Rasvermenging in
Nederlandsch-Indië
De Brabantsche Briet
van
Een gevaar voor de macht van het moederland?
MOHAMMEDANEN ZONDIGEN.
INDO-EUROPEESCH RAS HEEFT
PRACHT-KWALITEITEN.
MALANG, April 1938.
Een der moeilijkste vraagstukken
voor alle koloniseerende mogendhe
den is het vraagstuk der bloedver
menging (tusschen inlandsche vrou
wen en Europeanen) en de daaruit
voortvloeiende gevolgen. Kort gele
den las ik in Belgische dagbladen,
dat ook de Belgische regeering aan
dat vraagstuk in de Congo bijzondere
aandacht wijdde.
Door deze vermenging ontstaat een nieuw
ras, dat echter in de verschillende koloniën
verschillend is. Een rasvermenging tusschen
Franschen en Senegaleezen bijvoorbeeld
geeft natuurlijk een geheel ander resultaat
dan een vermenging van Nederlanders met
Javanen of Maleiërs.
In een op deze wijze ontstaan nieuw ge
mengd ras kan wel eens een gevaar schui
len voor de macht van het moederland. In
Zuid-Amerika waren het de menschen van
gemengd bloed en niet de oorspronkelijke
bewoners, die er een einde maakten aan het
bewind van Spanjaarden en Portugeezen.
Op Cuba en op de Philippijnen waren het
eveneens de halfbloeden, die telkens weder
tegen de Spanjaarden in opstand kwamen
en daardoor aan Amerika een voorwendsel
gaven tusschenbeide te komen.
Door de verovering van Ethiopië
staat thans ook Italië voor dat vraag
stuk, hetwelk in de oudere ltaliaan-
sche kolonie Libië zich niet op den
voorgrond drong en wel om een goe
de reden. De bewoners van Libië zijn
echte Mohammedanen, in Ethiopië
bestaat de bevolking uit Christenen
en voor een deel niet zeer rechtge-
loovige Mohammedanen.
In Libië konden dan ook huwelijken van
Italianen met inlandsche vrouwen zoo goed
als niet voorkomen. Een Mohammedaansche
vrouw mag in geen geval huwen met een
niet-Mohammedaan.
Hiervan uitgaande zou men tot de gevolg
trekking moeten komen, dat ook in Neder-
landsch-lndië ras vermen ging van Europe
anen met de Mohammedaansche bevolking
zich zoo goed als niet voordoet. De werkelijk
heid is anders, omdat de Javanen, Soenda-
neezen, Madoereezen enz. voor het allergroot
ste deel, zooals ik reeds in vorige artikelen
schreef, slechts in naam Mohammedanen
zijn en met een rustig geweten tegen vele
voorschriften van den Islam zondigen.
Vergelijkingen.
De Italianen hebben inzake rasvermenging
in hun koloniën zeer strenge voorschriften,
vrijwel een verbod uitgevaardigd.
De Franschen beoefenen ten opzichte van
dit vraagstuk als ten opzichte van zoovele
andere, een beminnelijke slordigheid.
Tusschen de politiek van Engeland en Ne
derland inzake de rasvermenging en de men
schen van gemengd bloed bestaat een he
melsbreed verschil. De vraag dringt zich op
wie van de beide landen het bij het rechte
eind heeft. Ik geloof, dat het de Nederlanders
zijn, ook al maken die eveneens fouten, doch
een andere meening dan de mijne schijnt
me evenzeer verdedigbaar.
De Indo-Europeanen in F.ngelsch-Indië be-
hooi'en tot „de derde klasse". Eerst zijn er
de Europeanen, geboren in Europa. Tweede
klasse zijn de Europeanen geboren in Indië
uit Europeesche ouders. Derde klasse zijn de
Indo-Europeanen (in Engelsch-Tndië Anglo-
Tndiërs genoemd) en daarna komen „de in
landers". Trouwt een Indo-Europeaan met
een Indo-Europeeseh meisje dan zijn ook de
kinderen weder Indo-Europeanen. Trouwt
echter een Indo-Europeaan met een inland
sche vrouw, dan worden de kinderen van
zulk een huwelijk in Engelsch-Indië weder
als inlanders beschouwd.
Indo-Europeanen staan gelijk met
Europeanen.
Tn Nederlandsch-Tndië. staan de In
do Europeanen volkomen gelijk met
Europeanen. De wettige kinderen
van Europeanen volgen er den stand
van den vader. En dit geldt tot in het
oneindige.
Een Europeaan verwekt bijvoor
beeld een wettigen zoon bij een in
landsche vrouw. Deze zoon is dus In
do-Europeaan, wordt in alle opzich
ten gelijk gesteld met een in Europa
geboren Europeaan.
Terwijl deze zoon nog zeer jong is, sterft
de vader of hij verlaat zijn vrouw, die dan
gewoonlijk met haar zoon terugkeert in de
kampong (inlandsch dorp).
De zoon groeit daar op tusschen inland
sche kinderen, wordt zelf bijna weder in
lander, doch blijft volgens de wet Indo-Eu
ropeaan. Deze zoon trouwt in de kampong
met een inlandsche vrouw, doch de kin
deren uit dit huwelijk worden wat de vader
was: Indo-Europeaan. De mannelijke klein
kinderen van den Europeaan, die bij een
inlandsche een zoon wekte, trouwen weder
met inlandsche vrouwen en ook hun kin
deren zijn weder „Indo-Europeanen".
Er loopen dus in Nederlandsch-Tndië Tndo-
F.uropeanen rond, die slechts enkele druppels
Europeesch bloed in zich hebben en heel
vaak niet meer te onderscheiden zijn van
Javanen, Maleiers of een ander Indisch ras.
7e zijn meestal even donker van huidskleur
als de inlanders, al is het wel merkwaar
dig, dat soms na vele geslachten onder deze
inlandsche Indo Europeanen plotseling weer
een blanke en zclls een blonde opduikt,
Een andere variatie.
In Nederlandsch-Indië bestaan nog andere
rasvermengingen. Er zijn Europeanen, die
er trouwen met Chinecsche vrouwen, wat
natuurlijk weder een andere variatie geeft.
Deze Chineesche vrouwen stammen dan ge
woonlijk van Chioeesche families, die reeds
langen tijd in Nederlandsch-Indië zijn ge
vestigd.
Ook de kinderen van Europeanen met Ja-
vaansche, Maleische, Soendaneesche, Ma-
doereesche, Amboineesche vrouwen enz., wij
ken onderling weder van elkander af.
CULTUUR-ARBEID IN JAPAN. De Japansche regeering heeft 80.000 jonge mannen en vrouwen gemobiliseerd om het
land te cultiveeren. Links ziet men jonge mannen aan het werk op den akker, rechts eenige meisjes-deelneemsters aan
den grooten nationalen arbeid.
Op den Javaanschen akker.
In het Nederlandsch-Indische leger dienen
enkele Surinamers, menschen, afkomstig uit
Nederlandsch-West-Indië, die zoo zwart zijn
als negers, hoewel hun gelaatstrekken niet
het negertype vertoonen. Deze Surinamers
worden beschouwd als Nederlanders. Uit hun
huwelijken met Javaansche, Madoereesche
enz. vrouwen, spruiten de merkwaardigste
variaties, die ook tientallen jaren hier ver
toevende Nederlanders in verwarring kun
nen brengen.
De Indo-Europeanen vormen over
het algemeen een zeer schoon ras,
vooral deze Indo-Europeanen, die
regelrecht van een Europeeschen
vader stammen. Heel dikwijls ne
men ze van het inlandsche bloed
van moederszijde deugden en gebre
ken mede. Een van hun deugden is
gewoonlijk, dat zij goed van hu
meur en aangenaam in den omgang
zijn. De ondeugd van 't inlandsche
bloed, die ze vaak vertoonen, is een
zekere Oostersche laksheid, een ge
brek aan energie.
Hierop bestaan echter zeer vele uitzon
deringen en zelfs is het al voorgekomen,
dat een Indo-Europeaan opperbevelhebber
van het Nederlandsch-Indische leger was.
Ook onder de hoogere bestuursambtenaren
bevinden zich vele Indo-Europeanen, die
zich uit den aard der zaak volkomen bij de
Nederlandsche aansluiten.
Hoe blanker, hoe voornamer.
De Indo-Europeanen kennen onder elkan
der weder vele klassen, die men min of
meer kan afmeten naar de huidskleur. Hoe
blanker een Indo-Europeaan is, hoe voor
namer hij zich waant.
Over het algemeen gevoelt de inlander
veel minder sympathie voor den Indo-Eu
ropeaan, dan voor den echten „blanda" (Ne
derlander). In de maanden, dat ik in Ne
derlandsch-Indië vertoef heb ik enkele ma
len op een onhebbelijke, ruwe manier zien
optreden tegen inlanders en steeds waren
het Indo Europeanen, die zich hieraan
schuldig maakten, waarmede ik natuurlijk
niet wil zeggen, dat nimmer een echte Eu
ropeaan onhebbelijk en ruw is tegenover
een inlander, doch dit komt toch zeer wei
nig voor.
Eigenaardig is het, dat de Indo-Europea
nen er niet in zijn geslaagd een handeldrij-
venden middenstand te vormen. Evenals de
inlanders kunnen ze slecht met geld om
gaan. Het gevolg is, dat er zeer weinig In-
do-Europeanen een zaak drijven. De betere
winkelstand in Nederlandsch-Indië wordt
voornamelijk gevormd door Chineezen, Ara
bieren en enkele Europeanen. De automo
biel-ondernemingen bij voorbeeld zijn bijna
alle in handen van Chineezen. Inladers en
Indo-Europeanen in den beteren handeldrij-
venden middenstand zijn zeer zeldzaam.
De „vaderlandsloozen".
Door de plaats, welke de Engelschen toe
wijzen aan de Indo-Europeanen in Engelsch
Indië, worden dezen zooiets als „vaderlands
loozen". Geen Indo-Europeaan maakt er
kans op een hooge bestuurspost; geen In
do-Europeaan wordt er officier in het le
ger. Een Engelsch officier, die zou huwen
met een Indo-Europeeseh meisje, plaatst
zich daardoor buiten zijn eigen gemeen
schap en kan zijn functie niet meer blijven
vervullen.
De Indo-Europeaan behoort in Engelsch-
Indië niet meer tot de Europeesche gemeen
schap, maar evenmin tot de inlandsche ge
meenschap. Zijn positie is zeer moeilijk.
In Nederlandsch-Indië staan voor de In-
do-Europeanen alle posten open. Er zijn
Indo-Europeesche officieren, Indo-Europee-
sclie rechters, Indo-Europeesche hooge be
stuursambtenaren. Huwelijken tusschen vol
bloed-Europeanen en Indo-Europeesche
meisjes komen herhaaldelijk voor.
In Engelsch-Indië zoeken de Indo-Euro
peanen daarom noodgedwongen in den
daar woedenden politieken strijd aanslui
ting bij de inlandsche bevolking, die hen
echter met wantrouwen blijft beschouwen.
Deze Indo-Europeanen in Engelsch-Indië
worden door de Engelschen aangezien en
behandeld als een soort inlanders; door
de inlanders daarentegen als een soort En
gelschen.
In Nederlandsch-Indië zoekt de Indo-
Europeaan over het algemeen geen aan
sluiting bij de inlanders, op wie hu uit de
hoogte neerziet, ook al heeft hijzelf mis
schien tachtig ten honderd Indisch bloed in
de aderen.
De Indo-Europeanen in Neder-
landsch-Indië beseffen zeer goed,
dat hun bevoorrechte positie voor
hen verloren zou gaan vanaf het
oogenblik, dat een inlandsche re
geering de macht in handen zou
nemen (waarop echter voor afzien
bare tijden niet de minste kans be
staat).
De Indo-Europeanen in Nederlandsch-In
dië hebben getracht ?ooiets als een eigen
politieke partij op te richten en gevormd
is een Indo-Europeesche vereeniging, waar
van echter zeer vele en van de beste In
do-Europeanen geen deel uitmaken. Van
eenige beteekenis is deze beweging niet.
In elk geval is het lot der Indo-Europea
nen in Nederlandsch-Indië oneindig beter
dan in Engelsch-Indië en men vindt er
niet een ongelukkig Indo-Europeeseh pro
letariaat, zooals men dat bij voorbeeld te
Calcutta aantreft.
J. K. BR EDEORDE.
Ulvenhout, 21 April 1938.
Amico,
Zaterdagmiddag 'n
week voor Paasch, als
wij sjuust aan tafel
zaten, nada 'k thuis-
gerejen was mee den
groentenwagel, kwam
den Fielp nog efkens
nen krentenmik-veur-
len-Zondag aanreiken.
Jahoe is dat? Den
krentenmik is be
stemd veur den Zon
dag, dus „gooit den
Fielp 'm 's Zaterdags
in z'n tweede baksel!"
lijk ie dat noemt, „dan ebben de klanten den
Zondagschen mik zoo vorsch meugelijk!" Al
dus den Fielp, die z'n klantjes geren vast
houdt en wat veur ze overheeft! Wat dan
toch altjj nog 't groote geheim is, amico, ook
in deuze kwaje tijen, om oew zaken loopende
te houwen! Daar wordt teugenwoordig veul
mee de pet naar gegooid naar deus „geheim".
Klanten zijn dikkels „veurwerpen-waaruit-ge-
perst-mot-worden". Zooveul als kan! En aan
gezien klanten gin veurwerpen zijn, maar den
kende wezens, loopen veul zaken falikant!
En dat geldt zoowel veur den bakker, als
veur den boekenschrijver. Veur den kleermaker
als veur den componist. Veur den verver als
veur den kunstschilder!
Brood en boeken die hun „gewicht" nie heb
ben, houwen gin klanten! Costuums en muziek
stukken, die niemand passen, houwen gin klan
ten. Verf- en schilderwerk, dat mee 'nen heel
groffen kwast werd gedaan, houdt gin klan
ten! Allemaal waarheden als palen-boven-wa-
ter, maar... als den verver drie maanden weg
is, komt den ouwen verf weer deur den nuuwe!
Als oe 'n „nieuw" muziekstuk wordt aange
kondigd, kunt ge 't na de eerste drie maten al
mee-neuriën..., den ouwen verf schijnt er su
biet deur! En de meeste nieuwe boeken en
schilderijen „doen" 't alleen maar af, mee 'nen
mooien kaft of lijst, lyk 'n kwaai krentenbrood,
waarbij de krenten alleen maar aan den bui
tenkant dtten!
Ik zeg: allemaal waarheden als palen-boven-
water, maar die toch nie gezien worden. Da's
óók... „malaise". Malaise in: volwassen ernst!
Den optimist zou kunnen zeggen: „hoogcon
junctuur in oppervlakkigheid". Muzikaal ge
redeneerd leven wij in 'n tij van potpourri's en
arrangementen... opveegsel, amico! 'Nen
wals van Strauss ver-hotjazzen is nie veul
meer, dan 'nen gouwen horloge „bewerken",
„arrangeeren" mee hamer en nijptang!
't Is rinnewatie. 't Is baldadigheid,
't Iskwajongensvermaak, kattekwaad!
En mee zulkenarbeid" van inférieursten
aard, probeert men den kost te verdienen.
Amico. dat gaat nie laang goed. De klanten
zyn denkende wezcnsl
Mee 't leveren van zulke waar, gaan de
zaken op de flesch. De schilderkunst-mee-den
groffen-kwast, dat moderne gesaus, is dan
ook al failliet! Zóó failliet, dat de „beste
klanten", de modern-aangelegde critici, die
vroeger pap lusten van dieën saus, 'm nou
nie meer kunnen zien, lot staan: „innemen.'1
Ja 't Menschdom gaat langzaamaan
weer tot bezinning komen. En als we ge
spaard meugen blijven veur 'nen tweeden
weareldoorlog 't ziet er vandaag iets gun
stiger uit, nou den Volkenbond op apegapen
ligt, dan zullen we over 25 jaar vooruit
gang misschien weer zoo wijd zijn als vóór
1914...! We hadden toen wel gin vliegmachi
nes, radio en stofzuigers, maar evenmin had
den we stikgassen en bommenkelders noodig.
Evenmin hadden we de zangkunst van Pop-
peye the Sailerman te deurstaan, evenmin
hadden we dienstmeiden tekort en onderwij-
zersteveul. We hadden mee minder ketterij
èn Godsdienstwaanzin van doen, we hadden
meer evenwicht in 't leven.
Allee, amico, wistte gij dat allemaal al
Man, doe niet zoo eigenwijs! Iederéén
weet 't! Zelfs... ministers, die in teugenstel
ling mee die wetenschap regeeren. Zelfs kla
gende zakenlui, die mee de pet gooien naar
de klanten. zelfs... potpourrif..brikanten en
„arrangeurs", die zóó weinig respect hebben
veur eigen arbeid, dat ze als muzikale clowns
op de podiums staan! Aan 't publiek veurge-
steld mee vuile dubbelzinnighedens deur...
nouja, 'nen Jan Ongeluk, die duiten slaat uit
z'nen huwelijksmisère. En daarmee zo'n
„succes" oogst bij Jan Boezeroen en Bet
Baaienrok. En...bij de Boezeroenen en Baaien
rokken naar den geest natuurlijk!
Maar, Sodepetat! wat ben 'k wijd uit
m'nen koers gesukkeld, mee dieën Fielp
z'nen verschen krentenmik.
Allee, we zullen 'ns naar 'm veromkee-
r»n! Hij kan daar nie tot Pinksteren bljjven
staan, mee z'n brooike en z'n goeie bedoe-
lings!
Lijk ik zee: ik was goed-en-wel verom
mee den zwaren, Zaterdagschen wagel en ik
zat 'm, mee Trui en Dré III 'n handje te
geven aan den peestamp, 't Is altyd nog weer
veur winterkost
Als den Fielp daar zoo al 'n tijdje had ge
staan, zonder ie veul „asem" gekregen had,
m'ner. peestamp interesseerde me op dieën
oogenblik meer dan den Fielp, dan vroeg
ik zoo, tusschen twee happen in: „druk?"
Dat woordeke was best gevonden! Want
nou had den Fielp de kans 'n heel vertelsel
te doen, waarbij ik 'm nie in de reden hoefde
te vallen, docht me.
..Druk? Wa za 'k zeggen. Dré? Daar is
haltij van halles te schaften, man! Net as nou,
nou 't Nationaal Concours weer veur de poort
staat.
Wanneer valt dat van 't jaar vroeg
Trui.
..Zondag, 1 Mei", zee den Fielp: schoonen
datum, ee?"
„Wa's da veur 'm concours?" vroeg den
kleinen Dré.
„Iepiek", gaf den Fielp ten antwoord!
„So de mae rel!" riep den kleine,
die vergat te eten. „Hier in Ulvenhout Fielp?
Tuurlijk! Hulvenout hekselsior! Rijde gij niet
mee, Dréke? Hopa is toch ok lid van de Hul-
venoutsche Rijvereeniging!"
Nou, dat was nie teugen 'nen doove gezeed.
Stijf beef ie zitten, mee z'nen vurk in
d'hoogte. En z'n zwart' oogskes vlogen van
den Fielp naar mij.
„Daar komt niks van in, snotneus!" was
Trui me gaauw vóór. „Neeë, we zullen jou den
nek laten breken! Dat mot nog vijftien jaar
worden...! Ge zijt ten goeie uit oew hobbel-
pèèrd!"
„En ik zou nie weten wat er teugen was!"
viel ik Trui pootig in de rede. Hij zat al
mee z'n drie jaren te peerd en 't is 'nen ruiter
als ze'r bij de veld weinig hebben! Wat zegde
gij er van, Fielp?"
„Ja hoch hoch, wa zal ik er van
zeggen, Dré? Teugen is er niks. Maare... Trui
is er ok nog, zegnouweigens!"
„Maar net zoo goed als Trui, kan ik oe óók
den bons geven als bakker", waarschuwde-n-ik
'm.
„Dén mot ie maar meerijen ok' zuchtte den
Fielp.
En toen smeet ie z'nen krentenmik 'n bietje
driftig op de tafel, bekans in den pot mee
peestamp. Nouja dan was er nog ginnen
stamp mee krenten!
Maar toen is Trui efkens van leer getrokken
amico! Ik was één stuk onverstand, dat los
liep op twee beenen. Den Fielp 'nen flapdrol,
van 't soort zooals den wind waait, zoo waait
m'n jaske terwijl den kleinen Dré óok nog
efkens 'n veeg uit de pan meekreeg. Ge wit,
als Trui eenmaal aan den schoonmaak trekt,
dan blijft er niks overènd staan!
Afijn, daar zijn nóg 'n paar woorden ge
vallen en toen nog 'n paar, mee zo'n bui drup
pelt 't altij 'n bietje na, maar op den oogen
blik is Triui bezig om veur Dré n 'n maje-
fiek jockeyy-costumeke te maken. Want ze
staat nou op 't standpunt: als 't dan mot,
dan mot ,t, maar centen zal 't me nie meu
gen kosten! Nouja, amico, da's 'n soortement
vaneervol-terugtrekken, want 't costumeke
wordt nou natuurlijk veul duurder en ten
tweede: Trui heeft nou stiekum plazier ge
kregen in 't meerijen van den kleinen Dré!
Ochja, ze moest efkens aan 't gedacht wen
nen, ee. 't Vrouwvolk wil de jong altij geren
kleinhouwen en 't mansvolk houdt van op
schieten! D.w.z. als 't goed is! 'k Heb 't ook
wel 'ns andersom meegemaakt, maar dan
deugt er niks van!
Moeders, die snotpieken van zestien jaren
aanklejen en behandelen lijk volwassen, die
„moeders" vertrouw ik nie. Maar daarover
misschien nog wel 'ns 'nen anderen keer.
Ook is er wel 'n bietje eigenbelang by, bij
Trui! Ik heb heur gezeed: „Trui, als den brak
goed traint en 'n behoorlijke kans maakt op
'n goeie kans aan den finsh, dan vraag ik
onzen Dré en Wieske om over te komen den
eersten Mei. Wijf, wat zal ons schoondoch-
terke, wat zal ons Wieske fier zijn, als heu-
ren jongen, in 'n kwiek ruitercostumeke aan
den start verschijnt, mee 'n groot nommer
op z'nen rug en éen, twee of drie wordt in
den cours! Me dunkt, ik hoor d'r hartje al
kloppen!"
Den gemeensten duvel uit de hel had gin
schoondere smoes in Trui d'r ooren kunnen
blazen, als ik mee die woorden dee, amico!
'k Zag zooiets in heur donker's ooge» blin
ken, 'k zag heur lippen 'n bietje droog wor
den, ik zag afijn ik zag van alles. Kleinig-
hedens, die me veertig jaar gelejen in lichter
laaie zetten!
„Maar ik gaai ok kijken!" zee ze, 'n
bietje heesch.
„Wat dochte dan, Toeteletoeris Dat we
jou thuislieten? Gij zet oewen Zondagschen
poffer op, ge trekt oew beste spullen aan en
al oew goud en wij gaan met onzen Dré en
ons Wieske naar de renbaan op 't Hoogsteen,
in de wei van Bartels.
Nou, amico, ik kan oe nou al zeggen: man
en peerd trainen zooveul als 't kan. 'k Heb
'n goei, 'n prima beest, 't is pas drie jaren
oud en 'k heb 'nen ruiter...! Sodejuu! Ik heb
'm nie veur niks mee z'n drie jaren te peerd
gezet!
In ons eigen wei hebben we enkele hinder^
nissen getimmerd en gegraven, geregeld ma
ken we ze wat hooger en brejer en den Dré
springt er nie over..., hij zweeft er over-
henen.'
s Nachts droomt ie van den cours. 's-Mer-
gens, bij 't ontbijt spreekt ie van den cours.
s-Middags traint ie veur den cours. Teugen
den avond traint ie Bles! Heel z'n leventje is
gericht op den cours! Allee da's ook trai
ning. Da's training van 't zielement.
Hij rijdt in de Ulvenhoutsche kleuren, groen
wit. En d andere boeren zullen van goeie stal
len motten komen, willen ze Dré III partij
geven! Déa weet ik al! 'k Heb eigens die
coursen meegerejen in m'nen tijd, ik wéét
wat 'm te wachten staat...!
Vandaag hebben we Bles gewogen daar
mot nog wat af, maar dat kan 'k Dré III
wel overlaten!
Ook heb ik stiekum 'n paar sjieke rijlaarzen
veur m gekocht in stad. Zwarten lak, sporen
als zuiver! Ja, stiekum. Die mag Trui pas
zien als ze langs de lijn staat den eersten
Mei!
En z'n costumeke, daar zal ik den Guust
nog ns naar laten kijken. Onzen barbier. Hij
is wel nie véul kleermaker, maar hy brengt
er toch meer van terecht dan Trui. De broek
gaat toch in de leerzen en de bloes nou
a s den Guust 'n colbertjaske maakt, bloest
1 al' dus dat komt ook veur malkaar! 'n Rij-
zwipke had ik nog van m'n eigen en de joc-
eypët mot overtrokken worden in de groen-
wr' beuren. En hij rijdt onder den naam
..Dré III". Allicht! Wa gy?
Over veertien dagen, amico, dan is 't zoo-
wyd en ik beloof oe 'n uitgebreid verslag,
tti u Nat'onale Concours Hippique te
venhout op Zondag 1 Mei a.s. Als gij nog
inschrijvers kent, geef ze maar op, horre! 'k
Ben veur m'n baaske nie bang.
Neeë, van den Vic nog niks gehoord, maar
dat kan natuurlijk nog nie!
1 Ennigste wat in die zaak gebeurd is
heb stillekes de patronen uit den Jaan z'n
"andkanon genomen, zooda'k ginnen angst
oef te hebben veur dieën eenzamen Herman,
lifh, schoot Janus toch wel mis, maar
•■ik heb 't zekere veur 't onzekere genomen!
En nou schei 'k eraf.
Veul groeten van Trui, Groen-Wit en gin
norke minder van oewen t.a.v.
Dré.