De grote trek in Zuid-Afrika
kei^e
en nitiijei!
Kin.dzhxPiUn.cl
Nieuwe Raadsels
edgar rice
burroughs
met 3ullie briefjes begon
hoorde ik de schoolbel in de Koning-straat
luiden. Natuurlijk was ik even benieuwd
rZ"datJr°Üjk gekUn»el 20 midden op
morgen klonk. Grote vacantie was het
nog met, dus wipte ik even naar de deur
en daar stormden de kinderen al naar bui
ten en stoeiend holden ze naar huis. Net als
wij vroeger, als we zo'n onverwacht buiten
kansje kregen. Ik vroeg waarom ze vrij
gekregen hadden, al vermoedde ik wel
waarom het was. En ja hoor, ze mochten
luisteren naar de radio, voor de uitzending
van de doopdienst van Prinses Beatrix. Dat
is Donderdag voor de Prinses en de Prins
een blij gebeuren geweest en duizenden in
het land hebben meegeluisterd, toen de
kleine Prinses door Haar Moeder werd op
gedragen aan God. Want dat is dopen toch.
Ik denk dat jullie ook geluisterd hebben
naar de kerkdienst, althans vele van jullie
en dat je het kleine Prinsesje hebt hooren
huilen net als iedere andere baby.
Dat was dus Donderdag een blije dag.
Maar de dag daarvoor was zwart van
droefheid, door het ontzettende vliegonge
luk bij Eelde, waarbij oo' een stadgenoot
om het leven kwam. We hebben toch wel
allen even gedacht aan de vrouw van dien
vliegtuigmaker en aan de ouders van dien
officier. En wat een ontzettend ongeluk ge
beurde er die dag ook in Rotterdam, 't Was
wel heel tragisch. Zo is het leven vol droeve
dingen, maar gelukkig ook blije, veel blije.
Morgen begint de Zomertijd en dan is het
fijn tot 's avonds half tien licht en het weer
was van de week zo vriendelijk, dat je van
zelf blij moest worden door al het moois,
dat je in deze dagen om je heenziet.
En nu maar gauw vertellen, wie het boek
gewonnen heeft, want dat vriendinnetje, na
tuurlijk is het weer een vriendinnetje, staat
van ongeduld te trappelen. Nu het is:
ALI DOVES,
Binnenhaven 106.
Ik zou maar nie te hard lopert, Ali, want
als je dat doet van Binnenhaven 106 af,
dan mag je de rest van de dag wel uitrus
ten van de moeheid. Maar kom wel gauw
naar kantoor. Gelukgewenst, hoor!
Thea Bok. Ik vond je briefje zó mooi
geschreven, Thea, dat ik het aan den zetter
heb gegeven om het versje van jouw briefje
te laten zetten voor de krant. Of het dus
netjes was, want daar gebruik ik alleen de
best geschreven oplossingen voor.
Piet Strous. Ja, ik heb de onthulling van
dat monument in Vlissingen gelezen, Piet,
en ik kon wel begrijpen, dat jij wel gezorgfl
had voor een goed plaatsje. Op vier meter
afstand zag je de Koningin voorbij wandelen.
Je vergat zeker dat ogenblik te zingen, hè?
Tiny v. Brederode, Alle vriendjes en
vriendinnetjes zeggen het je lang niet na,
dat het rijm-raadsel gemakkelijk was, Tiny,
want er waren heel wat fouten gemaakt.
Hoe was het mogelijk, vind je niet.
Rika Koningstein. jullie hebben een
beste beurt gemaakt in Alkmaar, Rika,
met je vereniging. O.K.K. kwam met
lauweren thuis. Ik kan me wel begrijpen,
dat de damesafd. niet veel zin had om te
gaan, na het tragisch heengaan van dien
goeden turnvriend, die Zaterdag naar zijn
laatste rustplaats was gebracht. Dat wierp
wel een schaduw op de vreugde van de
overwinning.
Loeki en Leon v. d. Wal. Dat heeft
dus niet veel gescheeld, Loeki, of wij had
den elkaar de hand gedrukt, maar ik denk,
dat het nog wel eens gebeuren zal. Van de
zomer op het strand botsen we vast wel
eens tegen elkaar op. Als ik tijd genoeg
had, zou ik jullie allemaal wel eens thuis
zien, maar ik ben altijd zo onzeker van m n
tijd en je begrijpt, dat m'n viertal ook blij
is als ik met hen speel of verhaaltjes ver
tel. Wat een feestdag is dat geweest, toen
je hele Haagse familie op de verjaardag
van je vader kwam. Dat was het beste
C£lCl6£lU
Jan Klunder. Je zet me voor een
puzzle, Jan. Je begrijpt, dat de briefjes en
oplossingen geen week bewaard worden en
ik kan dus heus niet vertellen waarin het
zit, dat jij vorige week geen ontwoord ge
kregen hebt en waarom je naam niet bij de
goede oplossers stond. Maar vandaag heb
je je portie toch gehad, vind je niet? Een
groot briefje en je naam bij de goede op
lossers. 't Ontbreekt er nog maar aan, dat
je het boek niet gewonnen hebt.
Marietje Weeda. Ik geloof, dat wan
neer je je briefje nog schrijven moest, Ma-
rietje, dat je niet zeggen zou, dat de Mei
maand koud was. 't Is er trouwens nog een
beetje te vroeg voor, om da* te zeggen. We
hebben nog ruim veertien dagen tegoed en
Donderdag leek het wel bartje zomer. Goed,
stuur volgende week het versje nog maar
eens in. 't Is niet meer boven water ^ge
komen.
Teuntje Kloosterman. Wat leuk is zo'n
veulen, hè, Teuntje. Ze zijn zo rank, die
diertjes en hebben zo'n vriendelijke kop en
zijn zo vlug en dartel. Echt een lentedier
't Behoort bij de vrolijkheid van dit jaar
getij.
Antoon Vos. Zaterdag heb ik je niet
gezien, Antoon, maar dat was wel een ge
beurtenis, die in de krant moest, dat be
grijp je. Meester v. Hoek is een groot kin
dervriend en we waren natuurlijk allemaal
blij, dat hij zo netjes in de bloemen gezet
werd en dat dat gedenkteken onthuld werd,
dat lange jaren van zijn werk zal vertellen.
Gerard Molenaar. Je ziet, Gerard,
haastige spoed is zelden goed. Dat spreek
woord is vorige week bewaarheid, toen je
met spoed je raadsel afmaakte en je naam
en adres vergat. Stel je een oogenblik voor,
dat je de taart gewonnen had. Dan had ik
hem op moeten eten voor dat „naamloze"
vriendje. Ik moet er niet aan denken.
Sjaantje Reijnhout. Je kan hem bren
gen op kantoor, Sjaantje, en daar mag je
hem ook weer komen halen. Wat maak jij
die Loodsgracht toch steeds deftig met die
,,ch". Je draait de zaak precies om, heb je
dat wel eens gemerkt. Schrijf de naam nog
eens en laat het dan aan je vader zien, dan
zal die je de fout Wel wijzen.
Thea en Jacques Engel. Nu ben je
toch te laat gekomen. De taart is op. Enfin,
volgende gelegenheid. Ik dacht wel, dat jij
graag een jongensboek had, Thea. En dan
zeker liefst een ondeugend jongensboek, is
't niet?
Annie Luiten- Je weet niet hoe het
toegaat bij mij, Annie? Wel zoals bij ieder
ander mens. Ik eet, ik drink, ik werk en
slaap, ik mopper op m'n kinderen en ik
speel met ze. Ja, heus, ik mopper ook wel
eens op dat viertal en die kleine Frans
krijgt zelfs wel eens een pak voor z'n broek,
als hij het vertikt om te komen, als we
hem roepen, of ondeugende dingen doet,
waarvan die tweejarige dreumes heus wel
weet, dat hét niet mag. En nu mag jij me
iedere week je oplossingen zenden en een
briefje schrijven. Dus, tot volgende week.
Arie de Hoop. Dus het „huist" al fijn
bij jullie, Arie, vooral nu de tuintjes bloe
men en planten krijgen. Ik moet in m'n
nieuwe huis ook aan r.i'n tuin beginnen,
't Zal niet meevallen, maar 't is gezond.
Tonny Pottinga. Wat een gemene poes
was dat, Tonny, die zo'n moordpartij in je
viskom gemaakt heeft. Zorg ervoor, dat ze
bij die twee overlevende exemplaren niet
kan komen.
Jongens en meisjes, er ligt nog een heel
stapeltje briefjes te beantwoorden, maar m'n
tijd en m'n ruimte zijn op. Ik wacht dus
tot volgende week. Zendt dus alleen de
raadsels en geen briefjes.
OPLOSSING RIJMRAADSEL
VORIGE WEEK.
Een vogeltje zat op een tak
En zong zijn lentelied;
Hij voelde zich op zijn gemak,
Want honger had hij niet.
Zijn wijfje piepte met hem mee,
En werkte aan haar nest,
Zij voerde het met heel zacht dons,
't Was voor de jongen best.
Kom, zeide zij toen tot haar man,
Haal jij nu nog wat stroo!
Waarmee ik verder bouwen kan,
Het staat niet netjes zo,
Zij maakten saam het nestje af,
Toen legde zij een ei,
Terwijl hij haar te eten gaf,
Want het was in de Mei,
Goede oplossingen ontvangen van:
Hennie en Sientje Korbee; Htenk Prosper;
Johan v. d. Pol; Eduard V; d. TO1; Piet Goe-
bert; Co en Annie Visser; Tonny Pottinga;
Ab Ritsma; Annie de Hoop; Arie de Hoop;
Annie Luiten; Tea en Jacq. Engel; Sjaantje
Geus; Simon Kossen; Albert Snel; Sjaantje
en Nellie Reyhout; Nellie Rotgans; Ali Do-
ves; Gerard Hendrik Molenaar; Mary Jurg;
Antoon Vos; Jan Klunder; Jan Bek; Ma-
rietje Weeda; Thea Bok; Teuntje Klooster
man; Jopie Groenemeyer; Loeki en Leon v.
d. Wal; Bali, Annie en Corrie v. Bijnen;
Rika Koningstein; Tineke en Joop Potjes;
Gonnie Aarts; Truus Noordeloos; Tini v.
Brederode; Annie Janssen; Gerda Berkhof;
Piet Strous, Vlissingen; Loeki Janssen;
Ida Kreboud.
Denk er om, van de week weer een paar
van die raadseltjes om je er in te laten
vliegen. Dus, opletten!
I.
Waarom dragen rijke mannen 'zijden bre
tels .en arme mannen katoenen
II.
Hoeveel is 18 X 23 X 0 X 0 X 1?
III.
Lirum, larum, faldera. Hoe schrijft men
dat met 3 letters?
O, o, pas toch op, anders vlieg je er in!
„KNORRETJE".
Knorretje was één van de negen kinder
tjes van een dik varken. Ze lagen in een
ruim hok, dat buiten in de zon stond. Knor
retje had vijf zusjes en drie broertjes. Ze
waren allemaal erg mager, maar Knor was
een klein vet biggetje. Toen ze geboren
werden, waren ze heel mooi rose en glad.
Maar later kregen ze net zoals Moeder Var-
ken®wat ruwer huidje.
Zo leefden ze heel gelukkig. Maar op een
mooie zonnige dag werden de biggetjes één
voor één uit het hok genomen en in een
grote kist gestopt. Moeder Varken ging erg
te keer, dat hielp haar niets.
De kist werd op een auto gezet. Even
later schommelden de negen biggetjes door
elkaar, dat het een lieve lust was. Eindelijk
hield het schudden op. De kist werd op de
grond gezet.
Knorretje kaek door een klein spleetje in
de kist, z'n oogjes uit. Wat was het hier
toch druk en rumoerig.
Zij dacht een poosje na. Had Moeder het
niet eens over zo'n drukte gehad? Waar
allerlei dieren stonden? Ja. Maar hoe was de
naam ook weer?
„Tark", dacht Knorretje hardop. „Niet
waar", zei haar broertje; „het is vark".
„O, nee jullie weten er allebei niets van,"
zei het magerste biggetje, „het is Markt".
„O, ja dat is ook zo,' 'zei Knorretje.
Twee mannen stonden voor de kist te
praten.
„Laat me eens kijken baas", zei een man
die Jansen heette.
De eigenaar van Knor en haar broers en
zusjes, opende de deksel van de kist.
„Wat kost dat dikkertje?" vroeg Jansen.
„Achttien guldens," was het antwoord.
„Goed, geef maar hier," zei de koper.
Knorretje begon te beven. „Waar zou ik
nu weer heengaan", dacht zij.
Zij werd in een kistje gedaan, en op de
kruiwagen gezet.
Een poosje later reden ze een boerenerf
op. „Heeft u er een gekocht Vader?" riep
een klein meisje in boerenkleding.
„Ja hoor, Trieni," zei de vader, en liet
haar Knorretje zien.
Het meisje opende het hok, en daar werd
Knorretje ingezet.
Elke dag kreeg hij lekker eten. Zo groeide
Knorretje op tot een groot dik varken, net
zoals haar moeder geweest was.
En zij kreeg ook kleine kindertjes. Daar
was Knor wat trots op. Maar die biggetjes
gingen ook naar de markt. Knor vond het
eerst wei een beetje naar, maar, dacht zij,
„ze zullen wel net als ik een aardig vrouwtje
krijgen, zo als Trieni.
Nu Trieni was goed en de baas ook, zo had
Knorretje een gelukkig leven.
Jacoba L. Bogaards.
t A i oud 14 jaar.
Het was nrde jaren tussen 1833 en 1840,
toen de eerste Engelsen in Zuid-Afrika
kwamen en het land wilden veroveren. De
Afrikaanse boeren, die van Nederlandse
afkomst zijn, wilden niet bukken onder
vreemde meesters en toen de Engelsen
steeds meer land veroverden, trokken ze
weg met hun vrouwen en kinderen, met
hun vee en hun huisraad, om een ander
gebied op te zoeken waar ze vrij zouden
kunnen leven. Maar daar, verder naar het
Noorden, stootten ze op de negerstammen,
die zich verzetten tegen de kolonisten en
waarmee ze hevige gevechten moesten le
veren. Potgieter was de oude aanvoerder
van een van zulke karavanen, die bestond
uit een vijf en twintig families. Eindeloos
leek de rij van wagens waar alle bezit van
de Transvaalsche boeren op geladen was,
waar de kleine kinderen op werden ver
voerd en de vrouwen, waar ook de zieken
en gewonden in lagen. Dan was er een tus
senruimte van twintig tot dertig meter en
daarachter draafde de hele grote kudde
runderen, waaromheen mannen te paard
reden, om ze bij elkaar te houden. Kaffers
liepen naast de wagens en paarden en
droegen pakken en bagage, anderen spoor
den de ossen aan, die de wagens trokken.
Lang waren ze zo al voortgegaan, zoe
kend naar een goed stuk land om zich te
vestigen, om nieuwe boerderijen te stich
ten. Land, waar gras was en water en bo
men en hout. Voor hen uit gingen verken
ners, op zoek naar het „beloofde land". Op
een dag kwamen ze terug en vertelden:
„Nu hebben wij het gevonden! Weiden en
een rivier en bos en nergens zijn zwarten
te bekennen!"
Dadelijk werd er een kamp gemaakt. De
wagens werden in een kring gezet, de kaf
ferknechten maakten een soort verblijf
plaats voor het vee, van doornstruiken en
stenen. De zieken werden binnen de muur
van wagens gelegd en er werd eten ge
maakt, allen rustten uit. „Die groene
streek, daar, ver weg, dat is het", zeiden
de verkenners. „Nog een dag of drie, dan
kunnen we er zijn!" Een grote blijdschap
vervulde de harten van die mannen en
vrouwen, die al maanden zonder vaste
woonplaats waren, die steeds bedacht moes
ten zijn op vijandelijke overvallen, die
hadden gestreden voor hun vrijheid en hun
leven. Die nacht sliepen allen rustig. De
volgende dag trokken ze een eind verder
en tegen de avond zagen ze de groene
strook al dichterbij.
Maar toen ze weer een kamp gingen
maken, zagen een paar boeren een vuur
glans tegen de lucht. Wat was dat? Brand?
Negers? Ze maakten hun kamp sterk en
sloten de wagens dicht aaneen. Van de
disselbomen werd een omheining ge
maakt, waar ze doornstruiken overheen
gooiden. Wachtposten werden uitgezet.
Midden in het kamp werd een soort burcht
gemaakt van kasten en kisten, daar binnen
werden de zieken gelegd en de heel kleine
kinderen. De vuren brandden heel laag.
Iedere man en vrouw wapende zich met
geweren, „voorlaaiers", zoals ze in het
eigenaardig Hollands-Afrikaans heetten,
met messen en bijlen, zelfs kinderen had
den scherpe voorwerpen en kropen daar
mee onder de wagens.
Toen het donker was, hoorden ze in de
verte het eerste geschreeuw en gestamp
van de wilden. Een donkere massa kwam
nader en nader en plotseling viel er een
regen van pijlen in het kamp. Verscheidene
bleven gewond liggen en moesten vlug in
de „burcht" worden gesleept. Maar meteen
ging ook het geweervuur af en huilend
en krijsend renden de zwarten terug.
Die nacht deden ze geen nieuwe aanval.
Reeds dachten de boeren, dat ze misschien
niet terug zouden komen. Maar toen de zon
opging, konden ze zien, hoe een reusach
tige schare negers, wel enige duizenden,
op de loer lagen onder de struiken op een
kilometer afstand. Aan opbreken en verder
trekken viel dus niet te denken. De dag
werd heet, het eten was op, de kinderen
schreiden van honger, maar het meest werd
groot en klein geplaagd door de dorst,
's Avonds deden de zwarten weer een aan
val, weer werden verschillende mannen,
vrouwen en kinderen gewond en gedood,
maar weer werden de zwarten afgeslagen.
Zo ging ook de volgende dag voorbij en
weer een nacht, waarin verwoed werd ge
vochten. Steeds minder werd het aantal
binnen het kamp, steeds zwakker voelden
de overgeblevenen zich worden. Elke Jag
stierven er kleine kindertjes van honger
en dorst, elke dag waren er meer die he
vige koortsen kregen.
De aanvallen van de negers volgden el
kaar vlugger en vlugger op, en hun aantal
scheen niet kleiner te worden. Steeds dich
ter kwamen ze bij het kamp. Ze wierpen
hun speren al staande tussen de wagens.
Zo is het tien dagen en nachten doorge
gaan. Op de elfde dag gingen de laatst
overgeblevenen allen binnen de burcht en
lieten de wagens over aan de zwarten. De
runderen hadden zij meegenomen naar
hun kralen (negerdorpen). Tegen de nacht
komen de vijanden het kamp binnenstor
men. Vanuit de burcht verschieten de boe
ren hun laatste kogels, dan moeten ze ook
hun laatste bezit opgeven. Alles wordt in
brand gestoken, mannen en vrouwen ge
dood; niet een laten de wilden het leven.
In de verte lag de groene strook, „het
beloofde land"....
Nog jaren later hoorde men vertellen
van negers, in die streken, die grote hoe
den en helmen op hadden en boeren-broe-
ken droegen. Die hadden ze aan de doden
ontnomen en bewaard.
No. 64. x
Zacht werkte Paulvitsch zich voorwaarts,
t' tdat dc lijnen van de boegspriet zich vlak
b ven hem bevonden. Hij kon hen juist be-
'ken. Zijn kano vast te maken was het
v k van een ogenblik, daarna hees hij zich
a.in L.oi J. Een ogenblik later liep hij zacht
jes op het dek. Geen teken van leven was er
aan dek te bespeuren. Hij kroop naar het
voorste gedeelte, waar ook alles stil was. De
gedachte aan de vreselijke horde, die het
schip huisvestte, deed hem huiveren, maar
zijn wraaklust was zo groot, dat hij zijn angst
overwon en zijn weg zocht naar de hut. Ter
wijl hij de deur achter zich afsloot had zijn
gezicht een grijs van boosaardige voldoening.
Hij stak de lantaarn aan. die van de zolde
ring neerhing, toen dook hij onder de tafel,
een ogenblik later kwam hij weer uit zijr.
schuilplaats te voorschijn met het voorwerp,
dat hij gezocht had. Hij hield een zwart kistje
bij het lamplicht, terwijl hij het deksel open
de. In het kistje zat een mechanisme, ver
bonden aan het uurwerk van een kleine klok,
en een kleine batterij in een andere afdee
ling, gevuld met kruit. Op de bodem van het
kistje lag een sleutel. Paulvitsch nam deze
er uit, stak hem in de klok en draaide de veer
op. Al die tijd luisterde hij aandachtig, doch
dit werkje werd door niets onderbroken. Ter
wijl hij de wijzer op een zekere tijd zette,
deed hij het kistje weer dicht en zette het
v\eer op zijn verborgen plaats.
.(Nieuwe spelling.)