geheele feit, dat men zich iets dat kort geleden plaats vond, niet in bijzonder heden herinnert, wijst op een gebrek aan zelfbeheersching. U heeft niet overwogen wat U gezegd heeft, anders zoudt U het zich nog wel herinneren. U heeft er waarschijn lijk van alles uitgeflapt, U bent ook onre delijk en heftig geweest, net -zoo goed als de ander. Wanneer U zich precies herinner de, wat U gezegd had, dan was U misschien op dit oogenblik op weg naar de ander om het goed te maken, inplaats van U erin te verheugen, „dat U hem toch maar de waar heid heeft gezegd". Het is voor de overgroote meerderheid van ons hard noodig, dat wij onszelf wat beter controleeren. Dat behoedt voor verbittering en voor andere dwaalwegen. Wanneer wij ons zelf controleeren en aan onszelf wer ken, wanneer wij niet in bekrompen eigenwaan op een verkeerden weg doorhol- len. Eén goede raad: wanneer U op een oogenblik te doen krijgt met iemand, die klaarblijkelijk zijn hart erop gezet heeft om ruzie te maken, wees dan zoo verstandig U te verwijderen, laat U nimmer gebruiken als uitlaatklep voor iemand's slecht hu meur, en laat U niet verleiden om in be grijpelijke ergernis dingen te zeggen, waarvan U later spijt heeft. Weest dan de wijste, zwjjgt en gaat heen. „Wie kan nagaan, van hoeveel nut het voor zijn tegenwoordige en toekomstige ontwikkeling is, als het kind de bezigheden zijner ouders met hen deelt en van hoeveel nut dat nog meer zou kunnen zijn, als de ouders en de verdere omgeving die ontwik keling volgden en er later gebruik van maakten voor het onderwijs der kinderen." Met dit citaat uit Fröbels werk komen we midden in het vraagstuk van de betee- kenis van de kennis der omgeving voor de ontwikkeling van het kind. Kinderen leeren veel in de omgeving op te merken en te onderscheiden, wanneer hun ouders de kunst verstaan hen op interessante dingen te wijzen. „En dat is nou de „luizenbloem" en dat „peterselie" zegt de tuinman tegen zijn zoontje, wanneer hij langs de tuin vruchten wandelt met hem. „Dat is onkruid en dat zijn slaplantjes!" Het zoontje van den boschwachter leert beter dan één kind het bosch kennen. Hij leert in zijn prille jeugd het onderscheid tusschen de vogels, planten en boomen en zal over deze, z ij n omgeving, weldra heel wat kunnen vertellen. Het zoontje van den kruidenier ziet zijn vader wegen, ziet, hoe deze de weegschaal in evenwicht brengt, door op de te lichte schaal het gewicht te vergrooten. Het smidszoontje leert al vroeg zien, dat jjzer, wanneer het gloeiend ge maakt is, gemakkelijk geplet kan worden, terwijl het zoontje van den visscher in zijn jongste levensjaren al ontdekt, dat de vis- schen hun voedsel zoekend, stroomopwaarts zwemmen. Elke zaak, elk bedrijf, elk beroep van den vader is een aanknoopingspunt tot het verwerven van kennis. En dan moge het aanknoopingspunt bij elk deze bedrijven, be roepen en zaken verschillend zijn, de groote beteekenis zit bovendien ook in dit feit: het kind leert opmerken, is actief bij zijn waar nemingen en zal later ook op het terrein, dat hem vreemd is, zijn oogen en ooren den kost weten te geven! Allerlei inzicht en kennis doet het kind op deze wijze op, welke later van zooveel beteekenis is op school en dan dikwijls, wanneer ze niet aanwezig is bij het kind, met de grootste moeite kan worden bijge bracht. Ook het kind schijnt onbewust de betee kenis hiervan te voelen: het vraagt hon derduit over allerlei dingen aan vader en moeder. Het loopt vader na als hij naar zijn werk gaat, zit aan alle dingen, slaat met de hamer, spit met de schop, trekt aan een touw, peutert aan dit of dat. Gelukkig die kinderen, wier ouders voor deze dingen besef hebben en het kind in plaats van hon derd en een maal te verbieden, de dingen laten zien en er een oogenblik den tijd voor af nemen, om de weetgierigheid van het kind te bevredigen! Maar, en hier wijst Fröbel op een gevaar, we moeten niet alle vragen van het kind maar dadelijk beant woorden. Ook het kind is gemakzuchtig uitgevallen en zal met een half antwoord eerder tevreden zijn dan zich te vermoeien, met het zoeken naar het betere ant woord. Daarom: wanneer de mogelijkheid bestaat, dat het kind het antwoord zelf kan vinden, laat het dan zoeken en snuffelen, probeeren en nog eens probeeren! Het zelf gevonden antwoord op een vraag is veel meer van beteekenis dan het „voorgekauw de". Dit zoeken naar het antwoord eischt, dat we het kind leiding geven. We moeten het zoo maken, dat het vanzelf tot het antwoord geraakt. „En dit is nou een poot- hout en dat zijn slaplantjes. Zie je wel? En wat gaat vader nu doen, denk je?" Het zoontje denkt even na. „Weet je het niet?" „O, ja vader, ik weet het al. U gaat de plantjes planten". „Juist, mijn jongen en nou mag jij me daarbij eens flink helpen." Een dergelijk gesprek 'eb ik meermalen aangehoord en ik denk dan steeds weer aan de woorden van den eenvoudigen arbeider, vader van een gezin, die zijn taak als volgt samenvatte. „De kinderen vroeg tot nadenken te bren gen, houd ik voor het eerste en gewichtig ste in de kinderopvoeding." De kinderen vroeg tot arbeid en bezig heid, bezigzijn, te brengen scheen dezen man zoo natuurlijk en gewichtig en van zelfsprekend, dat hjj het overbodig achtte er verder iets aan toe te voegen. Fröbel zegt: „Die woorden zijn een zaadkorrel, waar uit een schaduwrijke, immer groene levens boom vol geurige bloesems en gezonde, rijpe vruchten ontspruit. Laten wij dit hooren en er acht op slaan, wij, die onze kinderen ge dachte- en werkeloos en daarom dood om ons laten opgroeien." Ovéeka.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 11