wm Willy's eigen geld Een ferme jongen Baas boven baas E D G A R R I C BURROUGH Henk Broers zat die morgen te draaien en te woelen in de bank. Mijnheer Velders, de onderwijzer van Henk, wa9 de kast een beetje aan het ordenen. Plotseling liep langs Henk, doodbedaard, een klein muisje. Snel pakte hij het en stopte het in z'n zakdoek. Mijnheer stond met de rug naar hem toe, dus hij zag het niet. Om kwart voor elf kregen de meisjes handwerken. De juffrouw kwam altijd bij de meisjes. Mientje Duinkers deelde de do zen uit en even daarna heerschte er een rustige stemming in de klasse. Henk haalde heel voorzichtig de zakdoek voor den dag en, angstig rondkijkend, stapte het diertje onder de bank. Na een poosje hoorde Henk achter in de klas een gegil en geschreeuw, dat horen en zien ver- ging. „O, een muis!" „Kijk, daar gaat-ie!" „O! Kijk! Kijk!" „Daar komt ie aan!" „Denk er om, Ellie!" En al die dingen meer. Henk kon haast niet meer. Ver schrikt keken allen om, behalve Henk. De Juffrouw keek tersluiks naar Henk. Wat scheelde hem? Doch even daarna werd haar aandacht getrokken, de meisjes van de achterste bank gilden weer: „Kijk, daar gaat hij de deur uit!" „Doe de deur dicht!" „Vlug! Toe nou, Wim Valkers." Wim vloog naar de deur en sloot deze achter de muis dicht. Toen werd er weer door elkaar geroepen: „Hoe zou die muis hier komen?" „Zou hier een holletje wezen?" „Jakkes! schei uit, alsjeblieft?" Toen werd er nijdig op de bank getikt met een stok. „Ik verzoek stilte!" zei mijnheer Velders kwaad. Meteen was het doodstil in de klas. Alle maal keken ze naar Mijnheer Velders. Alleen Henk niet. Hij wenste zich op 't ogenblik op de Mookerheide. Henk kon z'n lachen niet bedwingen. „Henk, ga jij rpaar naar huis! Jouw kan Ik op 't oogenblik niet gebruiken. Kom jij vanmiddag maar weer terug, hoor! Langzaam wandelde Henk Velders langs de gracht. Opeens hoorde hij roepen. Waar kwam het vandaan? „Help! Help!" Henk snelde naar de kant vanwaar hij het hulpgeroep hoorde. Daar zag hij een klein meisje spartelen. Wat? Riep men hem? Hij vocht met zich .zelf. Plotseling gooide hij z'n jas uit en plons de in 't water! Hij zwom naar het kind toe en schreeuwde toen zelf om hulp: Met het kind in z'n armen wou hij naar de kant toe zwemmen, maar hij kon niet meer. Hij schreeuwde weer om hulp. En eindelijk kwam er hulp opdagen. Henk voelde zich zinken. Toen een stevige greep in z'n nek. Verder wist hij niets meer. Na een hele tijd sloeg Henk z'n ogen open. Hij bevond zich in z'n eigen kamertje. Naast z'n bed zat Moeder met een vreemde dame. Henk zag tranen in moeders ogen. „Dag Moeder!" zei hij zacht. „Dag mijn jongen, ben je wakker? Deze dame is de moeder van het meisje, dat je redde." „Dag Mevrouw!" en hij stak z'n hand uit. De dame glimlachte en nam z'n hand in de hare. Henk keek naar de beringde da meshand en toen klonk in z'n oren een vro lijke, frisse stem: „Dag lieve jongen, je redde het leven van m'n klein meisje, je bent een flinke, ferme jongen! Als beloning mag je van de zomer met mij en Anna, zo heet m'n dochtertje, naar Ostende. En hier is je cadeau!" Verstomd zat Henk In de kussens naar Mevrouw Manders te kijken. „Maar Mevrouw..." Henk kneep z'n ogen .dicht. Waakte of droomde hij Daar voelde hij zich wat in de handen geduwd. Hij sloeg z'n ogen open. Het was een doosje. Even lezen wat er op stond. C. WELDERS, Juwelier, Oranjelaan 375. Telef. 372. Den Haag. Voorzichtig opende hij het doosje. Wat lag daar? Hij kon het nauwelijks geloven! Een zilveren jongens-armband-horloge! Hij bedankte Mevrouw natuurlijk harte lijk en wist haast geen woorden te vinden uit dankbaarheid. Toen moest hij weer gaan slapen. Anna en Henk zijn nu weer helemaal be ter. De bossen hebben hun allebei heel goed gedaan. Henk is weer ijverig aan 't stude ren op school en het is allemaal natuurlijk vergeten en vergeven. Henk en Anna ko men nog vaak bij elkaar op visite. En hij werd een grote vriend van Mijnheer Vel ders, de oude schoolmeester. WTLLY DE L. „Ik heb fijn een kwartje gekregen van Opa en Oma!" riep Willie en ze hinkte van blijdschap op één been door de kamer. „Ooh!" riep Gerda, haar zusje, „laat es zien!" Trots haalde Willie het kwartje te voorschijn en vertoonde het op haar vlak ke hand, alsof het een heel zeldzaam voor werp was. „Waarom heb je dat gekregen?" vroeg Gerda nieuwsgierig. „Nou, voor m'n rap port, een dubbeltje voor elke negen en een stuivertje voor 'n acht". Oh", zei Gerda weer, die nog maar in de eerste klas zat en nog geen rapport kreeg. „Moeder, Willie heeft een kwartje!" gilde Gerda Moeder tegemoet, die juist binnen kwam. „Van Opa en Oma gekregen voor mijn rapport!" juichte Willie zelf. „Kind, wat fijn," zei Moeder, „doe dat maar gauw in je spaar pot." Willie's gezichtje betrok. „Hè, nee, Moes, niet in mijn spaarpot!" „Maar wat wou je er dan mee, Willeke?" Even keek Willie verlegen voor zich, toen zei ze zacht: „Ik wou zo heel graag eens alleen iets kopen, helemaal voor mezelf, zelf uit zoeken, voor m'n eigen geld." Moeder lachte. „Nu, dat zullen we dan eerst eens aan Vader vragen, zo maar iets kopen, voor een kwartje, ik weet niet of Vader dat goed vindt!" Maar Vader vond het voor deze ene keer wel goed. Omdat Willie het kwartje zelf eerlijk had verdiend met haar mooie rap port. Ze mocht zelf helemaal weten wat ze er mee wou doen. Woensdagmiddag, over morgen, zou ze er op uit trekken en bij alle winkels kijken wat je allemaal kon krijgen voor een kwartje en het allermooi ste uitkiezen. Gerda mocht mee, dat beloof de ze dadelijk in haar blijdschap. Maar Woensdag was Gerda ziek. Ze werd wakker met keelpijn en moest in bed blij ven. En toen Willie om 12 uur uit school kwam, zag ze Lena, het dienstmeisje al aan de deur staan en die zei dadelijk dat ze heel stil moest wezen, want Gerda was erg ziek en de dokter was met haar'bezig. He lemaal alleen zat Willie aan de koffietafel en at langzaam haar boterham op. Gerda erg ziek! Hoe kon dat nou opeens! Vanmor gen had ze er we] vreemd uitgezien, vond Willie, maar ze was toch blij geweest, toen ze had gezegd, dat ze nog niets zou kopen voor het kwartje, maar zou wachten tot Gerda mee kon gaan. En nou was het zo erg, dat ze heel stil moest zijn en niet eens even naar haar toe mocht gaan. Moeder kwam heel even beneden, ze had gehuild, dat zag Willie wel. Ze gaf Moeder gauw een kus en Moes zei dat ze vanmiddag al leen moest spelen en erg rustig wezen. Thuis was het zo akelig, Willie wist he lemaal niet wat ze moest doen. Toen be dacht ze dat ze vast langs de winkels kon gaan kijken, alleen maar kijken en als Gerda beter was, dan pas iets kopen. Maar misschien kon ze nu vast iets bedenken. Zo dwaalde Willie door de winkelstraten, keek bij speelgoedwinkels, lekkerswinkels, boek winkels, maar ze voelde zich wel erg een zaam. Het kwartje had ze maar vast mee genomen, dat hoorde er toch bij, vond ze, dan was het wat echter. Zou ze die badkuip kopen voor het kleine poppetje of die bal daarginds? En daar was een klok voor de poppenkamer, die kostte ook maar een kwartje. Dat zou Gerda vast mooi vin den. Of zou ze liever die poppenschemer- lamp nemen? Gerda speelde het meest met de poppenkamer, die had daar het meest aan. Maar er waren ook enige inktlappen voor een kwartje, in die andere winkel, als ze die op school gebruikte, zouden ze er vast pret mee hebben. En doosjes kleur- krijtjes hadden ze daar ook. Maar daar had Gerda helemaal niets aan! Nou, ja.maar het was toch ook haar eigen kwartje Maar Gerda was zo ziek.. Als ze eens iets kocht voor Gerda, niet voor haarzelf, maar alleen voor Gerda! Maar haar eigen kwar tje! En wat moest ze voor Gerda kopen? Ze had nu niets aan een poppenbad of een schemerlamp, nee, het moest iets anders zijn. Zou ze het doen? Nee, ze ging eerst maar naar huis. Die avond at ze alleen met Vader en die zei helemaal niets. Moeder bleef boven bij Gerda. Het was nog heel erg, zei Vader. Had ze nu maar wat gekocht voor haar zusje, waarom eigenlijk niet? Omdat ze zelf haar kwartje zo graag wou houden? En misschien kon ze er Gerda wel een heel groot pleizier mee doen! Ze waren gauw klaar met het eten en het was nog licht, toen Willie de tuin in liep. Toen opeens kwam er een plan bij haar op, nee, maar, dat was prachtig, nu wist ze het! Willie holde naar binnen, pakte vlug haar portemonnaietje met het kwartje en vloog de straat op. Twee straten verder, op de hoek van die winkelstraat had ze hem zien staan, den bloemenman, met een hele mand vol viooltjes. En als er iets was, waar Gerda van hield dan waren het bloemen. Dat ze daar niet eerder aan had gedacht! Als hij er nu nog maar stond! Ja, hoor, hij gend stond ze voor den bloemenman. Twin tig cent een bosje, vijf cent kreeg ze weer terug. Toen gauw ermee naar huis. Wat een zachte viooltjes, wat een mooie kleur en ze roken zo heerlijk! Thuis kwam ze Moeder in de gang tegen. „Jij moet vanavond maar alleen naar bed gaan, kindje, je bedje staat op de logeerka mer. Slaap maar lekker, Willeke", zei Moeder en ze gaf haar een zoen. „Ja, Moe der", zei Willie. Moeder zag niet eens dat ze die mooie bloemen had. Stil en bedrukt sloop Willie naar boven. De viooltjes zette ze in een wastafelglas, heel diep in het wa ter en verdrietig kleedde zij zich uit. Zo graag had ze de bloemen aan Gerda gé bracht, maar daar viel niet aan te denken, dat zag ze wel aan Moeders verdrietige ge zicht. De volgende morgen, toen ze wakker werd, wist ze helemaal niet, hoe laat of het was. Gauw even kijken op de gang. Maar daar kwam Vader aan, al helemaal aange kleed. Hij trok Willie naar zich toe, tilde haar op, keek haar heel blij aan en zei: „Nu is je zusje een boel beter, nu mogen we haar behouden". „Heus?" vroeg Willie. „Mag ik„Ja, ssst", fluisterde Vader, „als je erg stil bent mag je heel, heel even bij haar." Willie haalde vlug haar bloemen uit het glas en toen, aan vaders hand ging ze de kamer binnen. „Gerrie", fluisterde ze, „ik ben blij dat je weer beterder bent. Hier, die zijn voor jou, van het kwartjè." Gerda keek haar aan, ze glimlachte en streelde even over de viooltjes, die op haar deken lagen. Ze zei niets, maar dat was ook niet nodig. Willie kon wel huilen en lachen, zo blij was ze. Ze had het gevoel nog nooit in haar leven zo blij te zijn geweest. Iet Hoogers. Hertog Philip van Bourgondië, die in de vijftiende eeuw leefde, had een hofnar, Kölling genaamd. Deze was wijd en zijd bekend en men zei, dat hij een bijzonder goede nar was. Altijd wist hij grapjes te vertellen en overal verzon hij iets op. Als er iets nieuws aan het hof voordel, maakte Kölling er direct een grapje op. Ook bij de meest onverwachte gebeurtenissen wist hij hoe hij zich gedragen moest. Hertog Philip kon heel goed met hem opschieten, maar het hinderde hem ook wel eens, dat de nar hem altijd voor de gek hield. Hij dacht daarom heel lang na of hy Kölling nu ook niet eens voor de gek zou kunnen houden. Eindelijk had hij een plan Hij iiet Kölling bij zich komen en zei: „Ik heb je bij me laten komen, om je voor te bereiden op een kleine verrassing. Ik kan je niet zeggen wat het is, maar wees op je hoede." De volgende morgen werd de nar al hee! vroeg uit zijn bed gehaald. Gewapen de dienaren sleepten hem mee, trokken hem aan armen en benen door de gangen van het slot en brachten hem tenslotte naar een van de grootste zalen. Daar wachtte hem iets vreselijks. Aan een lange tafel met een zwart kleed bedekt, zat de hertog met zijn raadsheren In het midden van de zaal was een schavot opgericht en daarnaast stond een beul met een grote bijl. De hertog en de raadsleden keken som ber voor zich uit en zeiden geen woord. De nar werd tot vlak voor den hertog ge bracht. Lange tijd bleef het doodstil, Köl ling begreep er niets van en keek den her tog eens' vragend aan. Eindelijk draaide deze zijn hoofd naar den nar om en zei met barse stem: „Nar Kölling, je hebt al tijd je hertog voor de gek willen houden. Dat zal je nu het leven kosten." Hierna gaf hij den beul een teken, de knechten trokken Kölling naar het scha vot en duwden zijn hoofd op het blok. De nar scheen te begrijpen, dat het hem toch niets zou helpen, om tegen te stribbelen en dat hij het verstandigste deed, met zijn lot te aanvaarden. Hij zei geen woord en sloot zijn ogen. Toen kwam de beul dichterbij, trok een grote bloedworst uit zijn zak en gaf daar mee den nar een slag op zijn hals. Allen, die in de zaal waren, begonnen luid te lachen. Dat vonden ze nog eens een goede grap! Zoiets hadden ze nog nooit meegemaakt! Maar wat was er nu....? De nar bleef doodstil liggen met zijn hoofd op het blok. Niets bewoog meer aan hem. Wat bete kende dat? Toen begon de hertog plotseling luid te jammeren. „Hij is van schrik gestorven!" riep hij uit. „Nu is mijn aardige grappen maker dood en dat is mijn schuld. Hij is zo erg geschrokken, dat hij dood ging, toen hij de slag tegen zijn hals voelde!' Alle raadsheren en bedienden keken naar de roerloze figuur. Maar plotseling kwam er beweging in den nar.... Hij sprong op, ging naar den hertog toe en zei: „Wel hertog, u kunt mij toch niet voor den gek houden! Nu is u er toch nog zelf ingelopen!" De hertog was erg opgelucht, dat er niets ergs gebeurd was en hij begreep nu, dat Kölling hem ip het grappen maken toch de baas was. DOOR No. 37. „Ik ben Korak", schreeuwde de jongen. „Ik kwam om als vriend bij de troep te leven. Je wilt me wegjagen. Heel goed, ik zal gaan; maar voordat ik ga, zal ik je laten zien, dat de zoon van Tarzan je meester is, zoals zijn vader dat vóór hem was." De aapkoning stond roerloos van verbazing. Akoet was eveneens verwonderd. Hij schreeuwde opgewonden tegen Korak om terug te komen; want als de mach tige klauwen van de aapkoning zich om de I hals van de jongen zouden sluiten, zou dat I zijn einde betekenen. Naar beneden gaan om de jongen te helpen zou voor Akoet eveneens de dood betekenen; maar de dappere, oude aap aarzelde niet. Geïrriteerd en grommend sloop hij over het gras, juist toen de'aap koning zich verroerde. Ook Korak sloop voor waarts om de aanval af te wachten, maar liep gebukt onder de uitgestrekte armen door. Vlug, met het volle gewicht van zijn lichaam en de kracht van zijn geoefende spieren, stompte hy 1 lyn gebalde vuist in de maag van de mens aap. De aapkoning kreunde van de pijn. Ter wijl de koning in elkaar zakte, braken de andere apen met groot misbaar los en met moorlust in hun wilde harten renden zij op Korak en Akoet los. De oude Akoet was te verstandig om zo'n ongelijke strijd te beginnen en hij wist, dat het noodeloos zou zijn de jon gen te roepen. Uitstel zou fataal zijn. Hier was slechts één enkele hoop en Akoet greep hem aan. Hij greep de jongen om zijn middel, tilde hem op en rende vlug naar de lage. over hangende tak. De woedende troep volgde hen vlak op de hielen, maar oud als Akoet was en belast met de tegenstribbelende Korak, be reikte hy de boom, greep te tak en bracht zichzelf met de lenigheid van een kleine aap in veiligheid en verdween in de junglenacht tot de opstandige' apen ver achter hem lagen. De jongen was woedend. „Waarom heb je me weggehaald?" schreeuwde hy. „Nu leef je tenminste," zei Akoet. „Als ik je niet vast gegrepen had, zouden wy beiden verscheurd zyn. Zelfs de leeuwen zijn bang voor de krank zinnige apen!"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 14