Rasvermenging in Nederlandsch-Indië De Brabantsche Briet van Een gevaar voor de macht van het moederland? MOHAMMEDANEN ZONDIGEN. INDO-EUROPEESCH RAS HEEFT PRACHT-KWALITEITEN. MALANG, April 1938. Een der moeilijkste vraagstukken voor alle koloniseerende mogendhe den is het vraagstuk der bloedver menging (tusschen inlandsche vrou wen en Europeanen) en de daaruit voortvloeiende gevolgen. Kort gele den las ik in Belgische dagbladen, dat ook de Belgische regeering aan dat vraagstuk in de Congo bijzondere aandacht wijdde. Door deze vermenging ontstaat een nieuw ras, dat echter in de verschillende koloniën verschillend is. Een rasvermenging tusschen Franschen en Senegaleezen bijvoorbeeld geeft natuurlijk een geheel ander resultaat dan een vermenging van Nederlanders met Javanen of Maleiërs. In een op deze wijze ontstaan nieuw ge mengd ras kan wel eens een gevaar schui len voor de macht van het moederland. In Zuid-Amerika waren het de menschen van gemengd bloed en niet de oorspronkelijke bewoners, die er een einde maakten aan het bewind van Spanjaarden en Portugeezen. Op Cuba en op de Philippijnen waren het eveneens de halfbloeden, die telkens weder tegen de Spanjaarden in opstand kwamen en daardoor aan Amerika een voorwendsel gaven tusschenbeide te komen. Door de verovering van Ethiopië staat thans ook Italië voor dat vraag stuk, hetwelk in de oudere ltaliaan- sche kolonie Libië zich niet op den voorgrond drong en wel om een goe de reden. De bewoners van Libië zijn echte Mohammedanen, in Ethiopië bestaat de bevolking uit Christenen en voor een deel niet zeer rechtge- loovige Mohammedanen. In Libië konden dan ook huwelijken van Italianen met inlandsche vrouwen zoo goed als niet voorkomen. Een Mohammedaansche vrouw mag in geen geval huwen met een niet-Mohammedaan. Hiervan uitgaande zou men tot de gevolg trekking moeten komen, dat ook in Neder- landsch-lndië ras vermen ging van Europe anen met de Mohammedaansche bevolking zich zoo goed als niet voordoet. De werkelijk heid is anders, omdat de Javanen, Soenda- neezen, Madoereezen enz. voor het allergroot ste deel, zooals ik reeds in vorige artikelen schreef, slechts in naam Mohammedanen zijn en met een rustig geweten tegen vele voorschriften van den Islam zondigen. Vergelijkingen. De Italianen hebben inzake rasvermenging in hun koloniën zeer strenge voorschriften, vrijwel een verbod uitgevaardigd. De Franschen beoefenen ten opzichte van dit vraagstuk als ten opzichte van zoovele andere, een beminnelijke slordigheid. Tusschen de politiek van Engeland en Ne derland inzake de rasvermenging en de men schen van gemengd bloed bestaat een he melsbreed verschil. De vraag dringt zich op wie van de beide landen het bij het rechte eind heeft. Ik geloof, dat het de Nederlanders zijn, ook al maken die eveneens fouten, doch een andere meening dan de mijne schijnt me evenzeer verdedigbaar. De Indo-Europeanen in F.ngelsch-Indië be- hooi'en tot „de derde klasse". Eerst zijn er de Europeanen, geboren in Europa. Tweede klasse zijn de Europeanen geboren in Indië uit Europeesche ouders. Derde klasse zijn de Indo-Europeanen (in Engelsch-Tndië Anglo- Tndiërs genoemd) en daarna komen „de in landers". Trouwt een Indo-Europeaan met een Indo-Europeeseh meisje dan zijn ook de kinderen weder Indo-Europeanen. Trouwt echter een Indo-Europeaan met een inland sche vrouw, dan worden de kinderen van zulk een huwelijk in Engelsch-Indië weder als inlanders beschouwd. Indo-Europeanen staan gelijk met Europeanen. Tn Nederlandsch-Tndië. staan de In do Europeanen volkomen gelijk met Europeanen. De wettige kinderen van Europeanen volgen er den stand van den vader. En dit geldt tot in het oneindige. Een Europeaan verwekt bijvoor beeld een wettigen zoon bij een in landsche vrouw. Deze zoon is dus In do-Europeaan, wordt in alle opzich ten gelijk gesteld met een in Europa geboren Europeaan. Terwijl deze zoon nog zeer jong is, sterft de vader of hij verlaat zijn vrouw, die dan gewoonlijk met haar zoon terugkeert in de kampong (inlandsch dorp). De zoon groeit daar op tusschen inland sche kinderen, wordt zelf bijna weder in lander, doch blijft volgens de wet Indo-Eu ropeaan. Deze zoon trouwt in de kampong met een inlandsche vrouw, doch de kin deren uit dit huwelijk worden wat de vader was: Indo-Europeaan. De mannelijke klein kinderen van den Europeaan, die bij een inlandsche een zoon wekte, trouwen weder met inlandsche vrouwen en ook hun kin deren zijn weder „Indo-Europeanen". Er loopen dus in Nederlandsch-Tndië Tndo- F.uropeanen rond, die slechts enkele druppels Europeesch bloed in zich hebben en heel vaak niet meer te onderscheiden zijn van Javanen, Maleiers of een ander Indisch ras. 7e zijn meestal even donker van huidskleur als de inlanders, al is het wel merkwaar dig, dat soms na vele geslachten onder deze inlandsche Indo Europeanen plotseling weer een blanke en zclls een blonde opduikt, Een andere variatie. In Nederlandsch-Indië bestaan nog andere rasvermengingen. Er zijn Europeanen, die er trouwen met Chinecsche vrouwen, wat natuurlijk weder een andere variatie geeft. Deze Chineesche vrouwen stammen dan ge woonlijk van Chioeesche families, die reeds langen tijd in Nederlandsch-Indië zijn ge vestigd. Ook de kinderen van Europeanen met Ja- vaansche, Maleische, Soendaneesche, Ma- doereesche, Amboineesche vrouwen enz., wij ken onderling weder van elkander af. CULTUUR-ARBEID IN JAPAN. De Japansche regeering heeft 80.000 jonge mannen en vrouwen gemobiliseerd om het land te cultiveeren. Links ziet men jonge mannen aan het werk op den akker, rechts eenige meisjes-deelneemsters aan den grooten nationalen arbeid. Op den Javaanschen akker. In het Nederlandsch-Indische leger dienen enkele Surinamers, menschen, afkomstig uit Nederlandsch-West-Indië, die zoo zwart zijn als negers, hoewel hun gelaatstrekken niet het negertype vertoonen. Deze Surinamers worden beschouwd als Nederlanders. Uit hun huwelijken met Javaansche, Madoereesche enz. vrouwen, spruiten de merkwaardigste variaties, die ook tientallen jaren hier ver toevende Nederlanders in verwarring kun nen brengen. De Indo-Europeanen vormen over het algemeen een zeer schoon ras, vooral deze Indo-Europeanen, die regelrecht van een Europeeschen vader stammen. Heel dikwijls ne men ze van het inlandsche bloed van moederszijde deugden en gebre ken mede. Een van hun deugden is gewoonlijk, dat zij goed van hu meur en aangenaam in den omgang zijn. De ondeugd van 't inlandsche bloed, die ze vaak vertoonen, is een zekere Oostersche laksheid, een ge brek aan energie. Hierop bestaan echter zeer vele uitzon deringen en zelfs is het al voorgekomen, dat een Indo-Europeaan opperbevelhebber van het Nederlandsch-Indische leger was. Ook onder de hoogere bestuursambtenaren bevinden zich vele Indo-Europeanen, die zich uit den aard der zaak volkomen bij de Nederlandsche aansluiten. Hoe blanker, hoe voornamer. De Indo-Europeanen kennen onder elkan der weder vele klassen, die men min of meer kan afmeten naar de huidskleur. Hoe blanker een Indo-Europeaan is, hoe voor namer hij zich waant. Over het algemeen gevoelt de inlander veel minder sympathie voor den Indo-Eu ropeaan, dan voor den echten „blanda" (Ne derlander). In de maanden, dat ik in Ne derlandsch-Indië vertoef heb ik enkele ma len op een onhebbelijke, ruwe manier zien optreden tegen inlanders en steeds waren het Indo Europeanen, die zich hieraan schuldig maakten, waarmede ik natuurlijk niet wil zeggen, dat nimmer een echte Eu ropeaan onhebbelijk en ruw is tegenover een inlander, doch dit komt toch zeer wei nig voor. Eigenaardig is het, dat de Indo-Europea nen er niet in zijn geslaagd een handeldrij- venden middenstand te vormen. Evenals de inlanders kunnen ze slecht met geld om gaan. Het gevolg is, dat er zeer weinig In- do-Europeanen een zaak drijven. De betere winkelstand in Nederlandsch-Indië wordt voornamelijk gevormd door Chineezen, Ara bieren en enkele Europeanen. De automo biel-ondernemingen bij voorbeeld zijn bijna alle in handen van Chineezen. Inladers en Indo-Europeanen in den beteren handeldrij- venden middenstand zijn zeer zeldzaam. De „vaderlandsloozen". Door de plaats, welke de Engelschen toe wijzen aan de Indo-Europeanen in Engelsch Indië, worden dezen zooiets als „vaderlands loozen". Geen Indo-Europeaan maakt er kans op een hooge bestuurspost; geen In do-Europeaan wordt er officier in het le ger. Een Engelsch officier, die zou huwen met een Indo-Europeeseh meisje, plaatst zich daardoor buiten zijn eigen gemeen schap en kan zijn functie niet meer blijven vervullen. De Indo-Europeaan behoort in Engelsch- Indië niet meer tot de Europeesche gemeen schap, maar evenmin tot de inlandsche ge meenschap. Zijn positie is zeer moeilijk. In Nederlandsch-Indië staan voor de In- do-Europeanen alle posten open. Er zijn Indo-Europeesche officieren, Indo-Europee- sclie rechters, Indo-Europeesche hooge be stuursambtenaren. Huwelijken tusschen vol bloed-Europeanen en Indo-Europeesche meisjes komen herhaaldelijk voor. In Engelsch-Indië zoeken de Indo-Euro peanen daarom noodgedwongen in den daar woedenden politieken strijd aanslui ting bij de inlandsche bevolking, die hen echter met wantrouwen blijft beschouwen. Deze Indo-Europeanen in Engelsch-Indië worden door de Engelschen aangezien en behandeld als een soort inlanders; door de inlanders daarentegen als een soort En gelschen. In Nederlandsch-Indië zoekt de Indo- Europeaan over het algemeen geen aan sluiting bij de inlanders, op wie hu uit de hoogte neerziet, ook al heeft hijzelf mis schien tachtig ten honderd Indisch bloed in de aderen. De Indo-Europeanen in Neder- landsch-Indië beseffen zeer goed, dat hun bevoorrechte positie voor hen verloren zou gaan vanaf het oogenblik, dat een inlandsche re geering de macht in handen zou nemen (waarop echter voor afzien bare tijden niet de minste kans be staat). De Indo-Europeanen in Nederlandsch-In dië hebben getracht ?ooiets als een eigen politieke partij op te richten en gevormd is een Indo-Europeesche vereeniging, waar van echter zeer vele en van de beste In do-Europeanen geen deel uitmaken. Van eenige beteekenis is deze beweging niet. In elk geval is het lot der Indo-Europea nen in Nederlandsch-Indië oneindig beter dan in Engelsch-Indië en men vindt er niet een ongelukkig Indo-Europeeseh pro letariaat, zooals men dat bij voorbeeld te Calcutta aantreft. J. K. BR EDEORDE. Ulvenhout, 21 April 1938. Amico, Zaterdagmiddag 'n week voor Paasch, als wij sjuust aan tafel zaten, nada 'k thuis- gerejen was mee den groentenwagel, kwam den Fielp nog efkens nen krentenmik-veur- len-Zondag aanreiken. Jahoe is dat? Den krentenmik is be stemd veur den Zon dag, dus „gooit den Fielp 'm 's Zaterdags in z'n tweede baksel!" lijk ie dat noemt, „dan ebben de klanten den Zondagschen mik zoo vorsch meugelijk!" Al dus den Fielp, die z'n klantjes geren vast houdt en wat veur ze overheeft! Wat dan toch altjj nog 't groote geheim is, amico, ook in deuze kwaje tijen, om oew zaken loopende te houwen! Daar wordt teugenwoordig veul mee de pet naar gegooid naar deus „geheim". Klanten zijn dikkels „veurwerpen-waaruit-ge- perst-mot-worden". Zooveul als kan! En aan gezien klanten gin veurwerpen zijn, maar den kende wezens, loopen veul zaken falikant! En dat geldt zoowel veur den bakker, als veur den boekenschrijver. Veur den kleermaker als veur den componist. Veur den verver als veur den kunstschilder! Brood en boeken die hun „gewicht" nie heb ben, houwen gin klanten! Costuums en muziek stukken, die niemand passen, houwen gin klan ten. Verf- en schilderwerk, dat mee 'nen heel groffen kwast werd gedaan, houdt gin klan ten! Allemaal waarheden als palen-boven-wa- ter, maar... als den verver drie maanden weg is, komt den ouwen verf weer deur den nuuwe! Als oe 'n „nieuw" muziekstuk wordt aange kondigd, kunt ge 't na de eerste drie maten al mee-neuriën..., den ouwen verf schijnt er su biet deur! En de meeste nieuwe boeken en schilderijen „doen" 't alleen maar af, mee 'nen mooien kaft of lijst, lyk 'n kwaai krentenbrood, waarbij de krenten alleen maar aan den bui tenkant dtten! Ik zeg: allemaal waarheden als palen-boven- water, maar die toch nie gezien worden. Da's óók... „malaise". Malaise in: volwassen ernst! Den optimist zou kunnen zeggen: „hoogcon junctuur in oppervlakkigheid". Muzikaal ge redeneerd leven wij in 'n tij van potpourri's en arrangementen... opveegsel, amico! 'Nen wals van Strauss ver-hotjazzen is nie veul meer, dan 'nen gouwen horloge „bewerken", „arrangeeren" mee hamer en nijptang! 't Is rinnewatie. 't Is baldadigheid, 't Iskwajongensvermaak, kattekwaad! En mee zulkenarbeid" van inférieursten aard, probeert men den kost te verdienen. Amico. dat gaat nie laang goed. De klanten zyn denkende wezcnsl Mee 't leveren van zulke waar, gaan de zaken op de flesch. De schilderkunst-mee-den groffen-kwast, dat moderne gesaus, is dan ook al failliet! Zóó failliet, dat de „beste klanten", de modern-aangelegde critici, die vroeger pap lusten van dieën saus, 'm nou nie meer kunnen zien, lot staan: „innemen.'1 Ja 't Menschdom gaat langzaamaan weer tot bezinning komen. En als we ge spaard meugen blijven veur 'nen tweeden weareldoorlog 't ziet er vandaag iets gun stiger uit, nou den Volkenbond op apegapen ligt, dan zullen we over 25 jaar vooruit gang misschien weer zoo wijd zijn als vóór 1914...! We hadden toen wel gin vliegmachi nes, radio en stofzuigers, maar evenmin had den we stikgassen en bommenkelders noodig. Evenmin hadden we de zangkunst van Pop- peye the Sailerman te deurstaan, evenmin hadden we dienstmeiden tekort en onderwij- zersteveul. We hadden mee minder ketterij èn Godsdienstwaanzin van doen, we hadden meer evenwicht in 't leven. Allee, amico, wistte gij dat allemaal al Man, doe niet zoo eigenwijs! Iederéén weet 't! Zelfs... ministers, die in teugenstel ling mee die wetenschap regeeren. Zelfs kla gende zakenlui, die mee de pet gooien naar de klanten. zelfs... potpourrif..brikanten en „arrangeurs", die zóó weinig respect hebben veur eigen arbeid, dat ze als muzikale clowns op de podiums staan! Aan 't publiek veurge- steld mee vuile dubbelzinnighedens deur... nouja, 'nen Jan Ongeluk, die duiten slaat uit z'nen huwelijksmisère. En daarmee zo'n „succes" oogst bij Jan Boezeroen en Bet Baaienrok. En...bij de Boezeroenen en Baaien rokken naar den geest natuurlijk! Maar, Sodepetat! wat ben 'k wijd uit m'nen koers gesukkeld, mee dieën Fielp z'nen verschen krentenmik. Allee, we zullen 'ns naar 'm veromkee- r»n! Hij kan daar nie tot Pinksteren bljjven staan, mee z'n brooike en z'n goeie bedoe- lings! Lijk ik zee: ik was goed-en-wel verom mee den zwaren, Zaterdagschen wagel en ik zat 'm, mee Trui en Dré III 'n handje te geven aan den peestamp, 't Is altyd nog weer veur winterkost Als den Fielp daar zoo al 'n tijdje had ge staan, zonder ie veul „asem" gekregen had, m'ner. peestamp interesseerde me op dieën oogenblik meer dan den Fielp, dan vroeg ik zoo, tusschen twee happen in: „druk?" Dat woordeke was best gevonden! Want nou had den Fielp de kans 'n heel vertelsel te doen, waarbij ik 'm nie in de reden hoefde te vallen, docht me. ..Druk? Wa za 'k zeggen. Dré? Daar is haltij van halles te schaften, man! Net as nou, nou 't Nationaal Concours weer veur de poort staat. Wanneer valt dat van 't jaar vroeg Trui. ..Zondag, 1 Mei", zee den Fielp: schoonen datum, ee?" „Wa's da veur 'm concours?" vroeg den kleinen Dré. „Iepiek", gaf den Fielp ten antwoord! „So de mae rel!" riep den kleine, die vergat te eten. „Hier in Ulvenhout Fielp? Tuurlijk! Hulvenout hekselsior! Rijde gij niet mee, Dréke? Hopa is toch ok lid van de Hul- venoutsche Rijvereeniging!" Nou, dat was nie teugen 'nen doove gezeed. Stijf beef ie zitten, mee z'nen vurk in d'hoogte. En z'n zwart' oogskes vlogen van den Fielp naar mij. „Daar komt niks van in, snotneus!" was Trui me gaauw vóór. „Neeë, we zullen jou den nek laten breken! Dat mot nog vijftien jaar worden...! Ge zijt ten goeie uit oew hobbel- pèèrd!" „En ik zou nie weten wat er teugen was!" viel ik Trui pootig in de rede. Hij zat al mee z'n drie jaren te peerd en 't is 'nen ruiter als ze'r bij de veld weinig hebben! Wat zegde gij er van, Fielp?" „Ja hoch hoch, wa zal ik er van zeggen, Dré? Teugen is er niks. Maare... Trui is er ok nog, zegnouweigens!" „Maar net zoo goed als Trui, kan ik oe óók den bons geven als bakker", waarschuwde-n-ik 'm. „Dén mot ie maar meerijen ok' zuchtte den Fielp. En toen smeet ie z'nen krentenmik 'n bietje driftig op de tafel, bekans in den pot mee peestamp. Nouja dan was er nog ginnen stamp mee krenten! Maar toen is Trui efkens van leer getrokken amico! Ik was één stuk onverstand, dat los liep op twee beenen. Den Fielp 'nen flapdrol, van 't soort zooals den wind waait, zoo waait m'n jaske terwijl den kleinen Dré óok nog efkens 'n veeg uit de pan meekreeg. Ge wit, als Trui eenmaal aan den schoonmaak trekt, dan blijft er niks overènd staan! Afijn, daar zijn nóg 'n paar woorden ge vallen en toen nog 'n paar, mee zo'n bui drup pelt 't altij 'n bietje na, maar op den oogen blik is Triui bezig om veur Dré n 'n maje- fiek jockeyy-costumeke te maken. Want ze staat nou op 't standpunt: als 't dan mot, dan mot ,t, maar centen zal 't me nie meu gen kosten! Nouja, amico, da's 'n soortement vaneervol-terugtrekken, want 't costumeke wordt nou natuurlijk veul duurder en ten tweede: Trui heeft nou stiekum plazier ge kregen in 't meerijen van den kleinen Dré! Ochja, ze moest efkens aan 't gedacht wen nen, ee. 't Vrouwvolk wil de jong altij geren kleinhouwen en 't mansvolk houdt van op schieten! D.w.z. als 't goed is! 'k Heb 't ook wel 'ns andersom meegemaakt, maar dan deugt er niks van! Moeders, die snotpieken van zestien jaren aanklejen en behandelen lijk volwassen, die „moeders" vertrouw ik nie. Maar daarover misschien nog wel 'ns 'nen anderen keer. Ook is er wel 'n bietje eigenbelang by, bij Trui! Ik heb heur gezeed: „Trui, als den brak goed traint en 'n behoorlijke kans maakt op 'n goeie kans aan den finsh, dan vraag ik onzen Dré en Wieske om over te komen den eersten Mei. Wijf, wat zal ons schoondoch- terke, wat zal ons Wieske fier zijn, als heu- ren jongen, in 'n kwiek ruitercostumeke aan den start verschijnt, mee 'n groot nommer op z'nen rug en éen, twee of drie wordt in den cours! Me dunkt, ik hoor d'r hartje al kloppen!" Den gemeensten duvel uit de hel had gin schoondere smoes in Trui d'r ooren kunnen blazen, als ik mee die woorden dee, amico! 'k Zag zooiets in heur donker's ooge» blin ken, 'k zag heur lippen 'n bietje droog wor den, ik zag afijn ik zag van alles. Kleinig- hedens, die me veertig jaar gelejen in lichter laaie zetten! „Maar ik gaai ok kijken!" zee ze, 'n bietje heesch. „Wat dochte dan, Toeteletoeris Dat we jou thuislieten? Gij zet oewen Zondagschen poffer op, ge trekt oew beste spullen aan en al oew goud en wij gaan met onzen Dré en ons Wieske naar de renbaan op 't Hoogsteen, in de wei van Bartels. Nou, amico, ik kan oe nou al zeggen: man en peerd trainen zooveul als 't kan. 'k Heb 'n goei, 'n prima beest, 't is pas drie jaren oud en 'k heb 'nen ruiter...! Sodejuu! Ik heb 'm nie veur niks mee z'n drie jaren te peerd gezet! In ons eigen wei hebben we enkele hinder^ nissen getimmerd en gegraven, geregeld ma ken we ze wat hooger en brejer en den Dré springt er nie over..., hij zweeft er over- henen.' s Nachts droomt ie van den cours. 's-Mer- gens, bij 't ontbijt spreekt ie van den cours. s-Middags traint ie veur den cours. Teugen den avond traint ie Bles! Heel z'n leventje is gericht op den cours! Allee da's ook trai ning. Da's training van 't zielement. Hij rijdt in de Ulvenhoutsche kleuren, groen wit. En d andere boeren zullen van goeie stal len motten komen, willen ze Dré III partij geven! Déa weet ik al! 'k Heb eigens die coursen meegerejen in m'nen tijd, ik wéét wat 'm te wachten staat...! Vandaag hebben we Bles gewogen daar mot nog wat af, maar dat kan 'k Dré III wel overlaten! Ook heb ik stiekum 'n paar sjieke rijlaarzen veur m gekocht in stad. Zwarten lak, sporen als zuiver! Ja, stiekum. Die mag Trui pas zien als ze langs de lijn staat den eersten Mei! En z'n costumeke, daar zal ik den Guust nog ns naar laten kijken. Onzen barbier. Hij is wel nie véul kleermaker, maar hy brengt er toch meer van terecht dan Trui. De broek gaat toch in de leerzen en de bloes nou a s den Guust 'n colbertjaske maakt, bloest 1 al' dus dat komt ook veur malkaar! 'n Rij- zwipke had ik nog van m'n eigen en de joc- eypët mot overtrokken worden in de groen- wr' beuren. En hij rijdt onder den naam ..Dré III". Allicht! Wa gy? Over veertien dagen, amico, dan is 't zoo- wyd en ik beloof oe 'n uitgebreid verslag, tti u Nat'onale Concours Hippique te venhout op Zondag 1 Mei a.s. Als gij nog inschrijvers kent, geef ze maar op, horre! 'k Ben veur m'n baaske nie bang. Neeë, van den Vic nog niks gehoord, maar dat kan natuurlijk nog nie! 1 Ennigste wat in die zaak gebeurd is heb stillekes de patronen uit den Jaan z'n "andkanon genomen, zooda'k ginnen angst oef te hebben veur dieën eenzamen Herman, lifh, schoot Janus toch wel mis, maar •■ik heb 't zekere veur 't onzekere genomen! En nou schei 'k eraf. Veul groeten van Trui, Groen-Wit en gin norke minder van oewen t.a.v. Dré.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 12