De Brabantsche Briet van Dré Drie beruchte Rotter dammers gearresteerd Apen-babies in Artis Besmet vee Door draaikolk meegesleurd Het werd tè heet in de bakkerij Hij stak dc hei in brand Honden voor de Londensche politie Amico, Ulvenhout, 12 Mei 1938. Nou dan eindelek den brief van Han- neke, dien 'k oe zoo geren wou laten lezen, maar waarveur ik nog gin gelegen heid had. Hanneke Zonneveld achreef „Lieve Vrienden Trui en Dré, Nooit zal ik U ge noeg kunnen danken voor alles, wat U in het, belang van ons hereenigde Zonneveldjes, heeft gedaan. Dat was veel, veel meer, dan U misschien zelf wel vermoedt. Jaren had ik gehoopt en in stilte gebeden, dat ons dit nieuwe geluk nog eens ooit ge geven zou worden. Maar ik hoopte en bad voor iets, dat ik, diep-in, toch beschouwde als een eeuwig wegvluchtend fata-morgana, een luchtspiegeling tegen den geheimzinnigen, blauwen hemel, die er, dacht ik, zoo schoon uitzag maar toch zoo wreed een droom van snakkend verlangen weerspiegelen, opwekken èn weer vervluchtigen kon. In mijn jaren lang verdriet haatte ik soms de schoonheid der Schepping, die zoo wreed in tegenstelling was, vond ik, met de afschuwelijke beproevin gen op de levende schepselen. En ik heb ge dachten gehad, zóó zwart, dat ik me er nu voor schaam. Gelukkig, dat ik dan Vader nog had, naar hem toe kon gaan en hem stil be wonderen in zijn mooien, zwaren arbeid, één verheerlijking van Gods schoone aarde en hemelen. Oh wat heb ik me dan dikwijls klein en miserabel gevoeld tegenover dien sterken, steeds witter wordenden Vader, die daar, in zijn atelier, met den levensgrooten, gemartelden Christus aan het Kruis, te zwoe gen stond onder zijn kunstarbeid, in volmaakte overgave aan de schoonheid die ons van alle kanten omringt, doch die zoo weinig gezien wordt. Die schoonheid zien, het is God in Zijn werken zien. En dat den evenmenschen te leeren, het is de roeping van Vader. Zelf levende in de duisternis van zijn verdriet ont stak ie met zijn schilderijen flonkerende luch ters van stralend licht vooranderen! Ik heb eens een geestelijke komt er niets op aan van welk geloof hooren zeggen, met een bedenkelijk gezicht: „tja, het is wel een van de vele verborgenheden, waarom juist vaak zulke rare wezens uitverkorenen zijn, om met hun kunst ons nader tot den Hemel te brengen." Gij hebt zoo'n lekker woordje, Dré, dat ik nu eens gebruiken wil: O c h r m e 1 Rare wezen Omdat zijn hun schoenen vergeten te poetsen Hun baard vaak vergeten te scheren Ja, vergeten te eten soms „Rare wezens" Omdat ze, begenadigden als ze zijn, bijna alles weten en begrijpen uit Goddelijke intuïtie Oókof juist(!) de dingen van God, waar in anderen, net-rare wezens dus, jaren en jaren studeeren, om eindelijk doctor te worden in dht theologie wat rare wezens zóó wel weten! Rare wezens? Omdat zij baard en schoenen en alles wat daar tusschen is natuurlijk, zoo vaak ver geten te soigneeren tot hun woorden toe? Kan men een mensch, die een brand bluscht het kwalijk nemen, als ie 'n druppel of emmer water morst? Mag dan zoo'n „Raar Wezen", dat bijna altijd werkt met den geestdrift van een redder, niet morsen met 'n woorddruppel of zoo iets Ja, ik weet 't. 't Is jammer, dat „de" ver standige wezens zoo gaarne letten op de natuurlijke onachtzaamheden van de „raren", en zoo weinig op hun enorme kwaliteiten. Zooals ik de ontzagwekkende en schoone Schepping niet meer zag, door mijn verdriet. Maarik behoor óók niet tot de rare wezens van Vader! Ik behoor bij de verstan- digen, bij demassa nietigheden, die wel 'n gemorsten druppel water zien, maar geen uitslaanden brand. Die wel eigen verdriet of waardigheid zien, maar geenGod! Ja, veel gesterkt ben ik dan vaak weer bij Vader vandaan gegaan. Bij dat witte „rare wezen", die zijn roeping onder zwaarste be proeving vervulde, wiens werken één gebed was. Niet met de lippen, maar met den vol ledig overgegeven geest en de zwoegende handen. Als mijn goeie, geniale, als goud zoo eerlijke vader dominee was geworden in plaats van schilder, dan had ie misschien wel eens op den kansel geslagen met zijn vuist en in heilige overtuiging uitgeroepen: „Beproevin gen, beminden geloovigenBidt dan!" Zoo zijn„rare wezens". Maar O.L.H. zal toch wèl weten, wie Hij Uitzoekt voor den moeilijksten arbeid en de zwaarste lasten! En dat zulke uitverkorenen wel eens „raar" lijken in de oogen van de ver standige massa, GOD WEET HET! Vandaag ga ik weer verder aan mn brief en ik zal nu eens trachten minder te bespiege len en me meer aan de feiten te houden. Wat wel moeilijk is, als je zooveel met Vader praat en verkeert, zooals ik den laatsten tijd. Met mijn Moedertje gaat 't naar omstandig heden goed. Ik bedoel te zeggen: zij is zeer, zeer zwak. En veel verouderd. En de emoties van den laatsten tijd eerst mijn overkomst en toen, wat niemand ons had kunnen doen gelooven, de komst van Vader hebben op haar ziekte wel een gunstigen invloed gehad, maar aan den anderen kant, haar arme hart, dat al zooveel doorstaan heeft, is voor groote emoties eigenlijk te zwak. Moeder hééft ze weer doorstaan, God zij dank! doch we moeten haar gezondheid opkweeken als n teer, broos kasplantje, dat zoowel gespaard moet worden voor te véél zonlicht, als voor te weinig zonnewarmte! Mijn weerzien met Moeder heb ik V reeds beschreven. Met Vader nog niet. En of ik 't kanMaar U beiden, die zooveel ten goede voor ons deed, Ge móet het toch weten! Al enkele dagen was ik ongerust, door 't uitblijven van eenig antwoord van U, op m'n brief. Ik was bevreesd, dat Vader mis schien ook ziek was geworden. In myn om standigheden, bij 'n zieke Moeder e" in 'n hospitaalGjj begrypt. Dat yad«r zelf komen zou geen haar op mn hoofd, hoofd, lieve menschen! Ik had t gevraagd, jaMaar ik had de grootste helft van mn leven zoovéél gevraagd met de wetenschap hiet verhoord te zullen worden en verhoord worden waren twee begrippen, die met elkaar niets meer te maken hadden. Ik was er door vergeten, dat Vader tot de „rare wezens" behoorde, van wie je toch méér verwachten még Op 'n morgen, Moeder was ver-bed en ver zorgd, zij zou net weer wat gaan slapen en ik wéér eens een brief gaan schrijven, had ik me voorgenomen, kwam de nurse 'n beetje ge heimzinnig de ziekenkamer op. Ik begreep, ze wilde me iets influisteren, dat Moeder niet hooren mocht. Ik wasbang! Kneep m'n nagels in m'n handpalmen, 'k Voelde m'n hart koud worden. Wat nou weerAan slecht nieuws was ik te veel gewend. Wat nou weerEr kon niets, niets meer bij! God, help me dan toch, .schreeuwden m'n gedachten. Even had ik m'n oogen dicht gedaan, als om den nieuwen slag niet te zien aankomen. Toen hoorde ik de zuster zeggen: „Moedertje ligt weer zoo fijn, hè? Nou moet ze 'n uurtje gaan slapen en de juffrouw well, zij moet nu eens 'n uurtje gaan wandelen! Anders wordt zij ook patiënte!" Moeder lachte toestemmend met haar zachte, zwakke oogen en de nurse troonde mij handig Moeders' kamer uit. Doch de zuster bleef lachen. En als ik met haar op den ruimen, lichten tegelgang stond, dan viel de ergste angst van me af. „Juffrouw Zonneveld", zei ze toen nog altijd fuisterend: er... is... bezoek... voor... U." „Mijn broer, zuster?" vroeg ik gejaagd. Dat was niet zoo onmogelijk. Gij weet, hij is op Curagao. Lachend schudde zij het blonde hoofd en trok me zacht, aan den arm mee. „Wie dan? Wie dan? Wie zal mij hier, in Amerika komen opzoeken?" Heb ik die woor den gedacht of gezegd? Ik weet 't niet. Maar als de zuster aan de wachtkamer klopte en ik hoorde Vader's stem, „binnen" roepen, dan, lieve menschen, dan schoot er iets in m'n keel, dat ik geen geluid geven kon. M'n hart bonkte dat ik het vast moest houden en als de deur was opengegooid en ik zag Vader daar staan, in het zonnelicht dat een goudkrans om z'n witte haren spon, dan wéér „Ochèrme", Dré! Ik heb me aangesteld als 'n klein meisje. Al m'n verdriet van vele jaren, maar vooral van den laatsten tijd sprong in me los. En ik, die dacht geen tranen meer te hebben, ik heb gehuild als 'n klein wicht. Wel 'n kwartier lang heb ik liggen snikken in Vaders armen en toen zei hij: „Hanneke, zoo kan ik nooit m'n pijp stoppen." Nou, U hoeft niets te vra gen! Toen heb ik gehuild en gelachen tegelijk! „Hanneke, zoo kan ik nooit m'n pijp stoppen". Ik zal die woorden, zijn eerste in Amerika, nooit vergeten! 't Was net of Ulvenhout iets verderop lag, inplaats van op het andere half rond der groote wereld...! Heel den dag heb ik gesnikt, zonder tranen toch! Integendeel! Maar om 't half uur, als ik gewoon even zuch ten moest, dan... pats! Dan kwam er 'n snik los, dat m'n heele lichaam er van rilde. Wat doet 'n mensch, die eindelijk weer eens geluk kig is, toch gek, hè? Je zou er 'n „raar we zen" van worden Vandaag chapitre III. Ja, ik heb niet veel uren ttjd. Ik moet me verdeelen tusschen allebei m'n lieve oudjes! Moeder oppassen en verzorgen als ze wakker is, zij slaapt heel veel en dat is zoo goed voor haar, en met Vader gaan wandelen en praten. Ik durf haast geen winkelraam aan te kijken, want dan denkt hij, dat er iets ligt wat ik graag bezitten wil. Hij verwent me, beste menschen, verwent me..., één blik met m'n oogen en even later ligt er 'n keurig pakket in m'n handen! Als ie 'n mooien jurk ziet, ze weten in Amerika heusch veel vai. de mode, hoor! dan móet ik hem aanpassen. Ik heb al drie avondjaponnen gekregen en tien tegen één, dat ik er geen een afdraag. „Dan doe je ze maar aan", zegt Vader, „in 't boschhuis. Ik zal je zóó schilderen!" „En u schildert nooit figuur, Vader! Altijd landschap!" „Ik ga nu menschen schilderen. En ik begin 't met jou, Hanneke!" „En dan ...eh Moeder..Vadertje?" „Tuurlijk", zei hij. Dat was midden in Boston. En midden in Boston heb ik 'm gekust. (Dat vinden ze in Amerika zeker zoo „erg", als in Nederland hoor!). Want op deze manier pratend over figuur schilderen, was eigenlijk hèt groote woord er uit, dat Moeder meegaat naar Ulvenhout! Hoe vindt Ge 't, Trui en Dré Is 't geen sprookje? Neen, 't is geen sprookje! 't Is verteld door Vader! Het is dus heerlijke waarheid. Banketwinkels, tearooms en zoo, kom ik niet voorbij met hem. Van de lekkerste dingen be stelt ie volle schalen en als de winkeljuffrouw per ongeluk 'n beetje op my lijkt, dan moet ze ook gaan zitten en mee-eten! Wat 'n „rare", hè? Hij spreekt uitstekend Engelsch, Vader is al vaak in Amerika ge weest, maar z'n „knoopen" legt ie in 't Hol- landsch! Je lacht je naar, als je 'm door dat Amerika ziet scharrelen met z'n ouwen, ver trouwden witten krullebol! Niemand begrijpt iet van 'm! En hij? Hij heeft er nog geen erg in, want ze hebben hem nog nooit begrepen en Vader is daar aan gewend, als 'n visch aan water. Direct komt ie me weer halen. Vader is in 't hotel en ik ben bij Moeder, in 't hospitaal ge bleven, ik moet dus opschieten met dit hoofd stuk! Als ik dan in die wachtkamer zoo wat uit- gegriend en uitgelachen was. Vader z'n pijp had gestopt, tegen alle instructies en gedrukte verzoeken in (maar sóms kent ie geen En gelsch...!) dan vroeg hy: „hoe is 't met... je Moeder, Hannekemijn?" En ik vertelde alles, precies naar waarheid. Maakte 't niet mooier, niet erger 't was trouwens al erg genoeg! Vader luisterde, nam mijn hand, luisterde zonder iets te vragen, te zeggen, hij luis terde. En ondertusschen keek ie veel naar mij. Als ik 'n half ur verteld had en besloot „en dat is Mies, Vader", dan knikte h(j, staarde door het raam in den tuin en vroeg eindelijk: „je weet toch zeker, Hanneke, dat je de aller- allerbeste medische hulp hebt, die hier te krij gen is... „De allerbeste, Vader!" Hij knikte. En nu viel me pas op, hoe ont zettend vermoeid hij er uitzag. „Ze heeft dus... veel armoe gehad?" Ja". Weer dacht ie lang na. „Hanneke, geloof één ding van me!" Och wat kneep ie in m'n hand! „Dat is niet myn schuld geweest!" Ik kon niet goed spreken toen en kneep ook maar eens in Vaders hand. „Ik kan nu niet naar haar toe, zeker?" „Moeder slaapt. Vader. En... ik zou haar gaarne voorbereiden. Moeder is zoo zwak. Toen is Vader opgestaan, had nog een en 1 ander in de stad te doen, zei hij, maar s mid dags zou ie terugkomen. „Zorg dan, Hanneke, dat je Moeder mg verwacht." „Kind, wat is er?" vroeg Moeder 'n uur later: „je bent opgewonden. Je hebt gehuild óók!" „Daar is niets ergs, Moeke. Er is alleen maar... iets... héél... gelukkigs!" Weer begon ik te schreien. „Ben je verloofd, m'n kind?" Ik schudde m'n hoofd. „Iets veel mooiers, Moeke!" „Is... Jules gekomen?" „Iets veel mooiers. Moeke!" Moeder dacht na. Keek my vragend, niet-be- grijpend aan. „Moeke?" „Hanneke?" „U is heel, héél erg ziek geweest. U is nog heel, héél zwak. En... en het geluk dat over ons,... ons allebei, Moeke... is gekomen, is zóó ontzaggelijk groot... dat... Heel, heel dikke tranen welden in Moekes roodgeworden oogen. Ze stak bei haar armen naar mij uit. Maar ik hoefde niks anders te zeggen, dan: „ja, Moeke". Toen vielen haar armpjes slap en even was zij buiten bewustzijn. Het eerste wat Moeder zei na 'n poos van afgematheid, dat was: „Hanneke, jij hebt den besten, braafsten Vader van de heele wereld, en ik ik heb dat toen niet geweten. Niet gewaardeerd." „Stil, Moeke, ik wil niets weten!" „Heeft Vader je dan...' „Nee Moeke, nooit iets verteld!" „Hanneke, kind, laat me even alleen", vroeg ze toen. Vader kwam 's middags bepa.kt met veel doozen weer in 't hospitaal. Het zweet liep langs z'n hoofd. „Weet ze 't, Hanneke?" „Ja, Vader. Moeder verwacht U!" „Was 't moeilijk voor je, meiske?" „Zooveel geluk te mogen brengen, Va dertje... „Hier, schat, allemaal voor jou! Wat niet past, niet naar je zin is, gaan we morgen sa men ruilen. En nou naar de Moeder." „Vadertje?" „Hannekemijn „Zeg nou eens voor 't eerst na zooveel, zoo veel jaren tegen my: en nou naar... Moeder!" „Toenoumaar toenoumaar", zei hij zenuw achtig: „waar is de kamer?" Als wij voor de deur stonden en ik zachtjes kloppen wou, dan hield Vader even m'n hand terug. Hij deed z'n oogen toe, haalde moeilijk en gejaagd adem, zei toen, heesch: „ja-klop Hanneke." Moeder wist wat mijn klopje beteekende. Had ik met haar afgesproken. Als Vader er wós, dan éen zacht en éen hard klopje. Langzaam, heel langzaam, draaide ik de deur open, zóó, dat Vader achter me stond. Zoo ver ze kon, richtte Moeder zich op en als ze Vader zag... Twee sneeuwwitte menschen, die elkaar „jong" verlaten hadden..., Gy begrijpt, Dré en Trui! Een eenvoudige sproeiinrichting voor het bollenbedrijf Bovenstaande machine is een vat, waarop een vleugelpomp met luchtkamer voor constante druk op de pijpen. De inhoud van het vat is 200 liter. Het vat ligt op een kruiwagen, speciaal daarvoor gemaakt, met breed wiel en aan weerszijden een pijp met sproeiers, zoodat als de machine door het middenpad rijdt, deze aan weerszijden een akker bespuit. Het geheel kan ook op een auto gezet worden. Deze rijdt dan met de greppel tusschen de wielen. Ook kan naar verkiezing met de hand of met de motor worden aangedreven, doch motoraandrijving vinden vooral kleine kweekers te duur. Handkracht is in het bereik van elke kweeker. Want deze installatie kost misschien van aanschaf fing Y* gedeelte van de prijs der machine welke nu met zooveel reclame in de bollen streken aangeprezen wordt. De heer Th. Reuvers in De Cocksdorp (Texel), die ons het bovenstaande mededeelde, zond ons een schets van deze sproei-inrichting. Reeds een vijftal jaren wordt deze sproei-inrichting in De Cocksdorp toegepast. De installatie heeft een groote capaciteit en is billijk in aanschaffing. De rest wil ik niet beschrijven. Ligt niet op mijn weg. Misschien dat Vader het zelf wel doet." (Ge wit, amico, den Vic hee ergens deus ontmoeting mee 'n paar woorden beschreven in zijnen brief. En ge wit ook: hij was heele- gaar niet tevrejen over z'n eigen, om dat Hanneke 'm had motten ondersteunen, toen ie z'n Lien terugzag!) „Maar dit kan ik U wel vertellen, lieve, beste vrienden: Vader spreekt nooit meer over „je" moeder tegen mij, gewoon „Moe der", hoor!! En nou heb ik nog één hartewensch! Dat God geve, dat wij met Pinkster terug zijn in het boschhuis.Alle drie!! En nou eindig ik voorlooplg, misschien be gin ik morgen weer aan 'n nieuwen brief, want ik heb nog zooveel te vertellen! Wat hebben gelukkige menschen toch veel woor den noodig, hè?" Ziedaar, amico, den eersten brief van Han neke, na den Vic zijnen entree in Amerika! 'k Hoop nie oe verveeld te hebben mee deus brieven van wildvrimde menschen veur oe. Veul groeten van Trui, van mynen Piqeur en als alty gin horke minder van oeuwen t.a.v DRÏS, Mooi werk van de recherche. De Haagsche politie is er, na lang speurwerk, in geslaagd, Donderdag avond een drietal Rotterdamsche re cidivisten, tegen wien men reeds langen tijd verdenking had in ver band met de diefstallen van tal van pakjes en paketten, op heeterdaad te betrappen en te arresteeren. Sedert zes maanden reeds kwamen er bij de politie voortdurend aangiften binnen van de expeditiefirma Boelhouwer aan de Fijnjeskade, van diefstal van goederen van de bakfietsen, waarmede zij werden be zorgd. Zoo waren zes heerencostumes, een aantal coupons stoffen, radiotoestellen en andere goederen ontvreemd. De politie is er toen toe overgegaan de bakfietsen, welke de stad ingingen, te schaduwen, waarbij zij tot de ontdekking kwam, dat in de omgeving van deze vervoermiddelen zeer dikwijls een auto uit Rotterdam vertoefde, waarin drie mannen zaten. Donderdagavond omstreeks zes uur moest een bakfiets van bovenbedoelde firma in de Passage op den Hofweg eenige boodschap pen bezorgen, wederom was ze in gezelschap van de R.'damsche auto. Op 't moment, dat de bakfiets onbeheerd stond, sprong een van de drie inzittenden van deze auto te voorschijn en eigende zich van het onbe heerd staande voertuig een vaatje boter toe, waarop de auto met den dief en de gestolen waar wilde verdwijnen. Dit werd echter voorkomen, door dat de rechercheurs met de revolver in de hand de drie mannen dwon gen uit te stappen en hen arresteer den. Het bleken te zijn de 35-jarige kellner C.O., de 38-jarige havenar beider J. M. v. d. H. en de 35-jarige loswerkman M. C. v. d. H. allen wo nende te Rotterdam. De verdachten staan bij de Rotterdamsche politie bekend als beruchte pakjesdievcn. In het apenhuis van Artis is thans heel wat jong leven te zien. Een mutsmangabey van Liberia, twee makako's van West Afri ka en een Lampong-aap verzorgen er hun onlangs geboren habies. Met hun tcere vin gertjes en teentjes klampen de jonge aap jes zich aan het flankhaar van de moeder vast, zoodat deze bij haar klimmen en sprin gen geen belemmering in beweging onder vindt. Een der habies, die de 14 dagen al gepasseerd is, waagt zich al eens aan zelf standig klauteren, de anderen zijn nog borstkindjes. Op het Pinguin-eiland, waar thans 3 pa ren Z. Afrikaansche zwartvoct- of brilpin- guins van het Dasseneiland hun jongen verzorgen, waarvan twee nog het kuiken donskleed dragen, zijn thans ook de Hum- boldt's pinguins van Chili met broeden be gonnen. Een der paren, nestelend in een diepe zelf- gegraven kuil, heeft al eieren. Aardig zijn tenslotte ook de jonge wolf jes, nog zwart en stompsnoetig, in het na tuurlijke „leger", een door de moeder vóór in het perk gegraven kuil, zoodat de Artis- bezoekers van dit overigens ook niet bij zonder schuwe wolven paar eens goed de verzorging en opgroei der jongen kunnen meemaken. Jonge vossen en jonge jakhal zen zijn in het gebouw voor kleine zoogdie ren de zg. Pullmancar te bewonderen. Sommige runderen dragen on geveer 8 maanden na het uit breken van mond. en klauwzeer nog smetstof. Hoe lang kunnen runderen, die door het mond- en klauwzeer zijn aangetast, nog smetstofdragers zijn? vraagt 't orgaan van den Alg. Ned. Zuivelbond. Dienaangaande meldt het „Friesch Land bouwblad", dat uit onderzoekingen van het Duitsche mond- en klauwzeerinstituut op 't eiland Riems gebleken is, dat onder de runderen, die aangetast zijn, er enkele voorkomen, die nog tot 246 dagen, dus on geveer 8 maanden, na het uitbreken der ziekte, smetstof afscheiden in de urine. Hiermede houde men dus, aldus het blad, rekening hij den aankoop van nieuw vee en bij de behandeling en bescherming der klauwen. De onderzoekingen hebben n.1. ook geleerd, dat een voortwoekeren van de ziektekiemen in de hoornlaag der klauwen niet plaats vindt. De smetstof komt met mest en vuil van buitenaf tusschen de klauwen, zoodat het besnijden en ontsmet ten daarvan zeer gewenscht is. Met het speeksel en de melk wordt b" een gewoon verloop der ziekte de smetstof slechts van 2 tot 9 dagen afgescheiden, nadat de blaren optreden: de besmetting heeft dan reeds 2 dagen vroeger plaats ge vonden. ONZE OOST. Tijdens het baden aan de Zuidkust is gis teren bij Pangandaran (Java) verdronken de heer C. W. J. F. J. A., employé van een theeonderneming. Volgens mededeelingen van inlanders zou hij door een draaikolk zijn meegetrok ken naar de diepte. Een van de andere hee- ren in zijng ezelschap is aldus de N.R.Crt., bijna ook het slachtoffer geworden, doch hij kon op het laatste oogenblik nog worden gered. Het slachtoffer, welks lijk nog niet is gevonden, laat een vrouw en drie kinde ren achter. Tot dusver had men van het voorkomen van draaikolken ter plaatse nog nooit ver nomen Arnhemsche brandweer niet pa raat. Gistermorgen is de bakkerij annex krui denierswinkel van den heer A. G. Dieperink te Westervoort (Gld.) totaal uitgebrand. In de vroege morgenuren werd de brand ontdekt. Men waarschuwde de Arnhemsche brandweer, die ter assistentie een motor spuit zond, die echter den dienst weigerde. Een tweede motorspuit kon niet verhinde ren, dat de zaak totaal uitbrandde. Ver zekering dekt de schade van perceel en 'in boedel. Man tot vier maanden gevange nisstraf veroordeeld. De rechtbank te Assen veroordeelde gis ter H. W. te Eext, wegens opzettelijke brand stichting in de heidevelden onder de ge meente Anloo tot vier maanden gevangenis straf. Verdachte had op 12 Maart j.1. op drie ver schillende plaatsen opzettelijk brand ge sticht, waardoor gevaar voor een groot hei- decomplex was ontstaan. Slechts door het krachtig ingrijpen van een jachtopziener en een landbouwer uit Eext, werd erger voorko men. De eisch tegen verdachte luidde zes maan den gevangenisstraf. De Londensche politie heeft voorloopig de beschikking over twee honden, labradors. De honden hebben een speciale opleiding gehad en zullen over enkele dagen in dienst treden. De bedoeling is, dat zij de agenten in de buitenwijken der stad op hun toch ten vergezellen. Natuurlijk zal het aantal honden spoedig worden uitgebreid.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 15