De Brabantsche Briet
Het leven in de goudmijnen:
zwaar en ongezond
van Dré
d^S
Brieven uit Zuid-Afrika
Lang niet iedereen is er geschikt voor
X.
Zoo bevinden wy ons dus na de vorige be
schrijving te Benoni, een plaats ongeveer 18
mijl verwijderd van Johannesburg in Trans-
vaal-provincie, meer bekend als de Witwater-
rand.
Wij werken hier zeer naar ons zin en heb
ben een goed boardinghouse getroffen. De
straten zijn zeer ruim en aan weerszoden be
plant met boomen en waar wij ons werk heb
ben is een zeer mooi aangelegd stadspark.
Over het algemeen wordt hier veel zorg
aan tuinaanleg door de gemeentebesturen be
steed en de stadhuizen zijn een sieraad en
groot van omvang, daar alles daarin is ver
zameld, als vergaderzalen, amusementszalen
voor vereenigingen of schouwburgvoorstel
lingen, water- en lichtbedryven en belasting
zaken; bijna alles vindt men in één gebouw
Hier zien wij ook meer landelijke taferee-
len, mooie villa's, omringd door perzikken- en
druivenboomen; vooral perzikken groeien
hier veel en staan hier en daar langs den
weg.
Vele ossenwagens trekken hier door met
hun .vrachten, soms 12 of 14 ossen voor den
wagen en dat is een typisch gezicht voor den
buitenlander, die zware beesten, meestal
roodbont, met zeer lange horens in allerlei
vorm. De een heeft de hoorns dreigend om
hoog staan, de ander weer neerhangend, doch
allen zeer groot. De meeste wagens kraken
en piepén van ouderdom en zijn beladen met
enorme watermeloenen, hier genaamd panspek
en pompoenen, die gekookt worden; voorts
sinaasappelen, bananen, perziken of manda
rijnen, die zij naadjes noemen.
Verder ziet men ook dat soort wagens be
spannen met een rij ezels, donkey's genoemd,
en ook in aantal van 10, 12 of 14 stuks, 2
aan 2 aan elkaar gekoppeld en geleid door
een kaffer met een reusachtige zweep.
Kolen- of houtwagens zijn meestal bespan
nen met muilezels
Deze groote spannen zijn wel noodig door
de grootevesschillen in hoogte van de wegen.
Het is hier overigens een heel andere land
streek dan Kaapstad, want water is hier
hoegenaamd onbekend, geen zee, geen grach
ten of slooten en dus in 't geheel geen scheep
vaart. Op sommige picnic-terreinen treft
men wel eens een meer aan, dat waarschijn
lijk kunstmatig aangelegd is. Meestal echter
niet groot van omvang.
Zwembaden zijn hier ook alle kunstmatig
aangelegd en ik moest onwillekeurig lachen,
toen ik laatst een Hollandsche krant in han
den kreeg en daarin las van een ware kik-
kerplaag in Johannesburg, zoodat de reini
ging moest komen om deze dieren te verwy-
deren...
Doch het zal wel hetzelfde wezen als de
legenden, die hier over Hollanders worden
verkondigd, dat zij alle in wijde broeken en
op klompen loopen.
Over het algemeen hebben ze hier ook het
denkbeeld van een Hollander, dat hij in een
landje woond, waar je elkaar allemaal kent,
want de meesten hebben wel eens met een
Hollander gewerkt en vragen dan direct met
vermelding van naam of je die dan niet kent,
terwijl ze zelf' hun naaste buren soms niet
kennen.
De Zondag brengen wij meestal door met
lezen of in een gemakkelijke stoel, wantop
straat is niets, maar dan ook niets te be
leven, wandelaars ziet men bijna niet, alles
wat uit gaat, gaat per auto een rit maken
of naar de kerk, want overigens is alles ge
sloten; geen voetbalmatchen of bioscoopvoor
stellingen niets van dat alles.
De gezelligheid van Zaterdagavondmarkten
of winkelen bestaat hier ook niet; om 6 uur
gaat alles prompt sluiten.
Vacantie hebben ze hier ook, maar alles
sluit; slagers, groentenwinkels, alles is pot
dicht en als vreemdeling moet je opletten,
anders zit je op gegeven moment zonder
aardappelen, groenten en vleesch.
Verder gaat Paasch- en Pinkster hier voor
bij zonder dat men er wat van merkt, Goede
Vrijdag en Hemelvaartsdag idem idem, alles
werkt maar door, doch op 1 Mei staan alle
werken stop en is het by politieverordening
verboden te werken.
Overigens maken de leveranciers zich toch
niet druk om hun klanten ter wille te zijn,
want slager of bakker aan de deur is hier
onbekend, men moet -lies zelf maar halen,
alleen de melk wordt aan huis verstrekt in
flesschen. Dit i het werk van een kaffer, ook
kolen of hout worden bezorgd op gegeven
tijden. Een keer in de maand of ook per week
kom de melkboy met een briefje wat men
schuldig is, en maakt men reclame over niet-
bezorging of zuur worden van de melk, er
wordt geen woord over gewisseld, doch een
voudig afgetokken. Men maakt zich hier niet
druk om een klant en is men niet tevreden,
nu dan ga je maar naar een ander. Toch is
er ook veel concurrentie en moet men oplet
ten om niet te veel te betalen. Vooral als
vreemdeling met nog weinig verstand van de
geldswaarde is men gauw te duur uit.
Zoo even schreef ik over den melkboy, de
kaffers worden hier n.1. allemaal als boy
aangeduid, deze houden er een eigenaardige
manier van melkbezorgen op na; waarschijn
lijk in verband met de warmte brengen zij de
melk dikwijls 's nachts om 3 of 4 uur. Bijna
alle huizen zijn voorzien van een waranda,
de flesch wordt 's nachts daar gedeponeerd
in een koel hoekje en later op den dag leeg
opgehaald.
Nu is men bezig om papieren flesschen te
vervaardigen en die na lediging worden ver
nietigd; alzoo zeer hygiënisch en makkelijk.
Men kan flesschen krijgen van 1 of 2 pint en
de prijs is ongeveer gelijk aan dien in Holland
3 penny een pint (een penny is op het oogen-
blik ±3% ct.).
Hier in deze plaats wonen vele mijnwerkers
in de wandeling „mijners" genaamd. Zij wer
ken allen in de goudmijnen, maken daar goed
geld en hebben vast werk met verlofdagen die
doorbetaald worden, plus wat men noemt
bonus, bovendien, hetgeen een extra uitkee-
ring is voor uit te gaan. Evenwel, het is niet
makkelijk om in de mijn te komen, want vele
oude mijners lijden aan mijntering en men is
eerst aan een streng geneeskundig onderzoek
geboden alvorens te kunnen solliciteeren.
Verder is er veel gevaar in de mijn door
instortingen en dynamietontploffingen. Dage
lijks ziet men de roode kruisauto uit rijden om
slachtoffers te vervoeren. Tevens is het
meestal verbazend warm in de mijnen en komt
men op de liftstations om naar boven te wor
den gebracht dan staat men dikwijls in een
koude luchtstroom, die door de schacht trekt.
Over het algemeen moeten er krachtige
personen voor solliciteeren on. in aanmerking
te komen.
In Johannesburg is een groot geneeskundig
bureau voo mijntering waar ieder die wenscht
te solliciteeren, zich gratis aan een onderzoek
kan onderwerpen.
Wordt men goedgekeurd dan krijgt men een
roode kaart, wordt men tijdelijk afgekeurd,
dan ontvangt men een kaart met een groene
streep over de hoek een wit veld. Wordt
men daarentegen voor altijd afgekeurd, dai.
krijgt men een witte kaart met 2 groene
diagonale strepen en heeft men geen kans
meer, want alles wordt geboekt met de foto
vai de sollicitant erbij.
Verder is hier ook een mijnwerkersschool,
waar jonge mannen worden opgeleid en Inge
licht over de gevaren van den mijn en veilige
werkwijze, doch ock zij moeten een certificaat
hebben.
De meeste mijners krijgen 3 weken vacantie
met vol loon en 10 bonus, sommige weer
meer naar gelang van den diensttijd. De loo-
nen loopen zeer uiteen na den aard van het
werk en het gevaar, dat daaraan is verbon
den.
De diepte der mijnen loopt van 4000 tot
7000 voet ondergronds. Tegenwoordig worden
de mijnen kunstmatig nat gehouden, zoodat
de inademing van klipsteenstof niet zooveel
gevaar oplevert als vroeger het geval was.
Alles wordt voor gezondheid en veiligheid in
het werk gesteld, om dit zooveel mogelijk te
beperken.
Men heeft, wanneer men aan de mijn
werkt ook vrije geneeskundige behandeling
en medicijnen voor het geheele gezin. Boven
dien wordt op gezette tijden geoefend in eer
ste hulp bij ongelukken.
Er werken ook duizenden kaffers in de
mynen. Die doen het meest gevaarlijke werk,
want het leven van een kaffer staat hier ge
lijk met het leven van een hond «f soms nog
minder. Zjj worden ook niet tot een genees
kundig onderzoek gedwongen en verdienen
slechts zeer weinig, leven in barakken, die
nabij den mijn zijn gebouwd. Hier worden ook
geen kaffermeiden of vrouwen toegelaten. Er
doen n.1. soms vreemde verhalen de ronde
over het zedelijk peil onder deze kaffers.
Dikwijls gaan zij eens per jaar naar hun
vrouwen of familie op bezoek voor eenigen
tijd.
Als de lift naar boven komt met zoo'n
troep kaffers is dat een typisch gezicht; allen
hebben witte gummie-jassen en -broeken aan,
gummielaarzen en een stalen helm op voor
de vallende klippen en het traditioneele
la-ipje in de hand. Meestal zien zij er vuil
en vies uit van de grauwe mjjnklei.
Mij werd verteld dat de blanken, of wat
ze hier noemen de witmenschen, onder in den
mijn weinig werk verrichten en meest toe
zicht houden en aanwijzingen geven aan de
kaffert die het werk doen.
Volgens de mijners zelf hebben zij een goetf
leven en maken zich niet moe, doch na het
geen ik er van zie en hoor blijf ik liever bo
ven den grond om versche lucht in te ademen
en bij eventueel gevaar te kunnen vluchten,
wat in de mijn niet altijd of zelden mogelijk
is; het komt meestal te onverwacht.
Laatst gebeurde het, dat de ouders van
een mijner op hun zoon zaten te wachten met
den auto om met vacantie te gaan. Hy moest
nog eenige dynamiet-boringen verrichten,
kwam daarbij in een niet ontplofte patroon
terecht en werd even later in een mand, on
herkenbaar verminkt en dood, boven ge
bracht.
Doch tevens heb ik mijners ontmoet, die
reeds 20 k 25 jaar ondergronds werken en
wel zwaar hoesten, doch overigens niets man-
keeren. Men krijgt op zekeren leeftijd of by
vroegere afkeuring pensioen, doch niet zoo
als in Holland permanent, doch een uitkee-
ring slechts voor één keer ineens. Er zijn
menschen, die dit er achter elkaar doorjagen
en dan toch weer een andere bron van in
komsten moeten zoeken, wat dan niet ge
makkelijk gaat; menschen, die wat overleg
hebben, kunnen echter gemakkelijk voor hun
ouden dag zorgen, daar de verdiensten ruim
zyn.
Over het algemeen leeft men er hier anders
maar op los, koopt, maar op afbeta'ing en
het gebeurt niet zelden, dat wanneert 't Vrij
dags betaling van loon is geschied, zij
's middags op het werk of kantoor alreeds
weer geld leenen. Velen hebben een auto enz.
en wonen boven hun stand.
Velen gokken ook op honden- en paarden
races en komen zoo weer in moeilijkheden.
Ulvenhout, 21 Juli 1938.
Amlco,
Den kastanje staat
al in 't brons. In den
eik beiert hier en
daar 'n oranje lam-
pionneke en langs de
wegels ritselt al zach-
tekens den komenden
Herfst. De bruine
blaoikes flieren daar
langs de wortelteenen
van 't ruischend,
kleurend geboomt.
't Kleurend ge-
boomt, ja! Waarin
nou en dan de
„water-zon" van deuzen Zomer September-
tinten toovert.
De veugeltjes krijgen al minder „praat" en
in de bosschen plekken de Herfstgeuren soms
koel aan oew voorhoofd vast.
Neeë, deuzen Zomer wordt nie oud.
Herfstdraden schichten al vroeg om den blee-
ken kop, waarvan den bloei veul geweeken is.
Den klammen avond valt kil over de schep
ping. En uit den leemster, die allen dag al
weer iets vroeger over de velden kroelt, fliert
koel den nacht over den stillen buiten en teu
gen de gesloten huizekens.
Zoo is 't hier, ja!
It is eigenlijk 'n goei tij, amico, om bij
malkaar te kruipen in gezellige vergadering,
'n Propke te leggen dan, of feestelijke be
sprekingen te houwen teugen beter tijen. In
ieder geval: om 't izegrimmig weer zoo wei
nig mogelijk in z'n facie te kijken, wat altij
nog 't beste middel is teugen iederen izegrim,
dien ge maar 't liefst in z'n eigen sop mot
laten gaarstoven. Want: „éénen rotten appel
in de mand, maakt al 't gèève fruit ten
schand". En een stuk chagrijn in 't bestuur,
maakt alle lejen zuur!
Wij vergaderen dus maar zonder Mr. Cha
grijn en laten de leut nie schiften. We sluiten
vroeg de blinden, rooken 't werm, deelen de
kaarten of laten den Fielp aan 't woord.
Dat leste is altij de moeite weerd, omdat ie
altij 'n bietje meer wit, dan ge docht. En
omdat ie 'n vergadering leiën kèm!
Vorigen Zondagmiddag b.v.
't Was veul kwaai weer. Koud, nat, donker.
M'nen notenlèèr stond z'nen zwaren, verregen
den kruin over ons dak te vegen, of ons huis
temidden van de bosschen stond. Dré III was
mee den Eeker na den eten dalijk op pad ge
gaan; den Eeker zoo trotsch als 'nen pot-mee-
zeuven-ooren. Want hij had vandaag veur 't
eerst van zijn leven 'n costumeke aan, dat aan
z'n eigen lijf gekocht was. En heel den dag
stond ie mee z'n linkerhand in den broekzak,
z'n jaske opzij-gedouwen, zoodat iedereen kost
zien, dat ie 'nen horloge en ketting op zak
droeg. En nou wilde 't manneke zoo geren z'n
eigen 'ns laten zien aan z'n ouwers, daar aan
den achterkant van de stad in 't woonwagel-
kamp. Mee de perepluie van Trui boven z'n
hoofd trok ie er dus op uit. En Dré III gong
mee om 'n oogske in 't zeil te houwen. Dré III
stèèLt z'n manneke, daar kan 'k op vertrouwen
en dus had ik 'm in z'n ooren gefluisterd:
„Dré, laat den Eeker nie alleen gaan, want ze
zouwen 'm daar ineens veur vol kunnen aan
zien en 'm z'nen horloge, z'nen gulden en mis
schien ook wel z'n costumeke afnemen! Ik ben
daar al 'ns gewist en afijn! Gade gij maar
mee!"
Amico, 'nen jongkaerel die peerdenraces
winnen kan, kunde zo'n boodschap laten doen!
Mee zo'nen tiep gaan ze nie aan den kuier!
En da'ik 't geval goed aangekeken had
daarover misschien nog 'ns later. Maar den
Eeker is sjuust zoo thuisgekomen als ie van
huis was gegaan, die geruststelling kan 'k oe
geven! Maar naar 't woonwagelkamp gaat ie
veurloopig nie verom. Nou witte genogt!
Zoo waren die twee kleine mannen dus bij
tijds weg, Trui stond in 't achteruis de bor
den af te wasschen, en ik viel toen in den dut
achter de smeulende plattebuis, onder de
schouwkap en in de kleffe wermte van 't ver
trek waarin gekookt en gesmookt was en 't
water weerszijen van de ramen droop.
Op 'nen oogenblik, hoe lang ik geslapen
had wist ik nie, wierd de buitendeur mee veul
lawijt opengegooid en kwam, gelijk mee 't
gerucht van sturm en regen, Nolleke Gom-
mers binnengestoven.
Ik schrok er wakker van. Trui ook! Die
was onderwijle gereed gekomen mee heur
werk en was aan den overkant van de platte
buis gaan zitten, heur Zondagmiddagsche ge
woonte, mee de Zondagstilajen. Om dan al
rap, mee den bril op den punt van d'r neus,
de kranten op den grond geschoven, op den
stagen tik van de stèèrtklok in den dut te
gaan. En Nolleke stond in 't deurgat, z'nen
grooten kop blinkend van den regen, allebei
z'n handen in de zakken, sjuust 'nen grooten
vent, mee den buik vooruit. Ochja sjuust
'nen „grooten vent". Hij is dan wel zestig
jaren omtrent, maar hij komt nie wijd boven
de tafel uit, deus rentenierend vrijgezelleke.
En dan kunt ge'r maar nooit aan wennen, dat
ie, op zijn manier, dan toch „volwassen" is,
't kleine Nolleke mee de „groote" woorden.
„Zeg, hoe deukte gij erover," vroeg ie bru
taal: „mot ik jou 's middags" (en hij drukte
sjuust op „ik", of hij den generaal en ik zijnen
oppasser was), „mot ik jou 's middags om
drie uur nog uit oew nest komen slèèpen?!"
Nou, zoo iets motte nooit beginnen mee
mij, amico, als Trui er bij is
Ze stond op, liep op Nolleke af, vragende:
„zèèèègwa
Maar toen dook Nol onder de tafel deur
naar mij en zee: „allee, Dré, alle gekheid op
'n stokske, komde nou naar de Gouwen Koei,
ja of ja? Den Fielp is er veul lastig onder,
dat gij en nog zo'n paar lamzakken weg
blijven veur zo'n bietje regen!"
Trui sloot onderwijl de deur en als ze terug
't vertrek kwam, naar 't achteruis wou gaan
om koffiewater op te zetten Nolleke be
greep dat nie dan schoot ie weer tusschen
de tafelpooten deur, rende naar de deur, riep
dan: „Dré, kom nou naar den overkaant,
vrekten luiwammes" en naar Trui riep ie,
mee de klink in d'hand: „gij moest de myne
zyn, helleveeg, aan zou 'k oe wel temmen!"
„Zijde weg!" riep Trui: „of ik stook oe
op in de plattebuis, vloekbeest. Daar hoorde
thuis, in de hel!"
Maar Nolleke, die nooit om 'n antwoord
verlegen zit, zee: „Gy meugt, veur ge den
hemel binnengaat, oew eigen eerst wel laten
scheren, anders komde in de mannenafdeeling
terecht, klapmuts! In de bank van de Sinter
klazen!"
Amico, ik docht da'k bróók van 't lachen.
Trui was woeiend. Ze trok d'ren klomp en
gooide 'm... teugen de deur! Want Nolleke
stond al buiten!
Tien minuten later was ik in de „Gouwen".
M'nen entree zal ik maar nie beschrijven,
want Nol had de boontjes solied te weeken
gezet veur me en den Fielp schepte ze royaal
op...!
Ochja, 't is 'nen goeien, goeien ouwen kame
raad en dan kunde aan malkaar zoo nog al
iets kwijt! Da's tenminste veul verschil mee
deftiger kringen, waar ze malkaar mee elk
lief woordeke 'n drupke vergif ingieten.
Wij „werken" nie mee drupkes! Wij doen
't ineens mee 'nen emmer. En da's gek, daar
blijven gin andere gevolgen van, dan... goeie,
trouwe kameraadschap.
Daar wierd nie gepropt, daar wierd verga
derd.
Den Fielp had de leiding, vaneigens, maar
tóch was 't 'n bezonder geval, vandenmiddag.
Want den Fielp had de leiding losgelaten de
leste maanden.
Dat was van, ja hoe zal ik dat zeggen
van „hoogerhand" geëischt.
Anderen kosten 't beter, dan en eenvoudl-
gen Fielp. Maare... ze maakten niks klaar!
Niks! Alleen wierd ons Vereeniging opgeheven,
ons potje centen leeggehaald, afijn, net als
teugen 'n gedresseerd hondje wierd teugen
ons gezeed: „dood!"
En wij hielden ons efkens „dood".
Maar 'nen Brabantschen mensch mag van
nature nederig en meegaand zijn, op 't end
ie toch te levendig, om lang „dood" te blyven.
En zoo hebben wij eigens weer 'n feest op
touw gezet, dat ons groote feest van verleden
jaar gaat evenaaren!
In 't begin van 't voorjaar schreef ik oe in
dezen geest: „Ze willen den ouwen, politieken
snoek, den Fielp, aan den haak slaan." Daar
waren zóóveul visschers, amico, da'k efkens
bang was, veur den ouwen snoek. Al schreef
ik oe dan ook, dat er wel veul ouwe schoenen
en rommel aan den haak zou komen, maar
ginnen Fielp, die in den politieken vijver veul
te goed thuis is!
't Is uitgekomen.
Zondag zat ie daar weer» mee z'nen eigen
privé-hamer te voorzitteren en... onze a.s.
Zomerfeesten staan vast! Als 'nen muur! 't
Programma hee al in de kranten gestaan. En
de woorden „Hulvenout mot Hexselsior",
dreunen nóg in m'nooren...!!
Van nou af aan zal ik oe elke week precies
op de hoogte stellen van onze a.s. feesten, en
bij voorbaat zijde 'r bij „huitgehinviteerd",
moest ik van den Fielp zeggen.
Later zal ik oe alles nog wel 'ns uit de
doekskes doen, die „vischpartij op Fielp
Beeckers" is 'nen roman op z'n eigen.
Nou schei 'k er af. 'k Mot naar de verga
dering veur den Folklorischen optocht, die vol
gens den Fielp: „hin beeld mot brengen hal
mijn leugens, waaredens en alve waaredens,
die 'k in den loop der jaren hin jouwen krant
geschreven eb."
Ge snapt dus op vóórhand, amico, dat ge 'r
straks bij mot zijn, al was 't alleen maar, om
de trouwpartij van den Blaauwe en Antje mee
eigen oogen te kunnen aanschouwen. Maar
nou mot ik er afscheien, anders zit dalijk Nol
leke Gommers weer onder m'n tafel...!
Veul groeten van Trui, Dré III en als altij
gin horke minder van oewen
t.Av.
DRé.
Kf.1 Rspoo
AAHDUIDIMS
vooBRAMaswEiaeri
I oo Z'juto
w
FEUILLETON.
25.
V>°
door Jan W. Jacobs
so
Van alles sleepten ze er bij. Daaraan kon
je zien, dat Nederland niet met kranten dicht
geplakt was. De dagbladen stonden er vol van.
De menschen vergaten er de nieuwste spoor
wegprocessen in Rusland voor, de vrede
lievende verzekeringen van Italië aan den
Volkenbond, de bombardementen van ambu
lances en al zulke wereldproblemen meer, die
zoo gelukkig ver weg waren. Want dit was
een schandaaltje lekker-dichtbij, konden ze
eiken dag aan smullen. De geschiedenis "'as
niet zoo eenvoudig en onschuldig als de heeren
van de Volksfilm wilden voorstellen; trouwens
de revolutionnaire gezindheid dezer heeren
was er borg voor, dat er aan deze zaak meer
dan een luchtje was!... Natuurlijk had alles
er mede te maken... Eerst de zelfmoord van
den procuratiehouder van het huis Ribourdin,
zoogenaamd om speelschulden... toen heette
het, dat hij ongeoorloofde betrekkingen met de
vrouw van zijn patroon had gehad... en dat
was waar ook, want ze hadden minnebrieven
van mevrouw Clara Ribourdin bij hem ge
vonden in zijn lessenaar, met een blauw lintje
er om en... verbeeld je: het portret-van-de-
hond-zat-er-ook-bij!... Al schreven ze. dat het
niet waar was... nu, iedereen begreep, dat ze
dat niet van hoogerhand doen moesten om een
der ministers, een directe neef van mevrouw
Ribourdin, niet te blameeren... In elk geval
had mevrouw Ribourdin niet voor niets een
echtscheidingsproces aanhangig gemaakt...
En... die Al Leslie mocht schrijven wat hjj
'wilde, maar het bleef eigenaardig, dat alle
draden van de Volksfilm, die hoofdzakelijk
door anarchisten en communisten gesteund
werd, naar de firma Ribourdin liepen! Het
wa» duidelijk, dat die heele Volksfilm een com
plot was om gegoede families geld af te zetten.
Verder bevorderde ze het snobisme in de
arbeidersbeweging op een verschrikkelijke
manier je kon er alle salon-bolsjewisten
van de stad vinden... Dikwijls verscholen zich
achter dergelijke ondernemingen spionnage-
complotten van bevriende mogendheden. Er
waren ook opnamen gemaakt van oefeningen
op het fort Botersloot!... En dat allemaal om
die film „De Machten der Wereld" te laten
draaien.
Maar goed, dat dat verboden was!
...De rechtszaal was vol belangstellenden!
Naar ieders meening had Al Leslie geen
kans op vrijspraak!
Ze zouden hem spionnage ten laste leggen!
Of beleediging van het Gezag!
Of complotteeren tegen den Staat!
Minstens beleediging van een bepaalde
volksgroep!
Met opzet had hij zich onthouden van het
noemen van namen van personen en partijen
en, dat zijn film zoo'n succes had, welnu... dat
was zijn eenige misdaad... En de heeren Leslie
en Ribourdin waren machtig genoeg om hem
de kast in te draaien...
De advocaat der eischende partij was van
oordeel, dat dit proces voor de militaire recht
bank thuis behoorde. Dit soort menschen be
reidde het gif, waar ontevreden matrozen en
burgers de dupe van werden, deze menschen
waren zoo glad, dat zij altijd den dans ont
sprongen deze menschen waren de ware
oproerkraaiers, de voorbereiders tot opstootjes
en revolutie, landverraders! Die zonder toe
stemming foto's van forten namen! Het feit,
dat die militaire werken gemonteerd waren
van bestaande foto's, was niet te gelooven
De advocaat vond dit meer een zaak van land
verraad dan van beleediging van het Gezag...
ten slotte kon men nog altijd aannemen, dat
een willekeurig gezag bedoeld was in die scène
van dat hondje... Het was maar goed, dat de
minister had ingegrepen, zoo'n film-contróle-
commissie was niet te handhaven! Geen van
die heeren was op het idee gekomen ook maar
iets in die slot-scène te schrappen... Er was
alle aanleiding er op te letten, dat bij de nieuwe
samenstelling strenge selectie plaats had...
Al Leslie had weinig lust op al dien onzin
in te gaan. Tenslotte ondervond hij nog de
minste tegenwerking van mevrouw Ribourdin,
die eigenlijk de meeste reden had om zich te
beklagen.
Natuurlijk, het geld van Ribourdin en Mac-
Leslie was machtig. En met geld is de sterkste
vesting in te nemen.
Welk filmondernemertje, welke idealist zou
tegen een combinatie Ribourdin-MacLeslie op
kunnen
Voor geld breekt en buigt alles. Voor het
Geld ligt de heele wereld op haar knieën en
de enkelen, die niet bereid zijn hun ziel voor
geld te verkoopen, hooren niet op dze wereld
thuis.
Geld beteekent de macht. Zonder de taal
van het geld maakt de eene partij zich niet
verstaanbaar aan de andere, kunnen recht en
waarheid niet gediend worden in deze wereld.
Dat wist Al Leslie ook.
Ha, hun geld, die afgod, waar zij voor kniel
den en kropen met hun eigen afgod zou hij
hen verslaan. Hij zou hen er voor laten knielen
en kruipen, zoo mooi als zij thans om hem
achter de tralies te krijgen, nog niet geknield
en gekropen hadden!
En Lettie en hij zouden er van genieten,
met volle teugen, zooals geen Ribourdin nog
ooit genoten had.
Rustig wachtte h(j de pleidooien af, ver
lustigde zich in de verbazing der kranten, die
van dezen beschuldigde, die glimlachend alles
aanhoorde, geen jota begrepen.
Ze zouden drie jaar tegen hem eischen
■<chreef men!
De eenige die niets schreef was Al Leslie.
Geen journalist, die wat uit hem kreeg.
Het eenige wat hjj deed, was, nadat het
proces een paar weken geduurd had, een klein
briefje aan MacLeslie laten schrijven en dezen
te verzoeken hem een tienduizend gulden voor
te schieten om tjjdens zijn afwezigheid de
zaken te laten loopen want, schreef hij:
„Helaas bevindt zich nog altijd een brief in
mijn verzameling van een magazijnmeester,
Kusters genaamd".
Nadat dit briefje was verzonden, veranderde
het proces met den dag. De advocaten werden
minder scherp tegen den verdachte. De ver
dediger van Al Leslie scheen meer gehoor te
krijgen. Sommige kranten schreven heel
anders. Er werd vgel aandacht aan Lettie
Fieberman besteed. Men leerde het publiek dit
begaafde meisje als de meest beklagenswaar
dige uit het proces zien. Zij had talent genoeg
om de jonge filmindustrie met een kracht te
verrijken, daar het buitenland jaloersch op
kon wezen. En dan vertelden de bladen, hoe
deze zelfde Lettie Fieberman eigenlijk de heeie
wereld had rondgezworven, moeite en ont
beringen gedragen, om eindelijk haar geliefde,
dien zij in Hollywood als een groot en eerlijk
mensch had leeren kennen, dien ze met hart
en ziel beminde, te vinden. En nu ze in Holland
dien hartewensch vervuld zag, nu dreigde haar
zoo kortstondig geluk wreed verstoord te
worden door de gevangenis, die. dreigend haar
geliefde wachtte...
Er verschenen veel portretten van Lettie
Fieberman in de kranten en er waren al be
richten, die voorspelden, welke rol ze in de
eerstvolgende film zou spelen... En, hoe ze
aan de nieuwtjes kwamen, mag Joost weten,
maar het lekte binnenkort uit, dat de... Volks
film verder werkte met kapitaal van MacLeslie
en Ribourdin... of, liever: dat Al Leslie, indien
hij het proces zou verliezen, de firma Ribour
din en veel ernstiger proces zou aandoen...
De werkelijkheid was heel anders.
In werkelijkheid was MacLeslie heelemaal
in de war, toen hij dien brief ontving. Bevend
had hij hem gelezen toen viel het epistel
hem uit de vingers en zat hy uren te staren.
Weer doemde hem alles uit het ver verleden
voor den geest.
O, die branddie ellendige brand waar
zijn procuratiehouder bij om het leven was
gekomenNooit had hij kunnen denken,
dat Al daarvan, op de hoogte wasMaar
hij wist het en, uit goede bron. Van den man,
wiens stilzwijgen hij indertijd duur genoeg ge
kocht had.
Kusters die schurk!
Om zoo'n misbruik van vertrouwen te
maken!
En het ergste was, dat hy niet wist of
er niet nog meer waren, die zijn geheim ken
den, die hem vervolgen konden
Want al was het nooit zijn bedoeling geweest
een mensch uit den weg te ruimen, al was het
de ergste slag, die hem had getroffen, dat
juist dien nacht de oude Williams op kantoor
was blijven overwerken en in slaap gevallen
om nooit weer te ontwaken, verrast, verrader
lijk verrast en door den rook gestikt... als
er iemand was, die dat wist buiten hem...
buiten hem... dan was hij nergens meer veilig!
Nergens!
Onrustig liep MacLeslie het vertrek op en
neer.
Had hy maar iemand, die hij in vertrouwen
kon nemen, bij wie hy zijn hart kon uit
storten, met wie hij overleg kon plegen...
Hier in Holland kende hy niemand, buiten
Ribourdin.
Op van de zenuwen, nadat hij zorgvuldig
het briefje van Al verscheurd had, zocht hij
dien middag Ribourdin op.
En toen ze rustig in het privé-kantoor van
de fabriek tegenover elkaar zaten, toen...
wilde hjj telkens met zijn geheim voor den
dag komen. En toch durfde hij niet.
Want hij kon wel beweren, dat hij zoo'n
misdaad niet op zyn geweten had, maar wie
zou het gelooven, als Kusters misschien nog
leefde en niet bereid was naar waarheid te
getuigen, dat zijn oud-directeur onschuldig
was.
Wordt vervolgd.)