M wm TARZAN Ik moet den kapitein spreken Een verhaal uit de dertigjarige oorlog 1 m Oplossing denksport En klieft de golven Vliegers oplaten, een oude uitvinding EDGAR RlCEj BURROUGHS j Het was in het midden van de 17de eeuw. De verschil lende staten, waaruit Duits land toen nog bestond, waren in een langdurige oorlog ge wikkeld, waaraan ook de Zweden en Denen deelnamen. Ook ons land en Engeland zonden steun aan de verschil lende partijen. De strijd ging tussen de zogenaamde keizer lijke legers hn de Saksen met de Zweden. Het land leed ontzettend onder de oorlog. Overal trokken rovende en plunderende soldaten rond, die hele dorpen in brand sta ken. Een klein plaatsje in het Noorden van Duitsland was belegerd door de keizerlijke troepen. Juist voordat de belegering begon, waren er dertig Zweedse ruiters in het stadje gekomen, met hun kapitein, Axel Eckestöm. Die zaten nu dus in de val, kon den de stad niet verlaten en geen bericht sturen aan de andere troepen om hulp. Axel Eckeström, de Zweedse officier, die zijn intrek had genomen bij den burge meester van het stadje, stond voor het raam en keek uit over het marktpleintje. Er begon honger te heersen in de stad, het zou niet lang meer duren, dan werden ze door de honger gedwongen, om zich over te geven. Buiten de stad lag het grote kasteel Horngast. De kasteelheer was een aanhanger van den keizer en hielp de kei zerlijke troepen. De officieren van het le ger, dat om het stadje lag vonden daar al tijd een gastvrij onthaal en lachend hoorde de kasteelheer de verhalen over de bele gerden, die nu al hun katten slachtten om iets te eten. Aan dit alles dacht kapitein a. iiSPIiÉS Eckeström, terwijl hij somber uit het raam staarde. Beneden op het pleintje hoorde hy luide stemmen. Hij keek door het raam. Voor de deur van het huis stond een lange Zweedse ruiter, die de wacht hield en voor hem een .stevige jongen van een jaar of veertien. „Ik moet jullie kapitein spreken!" hoorde hij den jongen zeggen. Maar de schildwacht lachte. „Je kunt wel zo veel moeten!" „Ja, maar het is van het hoogste belang!'' zei de jongensstem weer. „Zo, dacht je dat ik den eersten den besten kwa jongen maar doorliet, die zegt dat hij iets aan den kapitein heeft te vertellen?" vroeg de Zweed weer in gebrekkig Duits. „Maar ik ben de zoon van den vroegeren slotbe waarder van Horngast. Ik moet den kapi tein spreken!" herhaalde de jongen met klem. „En wat heb je dan te zeggen?" riep de kapitein van boven uit het raam. „Wou je soms ook onder dienst?" „O, jawel, maar eerst moet ik U iets zeggen, dat niemand anders mag horen!'* riep hij terug naar boven. „Hoe heet je?" „Klaus Gentschow!" „Nou, laat Klaus dan maar boven komen!" En gewichtig stapte de jongen den wacht post voorbij en ging naar boven. Die avond gebeurden er in het stadje al lerlei geheimzinnige dingen. Op het markt plein was het een gewemel van paarden en mensen, een onderdrukt gestamp en ge praat. De Zweden verzamelden zich met hun paarden, die grote bossen hooi om de hoeven hadden, om het geluid te dempen. Naast de kapitein reed trots - Klaus Gent schow! De keizerlijke legers, die voor de poort lagen, hadden maar een paar wachtposten uitgezet. De andere soldaten lagen rustig te slapen en schrikten plotseling wakker, toen de poorten open gingen en een troep rui ters naar buiten stoof. Voor ze tot bezin ning waren gekomen, waren de paarden dwars door hun kamp gereden in een vlie gende vaart. Het leek hun een droom, maar daar de schildwachten gewond of ge dood op de grond lagen, moesten ze het wel geloven. De Zweedse ruiters reden in volle vaart door, niets was meer van ze te zien of te horen. „Nu links af!" fluisterde Klaus te gen den kapitein. Trots en gelukkig voelde Klaus zich. in hoe lanp al had hij niet te paard gezeten, niet weer sinds zijn vader was gestorven en hij van Horngast was weggegaan. Als hy nu maar de Zweedse soldaten kon helpen. Bij een oud vervallen jachthuisje hielden ze stil. „Weet je zeker dat het hier is. Klaus?'' vroeg Eckeström. „Hier moet dus de toegang zijn naar de onderaartse gang, die in het slot Horngast uitkomt?" „Heel zeker, kapitein. Vader heeft ons eens laten zien, waar de ingang was, toen we er heen waren gewandeld. En we wisten ook welk gordijn opzij geschoven moet worden, om de deur te zien, waar de gang uitkomt!" „Vooruit dan, mannen!" Ze gingen een donkere hut binnen, von den het luik, dat opgetild moest worden om in de onderaardse gang te komen en daalden voorzichtig dé stenen treden af. Klaus lichtte bij met een kaars. Heel zacht slopen ze de nauwe vochtige gang door; er leek geen eind aan te komen, maar einde lijk nog een bocht daar hoorden ze een zwak gedruis van stemmen. „Allen klaar? Voorwaarts!" comman deerde Axel Eckeström. Daar stortten de Zweden de eetzaal binnen, waar talrijke gasten zich te goed deden aan een heerlijk maal, waar gedronken en gelachen werd, waar niemand een overval vermoedde. Een uur later reden de Zweden al weer op hun paarden door de nacht, naar de dichtstbijzijnde stad, die op hun hand was. Ze hadden hun gevangerten gebonden op hun paarden zitten, ze hadden een grote buit aan geld en kostbaarheden meegeno men, en dat was een rijk bezit in die tij den van oorlog en armoede. In het kamp van de belegeraars heerste grote verwarring. De officieren, die ook naar het feest op het kasteel waren gegaan, keerden niet terug. De volgende morgen zagen de bewoners van het stadje tot hun verbazing, dat er hele troepen van de vy- anden wegtrokken, op zoek naar hun aan voerders, of op zoek naar roof en buit. Langzamerhand waren allen verdwenen, want de berichten over het gevangen ne men van hun officieren waren al doorge drongen en ze begfepen dat er nu toch niets meer uit te richten was. Toen het weer avond was, kwamen de dappere Zweden terug in het stadje. Klaus Gentschow reed tussen hen in. Op het marktplein stond de bevolking verzameld en bracht hulde aan de moedige bevrijders en den flinken jongen, die hen hadden ge red. Klaus ging mee met kapitein Axel Eckeström en bleef bij hem gedurende de hele oorlog. Daarna nam de kapitein hem met zich mee naar Zweden en nam hem aan als zijn zoon, want hij kon niet meer van hem scheiden. Oplossing 1: Wanneer je 11 lucifers gebruikt, moet je proberen zelf de zesde te krijgen. Je kunt proberen de zesde alieon te krygen, maar dat hoeft niet, als je hem samen met de vierde of met de vierde en de vyfde krijgt, is het ook goed. In ieder geval zal je dan ook de tiende kunnen nemen en je tegen stander moet dan wel de elfde nemen. Wanneer je 15 lucifers gebruikt, moet je steeds proberen de zesde en de tiende te krijgen. Oplossing 2: Je moet de lucifers in het midden door buigen en ze dan in een rechte hoek bui gen. Als je deze hoeken nu tegen elkaar legt, ontstaat een kruis. Een Chinese generaal moet. de vlieger hebben uitgevonden Vliegers zijn al sedert overoude tijden bekend. Meer dan tweeduizend jaar gele den al kenden de Chinezen ze. Volgens de Chinese verhalen en geschiedenis stammen de eerste vliegers reeds uit de tijd om streeks 260 voor Chr. en is de uitvinder een Chinese generaal, Hau-si genaamd. In een museum in Napels wordt een vaas bewaard, waarop figuren staan geschilderd die aantonen dat ook de oude Romeinen zich al bezig hielden met het oplaten van vliegers. Het stelt een meisje voor, dat 'n omhoogstijgende driehoekige vlieger aan een touw houdt. Een zeer oud handschrift, dat in een oude bibliotheek in Weenen werd gevonden geeft een duidelijke be schrijving: „Hoe men een vlieger kunstig moet maken en besturen". Het handschrift geeft nauwkeurige aanwijzingen, hoe de grote vlieger stijf gemaakt moet worden en hoe de verschillende banen het meest doelmatig bevestigd worden. Dan wordt daarin aangeraden om vier of zes vliegers aan elkaar vast te maken en tegelijk de lucht in te laten gaan, „zoals de jonge vogels met de oude vliegen". Om oninge- wijden het geheim van de vlieger niet te laten begrijpen, stelt de schrijver van het stuk voor dat een knecht, die het touw moet vast houden, zich zal verstoppen, zo dat het lijkt of de vlieger alleen in de lucht gaat, te meer omdat voor hen die het niet weten het touw onzichtbaar is. In gedrukte vorm verschijnt het eerste „vliegerbericht" pas in 1500: „Hoe men een „vliegenden draak" de lucht in moet laten gaan". Een nauwkeurige verhandeling over de vlieger geeft twee jaar later dan het boek „Bergpostila" van een zekere Johan- nes Mathesius In de 18e eeuw wordt de vlieger een hulpmiddel voor de wetenschap want toen was het dat de natuurkundige A. Wilson in 1749 voor het eerst de vlieger gebruikte om de temperaturen van hogere luchtlagen te berekenen. Met behulp van zijn vlieger liet Wilson thermometers opstijgen. Door de touwtjes in brand te steken vielen de speciaal daarvoor gemaakte instrumenten naar beneden. De meest bekende proeven waren die van Benjamin Franklin, die o.a. met een vlieger in 1572 de electriciteit in de lucht aantoonde Deze proeven leidden tot de uitvinding van de bliksemafleider. Op merkwaardige wijze werkte de En gelsman Pocock het denkbeeld van de vlieger uit. Hij vroeg in 1826 patent op een wagen, waar vliegers „voorgespannen" werden. In Amerika ging men er in 1834 toe. over om het touw van de vlieger te vervangen door een dunne draad, waardoor hij veel hoger kwam. Duizend meter heeft men op die manier gehaald. Juist zestig jaar later maakte W. A. Eddy de zogenaam de Maleise vlieger. Dat was een vlieger zonder staart, die op een speciale wijze was gebouwd en waarmee metereolo- gische apparaten op grote hoogten konden worden gebracht En nog twee jaar later verscheen weer een ander model, dat gebouwd was door Hargrave. DOOR No. 26. De boom was slechts enkele passen verder. Een tak hing tien voet van de grond en toen de jongen er naar greep, greep de leeuwin naar hem. Als een aap trok hij zichzelf om hoog naar een kant. De grote voorpoot raakte nog net zyn heup, haakte in de broek van zijn pyama en scheurde deze helemaal open. Half naakt kon de jongen zichzelf in veiligheid brengen, juist voordat het dier weer naar hem sloeg. Akoet, die in de boom er naast zat, schreeuwde en schold. De jongen smeet dode takken naar de opgeheven kop van Sabor, net als zijn vader twintig jaar geleden had ge daan, toen hij de grote katten van de jungle had geplaagd. De leeuwin bleef nog even onder de boom staan, keerde zich daarna om en verdween met de leeuw met een koninklijke houding in het oerwoud. Nu het gevaar ge weken was, klommen de jongen en Akoet weer uit de bomen en zetten hun onderbroken wandeling weer voort. De aap mopperde tegen de jongen in de taal van zyn troep. „Dit was een les voor je. Als je wilt blyven leven, ge bruik dan je oren en je ogen, ihaar het meest van alle3 je neus," zei hij. De volgende nacht leed de zoon van Tarzan meer koude, dan hij ooit ondervonden had. De pyama was niet dik, maar ze was warmer dan niets. En de volgende dag koesterde hij zich in de warme zon. want weer leidde hun weg hen over uitgestrekte en boomloze plateaux. Gedurende een maand wandelden de beide vrienden, de jongen leerde u0 ae wetten van de jungle, zyn spieren pasten zich aan de nieuwe levensomstandig heden aan. Al spoedig vond hij het heel ge woon zichzelf door de bomen te slingeren. Zelfs bij grote hoogten had hij geen last van duizeligheid en als hij een tak hoorde kraken en begreep, dat hij zou kunnen vallen, had hij zich al weer aan een andere tak vastgegrepen met meci gemak en lenigheid dan Akoet.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 15