De Brabantsche Briet
van Dré
Drie beruchte Rotter
dammers gearresteerd
Apen-babies in Artis
Besmet vee
Door draaikolk meegesleurd
Het werd tè heet in de
bakkerij
Hij stak dc hei in brand
Honden voor de
Londensche politie
Amico,
Ulvenhout, 12 Mei 1938.
Nou dan eindelek
den brief van Han-
neke, dien 'k oe zoo
geren wou laten
lezen, maar waarveur
ik nog gin gelegen
heid had.
Hanneke Zonneveld
achreef
„Lieve Vrienden
Trui en Dré,
Nooit zal ik U ge
noeg kunnen danken
voor alles, wat U in
het, belang van ons
hereenigde Zonneveldjes, heeft gedaan. Dat
was veel, veel meer, dan U misschien zelf wel
vermoedt.
Jaren had ik gehoopt en in stilte gebeden,
dat ons dit nieuwe geluk nog eens ooit ge
geven zou worden. Maar ik hoopte en bad
voor iets, dat ik, diep-in, toch beschouwde als
een eeuwig wegvluchtend fata-morgana, een
luchtspiegeling tegen den geheimzinnigen,
blauwen hemel, die er, dacht ik, zoo schoon
uitzag maar toch zoo wreed een droom van
snakkend verlangen weerspiegelen, opwekken
èn weer vervluchtigen kon. In mijn jaren
lang verdriet haatte ik soms de schoonheid
der Schepping, die zoo wreed in tegenstelling
was, vond ik, met de afschuwelijke beproevin
gen op de levende schepselen. En ik heb ge
dachten gehad, zóó zwart, dat ik me er nu
voor schaam. Gelukkig, dat ik dan Vader nog
had, naar hem toe kon gaan en hem stil be
wonderen in zijn mooien, zwaren arbeid, één
verheerlijking van Gods schoone aarde en
hemelen. Oh wat heb ik me dan dikwijls
klein en miserabel gevoeld tegenover dien
sterken, steeds witter wordenden Vader, die
daar, in zijn atelier, met den levensgrooten,
gemartelden Christus aan het Kruis, te zwoe
gen stond onder zijn kunstarbeid, in volmaakte
overgave aan de schoonheid die ons van alle
kanten omringt, doch die zoo weinig gezien
wordt. Die schoonheid zien, het is God in Zijn
werken zien. En dat den evenmenschen te
leeren, het is de roeping van Vader. Zelf
levende in de duisternis van zijn verdriet ont
stak ie met zijn schilderijen flonkerende luch
ters van stralend licht vooranderen!
Ik heb eens een geestelijke komt er niets
op aan van welk geloof hooren zeggen,
met een bedenkelijk gezicht: „tja, het is
wel een van de vele verborgenheden, waarom
juist vaak zulke rare wezens uitverkorenen
zijn, om met hun kunst ons nader tot den
Hemel te brengen."
Gij hebt zoo'n lekker woordje, Dré, dat ik
nu eens gebruiken wil: O c h r m e 1
Rare wezen
Omdat zijn hun schoenen vergeten te
poetsen Hun baard vaak vergeten te scheren
Ja, vergeten te eten soms „Rare wezens"
Omdat ze, begenadigden als ze zijn, bijna
alles weten en begrijpen uit Goddelijke intuïtie
Oókof juist(!) de dingen van God, waar
in anderen, net-rare wezens dus, jaren en
jaren studeeren, om eindelijk doctor te worden
in dht theologie wat rare wezens zóó
wel weten!
Rare wezens?
Omdat zij baard en schoenen en alles wat
daar tusschen is natuurlijk, zoo vaak ver
geten te soigneeren tot hun woorden toe?
Kan men een mensch, die een brand bluscht
het kwalijk nemen, als ie 'n druppel of emmer
water morst?
Mag dan zoo'n „Raar Wezen", dat bijna
altijd werkt met den geestdrift van een
redder, niet morsen met 'n woorddruppel of
zoo iets
Ja, ik weet 't. 't Is jammer, dat „de" ver
standige wezens zoo gaarne letten op de
natuurlijke onachtzaamheden van de „raren",
en zoo weinig op hun enorme kwaliteiten.
Zooals ik de ontzagwekkende en schoone
Schepping niet meer zag, door mijn verdriet.
Maarik behoor óók niet tot de rare
wezens van Vader! Ik behoor bij de verstan-
digen, bij demassa nietigheden, die wel
'n gemorsten druppel water zien, maar geen
uitslaanden brand. Die wel eigen verdriet of
waardigheid zien, maar geenGod!
Ja, veel gesterkt ben ik dan vaak weer bij
Vader vandaan gegaan. Bij dat witte „rare
wezen", die zijn roeping onder zwaarste be
proeving vervulde, wiens werken één gebed
was. Niet met de lippen, maar met den vol
ledig overgegeven geest en de zwoegende
handen. Als mijn goeie, geniale, als goud zoo
eerlijke vader dominee was geworden in plaats
van schilder, dan had ie misschien wel eens op
den kansel geslagen met zijn vuist en in
heilige overtuiging uitgeroepen: „Beproevin
gen, beminden geloovigenBidt dan!"
Zoo zijn„rare wezens".
Maar O.L.H. zal toch wèl weten, wie Hij
Uitzoekt voor den moeilijksten arbeid en de
zwaarste lasten! En dat zulke uitverkorenen
wel eens „raar" lijken in de oogen van de ver
standige massa, GOD WEET HET!
Vandaag ga ik weer verder aan mn brief
en ik zal nu eens trachten minder te bespiege
len en me meer aan de feiten te houden. Wat
wel moeilijk is, als je zooveel met Vader praat
en verkeert, zooals ik den laatsten tijd.
Met mijn Moedertje gaat 't naar omstandig
heden goed. Ik bedoel te zeggen: zij is zeer,
zeer zwak. En veel verouderd. En de emoties
van den laatsten tijd eerst mijn overkomst
en toen, wat niemand ons had kunnen doen
gelooven, de komst van Vader hebben op
haar ziekte wel een gunstigen invloed gehad,
maar aan den anderen kant, haar arme hart,
dat al zooveel doorstaan heeft, is voor groote
emoties eigenlijk te zwak. Moeder hééft ze
weer doorstaan, God zij dank! doch we
moeten haar gezondheid opkweeken als n
teer, broos kasplantje, dat zoowel gespaard
moet worden voor te véél zonlicht, als voor te
weinig zonnewarmte!
Mijn weerzien met Moeder heb ik V reeds
beschreven. Met Vader nog niet. En of ik
't kanMaar U beiden, die zooveel ten
goede voor ons deed, Ge móet het toch weten!
Al enkele dagen was ik ongerust, door
't uitblijven van eenig antwoord van U, op
m'n brief. Ik was bevreesd, dat Vader mis
schien ook ziek was geworden. In myn om
standigheden, bij 'n zieke Moeder e"
in 'n hospitaalGjj begrypt. Dat yad«r
zelf komen zou geen haar op mn hoofd,
hoofd, lieve menschen! Ik had t gevraagd,
jaMaar ik had de grootste helft van mn
leven zoovéél gevraagd met de wetenschap
hiet verhoord te zullen worden
en verhoord worden waren twee begrippen,
die met elkaar niets meer te maken hadden.
Ik was er door vergeten, dat Vader tot de
„rare wezens" behoorde, van wie je toch méér
verwachten még
Op 'n morgen, Moeder was ver-bed en ver
zorgd, zij zou net weer wat gaan slapen en ik
wéér eens een brief gaan schrijven, had ik me
voorgenomen, kwam de nurse 'n beetje ge
heimzinnig de ziekenkamer op. Ik begreep, ze
wilde me iets influisteren, dat Moeder niet
hooren mocht. Ik wasbang! Kneep m'n
nagels in m'n handpalmen, 'k Voelde m'n hart
koud worden. Wat nou weerAan slecht
nieuws was ik te veel gewend. Wat nou
weerEr kon niets, niets meer bij! God,
help me dan toch, .schreeuwden m'n gedachten.
Even had ik m'n oogen dicht gedaan, als
om den nieuwen slag niet te zien aankomen.
Toen hoorde ik de zuster zeggen: „Moedertje
ligt weer zoo fijn, hè? Nou moet ze 'n uurtje
gaan slapen en de juffrouw well, zij moet
nu eens 'n uurtje gaan wandelen! Anders
wordt zij ook patiënte!"
Moeder lachte toestemmend met haar zachte,
zwakke oogen en de nurse troonde mij handig
Moeders' kamer uit. Doch de zuster bleef
lachen. En als ik met haar op den ruimen,
lichten tegelgang stond, dan viel de ergste
angst van me af.
„Juffrouw Zonneveld", zei ze toen nog altijd
fuisterend: er... is... bezoek... voor... U."
„Mijn broer, zuster?" vroeg ik gejaagd.
Dat was niet zoo onmogelijk. Gij weet, hij is
op Curagao. Lachend schudde zij het blonde
hoofd en trok me zacht, aan den arm mee.
„Wie dan? Wie dan? Wie zal mij hier, in
Amerika komen opzoeken?" Heb ik die woor
den gedacht of gezegd? Ik weet 't niet. Maar
als de zuster aan de wachtkamer klopte en ik
hoorde Vader's stem, „binnen" roepen, dan,
lieve menschen, dan schoot er iets in m'n keel,
dat ik geen geluid geven kon. M'n hart bonkte
dat ik het vast moest houden en als de deur
was opengegooid en ik zag Vader daar staan,
in het zonnelicht dat een goudkrans om z'n
witte haren spon, dan wéér „Ochèrme",
Dré! Ik heb me aangesteld als 'n klein meisje.
Al m'n verdriet van vele jaren, maar vooral
van den laatsten tijd sprong in me los. En ik,
die dacht geen tranen meer te hebben, ik heb
gehuild als 'n klein wicht. Wel 'n kwartier
lang heb ik liggen snikken in Vaders armen
en toen zei hij: „Hanneke, zoo kan ik nooit
m'n pijp stoppen." Nou, U hoeft niets te vra
gen! Toen heb ik gehuild en gelachen tegelijk!
„Hanneke, zoo kan ik nooit m'n pijp stoppen".
Ik zal die woorden, zijn eerste in Amerika,
nooit vergeten! 't Was net of Ulvenhout iets
verderop lag, inplaats van op het andere half
rond der groote wereld...! Heel den dag heb
ik gesnikt, zonder tranen toch! Integendeel!
Maar om 't half uur, als ik gewoon even zuch
ten moest, dan... pats! Dan kwam er 'n snik
los, dat m'n heele lichaam er van rilde. Wat
doet 'n mensch, die eindelijk weer eens geluk
kig is, toch gek, hè? Je zou er 'n „raar we
zen" van worden
Vandaag chapitre III.
Ja, ik heb niet veel uren ttjd. Ik moet me
verdeelen tusschen allebei m'n lieve oudjes!
Moeder oppassen en verzorgen als ze wakker
is, zij slaapt heel veel en dat is zoo goed
voor haar, en met Vader gaan wandelen en
praten. Ik durf haast geen winkelraam aan te
kijken, want dan denkt hij, dat er iets ligt wat
ik graag bezitten wil. Hij verwent me, beste
menschen, verwent me..., één blik met m'n
oogen en even later ligt er 'n keurig pakket
in m'n handen! Als ie 'n mooien jurk ziet,
ze weten in Amerika heusch veel vai. de mode,
hoor! dan móet ik hem aanpassen. Ik heb
al drie avondjaponnen gekregen en tien tegen
één, dat ik er geen een afdraag. „Dan doe je
ze maar aan", zegt Vader, „in 't boschhuis.
Ik zal je zóó schilderen!"
„En u schildert nooit figuur, Vader! Altijd
landschap!"
„Ik ga nu menschen schilderen. En ik begin
't met jou, Hanneke!"
„En dan ...eh Moeder..Vadertje?"
„Tuurlijk", zei hij.
Dat was midden in Boston. En midden in
Boston heb ik 'm gekust. (Dat vinden ze in
Amerika zeker zoo „erg", als in Nederland
hoor!).
Want op deze manier pratend over figuur
schilderen, was eigenlijk hèt groote woord er
uit, dat Moeder meegaat naar Ulvenhout! Hoe
vindt Ge 't, Trui en Dré
Is 't geen sprookje?
Neen, 't is geen sprookje! 't Is verteld door
Vader! Het is dus heerlijke waarheid.
Banketwinkels, tearooms en zoo, kom ik niet
voorbij met hem. Van de lekkerste dingen be
stelt ie volle schalen en als de winkeljuffrouw
per ongeluk 'n beetje op my lijkt, dan moet ze
ook gaan zitten en mee-eten!
Wat 'n „rare", hè? Hij spreekt uitstekend
Engelsch, Vader is al vaak in Amerika ge
weest, maar z'n „knoopen" legt ie in 't Hol-
landsch! Je lacht je naar, als je 'm door dat
Amerika ziet scharrelen met z'n ouwen, ver
trouwden witten krullebol! Niemand begrijpt
iet van 'm!
En hij? Hij heeft er nog geen erg in, want
ze hebben hem nog nooit begrepen en Vader
is daar aan gewend, als 'n visch aan water.
Direct komt ie me weer halen. Vader is in
't hotel en ik ben bij Moeder, in 't hospitaal ge
bleven, ik moet dus opschieten met dit hoofd
stuk!
Als ik dan in die wachtkamer zoo wat uit-
gegriend en uitgelachen was. Vader z'n pijp
had gestopt, tegen alle instructies en gedrukte
verzoeken in (maar sóms kent ie geen En
gelsch...!) dan vroeg hy: „hoe is 't met... je
Moeder, Hannekemijn?"
En ik vertelde alles, precies naar waarheid.
Maakte 't niet mooier, niet erger 't was
trouwens al erg genoeg!
Vader luisterde, nam mijn hand, luisterde
zonder iets te vragen, te zeggen, hij luis
terde. En ondertusschen keek ie veel naar mij.
Als ik 'n half ur verteld had en besloot „en
dat is Mies, Vader", dan knikte h(j, staarde
door het raam in den tuin en vroeg eindelijk:
„je weet toch zeker, Hanneke, dat je de aller-
allerbeste medische hulp hebt, die hier te krij
gen is...
„De allerbeste, Vader!"
Hij knikte. En nu viel me pas op, hoe ont
zettend vermoeid hij er uitzag.
„Ze heeft dus... veel armoe gehad?"
Ja".
Weer dacht ie lang na. „Hanneke, geloof één
ding van me!" Och wat kneep ie in m'n
hand! „Dat is niet myn schuld geweest!"
Ik kon niet goed spreken toen en kneep ook
maar eens in Vaders hand.
„Ik kan nu niet naar haar toe, zeker?"
„Moeder slaapt. Vader. En... ik zou haar
gaarne voorbereiden. Moeder is zoo zwak.
Toen is Vader opgestaan, had nog een en
1 ander in de stad te doen, zei hij, maar s mid
dags zou ie terugkomen. „Zorg dan, Hanneke,
dat je Moeder mg verwacht."
„Kind, wat is er?" vroeg Moeder 'n uur
later: „je bent opgewonden. Je hebt gehuild
óók!"
„Daar is niets ergs, Moeke. Er is alleen
maar... iets... héél... gelukkigs!" Weer begon
ik te schreien.
„Ben je verloofd, m'n kind?"
Ik schudde m'n hoofd. „Iets veel mooiers,
Moeke!"
„Is... Jules gekomen?"
„Iets veel mooiers. Moeke!"
Moeder dacht na. Keek my vragend, niet-be-
grijpend aan.
„Moeke?"
„Hanneke?"
„U is heel, héél erg ziek geweest. U is
nog heel, héél zwak. En... en het geluk dat
over ons,... ons allebei, Moeke... is gekomen,
is zóó ontzaggelijk groot... dat...
Heel, heel dikke tranen welden in Moekes
roodgeworden oogen. Ze stak bei haar armen
naar mij uit. Maar ik hoefde niks anders te
zeggen, dan: „ja, Moeke".
Toen vielen haar armpjes slap en even was
zij buiten bewustzijn.
Het eerste wat Moeder zei na 'n poos van
afgematheid, dat was: „Hanneke, jij hebt den
besten, braafsten Vader van de heele wereld,
en ik ik heb dat toen niet geweten. Niet
gewaardeerd."
„Stil, Moeke, ik wil niets weten!"
„Heeft Vader je dan...'
„Nee Moeke, nooit iets verteld!"
„Hanneke, kind, laat me even alleen", vroeg
ze toen.
Vader kwam 's middags bepa.kt met veel
doozen weer in 't hospitaal. Het zweet liep
langs z'n hoofd.
„Weet ze 't, Hanneke?"
„Ja, Vader. Moeder verwacht U!"
„Was 't moeilijk voor je, meiske?"
„Zooveel geluk te mogen brengen, Va
dertje...
„Hier, schat, allemaal voor jou! Wat niet
past, niet naar je zin is, gaan we morgen sa
men ruilen. En nou naar de Moeder."
„Vadertje?"
„Hannekemijn
„Zeg nou eens voor 't eerst na zooveel, zoo
veel jaren tegen my: en nou naar... Moeder!"
„Toenoumaar toenoumaar", zei hij zenuw
achtig: „waar is de kamer?"
Als wij voor de deur stonden en ik zachtjes
kloppen wou, dan hield Vader even m'n hand
terug. Hij deed z'n oogen toe, haalde moeilijk
en gejaagd adem, zei toen, heesch: „ja-klop
Hanneke."
Moeder wist wat mijn klopje beteekende.
Had ik met haar afgesproken. Als Vader er
wós, dan éen zacht en éen hard klopje.
Langzaam, heel langzaam, draaide ik de deur
open, zóó, dat Vader achter me stond. Zoo
ver ze kon, richtte Moeder zich op en als ze
Vader zag...
Twee sneeuwwitte menschen, die elkaar
„jong" verlaten hadden..., Gy begrijpt, Dré
en Trui!
Een eenvoudige sproeiinrichting voor het bollenbedrijf
Bovenstaande machine is een vat, waarop een vleugelpomp met luchtkamer voor
constante druk op de pijpen. De inhoud van het vat is 200 liter. Het vat ligt op een
kruiwagen, speciaal daarvoor gemaakt, met breed wiel en aan weerszijden een pijp met
sproeiers, zoodat als de machine door het middenpad rijdt, deze aan weerszijden een
akker bespuit.
Het geheel kan ook op een auto gezet worden. Deze rijdt dan met de greppel
tusschen de wielen. Ook kan naar verkiezing met de hand of met de motor worden
aangedreven, doch motoraandrijving vinden vooral kleine kweekers te duur. Handkracht
is in het bereik van elke kweeker. Want deze installatie kost misschien van aanschaf
fing Y* gedeelte van de prijs der machine welke nu met zooveel reclame in de bollen
streken aangeprezen wordt. De heer Th. Reuvers in De Cocksdorp (Texel), die ons het
bovenstaande mededeelde, zond ons een schets van deze sproei-inrichting.
Reeds een vijftal jaren wordt deze sproei-inrichting in De Cocksdorp toegepast.
De installatie heeft een groote capaciteit en is billijk in aanschaffing.
De rest wil ik niet beschrijven. Ligt niet
op mijn weg. Misschien dat Vader het zelf
wel doet."
(Ge wit, amico, den Vic hee ergens deus
ontmoeting mee 'n paar woorden beschreven
in zijnen brief. En ge wit ook: hij was heele-
gaar niet tevrejen over z'n eigen, om dat
Hanneke 'm had motten ondersteunen, toen
ie z'n Lien terugzag!)
„Maar dit kan ik U wel vertellen, lieve,
beste vrienden: Vader spreekt nooit meer
over „je" moeder tegen mij, gewoon „Moe
der", hoor!!
En nou heb ik nog één hartewensch! Dat
God geve, dat wij met Pinkster terug zijn in
het boschhuis.Alle drie!!
En nou eindig ik voorlooplg, misschien be
gin ik morgen weer aan 'n nieuwen brief,
want ik heb nog zooveel te vertellen! Wat
hebben gelukkige menschen toch veel woor
den noodig, hè?"
Ziedaar, amico, den eersten brief van Han
neke, na den Vic zijnen entree in Amerika!
'k Hoop nie oe verveeld te hebben mee
deus brieven van wildvrimde menschen
veur oe.
Veul groeten van Trui, van mynen Piqeur
en als alty gin horke minder van oeuwen
t.a.v
DRÏS,
Mooi werk van de recherche.
De Haagsche politie is er, na lang
speurwerk, in geslaagd, Donderdag
avond een drietal Rotterdamsche re
cidivisten, tegen wien men reeds
langen tijd verdenking had in ver
band met de diefstallen van tal van
pakjes en paketten, op heeterdaad te
betrappen en te arresteeren.
Sedert zes maanden reeds kwamen er bij
de politie voortdurend aangiften binnen
van de expeditiefirma Boelhouwer aan de
Fijnjeskade, van diefstal van goederen van
de bakfietsen, waarmede zij werden be
zorgd. Zoo waren zes heerencostumes, een
aantal coupons stoffen, radiotoestellen en
andere goederen ontvreemd. De politie is er
toen toe overgegaan de bakfietsen, welke de
stad ingingen, te schaduwen, waarbij zij tot
de ontdekking kwam, dat in de omgeving
van deze vervoermiddelen zeer dikwijls een
auto uit Rotterdam vertoefde, waarin drie
mannen zaten.
Donderdagavond omstreeks zes uur moest
een bakfiets van bovenbedoelde firma in de
Passage op den Hofweg eenige boodschap
pen bezorgen, wederom was ze in gezelschap
van de R.'damsche auto. Op 't moment, dat
de bakfiets onbeheerd stond, sprong een
van de drie inzittenden van deze auto te
voorschijn en eigende zich van het onbe
heerd staande voertuig een vaatje boter toe,
waarop de auto met den dief en de gestolen
waar wilde verdwijnen.
Dit werd echter voorkomen, door
dat de rechercheurs met de revolver
in de hand de drie mannen dwon
gen uit te stappen en hen arresteer
den. Het bleken te zijn de 35-jarige
kellner C.O., de 38-jarige havenar
beider J. M. v. d. H. en de 35-jarige
loswerkman M. C. v. d. H. allen wo
nende te Rotterdam.
De verdachten staan bij de Rotterdamsche
politie bekend als beruchte pakjesdievcn.
In het apenhuis van Artis is thans heel
wat jong leven te zien. Een mutsmangabey
van Liberia, twee makako's van West Afri
ka en een Lampong-aap verzorgen er hun
onlangs geboren habies. Met hun tcere vin
gertjes en teentjes klampen de jonge aap
jes zich aan het flankhaar van de moeder
vast, zoodat deze bij haar klimmen en sprin
gen geen belemmering in beweging onder
vindt. Een der habies, die de 14 dagen al
gepasseerd is, waagt zich al eens aan zelf
standig klauteren, de anderen zijn nog
borstkindjes.
Op het Pinguin-eiland, waar thans 3 pa
ren Z. Afrikaansche zwartvoct- of brilpin-
guins van het Dasseneiland hun jongen
verzorgen, waarvan twee nog het kuiken
donskleed dragen, zijn thans ook de Hum-
boldt's pinguins van Chili met broeden be
gonnen.
Een der paren, nestelend in een diepe zelf-
gegraven kuil, heeft al eieren.
Aardig zijn tenslotte ook de jonge wolf
jes, nog zwart en stompsnoetig, in het na
tuurlijke „leger", een door de moeder vóór
in het perk gegraven kuil, zoodat de Artis-
bezoekers van dit overigens ook niet bij
zonder schuwe wolven paar eens goed de
verzorging en opgroei der jongen kunnen
meemaken. Jonge vossen en jonge jakhal
zen zijn in het gebouw voor kleine zoogdie
ren de zg. Pullmancar te bewonderen.
Sommige runderen dragen on
geveer 8 maanden na het uit
breken van mond. en klauwzeer
nog smetstof.
Hoe lang kunnen runderen, die door het
mond- en klauwzeer zijn aangetast, nog
smetstofdragers zijn? vraagt 't orgaan van
den Alg. Ned. Zuivelbond.
Dienaangaande meldt het „Friesch Land
bouwblad", dat uit onderzoekingen van het
Duitsche mond- en klauwzeerinstituut op 't
eiland Riems gebleken is, dat onder de
runderen, die aangetast zijn, er enkele
voorkomen, die nog tot 246 dagen, dus on
geveer 8 maanden, na het uitbreken der
ziekte, smetstof afscheiden in de urine.
Hiermede houde men dus, aldus het blad,
rekening hij den aankoop van nieuw vee
en bij de behandeling en bescherming der
klauwen. De onderzoekingen hebben n.1.
ook geleerd, dat een voortwoekeren van de
ziektekiemen in de hoornlaag der klauwen
niet plaats vindt. De smetstof komt met
mest en vuil van buitenaf tusschen de
klauwen, zoodat het besnijden en ontsmet
ten daarvan zeer gewenscht is.
Met het speeksel en de melk wordt b" een
gewoon verloop der ziekte de smetstof
slechts van 2 tot 9 dagen afgescheiden,
nadat de blaren optreden: de besmetting
heeft dan reeds 2 dagen vroeger plaats ge
vonden.
ONZE OOST.
Tijdens het baden aan de Zuidkust is gis
teren bij Pangandaran (Java) verdronken
de heer C. W. J. F. J. A., employé van
een theeonderneming.
Volgens mededeelingen van inlanders
zou hij door een draaikolk zijn meegetrok
ken naar de diepte. Een van de andere hee-
ren in zijng ezelschap is aldus de N.R.Crt.,
bijna ook het slachtoffer geworden, doch
hij kon op het laatste oogenblik nog worden
gered. Het slachtoffer, welks lijk nog niet
is gevonden, laat een vrouw en drie kinde
ren achter.
Tot dusver had men van het voorkomen
van draaikolken ter plaatse nog nooit ver
nomen
Arnhemsche brandweer niet pa
raat.
Gistermorgen is de bakkerij annex krui
denierswinkel van den heer A. G. Dieperink
te Westervoort (Gld.) totaal uitgebrand.
In de vroege morgenuren werd de brand
ontdekt. Men waarschuwde de Arnhemsche
brandweer, die ter assistentie een motor
spuit zond, die echter den dienst weigerde.
Een tweede motorspuit kon niet verhinde
ren, dat de zaak totaal uitbrandde. Ver
zekering dekt de schade van perceel en 'in
boedel.
Man tot vier maanden gevange
nisstraf veroordeeld.
De rechtbank te Assen veroordeelde gis
ter H. W. te Eext, wegens opzettelijke brand
stichting in de heidevelden onder de ge
meente Anloo tot vier maanden gevangenis
straf.
Verdachte had op 12 Maart j.1. op drie ver
schillende plaatsen opzettelijk brand ge
sticht, waardoor gevaar voor een groot hei-
decomplex was ontstaan. Slechts door het
krachtig ingrijpen van een jachtopziener en
een landbouwer uit Eext, werd erger voorko
men.
De eisch tegen verdachte luidde zes maan
den gevangenisstraf.
De Londensche politie heeft voorloopig de
beschikking over twee honden, labradors.
De honden hebben een speciale opleiding
gehad en zullen over enkele dagen in dienst
treden. De bedoeling is, dat zij de agenten
in de buitenwijken der stad op hun toch
ten vergezellen. Natuurlijk zal het aantal
honden spoedig worden uitgebreid.