De Brabantsche Briet
Bazen zoeken in Zuid-Afrika
van Dré
Hoe men bouwt in de Unie
Rusland voorziet zichzelf
van katoen
Brieven uit Zuid-Afrika
Een mislukte vischvangst
VI.
Mijn vorig schrijven handelde over werk
gelegenheid, loonen, afbetalingssysteem, en
levensonderhoudskosten. Thans zal ik het een
en ander schrijven van onze verdere lotge
vallen. Zooals reed_ eerder medegede .ld is, zou
het eerste werk, dat wy kregen, slechts van
korten duur zjjn en inderdaad: na nog geen
14 dagen gewerkt te hebben was de bouw
zoo goed als klaar; de voorman kwam 's mid
dags zeggen dat wij ons gereedschap wel in
orde konden maken, daar het om 5 uur af-
geloopen was. Je krijgt altijd 2 uur van te
voren vrijaf om je zaakjes te regelen. Hij
gaf ons een adres van een Engelschen pa
troon en daar gingen wij ons den volgenden
ochtend melden, De patroon was echter niet
aanwezig en wij moesten wachten. Het was
een groote zaak met bureaux voor teekenin-
gen en boekhouding en machinale houtbe
werking en opslagplaatsen.
Nadat de baas was gekomen en zich hier
en daar van op de hoogte had gesteld, stond
hij ons te woord en vroeg: „are you carpen-
ter or joiner I want joiners" en daar wij niet
wisten wat joiner was, zeiden wij: „No car-
penter, want in Holland ben je timmerman
of je bent het niet. Je bent hier echter tim
merman in den bouw of beton en finisher of
joiner is weer iets anders. Finisher is het
aftimmeren van een gebouw en joiner is meer
het klaarmaken van ramen, deuren of kozij
nen, kasten enz. dus meer het fijne werk.
Toen wjj het later beter wisten zeiden wij bij
een dergelijke vraag: We are all round car-
penter, we do anything you want.
Na eenig nadenken gaf de patroon ons
een brief voor den voorman, van een zijner
werken en een situatieteekening, waar het
werk ongeveer was te vinden.
Wij er op af, vol hoop, doch toen wij eenige
verdiepingen hadden beklommen en den voor
man te pakken kregen, welke zich nauwe
lijks tijd gunde ons te woord te staan, klom
hij van de ladder met onzen brief naar be
neden. Toen wij hem volgden zei hij: „wait a
minute" en kwam terug. Hij had niemand
noodig... Wij trokken dus verder en kregen
na eenig zoeken met nog 2 anderen werk
aan een verbouwing van een hospitaal. Moes
ten nu iederen dag met de bus daarheen.
Wij moesten werken als paarden en waren
drijfnat van 't zweet, daar het op dat mo
ment (November) zeer warm is. Na 4 dagen
lag een zolder voor concrete (beton) er in
en was alles klaar om gestort te worden.
Vrijdags betaling en meteen weer afgeloopen,
dus stonden wij wéér op straat. Hij navraag
wat er aan mankeerde, zei men- wel het is
nu stortklaar en we kunnen niet verder. Zoo
gaat het op vele bouwwerken, ze nemen een
ploeg volk aan om gauw door te kunnen
gaan met storten van beton en is het zoover,
dan kun je weer gaan tot ze hooger op trek
ken. Het is niet zooals in Holland, dat men
zorgt, dat je tijdens de storting weer ander
werk kan doen en meestal tijdens den ge-
heelen bouw kunt blijven werken.
Na eenig zoeken kwamen wij den volgen
den dag weer bij een Schotschen patroon
klaar om 's Maandags te beginnen. Deze
heer had de lieflijke gewoonte om de meesten
van zijn personeel af en toe eens flink uit te
vloeken, doch bij nader inzien bleek hij niet
zoo kwaad te zijn; wij werkten nogal naar
zijn zin, al bleek dat pas later bij het schei
den van de markt na eenige weken. Inmid
dels werd nog mijn heele kist met gereed
schap gestolen, zoodat ik op een ochtend zon
der gereedschap stond. Mijn kaffer zei: „baas
mijn hart doet baie zeer, maar ek kan nie
help nie, ek het hulle goed opgeberg en ge-
sluit." Ik ging, nadat ik de politie in kennis
had gesteld, dus maar nieuw koopen en heb
er nooit meer iets van gehoord. De kaffers
stelen geweldig en dit zal wel komen, door
dat zij zoo'n karig loon hebben en dikwijls
een hondsche behandeling. Tevens hoorde ik
later, dat tegen de Kerstdagen veel wordt
gestolen om de holyday's goed te maken als
geen loon wordt betaald en ze dus op alle
manieren geld zien te maken.
Daar ons al eenige keeren was gezegd, dat
wij een werkkaart moesten bezitten van de
Union (vereeniging of organisaie), welke op
gezette tijden door een inspecteur van de
Union wordt opgevraagd, besloten wij een
onderzoek in te stellen naar het gebouw van
de buildingtrade om ons aan te melden.
Het bleek dat je een kennis moest hebben
die je op de meeting moest voorstellen als
zijnde bekwaam vakman. Wij kregen zoo
iemand in ons boardinghouse en togen er on
uit.
Er bleken meer nieuwelingen te zijn en wjj
moesten ons na aanmelding verwijderen in
een zijkamer, werd er buiten onze tegenwoor
digheid beraadslaagd over de toetreding
Na eenigen tijd werden wjj weer binnen
geroepen, waarna ons de voornaamste ver
plichtingen als goed lid werden voorgelezen,
alles in het Engelsch natuurlijk. Hierna wer
den wij door het bestuur gefeliciteerd met ons
lidmaatschap en na eenig applaus namen wjj
plaats om de besprekingen aan te hooren,
welke wij maar ten deele konden volgen.
Na afloop is ieder in de gelegenheid zjjn
contributie te betalen, hetwelk elke 14 dagen
plaats vind. Wjj, de nieuwelingen n.1., moes
ten een pound entreegeld en de eerste fort-
night (14 dagen) n.1. 3 shilling 9 penny. We
ontvingen onze driemaandeljjksche werkkaart
welke elke drie maanden wordt vernieuwd,
tenzij men te veel achter is met betaling of in
strijd met de voorschriften heeft gehandeld.
Deze kaart moet men altijd bjj zich dragen
om bjj navraag te kunnen toonen en er staat
op: this card certifies that the holder is in
good standing with his Union and no Em
ployee is eliglible for employment bjj mem-
bers of the MBA (Master Building Assosia-
tion) unless they are in possesion of a working
card. Dit wil zeggen, dat de houder in goede
verstandhouding staat met zjjn organisatie en
geen werknemer toegestaan is werk te aan
vaarden bij leden van den vereenigden patroons
bond, alleen als zij in bezit zijn van een werk
kaart. Het vak waar men zich voor aanmeld
staat tevens op de kaart, evenals naam en
adres en is voorzien van een nummer.
Men krijgt geen werkloozensteun uit de
organisatie, alleen is men vrjj van contributie
tijdens die periode Voorts krijgt men vergoe
ding bjj 't stelen van gereedschap en een uit-
keering bjj overlijden veroorzaakt door onge
val van 50 tot 100 pound na gelang den tjjd
van lidmaatschap, doch niet eerder dan na
1 jaar lid te zjjn.
Den volgenden dag op het werk wordt mjj
door den patroon aangezegd, dat ik den daar
op volgenden dag met den Belvilletrein naar
Goodwood moet vertrekken om een gebouw
af te maken. Ik weet niet wat de Belvilletrein
is en bij geen benadering waar Goodwood ligt,
maar ga 's avonds naar het station voor alle
zekerheid om uit te zoeken welk perron ik
moet hebben en de tijd van vertrek.
's Morgens in Goodwood aangekomen is het
nog een puzzle om het werk te vinden en daar
op tijd aan te,komen.
Na lang zoeken, veel vragen en moe van het
loopen kom ik eindeljjk op het werk aan, want
bijna niemand schijnt het werk of naam van
de fa. te kennen en ik voorzie mjj maar gauw
van een koffer om gauw wat werk in zicht te
brengen, want het is reeds een uur te laat en
ik wil niet gaarne een vloekprestatie van den
patroon verwekken.
's Middags komt de patroon nogal in een
goede bui, doch eenige kaffers krijgen er van
langs. Mijn kaffer zegt, die baas heeft een
schot in zjjn kop gehad in den oorlog en daar
om bjj buien zoo opvliegend. Na 2 dagen ga ik
weer terug naar Kaapstad op het andere werk
en mijn maat die niet veel Engelsch spreekt
of verstaat is bljj, want hij zegt; die baas raast
maar en ik versta hem niet. Al spoedig komt
de patroon naar mjj met een opdracht en
zegt: Teil your mate what to do, I can 't
understand what he 's talking to me. What
the heil for language is that, maar wjj denken
hjj moet maar eens probeeren in Holland te
werken met zjjn taal.
Wij werken er naar ons zin, doch opeens
komt de patroon zeggen, dat wij maar moe
ten stoppen en over een dag of vier kunnen
wij dan weer terug komen.
Wij hebben dat gedaan, doch tjjd kost geld
en wij verloren dus eenige pounden met dat
z.g. inzien en zoeken in het vervolg naar een
nieuwen baas, dien je meestal gauw weer
hebt. Met den tijd leer je al die dingen wel.
Wij werken nadien weer een week en dan is
het geheel afgeloopen.
Wij hebben weer vlug een andere patroon,
weer een Engelschman, doch veel gemoede
lijker; er is een Duitsche voorman, die ook
al niet kwaad is, doch nu werken wij buiten
en maken kennis met regenverzuim, waar
voor niets wordt betaald. Inmiddels naderen
de Kerstdagen en dus ook de gebn tkeljjke 10
vacantiedagen, waarvoor geen betaling ge
schiedt.
Wij plaatsen juist voor dien tijd de eerste
kapspanten op de muren en worden daarvoor
getracteerd op bier, limonade en gekookte
worst die bij een geheele emmer vol op het
vuur staat: 'a Avonds na afloop van 't werk
23 December gaat onze vacantie in tot 4
Januari. Wjj hebben nog niet veel geld over
om op vacantiereis te gaan en besluiten maar
wat vischtuig te koopen en te gaan visschen
in de baai, want er moet op gezette tijden
geld naar Holland gezonden worden voor
levensonderhoud van ons gezin en wjj weten
ook nog niet hoe het ons verder zal gaan in
dit voor ons nog vreemde land.
Den volgenden dag reeds gaan wjj met onze
vischlijn op stap en vragen wat aas aan de
steiger, waar honderden kreeften worden
overgeladen uit de vischschluiten, waar vele
vischjes tusschen zjjn verdwaald; juist goed
voor den amateurvisscher. Het ruikt er vree-
seljjk onaangenaam met deze warmte, maar
wjj hopen al reeds op onze versche braad.
Wjj waren spoedig na aankomst op de pier
gereed voor onze eerste worp met de lijn en
het duurde maar heel kort of wij voelde
eenige forsche rukken aan de ljjn. We haas
ten ons deze binnen te halen, doch er bleek
een jonge haai aan te zitten ter groote van
een flinke schelvisch. Die zjjn niet eetbaar,
want de pier lag n.1. vol van deze doodge
slagen exemplaren en dus onderging de onze
hetzelfde lot. Telkens wanneer wjj ophaalden
hadden wjj hetzelfde resultaat en zelfs een
maal 2 tegelijk.
Het is wel aardig voor de visscher geregeld
contact te hebben met de buit, doch wjj had
den gaarne met wat eetbaars thuis gekomen,
daar onze misses al had gezegd, de pan op te
zullen zetten en wjj nu wel merkten dat dit
niet noodig zou bljjken.
Een keer nog hadden wjj een flinke kreeft
aan de haak, doch toen wij hem bijna boven
de hooge walmuur uit hadden gehaald viel
hjj af.
Toen wjj geen resultaat hadden, was de
aardigheid er gauw af en een onzer verloor
ook nog zijn heele vischtuig bij een groot
exemplaar en dus keerden maar onverrichter
zaak naar huis toe. Bij onze terugtocht zagen
wjj onze boot de „Themistocles" weer aan
den wal liggen, die ons naar Afrika bracht
en nu van Australië op terugreis was naar
Engeland. Wjj ontmoeten daar nog vele ken
nissen onder het personeel, steward en ste-
wardes van onze hut en eenige touristen die
naar Johannesburg naar de wereldtentoon
stelling waren geweest, die ter gelegenheid
van het 50-jarig bestaan dezer stad daar is
aangekomen. Nu wij daar den laatsten tijd
zijn geweest kunnen wij niet begrijpen, dat
zoo'n stad met vele wolkenkrabbers daar in
50 jaar zoo is ontwikkeld, doch hierover later.
Hier liggen veel walvischvaarders die een
eigenaardige bouw hebben, zooiets als een
mijnenlegger.
Daar de zon erg warm was en wjj moe
werden, namen wij de bus maar en waren
voor 3 penny vlug tehuis. We gebruikten
ons diner maar zonder de gewenschte visch en
moesten nu maar weer ons Engelsch-Afri-
kaansche kost zonder vet eten waar wij zoo
langzamerhand al aan wennen. Wij besluiten
een camera te koopen en dan de bergen maar
weer eens in te gaan, waar vele mooie plekjes
zijn om op de foto vast te leggen. Nadat wij
ons maal hebben gebruikt, gaan wij nog wat
op het balcon zitten om van de avondsche
mering over den Tafelberg te genieten.
J. v. W.
Amlco,
Ulvenhout, 16 Juni 1938.
Blinkend blanke wol
kenklodders stonden
stil in 'n blaauwe
locht, waarlangs de
Pinksterzon heuren
gouwen glorie toover-
de.
Ons Zondags-prope
re dorpke spiegelde in
't witte licht van
deuzen kraakhelderen
dag, die van den kil
len hemel glansde.
De velden aan den
overkant, beneden van
den steenweg, lagen daar in den vollen zonne-
gloei in den onbewogen rust van den Zondag
op den buiten. Mee hier en daar 'n donkeren
slagschaduw van 'n zoo'nen hoogen, zilveren
wolk.
't Liep naar elf uren omtrent, als ik mee
Trui, in onze beste, Zondagsche spullen voor
bij de kerk kwam; gedempt neuriede den
orgelmuziek déur de muren. d'Hoogmis was
dus nog nie ten ende. In den koelen schaduw
van 't kerkplein stonden trouwens de fietsen
nog van de wijdwonende parochianen, daar
langs de binnenwegeltjes, diep in 't land.
De stoelen in 't versch-gerijfde zand veur
't café teugenover de kerk, stonden dus nog
leeg. Den „nuuwen" veldwachter salueerde
en Trui zee: ,'t is toch 'nen netten mensch,
'k snap niet da gulie 'm nie meugt."
„Daar is gin mensch," antwoordde-n-ik:
„die hum 'n strooike in den weg legt. En den
Jaan tapten we vroeger al z'n bloed in drupkes
af. Me dunkt, dieën nuuwe hee niks te mur-
mereeren."
Maar vrouwen begrijpen dat zoo nie, amico!
Wijerop, wierd 't nog wat stiller, dan om
de kerk, 't was den durpelingen te kil om veur
de deur te gaan zitten. Ze dronken den Zon-
dagschen koffie-mee-koek binnen.
„Ik vraag m'n eigen af," zoo begon Trui
weer: „wa'k toch mot praten, mee die
menschen?"
„Allee, dat gaat vaneigens, Toeteloeris."
„Jawel, veur jou! Gij zjjt zo 'nen onstran-
terik, maar ik hou geren m'n fatsoen bij zulke
vreemde menschen."
„Ik soms nie, ikke?"
„Ge wit wa'k bedoel," snibde ze, Want er
veur uitkomen dat ze bjj vreemde, stadsche
menschen een bietje verlegen is, verbergt ze
liever onder 'n „grooten mond".
We sloegen links den steenweg af, 'n wegel-
tje-n-in mee lage huizekes, allemaal mee 'n vrjj
stukske grond veur eigen gerief, 't Straatje
eindigt in korenland weerszijjen en die akkers
veurbjj, stapt ge 't bosch binnen.
,,'t Ons staat hooger," zee Trui.
„Allicht," zee ik ort: ,,'t ons lee vrjj. Nie
teugen d enboschkant".
„Ze kosten hier beter peeën zetten", vond
Trui, die om 'n smoesje verlegen was.
Heelegaar ongelijk had ze nie, maar ik stak
m'n pijp aan.
Zoo geraakten we 't bosch binnen. Schoon
als altjj. 't Bietje gerucht van den steenweg
'n auto, 'n paar stoeiende kinders bleef
achter ons, of we 'n deur hadden toegedaan.
Hier was alleen 't licht geruisch van de stilte
eigens, die hier thuis is, onder de boomen.
Oeuwen stap hoort ge nog nie, zoo zacht is
den bojem. De zonnekringen op de dikke
stammen, op den bojem en in 't loof van
't lage hout dwerlden als witte veugels deur
't bosch. Den roep van de kievieten scheurde
deur de stilte, 't Wolkenwit plekte hel 'deur
de dichte boomkroonen, die éénen werl waren
van licht en schaduw.
Trui begost langzamer te gaan. Zij komt nie
veul meer in de bosschen. Op haar valt de
plechtige schoonheid van 't bosch wat zwaar
der dus.
„Moei, Toeteloeris?"
„Waarvan?"
,,'k Docht maar".
„Dré, blijf daar nou weer nie zitten plakken,
ee? As ge tenminste oew eten geren op tijd
hebt".
„Wéér?? Ik kom er veur 't eerst vandaag,
sinds z'n vrouw thuis is".
„Nouja maar as gij eenmaal zit, witte van
gin opstaan, gij".
„As gij zegt: 'k mot om m'n eerpels gaan
denken, dan stappen we op, Trui".
„We zullen zien".
Ze was allemaal bitsig van onrust. Zoo offi
cieel op visite gaan, kennis gaan maken mee
'n grootstadsche dame, die veul gereisd had en
zoo't beviel mn' ouwe niks.
„Dré?"
„Trui?"
,,'k Maak allemaal zonde van m'n bakske
koffie bij ons eigen thuis".
„Trui, ge zijt kinderachtig".
„Kan wel. Nieverans beter dan thuis!"
Twintig minuten later stonden we bjj den
Vic, neeë, bij de familie Zonneveld! op
den erf. Sodemearel! D'n kearel had 'm vol
blommen laten zetten! In de koezjjnen: blom
men! Aan den gevel: potten mee hanggerani-
ums. Bezijjen stond 'n soortement van wagcl-
tje mee 'n tuinslang daar op gerold.
'k Vergat te kloppen. Wat was hier veul
veranderd in veertien dagen tijds.
„Hjj hee jouw blommenhoveke niemeer noo
dig, Trui".
„Zou ik ook zoo zeggen", zee Trui: ,,'t ziet er
hier gezellig uit".
„Veertien dagen gelejen bloeide hier nog
niks!"
„Dd's toch niet waar?!"
„Verduld! Hee-t-ie allegaar aan laten leg
gen en 't is goed gelukt ook!"
Toen klonk ineens de harde, lachende stem
van den Vic: „hoe denken jullie er over? De
koffie van Moeder staat potdome kóud te wor
den!"
„Vic, ge hebt getóóverd hier!"
„Leuk, hè? Ja, Moeder en Hanneke hóuwen
van bloemen, dus!"
„Ge had ze van den merg„n gin water hoe
ven te geven", zee Trui: „daar komt nog ge-
nogt vandaag of vannacht".
„Ah! Ja. Truike, da's iets van Hanneke, hè!
Tuinmannetje spelen op eigen erf! En
fluisterde-n-ie toen: „Moeder zit dan daar
voor 't raam en die twee
Toen stond Hanneke ineens tusschen ons in.
Ze kwam armen tekort om ons alle drie naar
binnen te dringen.
God. wat was die meid veranderd. Sjuust ljjk
den Vic gezeed had. Ge kende ze nie meer
terug. Heur vroeger doffe oogskes ze glans
De bouw van Europa's grootste spermuur in het dal der Saaie, waardoor een ge.
weldig meer zal ontstaan, dat groote electriciteitswerken van de noodig.
energie zal voorzien, vordert gestadig. De stuwdam .wordt 75 Meter hoe» -
den als gitten. Ook was ze dikker geworden,
docht me, ronder van vurm en bewegingen. De
hoekige leerares, mee 't strakke zenuwenmond
je in 't witte nonengezichtje was veranderd in
'n op-en-top-vrouwelijk wezentje mee de ronde,
moederlijke manieren. Ook haar kleeren zaten
anders, „losser", natuurlijker aan 't lijf. Den
Vic zag mij naar dat alles kijken en trotsch
vroeg ie: „ènZei ik teveel, Dré?"
„Vic, ge zijt 'nen toovenéér! Oewen voorhof,
Hannekeas mevrouw dalijk eigens de
koffie inschenkt, dan zal 't me al niemeer ver
wonderen!"
Den Vic lachte. Ge wit wel, dieën wjjzen stil
len lach van 'm, dien ie mee uit Amerika
brocht
En toen zee Anneke: „Dré, Moeder bréngt
zelf al, eiken morgen Vaders halfelfje in 't
atelier! Ee? Vader?" Toen kuste ze 'm. „En..."
zee Hanneke ondeugend: „wat ze dan uitvoe
ren daar, weet ik niet, maar 't duurt soms wel
'n half uur voor ze terug is, in de huiskamer!"
„Malle 'meid", zee den Vic gelukkig: „jij hebt
Moeder toch heel den dag voor je! Mag ik ze
dan niet 'ns 'n halfuurtje bij me hebben!"
Hanneke zweeg efkens naar den grond. Keek
dan mij en Trui aan mee 'n vochtig oogske en
drong ons dan wijer de stoep op en naar binnen.
Nou, daar was hier veul veranderd!n In den
portiek moest ik al dalijk veul voorzichtig zijn.
Den vloer was gladdig en blinkend. Schoone
kleekes lagen er gespreid in donkerrooien
wijnkleur. 'n Koperen kan mee blommen stond
op 'n tafeltje en sierde den intree mee kleuren
en glanzings. Op den trap lag ook al tapijt,
vastgehouwen mee blinkende koperen latten.
Aan de wanden hongen kleejen, 'nen gebeeld-
houwden kapstok, 'nen spiegel, afijn, ik kan
't nie allegaar percies meer herinneren, maar
ook hier was getooverd! Deur Hanneke denk ik.
Vroeger gooiden-n-ik m'nen das of zoo maar
op den trap, zoo dee den Vic 't ook, maar nou
moest ik alles prontekes aan Hanneke geven,
die 't veur me aan den kapstok hong.
Trui zweeg maar en keek. Ze vond 't alle
maal zoo schoon! En vooral, dat zee ze me
later, zoo proper en zoo blinkend!
En, terwijl wij zoo stonden te scherlen mee
de spullen, daar in dieën prachtigen portiek,
stond den Vic maar stillekes te glimlachen en
nou en dan 'n oogske naar me te knippen. Daar
was hier al dalijk zooveul te vertellen, dat ie
maar zweeg. En Hanneke was éénen glorie. Ze
kost heur vrienden nou ontvangen lijk ze 't zoo
geren dee. Bij Vader en Moeder in 'n schoon
huizeke!
„Hanneke, Hanneke, wat hebt ge 't toch
mooi gemaakt", pluimde-n-ik. „Ik zou bekans
denken aan 'n verkeerd adres te zijn bin
nengekomen. Ik ken 't niemeer!"
„Verkeerd adres? Dré en Trui, jullie zijn hier
aan 'n adres, waar de deur altijd voor je open
zal staan!"
Ocherm, wat was die Trui bedeesd. Ik keek
ze 'ns aan en in m'n oogen mot gestaan heb
ben: „en thuis altij zooveul praat!" Want ze
gaf me ongemerkt 'nen stomp.
Zoo gingen we binnen.
Waarachtig!
Mevrouw Zonneveld zat op! Gekleed en wel,
in 'nen makkelijken stoel, bij de koffietafel.
Ze was donker gekleed en heur witte kopke
leek 'n teere blom, in 't donkere loof van het
bosch.
Heur veurhoofd wierd rosig van zenuwen
als wij binnenkwamen. En in haar zenuw
achtigheid sprak ze veul Engelsch. Ochja
na vijftien jaren...!
„Ah," zee ze: „det is nau Deree en Terui"
(ze sukkelt veul met de ,,r", die daarveur bij
den Vic zooveul te beter rolt! Ze zal 't dus
wel weer leeren).
„Deree is soo 'n koed frend of Vic. no...
no..." lachte ze „exkjoes mie, dèn Vic! Hè?
En van Hanneke. Teruike, waai moest koed
frendinnen worden, yes?"
„Geren, mevrouw Zonneveld", lachte Trui
verlegen. „Ge mot maar dikkels bij ons ko
men. En mevrouw, bevalt 't u goed in 't
bosch?" zoo begost Trui.
„Ah..., 't bosch... yes,... ja... 't is verrie
schoon, bloetifoel, prachtig, j...ja! Aai... ik
ben... hier... soo... verrie... gelukkig. Baai
maain koede husman en dochter". Heur
blaaue oogskes liepen vol: „aai ik wil
kwikly gauw sterruk wodden. Teruike gluk-
kig levenmet Victor en Hanneke. Men-
nieveel yaers, aai hoop!"
Zenuwachtig friemelden haar witte handjes
aan 'n zakdoekske Twee rooie vlekskes kleur
den op 't porceleinig gezichtje en ik docht:
wat is ze toch mooi gewist.
Toen klopte den Vic heur zachtekens op
den schouwer, trotsch, gelukkig zat ie
naast z'n vrouw, en zee: „Moeder, je zult
eens zien hoe gauw dat je hier de ouwe bent.
Je komt met 't uur bij, Lien! En weet je,
wat je nou 'ns doen moest? Zélf de koffie
schenken voor onze vrienden! Den Dré zit
daarop te wachten en hij gelooft 't niet voor
ie 't ziet!"
En als wij onze koffie gedronken hadden,
dan troonde den Vic me mee naar z'n atelier,
waar 't wel 'n bietje, maar nie veul veran
derd was. Dat dee me toch plazier! Hier zou
ik 'm weer veul gaan opzoeken, doch ik da
lijk. Er was alleenig 'nen makkelijken stoel
mee kussens bijgekomen, mee 'n tafeltje.
„Hier zit ze nau 's morgens 'n halfuurtje,"
zee-t-ie zacht. „Ons beste oogenblik van den
heelen gelukkigen dag, Dré! En... man, ze
houdt van de kunst. Heeft er kijk op! Da's
verrekt plezierig voor me, Dré!"
„Gaat 't werken weer 'n bietje Vic?"
„Reusachtig, man!... Kijk hierHjj
sloeg 'n laken weg: „wat vind je!?"
„Dat heb ik nog nooit van oe gezien, Vlo,
da's éénen bonk licht! Da's muziek! Da's..,
da's... da's 'nen fanfare aan de Scheping! God,
da's schoon...!"
„En dit...?"
Hij smeet weer 'n laken open... daar stond
Hanneke. In éénen flonker van licht en van
kleuren, sjuu3t zooals ik daarstraks dieën zon.
newerl in de boomkroonen had gezien.
„Vic, ik weet nie, of ik, als boerenmensch
't zoo zeggen mag: maar ge hebt oew kunst
volmèAkt! Ik geloof, gij schildert nou mee de
kleuren uit den hemel en de blommen eigens!
Hanneke... 't is 'n blommengodin..., ik geloof,
ge schildert mee... mee góud! Ge stopt oewen
kwast in de zon van oewen voorhof, smellap!"
Lij 'n kind zoo gelukkig stond ie in z'n ate.
lier, waarin 'nen nuuwen, volmaakten geest
gevaren scheen.
En in al z'n nuuwe geluk, hier op deuze,
aan den arbeid gewijde plek, mee den grooten
crusifix aan den gebeitsten wand, mee... den
stoel van z'n vrouw, daar naast 't zonneraam,
waarvan de kruishoutjes schaduwden op den
bruinen vloer, deuze plek, waarvan den Vic
z'n zielement twee maanden gelejen moest
losscheuren, maar waar ie nou al z'n geluk
uit schildert, zee-t-ie toen niks anders dan:
„we zullen hier 'ns 'n versche pijp aansteken,
Dré!"
Ja we hadden om Moeder Zonneveld nog
nie gerookt, ziede.
Den Vic gaf me zijnen tabaksbuil aan.
Toen kwam Hanneke binnen, zachtekens en
'n bietje heimelijk.
„Vader, mag ik even den sleutel van je
bureau?"
„Die zit er op meiske!"
Na 'n minuut was Hanneke weer btj ons en
zee: „Dré, eindelijk kan ik 'm dan aan je
geven. Ze stond daar mee 'n pakske, 'n bietje
verlegen te tobben.
Toen ineens: „Dré, alsjeblief, Je pijp. Uit
Amerika."
Ik voelde hoe haar aanspraak mislukt was!
Ik maakte rap 't pakket open, toen de
prachtige étui en daar lag 'n pijp in m'n han
den, amico, 'n pijp... van meerschuim blank
als melk en van barnsteen, levend als zonne
goud. Licht lijk dons. 'n Prachtstuk als ik
nooit bezeten heb.
„Hanneke, meske, 't is veul te veul, maar..?
ik ben er kolossaal blij mee, horre! Ik hoop
er m'n heele verdere leven van te profiteeren!"
En ik kneep ze 'ns ferm in d'r knuisteke.
„Neen Dré, niks te veel. Het minste wat ik
doen kon. Maar tien weken heb ik ze bewaard.
In 't ziekenhuis daar in 't verre Boston. Op
de boot. En altijd was ze onder m'n bereik.
Want ze wist me altijd weer te vertellen: daar
ver, ver weg, daar in 't groene Ulvenhout,
daar woont, zoo'n goeie vriend van ons en dan,
Dré, dan zag ik Vaders atelier, later zag ik 't
met Moeder daarin. Dan zag ik het bosch,
jouw huis, je plattebuis, Truike en zoo hielp
die pijp me door de moeilijke oogenblikken, als
ik soms dacht dat Ulvenhout, Ons Geluk, zoo
ver weg nog was...! Ik heb gesnakt, weken
lang, naar 't oogenblik dat ik ze je geven kon,
want, dan zou... alles... goed... zijn... Dré.
Het... is... alles... goed. Dénk!" Ze snikte, 't
goeie prulleke.
En den Vic
Die was niet te zien. Die had 'n rookgordijn
geformeerd, waar ie veilig achter zat, den
smakker.
Verlejen jaar nazomer, als den Vic op
Ulvenhout kwam ,dan wist ik meteen,
heb 't oe ook geschreven g'ad da'k er 'nen
goei enkameraad had bijgekregen. Maar dak
er ook Hanneke nog als kameraad bij zou
krijgen, kost ik toen nie weten.
Afijn. Zoo is dat mee den Vic. 't Is 'nen
witten toovenèèr. Hij doet alles beter, dan
wie ook.
Ge kent nou z'n geschiedenis. Ik hoop oe
er nie mee verveeld te hebben.
Veul groet envan Trui, Dré III, en als altij
gin horke minder van oewen
t.a.v.
DRé.
De katoenaanplant heeft dit Jaar In de
Sovjet Unie een gunstig verloop gehad. Bp
de katoenvelden werken tractoren met een
totale capaciteit van ruim 600.000 p-k. De
laatste jaren heeft de Sovjet Unie den in
voer van katoen gestaakt, dank zij de uit
breiding van den katoenaanplant en dank
zii den hoogeren opbrengst van den oogst.
Tijdens het tweede vijfjarenplan is de oogst
opbrengst der kunstmatig bevloeide katoen-
velden verdubbeld. In de negen katoen
districten, waar katoen zonder kunstmatig®
bevloeiing verbouwd wordt, als Noord
Kaukasië, de Krim en Zuid-Ukraine zijn de
oogsten negenvoudig toegenomen. Verleden
jaar was de oogst aan ruwe katoen 123.000
ton hooger dan in 1936.