TEM VAN tëeiie jonqeni en meiij&ó,! KiruUïfMiend Nieuwe Raadsels n. Oplossing raadsel vorige week De man die niet wist hoeveel geld hij had Gevaarlijk spel EDGAR RICE BURROUGHS Woensdagmiddag was ik op Texel, dat zijn naam van „vogeleiland" weer eer be gint aan te doen, want wat gingen ze te keer al die gevleugelde vriendjes. Een school met jongens en meisjes was er nog rustig bij. Ze vlogen en stoeiden en rolden over het veld en dansten in de lucht. Ik ben ook even bij „oome Piet" geweest, die vijf en veertig jaar getrouwd was en die kwam met een voorstelletje, want „oom Piet" heeft een jong hart, om nog eens met wat „jong goedje" naar de overkant te komen als de broedtijd er is. „Ik ga met jullie mee" zei hij. Nu, ik heb nog even een bedenkelijk gezicht getrokken, want als die bootkosten niet zo duur waren, dan ging het wel, maar die zijn zo hoog, dat zo'n uit stapje altijd zo prijzig wordt. Maar enfin, ik zal het nog eens in gedachten houden en tegen de tijd, dat de nestjes vol liggen, er op terug komen. Wie weet kunnen we ge- zamelijk een uitstapje maken. Het boek is van de week gewonnen door: LOEKI JANSSEN, Torenstraat 17. En nu komt dan eerst de beantwoording van de epistels, die de vorige week zijn blij ven liggen, 't Is warempel nog een hele stapel, zodat ik niet weet, of ik er wel aan toe kom, die van deze week nog te beant woorden, doch laat ik maar niet vooruit een te sombere voorspelling doen. Ik zal m'n best doen en misschien valt het mee. Gerard Jellema. Jij bent vandaag nummer één en dat begin schijnt goed te zijn, want het brengt meteen een rijmpje en nog wel een aardig. Je leert eruit dat het maar 't beste is je niet anders voor te doen dan je bent. APENTROOST. Een aap had met veel zorg en zwier, Als pronker zich gekleed: Nu schijn ik sprak h(j toch geen aap, Voor ieder die 't niet weet. Hij pakt met moed het spiegelglas Met beide poten op, Maar hoe hij kijkt, hij ziet nog steeds De oude apenkop. Hij draait en spiegelt links en rechts, 'k Ben netjes, sprak de aap, Mijn frok valt mooi, mijn broek zit strak, Maar ik ben en blijf... een aap. Hij 's dol, hoe hij zich keert of wendt, Toch ziet hij d'apensnoet: Hij rukt de spiegel van de wand En trapt die met de voet. Maar hij bezint zich dra en roept: 't Kan erger, naar ik meen, 'k Zie mijn gelijke overal, 'k Ben ergens nooit alleen. Marie Kater. Nu, Marie, wees maar blij, dat je niet meer op de schaatsen komt. Jij trekt toch ook liever een badpak aan, dan dat je de schaatsen onder bindt. Ik wel en die tijd is niet ver meer, als de zon ons zo trouw gezelschap blijft houden, 't Water wordt iedere dag een halve graad warmer. 't Vriendinnetje, dat me schrijft over haar fijne wandeling naar de Buiten haven en het plezier in het Timorpark, waar het groen zo fris begint te worden, moet ik teleurstellen voor de plaatsing van een ge dichtje over de lente. Ik zie het vers niet en kan het dus moeilijk plaatsen. Is het thuis blijven liggen? Gerda Berkhof. Een eerste briefje en een eerste versje, dat is een goed begin en je weet, Gerda: „Een goed begin is het halve werk", zodat ik de beste verwachtin gen van je vriendschap heb. SPOORTJE SPELEN. In de lahge, lange gang Staan daar bij elkander: Zeven stoelen en een stoof, 't Is de trein van Sander. Pol springt op de eerste stoel, Poes, die zit te spinnen Op de kleine stoof vooraan; De rijtoer kan beginnen. Sander houdt zijn handje op: Eerst een kaartje kopen. Zonder geld, zoo maar voor niets, Kan mijn trein niet lopen. Poes, die trekt zijn scherpe klauw Naar het kleine baasje, Spelen wil ik wel, denkt zij; Maar geld heb ik geen aasje. Pol, hier is de conducteur, Koop nu toch een kaartje, Op zijn rug ligt 't kleine ding Te stoeien met zijn staartje. Dan eruit, roept Sander boos, Ga dan ook maar lopen, Wie in mijn mooie spoortje stapt, Moet ook een kaartje kopen. Toet-toet-toet, de trein vertrekt, En poes en Pol, die beiden, Bljjven samen op de mat En 't baasje gaat uit rijden. Gerda Berkhof. Bali, Annie en Cor v. Bijnen. Heus, ik denk, dat jullie een klein foutje gemaakt hebben in dat raadsel, want de meneer die ze naziet, doet het met een ernstig gezicht en met de ernstige wil om het goed te doen. Ik wil aan jullie verzoek nog wel voldoen, maar ik heb er anders weinig tijd voor, maar jullie hebben me twee weken geleden zo verrast, dat ik je niet graag iets weige ren zou. Nelly Hoogvorst, Zo, was Maartje het kranke zusje, Nelly. Nu, ik ben blij dat het weer goed met haar gaat en ik heb het idee, dat ze nu wel weer buiten huppelt. Is 't niet zo? Marie v. d. Wel. Wees met je vriend schap zuinig, Marie, een goede vriendin of vriend zet je maar niet zo aan de kant, want goede vriendschap heb je maar niet voor het oprapen. Mary Jurg. Jij hebt geboft, Zondag Mary, met dat bezoek van je oom en tante, maar natuurlijk vooral met dat hele kleintje dat zij bij zich hadden. Ja, zo'n lachende levende pop is nog wat anders dan een van celluloid. Wij hebben met onze kleine Frans en die wordt alweer bijna twee jaar, ook altijd de meeste pret. Hij begint nu alle woorden na te zeggen en dat is natuurlijk allemaal even lief. Simon Visser. Ook al een zusje van een jaar. Ik zou al die kleine en grote vriendin netjes wel eens op een foto willen hebben of nog leuker misschien, op een film. Wat zou het aardig zijn, die op een ouderavond af te draaien. Ab. v. Weerdenburg. Gelukkig, dat jij je verkoudheid kwijt bent, Ab. Nu, ik ben nog steeds „snuffelgraag", al doe ik het niet graag, maar met die verkoudheid is je neus net een lekke kraan, met het eenige ver schil, dat je bij die kraan er een nieuw leertje in kan doen en dat gaat met je neus moeilijk. Tini v. Brederode. Dat is een heel fijn voorjaarsvers van Jan Prins, Tini, maar ik weet niet of allen het wel goed zullen lezen, 't Is te mooi om het niet te plaatsen. Hier volgt het. KOMEND VOORJAAR. Er hangt verlangen in de lucht, Er dwarrelt een verdwaalde vlucht Van kleuren langs de wegen Er gaan gedempte woorden rond En uit den overvollen grond Komt nieuwe geur gestegen. Er komen vrezen op mij aan: Zie hoe met blote hoofden staan De knoppen te versmachten, En hoe de bleeke bladertjes Hun fijne rimpeladertjes Al te bewegen trachten. De blaren van het dode jaar Schudden vermanend hier en daar Met diep gebruinde hoofden: Och, dat dit jonge leven dan Het deernisvolle beven van Die wijzen toch geloofde! Ik vreze zeer, ik vreze zeer... Maar jong gekwetter gaat te keer Al uit die kille bomen. Om verre toppen gloeit 't groen En, schreeuwend door de tuinen, doen Al spreeuwen leven komen. Dan wordt mijn angst terzij gelegd, Het wordt zo zeker uitgezegd En moet ik 't wel geloven: De jonge Lente wordt gewacht! Kijk, moedig door de takken, lacht Het zonnetje van boven. Jan Prins. Uit: „Tochten". Klaas Jellema. Wanneer ben je jarig, Klaas, zodat ik je in de krant de hand kan schudden? Ik denk, dat ik maar eens een clichétje laat maken, met twee ineenge strengelde handen, als ik dan een jarige in onze kring heb, zet ik dat in 't Juttertje, dan is het net echt. En nu ben ik door de oude briefjes heen en zie met schrik, dat ik al heel veel van de beschikbare ruimte heb opgesnoept, zo dat ik waarlijk niet meer alle briefjes kan beantwoorden, die deze week zijn ingezonden Maar om een begin te maken zal ik er toch nog enige doortikken. Dora Tjjdemaa. Ja, dat is goed, Dora, schrijf jij me volgende week maar eens een briefje net zo netjes als Je oplossing van deze week. Loeki en Leon v. d. Wal. Natuurlijk heb ik niet de hele middag taartje ge geten, toen ik jarig is, Loeki. Zo'n smul paap ben ik heus niet, maar 't fijne van de Zaterdag was die vrije middag, dat begrijp je. Ik denk, dat Leon het wel fijn zal vin den op het „kippeschooltje". Kleine Jaap is er ook op en die heeft er heel wat vriend jes en ze spelen in de zandbak en maken fijne wandelingen en leuke vlechtmatjes. En dat vindt iedere kleine jongen natuurlijk prachtig. Balie v. Bijnen is in de war met m'n adres, hoor, en ze zal het wel helemaal kwijt raken, want over een paar weken ga ik verhuizen en de stad is zo groot, dat je wel detective mag zijn, als je m'n huis dan nog kan vinden. Jongens en meisjes, ik moet stoppen. Zend dus volgende week alleen de raadsels, dan beantwoord ik de briefjes, die bleven liggen. Tot wederschrijvens. t' k. Goede oplossingen ontvangen van: Tineke en Joop Potjes; Jan Bek; Alie Doves; Joop en Willy van Dijk; Annie Krij- nen; Nelly Keyser; Wijnand Kerstens; Tiny Bakker; Gerard Jellema; Ellie en Tillie Bisschop; Mary Jurg; Ab Ritsma; Annie en Loeki Janssen; Rozeknop; Henk Doele- man. i. Welke stenen smelten in de zon? Ik gooi een wit ding op het dak en het komt er geel af. Rara wat is dat IIL Maak van het woord kerstboom: Rijtuig een man een boom een scherp voorwerp iets dat je graag lust mooie bloem. Nadoen, Adders, Tranen, Ulevel, Rooken, Akkers, Ankers, Rakker, Tarzan, Immers, School, Marmot, Aalbes, Gulden, Iemand, Sporen, Teenen, Ratten, Arabië. Geheel: Natura Artis Magistra. Lang geleden, ongeveer in het midden van de 18de eeuw, woonde er in Berlijn een heel bekwaam dokter, bij wien zelfs uit het buitenland mensen kwamen om genezen te worden, en die allerlei hoogge plaatste personen onder zijn patiënten tel de. Maar voor dokter Stahl waren alle mensen gelijk, hij deed voor de zieken wat hij kon en of ze er veel of weinig voor betaalden, daar bekommerde hij zich niet om. Sommigen vertelden zelfs wel, dat hij vaak niet eens wist of ze betaald hadden of niet. Eens kwam een rijke Russische vorst bij hem, die expres naar Berlijn was gekomen om hem te raadplegen. Na enige tijd onder zijn behan deling te zijn geweest, ging de vorst Bogdanoff weer geheel hersteld naar huis en hij was daarvoor zo dankbaar, dat hij den dokter een geweldige som geld liet brengen door een van zijn dienaren. Maar hij wachtte tevergeefs op een berichtje van dokter Stahl, dat deze het geld had ontvangen, geen bedankje, niets kwam er. Eindelijk begon vorst Bog danoff bang te worden, dat de dienaar het geld helemaal niet had overgebracht, maar het zelf had gehouden en hij schreef een brief aan een vriend van hem in Berlijn, generaal Grumbkow, met het verzoek om den dokter eens voorzichtig uit te horen of hij werkelijk dat geld had gekregen. De generaal vond het niet nodig om dat zo voorzichtig te doen hij kende dokter Stahl goed en op een morgen kwam hij de spreekkamer binnen en begon onmiddel lijk: „Zeg, Stahl, ik moet je vragen van dien Russischen meneer, die jij hebt beter gemaakt, of je dat geld ook hebt gekregen, dat hij heeft gestuurd. Jij laat ook nooit van je horen en kijkt niet eens naar het geld om, geloof ik. Heb je dat nu gekregen of is die knecht er mee vandoor?" „Dat kan wel", antwoordde dokter Stahl verstrooid. „Vraag het maar even aan Christiaan mijn knecht." Christiaan ver scheen. „Weet jij ook", vroeg de generaal, „of vorst Bogdanoff geld heeft gestuurd, na zijn behandeling?'' „Zeker, excellentie, een dienaar heeft het gebracht." „Mooi, en waar is het gebleven?" „Dokter heeft het zelf aangenomen en in zijn zak gestoken." Haal die zak dan eens!" Nu kwam Christiaan met een oude sjo fele overjas aan en toen ze samen de zak ken begonnen te doorzoeken, kwam er niet alleen het geld van den Rus uit, maar nog veel meer. Ongeopende bundeltjes bank biljetten, gouden en zilveren munten, de jas was er zwaar van. Generaal Grumb kow was stomverbaasd, dat iemand zo maar met al dat geld in zijn zak bleef lopen, maar de dokter verzekerde hem, dat hij het zelf niet had geweten. Toen de zakken geleegd waren, werd het geld bij elkaar geteld en het bleek een flinke som te zijn. „Weet je dan niet eens, hoeveel of je bezit?" vroeg de gene raal. „Nee, ik heb wel wat anders te doen, dan geld te tellen", antwoordde dokter Stahl lachend. „Vertel eens Christiaan", vroeg Grumb kow nu aan den knecht. „Steekt de dokter alles in zijn zak of bergt hij zijn geld ook nog wel ergens anders op." Christiaan knikte en duidde met een ge baar van zijn hand de hele kamer aan. Toen begon generaal Grumbkow a]|les eens goed na te zoeken en daar kwam het te voorschijn, uit alle laden en kastjes, uit asbakken, bloemvazen, uit de tabakspot, uit de zakken van alle mogelijke kleding stukken en zelfs uit de voetenzak in het dokterskoetsje kwamen grote en kleine sommen geld. De eigenaar van al dat geld zelf zat heel verwonderd toe te kijken, hoe alles voor hem op de schrijftafel werd uitgestald en opgeteld, alles met elkaar liep het in de duizenden guldens. „Nu", zei de dokter eindelijk, ,daar zie je tenminste weer eens wat een goede vriend waard is. Als ik jou niet had, was ik altijd even arm gebleven, en nu weet ik opeens, dat ik rijk ben." Tegelijk ging hij verder met het stuk over een ernstige ziekte, dat hij aan het schrijven was en zonder na te denken schoof hij een deel van het geld van de tafel af, omdat het voor de inktpot stond en een ander deel stak hij in zijn zak, omdat het op zijn papier lag. Als je buiten speelt, Wat niet gauw verveelt, Denk dan, dat 't niet gaat, Midden op de straat, Blijf op het trottoir, Daar is geen gevaar. Kijk, die kinderen hier Hebben wel plezier, Maar het mag zo niet, Dat geeft maar verdriet: Heren worden kwaad, Dat hun auto- staat, Speelgoed gaat vaak stuk. Soms een ongeluk.... Denk maar aan het woord Dat je dikwijls hoort: „Kinderen speelt blij, Maar laat de rijweg vrij!" DOOR In het dorp van Kaviri hield Tarzan lang genoeg stil om voedsel te zoeken en met het opperhoofd te beraadslagen, want Tarzan wilde sterke krijgers hebben inplaats van de apen, die in de strijd waren gedood. Hij was besloten de vreemde blanke mensen te volgen, waarover Kaviri gesproken had. En het was met een zucht van verlichting, dat het opper hoofd de kano van Tarzan zag verdwijnen stroomopwaarts de rivier op, met zijn wilde bemanning. De meeste apen hadden tenslotte het geheim van het roeien geleerd. Drie da gen lang zette het vreemde gezelschap de tocht voort en drong al dieper in het hart van het wilde Afrika binnen. Toen liet Tar zan aanleggen. Hij vertelde Mugambl, wat hij van plan was en verzocht de apen van Akoet bij de zwarte man achter te blijven. ••Ik zal binnen een paar dagen terug zijn", zei hij, „nadat ik de slechte blanke man gevon den heb." En meteen verdween hij in de bo men. Twee dagen later kwam Tarzan bij een groot dorp. Van hun boosaardig uitziend opperhoofd vernam Tarzan, dat Rokoff en zijn gezelschap een week geleden de rivier waren opgegaan. Hij besloot een paar uur rust te nemen, zodat hij fris en sterk was om de strijd met de blanke man aan te binden. De puntig afgevijlde tanden van de leider van deze stam toonden aan, dat het kannibalen waren. Maar daar hij geen vrees kende, noch voor mens, noch voor dier, rolde de aapman zich in elkaar en sliep al spoedig. Nauwelijks droomde hij, of het opperhoofd riep twee van zijn wreedste krijgers bij zich, die hij een paar bevelen gaf. Even later renden deze slanke, zwarte mannen langs het rivierpad, stroomopwaarts naar het Oosten. Drie uur later kwamen er verschillende kano's dood stil aanroeien. Op een bank in de rivier stond het opperhoofd, zijn speer in horizontale rich ting boven het hoofd en dit bleek voor de boten een bekend signaal te zijn. (Nieuwe spelling.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 14