Geen gouden paraplu De Brabantsche Briet voor den „grooten heer" van Dré LEKKERBEK Luidruchtige huldebetuigingen zijn den Oosterling vreemd den vertoonde de gouverneur-generaal zich in het openbaar met heel véél meer pracht, praal en statie. Dan droeg hij een schitte rende, indrukwekkende, uniform en ook als hij in zijn met paarden bespannen rijtuig zat werd boven zijn hoofd een gouden „pa jong' (regen- en zonnescherm) gehouden. Sommige Europeanen., die reeds vele tien tallen jaren in Indië vertoeven, achten de afschaffing van dat uiterlijk vertoon te genover een Oostersch publiek een fout. Echter, ook in andere Oostersche landen, bij .voorbeeld Turkije en Iran, behoort dit uiterlijk vertoon tot het verleden. Kemal Pasja, of zooals hijthans wordt gcaoemd, „Ata Turk" heb ik bij officieele bezoeken aan steden in Turkije gezien in zwarte jas roet hoogen hoed en zelfs de sjah-in-sjah van Iran is thans eenvoudig bij zijn ver schijnen in het openbaar. De eenige Oos tersche vorst, die nog neiging gevoelt tot kleurig uiterlijk vertoon, is de jonge ko ning van Egypte. De regen* wist raad. MALANG, Mei. De „toean besar" (de groote heer), tooals de inlanders hem noemen, of tewel de „gé gé", zooals hij in de wandeling bij Europeanen en Indo- Europeanen heet, oftewel: „Zijne Ex cellentie de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië", zooals zijn werkelijke titel luidt, heeft een be zoek gebracht aan Oost-Java in ge zelschap van gemalin en dochter en is overal met vorstelijke eer ont vangen. Want zoo'n gouverneur-generaal is feite lijk onder-koning van een enorm gebied met meer dan zestig millioen inwoners, een gebied, waarin zijn macht aanmerkelijk grooter is dan die van de Koningin in Ne derland, ook al is hij dan altijd nog verant woording schuldig aan de regeering te 's-Gravenhage, die hem echter in normale tijden ruim de vrije hand Iaat. Deze gouverneur-generaal heeft nu ook gelegenheid gekregen weder eens een deel van zijn uitgebreid gebied min of meer te loeren kennen, want toen ongeveer acht maanden geleden gouverneur-generaal jhr. Tiarda van Starkenborch Stachouwer zijn hooge functie aanvaardde, was hij in Ne derlandsch-Indië volstrekt een nieuweling. Dit is minder gek, dan het op het eerste gezicht schijnt. De moeilijkheden, welke Ne derlandsch-Indië bedreigen, zijn op dit oogenblik meer van buitenlandschen, dan van binnenlandschen aard. Boven de Stille Zuidzee pakken zich donkere wolken tezamen. Het schijnt of daar binnen afzienbaren tijd zich een geweldige strijd om de macht zal afspelen, een strijd, waarbij het zeer ernstig de vraag zal zijn of Ne derland zich onzijdig zal kunnen houden. Onder deze omstandigheden was het niet. zoo vreemd dat men als gouverneur-generaal van Neder landsch-Indië een diplomaat, bekend met de kronkelpaden der hoogere internationale politiek, en geen In disch deskundige benoemde. Om deze reden Is er In de pers dan ook geen felle critiek op deze benoeming ge oefend, maar hoe staat de zeer goedige, de zeer gedweeë, de zeer goed gehumeurde bevolking van Java daartegenover? Van de bewoners van andere deelen der Nederland- sche bezittingen in Indië spreek ik niet. Hoe kan dat nnl Het Is reeds eenige tijd geleden, dat Ik met een mijner Europeesrhe kennissen over dpn „passar" (markt) wandelde. Mijn ken nis kwam daar in gesprek met een bejaar den inlander, dien bij reeds meerdere malen ontmoette en met wien hii op eenigszins ver trouwelijker voet, staat. Die bejaarde inlan der. die volstrekt niet aan politiek doet, maakte toen de opmerking: „Het is toch eigenaardig, dat men ons nu a's gouverneur- generaal iemand heeft gezonden, die nog nooit „bahnii" (een speciaal Indisch ge recht) heeft gegeten." De gouverneur-generaal heeft, echter zijn raadslieden, die Indië wél kennen door langiarig verbliif. Er is om te beginnen de Raad van Indië met leden, die Indië door en door kennen. Er zijn hoofden van depar tementen en hooge ambtenaren, die op elk gpbied van advies kunnen dienen. De Europeanen en de Indo-Europeanen !n Nederlandsch-Indië hebben zich over het algemeen betreffende den huidigen gouver neur-generaal nog geen oordeel gevormd, al is men het er dan over eena^dat hij een sympathieken indruk maakt. Men wacht nog af, zij het met een zekere bezorgdheid, daar vorige gouverneur-generaals, die feite lijk diplomaten waren, over het. hlgemeen geen gunstige herinnering hebben nagela ten. Hoe reageert het publiek? Voor mij was weder hrt belangwekkend ste welke houding het inlandsche publiek bij dit bezoek van den gouverneur-generaal zou aannemen en reeds bij den eersten rondrit heb ik meer op het publiek, dan op den hoogen bezoeker gelet. Voor de woning van den resident, waar de gouverneur-generaal voor eenige dagen zijn intrek zou nemen, stond bij zijn aan komst per automobiel een menigte van en kele duizenden, voornamelijk inlanders, Ja vanen en Madoereezen. Deze menschen waren hier niet alleen te- zaam gestroomd om den hoogsten vertegen woordiger van bet Nederlandse!) gezag in deze landen te zien. Het militaire vertoon vormde mede een aantrekkelijkheid. Er stond namelijk een eere-compagnie van uit huidige gouverneur-generaal werkkampen (voor toekomstige kolonisten voor Nieuw- Guinea) bezocht, abattoirs en andere nut tige instellingen bezichtigd, goed gemeende redevoeringen aangehoord en uitgesproken, ontvangsten gehouden, bij gala-maaltijden aangezeten en duizenden handen gedrukt. Of hij door dit alles een dieper inblik heeft verkregen in de toestanden en ver houdingen is aan twijfel onderhevig en me nigmaal heb ik door Europeanen den wensch hooren uitspreken: „Indien prinses Juliana eenmaal Nederlandsch-Indië mocht bezoeken, laat haar dan in 's hemels naam incognito komen, zooals indertijd de koning van België, toen nog kroonprins, deze lan den bereisde." Het zal wel een vrome wensch blijven, J. K. BR EDERODE. pieken huille gouwen kruis in den stralenden Meihemel. Allee, onze stille landschappen alleen al, mee de diepe karrevoren; 't wije, wije akker land, tierend op 't zweet van 't zwoegende Brabantsche Volk; de draaiende meulens, de simpele Lievvrouwekapellekes mee de versche blommen, de vergedragen klanken over hei en bosch van luiende kerketorentjes, deuze landschappen ze getuigen in de witte stilte van den zonovergoten Meidag zóó al, van... 't „slechte" Brabant! 't Slechte Brabant, dat zoo geren bidt, zoo geren werkt, zoo geren... feestviert! Onze stejen en dorpkes, ze berelën zich tot de Zomerfeesten 1938. Bergen-op-Zoom ploetert aan z'n „Marki zaatsfeesten", al maanden lang, om 't zeuven eeuwen feest deuzen zomer te gaan vieren in 'nen luister van Historie, in 'nen glorie van plazier! Geertruidenberg gaat z'n eeuwenfeest vie ren! Talloos zijn de dorpkes, die huilie paro chie-eeuwen gedenken gaan! Onze pastoorkes, ze staan in 'nen ouwen toog, of mee den voorschoot veur, mee te wer ken aan de praalwagens, die straks trekken zullen in de optochten ter eere van 't Eeuwen- feest der Parochie! Onze burgemeesters liggen overhoop mee de Vrouw, want ginnen avond zijn ze meer thuis, om dat ze vergaderen, spre ken en propageeren motten 't groote zomer feest van huilie gemeente! 't Volk repeteert, vergadert, verft, timmert in den „vrijen" avond veur de komende zomer feesten. De uniformen van de harmoniën, schutters gilden en vendels zijn uit den kamfer of den tabak gehaald en de witte broeken gaan in den wasch, in den stijfsel en onder de heete ijzers. Want straks, in den optocht..., allee, dan mot vader, dan motten de jongens kranig veur den dag komen. De koperen instrumenten, trommen en groote trom, 't wordt alles ge poetst en gewreven, dat de zon er duuzend keeren uit weerketsen kan! En Ulvenhout...? Hah ook wij zitten nie stil! Wtf vieren deus jaar „den" Brabantschen dag! Zondag 31 Juli! En wjj verwachten oe! Geljjk verlejen jaar, toen wij ons Eeuwenfeesten, ons 650- jarig hebben gevierd! Allee, guilie wéét 't, allemaal bekans Want honderdduuzend vreemdelingen kwamen af, op ons jubelende dorpke, dat nooit te klein is! Weer, en schoonder nog dan verlejen jaar zal den optocht trekken. En... die wès schoon! Eénen antiek, éenen folklore, éenen pracht uit de veurbrje eeuwen was gezameld uit de boeren-hofstejen en -steekes, die daar liggen, uren van ons af, (want Ulvenhout is groot!) uren van ons af, ten ende van die mulle, witte wegels, mee de diepe karrevoren, slingerend langs de donkere bosschen, midden deur de peersbloeiende beiën, langs goudgele graanakkers, onder den - steenouwen eik of beuk! Uren, getrokken op zware ossenwagens soms, kwamen ze af, die eenvoudige boeren- menschen, dat brave, goeie Volk, mee huiliën antiek, mee in de stad vergeten spullen, mee 'nen pracht, waarveur ik 'nen millioennair be Artillerie defi leert voor den gouverneur-ge neraal. gezochte kerels met een militair muziek korps opgesteld. Eenige Europeesche en Indo-Euro- peesche jongelui hieven bij de komst van den gouverneur-generaal een hoera aan, waarmede het groote publiek van inlanders echter niet in stemde. Indien dit anders ware geweest, zou me dit ten zeerste hebben ver baasd. Dergelijke luidruchtige hul debetuigingen liggen den Oosterlin gen niet. Ik heb in Turkije Kemal Pasja, in Iran, het oude Perzië, den sjah-in-sjah zien uitrijden en ook daar ging geen hoera geroep op, was geen bruisende geestdrift. Het inlandsche publiek bleef volkomen kalm; er waren geen blijken van sympa thie, geen uitingen van antipathie, misschien wel eenige teleurstelling over don eenvoud van den hoogsten vertegenwoordiger van de „kompenie" en van den stoet. De „kompenie". Het Nederlandsche gezag in Indië is voor de inlanders op Java nog steeds de „kompenie" en van het Nederlandsch-Indi- sche leger spreekt men er nog steeds als van „de soldaten van de kompenie". Gedu rende bijna twee eeuwen was het immers de „Oost-Indische Compagnie" en niet de regeering van Nederland, die hier de macht uitoefende en van de staatkundige verandering, welke er sedertdien is geko men, begrijpt de groote massa der Indische bevolking niet al te veel. Nog slechts enkele tientallen jaren gele- In het gevolg van den gouverneur-gene raal reed o.a. de regent, het inlandsche hoofd, van deze streken. Ook hij had vol gens de oude gewoonte recht op den „gouden pajong", maar ook vóór hem is dit ecreteeken afgeschaft. Hij heeft er echter iets op gevonden en op de koelkast van zijn automobiel heeft hij een kleinen gou den „pajong" aan laten brengen. Laat ik er hier bij voegen, dat het in- landsch publiek tegenover dien regent, iemand van hoogen Indischen adel, niet meer geestdrift, uitbundigheid, sympathie of antipathie betoonde dan tegenover den „toean besar", den gouverneur-generaal. Niet overal in Nederlandsch-Indië zou de ontvangst van den landvoogd dezelfde zijn. Op Amboina bij voorbeeld zou zoo'n ont vangst grootscher, feestelijker zijn. Bij de feesten ter eere van prinses Beatrix im mers liepen in een optocht Amboineezen mede met schilden met het opschrift: „Ons verbond met Nederland is eeuwig". „Kaffir"I Daarentegen bij een der laatste bezoeken van een gouverneur-gene raal aan het eiland Sumatra, werd hem in sommige streken, Atjeh en de Gajoelanden, nageroepen „kaf- fir" (ongeloovige), zonder dat ie mand zich daarover boos maakte. Er werd dus niet geroepen „onder drukkers" of „weg met het Neder- landsch bewind", maar alleen „on geloovige", dat wil zeggen, „niet- Mohammedaan". In genoemde streken op Sumatra is na melijk een groot deel der bevolking in tegenstelling met die op Java, werkelijk Mohammedaan. In Atjeh en de Gajoelanden ls lange ja ren hevig gevochten. De tegenstand daar gold echter niet „de Nederlanders", de „vreemde overweldigers", maar de „kaf- firs", de ongcloovigen, de niet-Mohammeda- nen, 'dé Christenen. Een der groote aanvoer ders der Atjehers bij voorbeeld verklaarde zich bereid zich te onderwerpen aan het Nederlandse!) gezag op voorwaarde, dat de gouverneur-generaal en heel zijn omgeving zich bekeerden tot den Islam. Nu bij zijn reis door Oost-Java heeft de zwijken zag, die biejen ging op deuze wagens vol ouwen pracht. Maar, hah! ge kunt gerust zijn. De spul« len zijn nie verkocht. Die lompe boeren uit 't binnenland van Brabant verkoopen huilie erfgoed, huilie geluk, nie! Geren sleepen ze 't uren wijd weg, over zonneblakkende wegels, geren spendeeren ze dagen arbeid aan 't op< tuigen van de wagcls, om 't feest te doen sla gen, om den vreemdeling terwille te zijn, maar verkoopen...? Ze verkoopen geren, maar nooit huilie erfgoed en vrouw! Nooit huilie geluk, Veur gin millioen! Ge kunt gerust zijn! Schoonder nog dan ver lejen jaar, den Fielp staat er veur in,- zai den optocht trekken! En als ge, na 'n jaar „stad", ouw buikske weer vol hebt van alle moderne gemakken, als stalen en nikkelen prullen, scheldende kran ten, oorlogsnuuws, belastingzurgen, examen angst-om-niks, kapotgevallen geluk, „moderne cultuur", stdsche overtroeverij, schijn, piek-en- pook, haat, politiek gedoe, dikdoenerij, bioscoop en stkdsche feesten (waarbij ik nog nooit Iemand lachen zag!), als ge boordevol zijt weer van al dat stadsche... gerief, komt dan van den zomer naar Ulvenhout! En. ver- frischt oewen geest aan de schoone dingen van vergane eeuwen. Drinkt 'nen teug geluk daar aan en stilt even oewen dorst van prangend heimwee naar 't rustig geluk van ouwe tijen, 'nen dorst waarvan 't moderne menschdom, mee zijnen radio, z'n vlieg- en bommentuig, z'nen eeuwigen onrust en mobilisaties, 'nen dorst waarvan deus moderne menschdom snikt. Allee, komt 'ns naar onzen buiten en bijt oew tanden in nen sappigen perzik van geluk, als ge kruist deur onze bosschen, over onze stille landwegels, waarlangs de welige, koren akkers zachtekens ruischen. Allee, daar wordt op oe gerekend! De vlaggen zijn in den wasch, de durpelingen be spreken veur de deur in den avond huilie ver sieringen al, de harmonie repeteert, de bedden zijn gelucht, de kamers gedaan! De dreven staan vol in blad, den bosch- bojem bloeit, zoekt er 'nen zit in 'nen koelen bussel mos, mee 'nen ouwen eik tot steun ln oewen rug. En bestelt er oewen schuimenden pint, die lijk gesmolten goud in oew handen flonkert, als 'nen zonnepiek deur 't wiegend geblaart oew knuisten streelt. Allee, feestvieren in Ulvenhout is nie duur. Knept er 'n paar rijksdaalders af en koopt er veur duuzend gouwen tientjes geluk, als den durpsmuziek onder de lampionnen concerteert en we samen onzen dans maken op deuzen gelukkigen, jubelenden Brabantschen buiten mee 't schoone, struische vrouwvolk, dat van gin ophouwen wit. Komt... mee inwijen 't Steeke, 't nuuw® hofsteeke van den Dré, dat we feestelijk openen gaan en komt 'ns kijken hoe 'k daar zit! 31 Juli. Schrijf 't op, anders doet g'oeW eigen noodeloos tekort! En nou schei 'k er af. Nogeens: daar wordt op oe gerekend, o® komt! Ge slaat 'nen kuitenflikker mee onzen Bur gemeester, mee mjj, mee Trui, mee Dré pi- (Oneeë, die mot meeblazen in d'HarmonUl- Mee den Fielp, mee den Blaauwe en !atc1 we hopen mee... den Vic! En z'n HannekC' Wat zullen ze geren meedoen, die tw® nuuwe vrienden...! En nou schei ik er af. 'k Mot naar de ver gadering. Want zo'n feest, ge verstaat, daar over mot veul gesproken, vergaderd, veur- plazier gemaakt worden! Dus tot de naaste week. Hebt ge genoteerd? 31 Juli! Veul groeten van Trui, Dré III en ais alUJ ging horke minder van oeuwen. a V' DRé- „W»t rijden al die menichen g«" vaarlijk vandaagdacht u immeri vanmiddag achter het stuur. (Ho« zegt men dat ook weer van dien splinter, dien balk en uwoog?-"/ heester, die er bloeit nou! Bloeit alsof ge- stolten zonnegoud druipt uit 't donkere loof! Tij van de Gouwen bruiloften ook, waarvan onze Dagblajen dagelijks vol staan nou! Mee de prentekes van de Gouwen paren. Portret ten van die ouwe, verrimpelde koppen, zij on der den kanten poffer, hij onder z'n zijen petje; temidden van 'n straal kinders en... minstens twaalf stralen kleinkinders, veur den versierden gevel van d'r huizeke. Want dit is 'n feit, amico, gemeenlijk heb ben die gouwen bruidsparen er niet bij stil gezeten, horre! Ze presenteeren oe 'n nage slacht van 'n klein durpke grootte en als ge dan dat heimelijk lachend kopke van den bruigom goed beziet, mee z'n pepke tusschen de bruine lippen en gelet ook 'ns op z'n kromme beenen, die zo'n zeuventig jaren deur den zwaren eerde hebben gebaggerd als ge 'm daar dan zoo ziet zitten, dieën aartsvader, dan schiette onwillekeurig in den lach! En 't vrouwmensch? Van 't zelfde! Lijk melk en bloed nog dikkels en vooral op 'r gouwen feest, waar ze mee d'r gewasschen en gesteven muts, d'r gouwen bros en bellen en horloge-ketting van drie meters lang, als 'n koningin tusschen d'r volk troont, op den groen versierden feestverkenstoel! Hah! De maand van Ons-lievrouwke. We hadden Heur gin schoonder tij kunnen wijen. 't Is 'n prachtige, maar ook plazierige maand. D'n buiten, de veugeltjes, de dieren, de menschheid alles viert bruiloft! Gin durpke waar ge deus tij komt, of daar wordt gevlagd. Daar schetteren de serenades uit 't zonnepiekend koper van dorstige fan fares! Daar is den erf versierd mee groene guirlandes en kleurige lampionnen. Daar staan de eerebogen mee twee ver-uit-malkaar- liggende jaartallen, omlauwerd mee blommen, veur de bruilofshuizekes, die wemelen achter 'nen werlenden confettie! Daar trekken de witte maagdekensstoeten langs de groene Meiwegels, blommen strooiend veur de kromme beenen van 't zielsgelukkige Bruidspaar-in-'t-Goud, onderweuge naar de luiende kerk, waar O.L.V. in den schoonsten bloei van Meimaand staat...! Den Brabantschen Mei! Wat staat ie weer in overdaad van bloei en knop! De Mariakapellekes staan in nuuwen blom- mensier langs de stille buitenwegels, mee de diepe karresporen, waardeur nou en dan 'nen zwaren boerenwagel komt gebonkerd achter 't slapensmoeie peerd, dat mee den baas, al van zonsopgang af, in touw is. De wegkruisen, tragische monumenten van den „Goeien Vrijdag", ze rijzen op uit den bloeienden Meibojem, daar teugen den stillen achtergrond van 't wije golvende korenland. En naar welken horizont ge ook ziet, ach ter de wije landerijen, de zonovergoten vel den mee 't grazende vee, ja ten ende van de onafkijkbare hei en jong bosch, in alle verschiet daar rijzen de kerketorentjes op en Ulvenhout, 19 Mei 1938. Amico, De Brabantsche Meimaand staat in den knop van de ko mende zomerfeesten! Ochja, 'k had 't oe al geschreven, da's waar ook. Maar den blomknoppendracht is deus jaar zóó over dadig aan schoonste beloften van den kleu- rigsten bloei, da'k er nie over uitgepraki- zeerd kom. Want hoe is dat, amico? Ook 't Brabantsche hart staat bloeiens- gereed! Staat vol in knop. En ge wit, waar het hart vol van is, loopt den mond van over! Hah! Den eersten bloei sprong al los. Ge lijk mee den kruinagel, den rhododendrum, den meidoorn en den gouwen regen, blossem- den de bruiloften deur ons Brabantsche, Roomsche land. 't Is begrijpelijk, deuzen trek in ons men schen! Mei, de maand na Paschen, na den Grooten vasten dus, is vaneigens wel de druk ste bruiloftsmaand in de Roomsche contreien. En deus goeie, ouwe gewoonte, deus steen ouwe zede, schijnt zóó te hebben deurgebeten over heel de samenleving, dat 1 Mei 'nen soortement van Nuuwjaarsdatum is gewor den in 't Maatschappelijk Bestel. 1 Mei: 't boerenvolk aanveerdt zijnen nuu wen dienst. 1 Mei: datum van den „overtrek", van den verhuis naar 'n andere hofstee. 1 Mei: hoogseizoen veur den verhuizer en den amteneer van den Burgerlijken Stand. 1 Mei: 't was vroeger toen den arbeid nog veurnamer was, dan den vacantle den nuuwen schooldatum. Duuzenden dingskes worden uitgesteld, be paald of aangegaan per 1 Mei. Mei! 'sis nuuw T(j, nie alleen in de Schep ping. En het Roomsch geloof, dat z'n eigen zoo geren houdt aan de wisselingen van de Natuur, dat in alles op-en-neer gaat mee O. L. H. Zijn Schepping, (kunt g'oew eigen b.v. 'nen Allerzielen indenken op 'nen stralen den Meidag? 'Nen Paasch, feest van Opstan ding, anders dan in 't vroege Veurjaar. Ik zeg, ons Geloof, dat z'n eigen zoo regeleerde aan den Schoonen Buiten, móest toch ook wel in Mei, als de veugelen nestelen gaan, z'n navolgers 't zelfde zien doen! Jonge, koperen, zuiveren, veertigjarige en gouwen bruiloften, ze zijn deus tij niet van de locht. Tij van den gouwen regen, den schoonsten

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 10