XoS naait! OUDERS Onder de laatste afstammelingen van de roemruchte Sioux 't HOEKJE Witte Beer" leert ons enkele Indiaansche woorden Raadpleeg onze advertentie kolommen voor uw inkoopen Geest en lichaam De roep om de „nieuwe school" VOOR DE gJUTTERTJEuA'' Roodhuid is de naam, waarmede men vaak de Indianen aanduidt. De huidskleur van de Indianen is echter niet rood, doch koperkleurig bruin, zoodat de naam eigen lijk verkeerd is. Daar echter bijna alle In dianenstammen de gewoonte hebben zich bij bepaalde gelegenheden, als b.v. het oor logvoeren en het jagen, het gezicht rood te verven met gestampt haematier rood, heeft deze gewoonte tot misverstand aanleiding gegeven, vandaar dat de blanken hen rood huiden hebben genoemd. In de Vereenigde Staten leven thans nog ongeveer 250.000 Indianen. Een deel van hen treedt op als artisten, anderen werken bij de houthakkerijen en houtzaagmolens in het Noorden van den Staat New York of zijn aangenomen om voor de noodige „sfeer" te zorgen in de omgeving van de groote touristenhotels in de Rocky Moun- tains, evenals men in sommige natuurpar ken tamme beren houdt. Er zijn ook enkele Indianen die gestu deerd hebben, of die in de politiek zijn ge gaan; zij zitten als rechter in de rechtban ken of oefenen een of andere tak van we tenschap uit. In Moorhead, de toegangspoort tot het reusachtige Indianenreservaat in het Noor den van den Staat Minnesota, waarheen niijn trein mij in weinige uren bracht, vanuit Minnapolis, waar ik woonde, zou ik een nieuw soort Roodhuiden leeren ken nen. Ik was reeds twee dagen voor den afge sproken tijd naar dit prairienest gegaan, had in het kleine Staghotel een kamer ge nomen en had door het kleine dorp geslen terd, waar men meer Zweedsch dan En- gelsch hoorde spreken. Nauwelijks was ik in het hotel terugge keerd en wilde ik mijn maaltijd gebruiken, toen een groote gestalte, in lompen gehuld, geluidloos bij mijn tafel opdook en met zachte stem iets vertelde, terwijl hij met hongerige blikken naar het eten keek. Het was een rasechte Indiaan. Ik verstond van bet verhaal wat hij vertelde niets anders, dan dat hij 98 jaar oud was, dat er vanaf zijn geboorte nog geen hap voedsel en geen druppel vocht over zijn lippen was gekomen, dat hij negen kinderen had, alle maal onder de drie jaar en dat het zitvlak van zijn broek stuk was. Dit laatste kon ik controleeren, want hij draaide zich om, om mij hiervan te over tuigen. Tot slot stelde hij mij de vraag: „wat de groote witte vriend bij een derge lijke ellende dacht te doen". Ik gaf den Roodhuid een zilveren dollar, waarop deze er onmiddellijk van door ging en al zijn vrienden waarschuwde, want binnen enkele oogenblikken stond het vol rond mijn tafel. De hotelhouder zat met de handen in het haar, want het hielp niets, of hij de menschen al wilde wegjagen. Ik gaf hen allemaal enkele centen, zoodat ik ze tenminste kwijt raakte. Doch „Witte Beer", de Indiaan, die het eerst bij me was geweest, werd onafscheidelijk van me. Maar hij was me van veel nut. Hij kende het reservaat, wees mij op de kaart den weg naar een leegstaande blokhut en leer de mij enkele woorden in het Sioux-Indi- aansch, als „slapen, eten, drinken", en en kele andere uitdrukkingen. Hij gaf mij waardevolle tips voor mijn uitrusting en kocht voor my tegen weinig geld een last- ponny, waarvoor ik zonder zijn hulp zeker het drievoudige had moeten betalen. Bijna alle raadgevingen bleken later goed geweest te zijn, alleen aan het taal onderricht haperde nog al wat. „Witte Beer" had echter gezegd, dat hij het dia lect van het reservaat niet precies kende, daar zijn stam eigenlijk wat verder uit het Westen van Noord Dakota kwam. „Het is allemaal hetzelfde", zei hij, „alleen breeder uitspreken met geopende mond." Dat bleek echter niet juist te zijn, want „eten" was in de taal van myn leermeester „angane", en al zet men zijn mond nu open van het eene oor naar het andere, dan nog wordt h,et niet „Unego", wat „eten" betee- kende in de taal van den stam van het re servaat. Maar dergelijke kleinigheden telt men niet op reis. Op 19 October kwamen Miss Mary Liner en haar vriend Clark Spencer, een ingenieur, naar Moorhead. De kennisma king was heel genoegelijk en na het eten vervulde Spencer de formaliteiten bij den Indianenagent. Den volgenden dag zorgde ik voor de uitrusting: spek en thee, koffie en melk in blik, meel en zout en honderd andere levensmiddelen, waarbij zich tabak, sigaretten, whisky, slaapzakken, schoenen, kleeding en een tent voegden, welke mijn roode vriend en taalleeraar zoo handig bij een pakte, dat onze ponny zelfs onder deze Indianen op het oorlogspad gelukkig is deze opname bij een voorstelling ge maakt. De Roodhuiden zijn onder den in vloed der blanken volkomen „gecivili seerd," waarbij zij hoofdzakelijk de slechte eigenschappen der blanken hebben overge nomen. Kleederdrachten en gebruiken die nen slechts om er geld mee te verdienen, namelijk om voorstellingen te geven voor blanke reizigers. Noord-Amerikaansche Indianen bij de beraadslagingen in het tentenkamp voor den grooten trek. Slechts enkele Indianen leven nog als hun voorouders. Het tenten kamp is in den zomer nog in gebruik, doch 's winters wonen zij meestal in huizen of blokhutten. Indiaansche moeders, die haar kinderen in eigenaardige insteekkussens van buf felhuid op den rug dragen. vracht nog in staat was kleine sprongetjes te maken. Bij den ingang van het reservaat is een blokhuispost en daar moesten wij voor in spectie even een bezoek brengen bij lui tenant Huggins, die daar met negen man de militaire post bezet houdt. Hier leerden wij ook „Dappere Lux" kennen, een Indianen- opperhoofd van het reservaat, die als reser ve-officier in het Amerikaansche leger in geschreven stond als John Smith. „Dappere Lux", die ons later in ons winterkwartier vele aangename oogenblikken heeft be zorgd en door wien wij het leven der Sioux-Indianen hebben leeren kennen, gaf ons den volgenden dag een geleide mede, dat ons in twee dagreizen bij een verlaten blokhut bracht, vanwaar uit wij in het groote reservaat reizen hebben gemaakt, en waar wij ook een groot gedeelte van den strengen winter hebben doorgebracht. Het opperhoofd stuurde echter meermalen zijn met honden bespannen slede om ons naar zyn wigwam te brengen, waar wij steeds zeer gastvry werden onthaald. Mijn verschillende afleveringen met „Berenklauw Wilson" als held bleven even wild en avontuurlijk gedurende mijn ver blijf in het reservaat, doch nooit waren folkloristische bijzonderheden van mijn verhalen meer bezijden de waarheid, sinds ik den Indianenstam van nabij heb leeren kennen. Maar het lezend publiek wil sen satie; met de werkelijke feiten kan ik dus geen rekening houden, vandaar dat „Be renklauw Wilson" nog steeds zijn avon tuurlijk leven voortzet. De natuur is logisch. Menschen met een sterk gezond lichaam zijn dikwijls geestelijk niet 'van de sterksten, kunnen in moeilijke omstandigheden het hoofd niet koel houden en geraken licht in een paniekstemming. Daarentegen bezitten tengere menschen met weinig lichamelijken weerstand dikwijls een buitengewone mate van geestkracht. Het zijn de robusten, physiek sterken, die meestal geschikter zijn voor lichamelijken dan voor geestelijken arbeid, en de physiek zwakkeren met een sterk, helder verstand voor wie juist de geestesarbeid geschik ter is. Het zou beter zijn, bij beroeps keuze rekening te houden met dezen be langrijken factor in iemands persoonlijken aanleg dan, zooals meestal nu gebeurt, met maatschappelijken stand en met tra ditie. Bij ieder mensch echter, hetzij hij gees telijk sterker is of physiek sterker, oefe nen geest en lichaam een onophoudelijke wisselwerking op elkaar uit. Veronderstel U wordt op een morgen wakker met hevige tandpijn, dan zal Uw stemming ook niet erg rooskleurig zijn. Dat is de invloed van een lichame lijken factor (tandpijn) op den geestes toestand. Op een anderen dag bent U lichamelijk geheel in orde, maar U bent neerslachtig over zorgen, die in U het hoofd zitten. Deze zorgelijke toestand zal al spoedig invloed op het lichaam uitoefenen, en het resultaat is vermoeidheid, zonder dat men Als er een ding is, dat het in onzen tijd „gedaan heeft", dan is het wel de school van thans met school dan bedoeld het lager onderwijs in uitgebreidsten zin van het woord. Er valt nauwelijks een terrein aan te wijzen of het zou dat der politiek moeten zijn waarop zooveel gestreden wordt. En nu bedoel ik met dit strijden niet den school strijd, zooals de meeste menschen dien ken nen, n.1. den strijd tusschen de voor- en tegenstanders van de openbare school. In een rubriek als deze kunnen we dezen strijd beter laten rusten. De strijd, door mij bedoeld, richt zich zoo wel tegen de openbare als de bijzondere school. Het is de strijd tusschen het oude en het nieuwe, tusschen de school van thans en die der toekomst. Men is het met de hui dige school niet eens, legio zijn de klachten over onderwijs en en onderwijsresultaten. De een vindt, dat er met geld gesmeten wordt, zonder nochtans er evenredige resultaten van te ontdekken, een ander vindt, dat de leerlingenschaal de oorzaak is van het slechte onderwijsresultaat en een derde oppert de meening, dat bij een geheel nieuwe inrichting, of liever gezegd bij een diep- grijpende hervorming van het onderwijs (leerstof) de uitslagen wel gunstiger zouden zijn. Daar de school er is voor het kind en voor het leven dus niet omgekeerd hebben de ouders vanzelfsprekend het recht zich in dezen strijd te mengen. Wie dit recht in twijfel meent te moeten trekken, heeft m. i. geen goede voorstelling van hetgeen de taak der school is. Een ander geval' is het, of de ouders der kinderen maar klakkeloos raak mogen oordeelen over onderwijs, onder- wijzeVs enz.! Als ouder mag ik eischen, dat mijn kind onderwijs ontvangt op de beste school, doch ik mis anderzijds het recht een school te verwerpen of te beoordeelen zonder kennis van zaken. En nu zal men mij tegenwerpen, dat het gros der ouders van deze dingen weinig begrip heeft en onver schillig staat tegenover de school. Voor velen is de school niets meer of minder dan een plaats, waar de kinderen eenige uren onder toezicht opgeborgen zijn en er daaren boven leeren rekenen, schrijven, zingen, etc. etc. Anderen daarentegen zien wel degelijk in de school iets meer dan datl vermoeiende bezigheden verricht heeft, of mischien hoofdpijn of een digestie-stoornis. Een negatieve geestestoestand werkt licha melijk meestal uit via het orgaan dat by de persoon in kwestie den minsten weer stand heeft. Daar hebben wij in één eenvou dig zinnetje de geheele geschiedenis van de z.g. functioneele stoornissen. B.v. iemand tobt over iets, en krijgt dan last van hart kloppingen. De dokter kan niets abnormaals aan het hart vinden, dat is er ook niet, het hart is zelfs heelemaal niet zwakker dan dat van den gemiddelden mensch, alleen zijn de andere organen van den persoon ver gelijkenderwijs sterker dan juist het hart, en daaruit uit de tobbende geestestoestand zich lichamelijk in de hartfunctie. Derge lijke functioneele stoornissen zijn geheel ongevaarlijk, maar buitengewono onaange naam, en kunen even ongerust maken als een werkelijk organische stoornis, aangezien een leek onmogelijk het verschil kan con- stateeren, en geneigd is om zelfs na een geruststellenden uitspraak van een dokter te denken: „ik voel het toch maar"! Aan een functioneele stoornis ligt a 11 y d een psychische oorzaak ten grondslag, zorg waarvoor men geen oplossing weer, bezwaren van welken aard ook die men niet geaccepteerd heeft, en ook geen kans ziet uit den weg te ruimen. Menigeen is er zich niet eens klaar van bewust, wat hem zoo hindert en wat eigenlijk de grondoor zaak is van die hoofdpijn, die rugpijn, of die slapeloosheid, waarom de dokter geen or ganische oorzaak vinden kan. Maar meestal vinden wij in ons hart heel goed, wat ons hindert, maar zijn zoo kort zichtig om de oogen gemakshalve te slui ten voor problemen, waarmee wij geen raad weten. Dit „gemakshalve" is zeer betrek kelijk en zeer kortstondig, want als wij het ontwijken, met onze problemen af te reke nen en op een kwaden dag den kop opste ken in den vorm van een of andere functio neele stoornis. Wij hebben een goeden raad voor hen, die met een moeilijk probleem zit ten en geen' betrouwbaren raadsman heb ben. Dat is de volgende: Schrijf het geheele geval van den aan- van af op, en tracht zorgvuldig daarbij zoo objectief mogelijk te zijn en het geval weer te geven alsof het een vreemde be trof inplaats van Uzelf. U zult zien, hoezeer dat opschrijven U al kalmeert en verlicht, het moet er eens uit, en nu U zoo gauw niemand heeft om mee te praten, geeft het al rust om de kwellende en verwarde gedachten op papier vast te leggen, hetgeen u bovendien doordringt om die gedachten zoo goed mogelijk te ordenen. Beschrijf het geval zoodanig, dat iemand, die het lezen zou en er voordien geheel onkundig van was geweest, na lezing geheel zou begrij pen waarover het ging. Dus kort en duide lijk, maar niet te kort, volledig zonder lang dradig te worden. Zoodra Uw beschrijving aan bovenge noemde eischen voldoet, zult U zien dat U het geval anders beziet, minder eenzijdig, minder hopeloos. U blijft nu niet steken in het een of ander stadium, U ziet het geheel, met oorzaak en al, van het ontstaan af. en dit is de zekerste weg om tot een oplossing te komen. Dr. JOS DE COCK. Voor de onverschilligen en de „lauwen" ligt in den door ons bedoelden schoolstrijd weinig belangwekkends. Zij bemoeien zich met deze dingen niet. „We hebben van die dingen geen verstand, laat de onderwijzers dat maar uitvechten." Dit nu is juist het geen ik betreur. De ouders moeten terdege verstand trach ten te krijgen van de problemen bij het onderwijs. Het belang hunner kinderen eischt dit. Er zullen onderwijzers zijn, die voor deze redeneering weinig gevoelen. „Laat de ouders a.u.b. zich met deze dingen niet bemoeien. Zij bemoeien zich toch reeds genoeg met ons werk!" Tegen deze redeneering zou ik de vol gende willen plaatsen: Wat doet u, onder wijzer-vader, wanneer u uw kind naar een school zendt? Blijft het u onverschillig, waar het kind naar school gaat en hoe het onder wijs ontvangt? Bemoeit u zich niet met deze dingen?" Jarenlange ervaring heeft mij geleerd, dat juist de onderwijzers en hunne echtgenooten zich wel terdege met het onderwijs aan hun kinderen bemoeiden en hun critiek op collega's niet onder stoelen en banken hiel den! Neen, ieder ouder heeft het recht zich met het onderwijs te bemoeien, maar tegelijk ook den plicht zich in deze dingen in te werken. Ik geef echter dadelijk toe, dat dit laatste vaak niet geschiedt In dergelijke gevallen mist critiek van deze ouders haar gronden. En om deze reden moet ik dan ook herhaaldelijk op deze dingen de aandacht vestigen, wanneer ouders my komen vertel len, dat zij hun kinderen naar die of die school gezonden hebben, omdat het onderwijs daar beter was. Heel vaak is me in derge lijke gevallen gebleken, dat ouders zich lie ten verblinden door schijn. „Er is een school, waarop aan schaken gedaan wordt. Iets nieuws. Het nieuwe trekt enmen zendt er zijn kinderen heen. Op een andere school heeft men weer iets anders, dat als lokmid del dienst moet doen, maar ieder weldenkend mensch begrijpt, of kan het althans begrij pen, dat dergelijke nieuwigheden slechts aar dig kunnen zijn, doch niets en dan ook niets met het onderwijs hebben te maken. Over deze dingen nu wil ik in de eerstvolgende artikelen het een en ander opmerken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 7