De Brabantsche Briet Het leven in de goudmijnen: zwaar en ongezond van Dré d^S Brieven uit Zuid-Afrika Lang niet iedereen is er geschikt voor X. Zoo bevinden wy ons dus na de vorige be schrijving te Benoni, een plaats ongeveer 18 mijl verwijderd van Johannesburg in Trans- vaal-provincie, meer bekend als de Witwater- rand. Wij werken hier zeer naar ons zin en heb ben een goed boardinghouse getroffen. De straten zijn zeer ruim en aan weerszoden be plant met boomen en waar wij ons werk heb ben is een zeer mooi aangelegd stadspark. Over het algemeen wordt hier veel zorg aan tuinaanleg door de gemeentebesturen be steed en de stadhuizen zijn een sieraad en groot van omvang, daar alles daarin is ver zameld, als vergaderzalen, amusementszalen voor vereenigingen of schouwburgvoorstel lingen, water- en lichtbedryven en belasting zaken; bijna alles vindt men in één gebouw Hier zien wij ook meer landelijke taferee- len, mooie villa's, omringd door perzikken- en druivenboomen; vooral perzikken groeien hier veel en staan hier en daar langs den weg. Vele ossenwagens trekken hier door met hun .vrachten, soms 12 of 14 ossen voor den wagen en dat is een typisch gezicht voor den buitenlander, die zware beesten, meestal roodbont, met zeer lange horens in allerlei vorm. De een heeft de hoorns dreigend om hoog staan, de ander weer neerhangend, doch allen zeer groot. De meeste wagens kraken en piepén van ouderdom en zijn beladen met enorme watermeloenen, hier genaamd panspek en pompoenen, die gekookt worden; voorts sinaasappelen, bananen, perziken of manda rijnen, die zij naadjes noemen. Verder ziet men ook dat soort wagens be spannen met een rij ezels, donkey's genoemd, en ook in aantal van 10, 12 of 14 stuks, 2 aan 2 aan elkaar gekoppeld en geleid door een kaffer met een reusachtige zweep. Kolen- of houtwagens zijn meestal bespan nen met muilezels Deze groote spannen zijn wel noodig door de grootevesschillen in hoogte van de wegen. Het is hier overigens een heel andere land streek dan Kaapstad, want water is hier hoegenaamd onbekend, geen zee, geen grach ten of slooten en dus in 't geheel geen scheep vaart. Op sommige picnic-terreinen treft men wel eens een meer aan, dat waarschijn lijk kunstmatig aangelegd is. Meestal echter niet groot van omvang. Zwembaden zijn hier ook alle kunstmatig aangelegd en ik moest onwillekeurig lachen, toen ik laatst een Hollandsche krant in han den kreeg en daarin las van een ware kik- kerplaag in Johannesburg, zoodat de reini ging moest komen om deze dieren te verwy- deren... Doch het zal wel hetzelfde wezen als de legenden, die hier over Hollanders worden verkondigd, dat zij alle in wijde broeken en op klompen loopen. Over het algemeen hebben ze hier ook het denkbeeld van een Hollander, dat hij in een landje woond, waar je elkaar allemaal kent, want de meesten hebben wel eens met een Hollander gewerkt en vragen dan direct met vermelding van naam of je die dan niet kent, terwijl ze zelf' hun naaste buren soms niet kennen. De Zondag brengen wij meestal door met lezen of in een gemakkelijke stoel, wantop straat is niets, maar dan ook niets te be leven, wandelaars ziet men bijna niet, alles wat uit gaat, gaat per auto een rit maken of naar de kerk, want overigens is alles ge sloten; geen voetbalmatchen of bioscoopvoor stellingen niets van dat alles. De gezelligheid van Zaterdagavondmarkten of winkelen bestaat hier ook niet; om 6 uur gaat alles prompt sluiten. Vacantie hebben ze hier ook, maar alles sluit; slagers, groentenwinkels, alles is pot dicht en als vreemdeling moet je opletten, anders zit je op gegeven moment zonder aardappelen, groenten en vleesch. Verder gaat Paasch- en Pinkster hier voor bij zonder dat men er wat van merkt, Goede Vrijdag en Hemelvaartsdag idem idem, alles werkt maar door, doch op 1 Mei staan alle werken stop en is het by politieverordening verboden te werken. Overigens maken de leveranciers zich toch niet druk om hun klanten ter wille te zijn, want slager of bakker aan de deur is hier onbekend, men moet -lies zelf maar halen, alleen de melk wordt aan huis verstrekt in flesschen. Dit i het werk van een kaffer, ook kolen of hout worden bezorgd op gegeven tijden. Een keer in de maand of ook per week kom de melkboy met een briefje wat men schuldig is, en maakt men reclame over niet- bezorging of zuur worden van de melk, er wordt geen woord over gewisseld, doch een voudig afgetokken. Men maakt zich hier niet druk om een klant en is men niet tevreden, nu dan ga je maar naar een ander. Toch is er ook veel concurrentie en moet men oplet ten om niet te veel te betalen. Vooral als vreemdeling met nog weinig verstand van de geldswaarde is men gauw te duur uit. Zoo even schreef ik over den melkboy, de kaffers worden hier n.1. allemaal als boy aangeduid, deze houden er een eigenaardige manier van melkbezorgen op na; waarschijn lijk in verband met de warmte brengen zij de melk dikwijls 's nachts om 3 of 4 uur. Bijna alle huizen zijn voorzien van een waranda, de flesch wordt 's nachts daar gedeponeerd in een koel hoekje en later op den dag leeg opgehaald. Nu is men bezig om papieren flesschen te vervaardigen en die na lediging worden ver nietigd; alzoo zeer hygiënisch en makkelijk. Men kan flesschen krijgen van 1 of 2 pint en de prijs is ongeveer gelijk aan dien in Holland 3 penny een pint (een penny is op het oogen- blik ±3% ct.). Hier in deze plaats wonen vele mijnwerkers in de wandeling „mijners" genaamd. Zij wer ken allen in de goudmijnen, maken daar goed geld en hebben vast werk met verlofdagen die doorbetaald worden, plus wat men noemt bonus, bovendien, hetgeen een extra uitkee- ring is voor uit te gaan. Evenwel, het is niet makkelijk om in de mijn te komen, want vele oude mijners lijden aan mijntering en men is eerst aan een streng geneeskundig onderzoek geboden alvorens te kunnen solliciteeren. Verder is er veel gevaar in de mijn door instortingen en dynamietontploffingen. Dage lijks ziet men de roode kruisauto uit rijden om slachtoffers te vervoeren. Tevens is het meestal verbazend warm in de mijnen en komt men op de liftstations om naar boven te wor den gebracht dan staat men dikwijls in een koude luchtstroom, die door de schacht trekt. Over het algemeen moeten er krachtige personen voor solliciteeren on. in aanmerking te komen. In Johannesburg is een groot geneeskundig bureau voo mijntering waar ieder die wenscht te solliciteeren, zich gratis aan een onderzoek kan onderwerpen. Wordt men goedgekeurd dan krijgt men een roode kaart, wordt men tijdelijk afgekeurd, dan ontvangt men een kaart met een groene streep over de hoek een wit veld. Wordt men daarentegen voor altijd afgekeurd, dai. krijgt men een witte kaart met 2 groene diagonale strepen en heeft men geen kans meer, want alles wordt geboekt met de foto vai de sollicitant erbij. Verder is hier ook een mijnwerkersschool, waar jonge mannen worden opgeleid en Inge licht over de gevaren van den mijn en veilige werkwijze, doch ock zij moeten een certificaat hebben. De meeste mijners krijgen 3 weken vacantie met vol loon en 10 bonus, sommige weer meer naar gelang van den diensttijd. De loo- nen loopen zeer uiteen na den aard van het werk en het gevaar, dat daaraan is verbon den. De diepte der mijnen loopt van 4000 tot 7000 voet ondergronds. Tegenwoordig worden de mijnen kunstmatig nat gehouden, zoodat de inademing van klipsteenstof niet zooveel gevaar oplevert als vroeger het geval was. Alles wordt voor gezondheid en veiligheid in het werk gesteld, om dit zooveel mogelijk te beperken. Men heeft, wanneer men aan de mijn werkt ook vrije geneeskundige behandeling en medicijnen voor het geheele gezin. Boven dien wordt op gezette tijden geoefend in eer ste hulp bij ongelukken. Er werken ook duizenden kaffers in de mynen. Die doen het meest gevaarlijke werk, want het leven van een kaffer staat hier ge lijk met het leven van een hond «f soms nog minder. Zjj worden ook niet tot een genees kundig onderzoek gedwongen en verdienen slechts zeer weinig, leven in barakken, die nabij den mijn zijn gebouwd. Hier worden ook geen kaffermeiden of vrouwen toegelaten. Er doen n.1. soms vreemde verhalen de ronde over het zedelijk peil onder deze kaffers. Dikwijls gaan zij eens per jaar naar hun vrouwen of familie op bezoek voor eenigen tijd. Als de lift naar boven komt met zoo'n troep kaffers is dat een typisch gezicht; allen hebben witte gummie-jassen en -broeken aan, gummielaarzen en een stalen helm op voor de vallende klippen en het traditioneele la-ipje in de hand. Meestal zien zij er vuil en vies uit van de grauwe mjjnklei. Mij werd verteld dat de blanken, of wat ze hier noemen de witmenschen, onder in den mijn weinig werk verrichten en meest toe zicht houden en aanwijzingen geven aan de kaffert die het werk doen. Volgens de mijners zelf hebben zij een goetf leven en maken zich niet moe, doch na het geen ik er van zie en hoor blijf ik liever bo ven den grond om versche lucht in te ademen en bij eventueel gevaar te kunnen vluchten, wat in de mijn niet altijd of zelden mogelijk is; het komt meestal te onverwacht. Laatst gebeurde het, dat de ouders van een mijner op hun zoon zaten te wachten met den auto om met vacantie te gaan. Hy moest nog eenige dynamiet-boringen verrichten, kwam daarbij in een niet ontplofte patroon terecht en werd even later in een mand, on herkenbaar verminkt en dood, boven ge bracht. Doch tevens heb ik mijners ontmoet, die reeds 20 k 25 jaar ondergronds werken en wel zwaar hoesten, doch overigens niets man- keeren. Men krijgt op zekeren leeftijd of by vroegere afkeuring pensioen, doch niet zoo als in Holland permanent, doch een uitkee- ring slechts voor één keer ineens. Er zijn menschen, die dit er achter elkaar doorjagen en dan toch weer een andere bron van in komsten moeten zoeken, wat dan niet ge makkelijk gaat; menschen, die wat overleg hebben, kunnen echter gemakkelijk voor hun ouden dag zorgen, daar de verdiensten ruim zyn. Over het algemeen leeft men er hier anders maar op los, koopt, maar op afbeta'ing en het gebeurt niet zelden, dat wanneert 't Vrij dags betaling van loon is geschied, zij 's middags op het werk of kantoor alreeds weer geld leenen. Velen hebben een auto enz. en wonen boven hun stand. Velen gokken ook op honden- en paarden races en komen zoo weer in moeilijkheden. Ulvenhout, 21 Juli 1938. Amlco, Den kastanje staat al in 't brons. In den eik beiert hier en daar 'n oranje lam- pionneke en langs de wegels ritselt al zach- tekens den komenden Herfst. De bruine blaoikes flieren daar langs de wortelteenen van 't ruischend, kleurend geboomt. 't Kleurend ge- boomt, ja! Waarin nou en dan de „water-zon" van deuzen Zomer September- tinten toovert. De veugeltjes krijgen al minder „praat" en in de bosschen plekken de Herfstgeuren soms koel aan oew voorhoofd vast. Neeë, deuzen Zomer wordt nie oud. Herfstdraden schichten al vroeg om den blee- ken kop, waarvan den bloei veul geweeken is. Den klammen avond valt kil over de schep ping. En uit den leemster, die allen dag al weer iets vroeger over de velden kroelt, fliert koel den nacht over den stillen buiten en teu gen de gesloten huizekens. Zoo is 't hier, ja! It is eigenlijk 'n goei tij, amico, om bij malkaar te kruipen in gezellige vergadering, 'n Propke te leggen dan, of feestelijke be sprekingen te houwen teugen beter tijen. In ieder geval: om 't izegrimmig weer zoo wei nig mogelijk in z'n facie te kijken, wat altij nog 't beste middel is teugen iederen izegrim, dien ge maar 't liefst in z'n eigen sop mot laten gaarstoven. Want: „éénen rotten appel in de mand, maakt al 't gèève fruit ten schand". En een stuk chagrijn in 't bestuur, maakt alle lejen zuur! Wij vergaderen dus maar zonder Mr. Cha grijn en laten de leut nie schiften. We sluiten vroeg de blinden, rooken 't werm, deelen de kaarten of laten den Fielp aan 't woord. Dat leste is altij de moeite weerd, omdat ie altij 'n bietje meer wit, dan ge docht. En omdat ie 'n vergadering leiën kèm! Vorigen Zondagmiddag b.v. 't Was veul kwaai weer. Koud, nat, donker. M'nen notenlèèr stond z'nen zwaren, verregen den kruin over ons dak te vegen, of ons huis temidden van de bosschen stond. Dré III was mee den Eeker na den eten dalijk op pad ge gaan; den Eeker zoo trotsch als 'nen pot-mee- zeuven-ooren. Want hij had vandaag veur 't eerst van zijn leven 'n costumeke aan, dat aan z'n eigen lijf gekocht was. En heel den dag stond ie mee z'n linkerhand in den broekzak, z'n jaske opzij-gedouwen, zoodat iedereen kost zien, dat ie 'nen horloge en ketting op zak droeg. En nou wilde 't manneke zoo geren z'n eigen 'ns laten zien aan z'n ouwers, daar aan den achterkant van de stad in 't woonwagel- kamp. Mee de perepluie van Trui boven z'n hoofd trok ie er dus op uit. En Dré III gong mee om 'n oogske in 't zeil te houwen. Dré III stèèLt z'n manneke, daar kan 'k op vertrouwen en dus had ik 'm in z'n ooren gefluisterd: „Dré, laat den Eeker nie alleen gaan, want ze zouwen 'm daar ineens veur vol kunnen aan zien en 'm z'nen horloge, z'nen gulden en mis schien ook wel z'n costumeke afnemen! Ik ben daar al 'ns gewist en afijn! Gade gij maar mee!" Amico, 'nen jongkaerel die peerdenraces winnen kan, kunde zo'n boodschap laten doen! Mee zo'nen tiep gaan ze nie aan den kuier! En da'ik 't geval goed aangekeken had daarover misschien nog 'ns later. Maar den Eeker is sjuust zoo thuisgekomen als ie van huis was gegaan, die geruststelling kan 'k oe geven! Maar naar 't woonwagelkamp gaat ie veurloopig nie verom. Nou witte genogt! Zoo waren die twee kleine mannen dus bij tijds weg, Trui stond in 't achteruis de bor den af te wasschen, en ik viel toen in den dut achter de smeulende plattebuis, onder de schouwkap en in de kleffe wermte van 't ver trek waarin gekookt en gesmookt was en 't water weerszijen van de ramen droop. Op 'nen oogenblik, hoe lang ik geslapen had wist ik nie, wierd de buitendeur mee veul lawijt opengegooid en kwam, gelijk mee 't gerucht van sturm en regen, Nolleke Gom- mers binnengestoven. Ik schrok er wakker van. Trui ook! Die was onderwijle gereed gekomen mee heur werk en was aan den overkant van de platte buis gaan zitten, heur Zondagmiddagsche ge woonte, mee de Zondagstilajen. Om dan al rap, mee den bril op den punt van d'r neus, de kranten op den grond geschoven, op den stagen tik van de stèèrtklok in den dut te gaan. En Nolleke stond in 't deurgat, z'nen grooten kop blinkend van den regen, allebei z'n handen in de zakken, sjuust 'nen grooten vent, mee den buik vooruit. Ochja sjuust 'nen „grooten vent". Hij is dan wel zestig jaren omtrent, maar hij komt nie wijd boven de tafel uit, deus rentenierend vrijgezelleke. En dan kunt ge'r maar nooit aan wennen, dat ie, op zijn manier, dan toch „volwassen" is, 't kleine Nolleke mee de „groote" woorden. „Zeg, hoe deukte gij erover," vroeg ie bru taal: „mot ik jou 's middags" (en hij drukte sjuust op „ik", of hij den generaal en ik zijnen oppasser was), „mot ik jou 's middags om drie uur nog uit oew nest komen slèèpen?!" Nou, zoo iets motte nooit beginnen mee mij, amico, als Trui er bij is Ze stond op, liep op Nolleke af, vragende: „zèèèègwa Maar toen dook Nol onder de tafel deur naar mij en zee: „allee, Dré, alle gekheid op 'n stokske, komde nou naar de Gouwen Koei, ja of ja? Den Fielp is er veul lastig onder, dat gij en nog zo'n paar lamzakken weg blijven veur zo'n bietje regen!" Trui sloot onderwijl de deur en als ze terug 't vertrek kwam, naar 't achteruis wou gaan om koffiewater op te zetten Nolleke be greep dat nie dan schoot ie weer tusschen de tafelpooten deur, rende naar de deur, riep dan: „Dré, kom nou naar den overkaant, vrekten luiwammes" en naar Trui riep ie, mee de klink in d'hand: „gij moest de myne zyn, helleveeg, aan zou 'k oe wel temmen!" „Zijde weg!" riep Trui: „of ik stook oe op in de plattebuis, vloekbeest. Daar hoorde thuis, in de hel!" Maar Nolleke, die nooit om 'n antwoord verlegen zit, zee: „Gy meugt, veur ge den hemel binnengaat, oew eigen eerst wel laten scheren, anders komde in de mannenafdeeling terecht, klapmuts! In de bank van de Sinter klazen!" Amico, ik docht da'k bróók van 't lachen. Trui was woeiend. Ze trok d'ren klomp en gooide 'm... teugen de deur! Want Nolleke stond al buiten! Tien minuten later was ik in de „Gouwen". M'nen entree zal ik maar nie beschrijven, want Nol had de boontjes solied te weeken gezet veur me en den Fielp schepte ze royaal op...! Ochja, 't is 'nen goeien, goeien ouwen kame raad en dan kunde aan malkaar zoo nog al iets kwijt! Da's tenminste veul verschil mee deftiger kringen, waar ze malkaar mee elk lief woordeke 'n drupke vergif ingieten. Wij „werken" nie mee drupkes! Wij doen 't ineens mee 'nen emmer. En da's gek, daar blijven gin andere gevolgen van, dan... goeie, trouwe kameraadschap. Daar wierd nie gepropt, daar wierd verga derd. Den Fielp had de leiding, vaneigens, maar tóch was 't 'n bezonder geval, vandenmiddag. Want den Fielp had de leiding losgelaten de leste maanden. Dat was van, ja hoe zal ik dat zeggen van „hoogerhand" geëischt. Anderen kosten 't beter, dan en eenvoudl- gen Fielp. Maare... ze maakten niks klaar! Niks! Alleen wierd ons Vereeniging opgeheven, ons potje centen leeggehaald, afijn, net als teugen 'n gedresseerd hondje wierd teugen ons gezeed: „dood!" En wij hielden ons efkens „dood". Maar 'nen Brabantschen mensch mag van nature nederig en meegaand zijn, op 't end ie toch te levendig, om lang „dood" te blyven. En zoo hebben wij eigens weer 'n feest op touw gezet, dat ons groote feest van verleden jaar gaat evenaaren! In 't begin van 't voorjaar schreef ik oe in dezen geest: „Ze willen den ouwen, politieken snoek, den Fielp, aan den haak slaan." Daar waren zóóveul visschers, amico, da'k efkens bang was, veur den ouwen snoek. Al schreef ik oe dan ook, dat er wel veul ouwe schoenen en rommel aan den haak zou komen, maar ginnen Fielp, die in den politieken vijver veul te goed thuis is! 't Is uitgekomen. Zondag zat ie daar weer» mee z'nen eigen privé-hamer te voorzitteren en... onze a.s. Zomerfeesten staan vast! Als 'nen muur! 't Programma hee al in de kranten gestaan. En de woorden „Hulvenout mot Hexselsior", dreunen nóg in m'nooren...!! Van nou af aan zal ik oe elke week precies op de hoogte stellen van onze a.s. feesten, en bij voorbaat zijde 'r bij „huitgehinviteerd", moest ik van den Fielp zeggen. Later zal ik oe alles nog wel 'ns uit de doekskes doen, die „vischpartij op Fielp Beeckers" is 'nen roman op z'n eigen. Nou schei 'k er af. 'k Mot naar de verga dering veur den Folklorischen optocht, die vol gens den Fielp: „hin beeld mot brengen hal mijn leugens, waaredens en alve waaredens, die 'k in den loop der jaren hin jouwen krant geschreven eb." Ge snapt dus op vóórhand, amico, dat ge 'r straks bij mot zijn, al was 't alleen maar, om de trouwpartij van den Blaauwe en Antje mee eigen oogen te kunnen aanschouwen. Maar nou mot ik er afscheien, anders zit dalijk Nol leke Gommers weer onder m'n tafel...! Veul groeten van Trui, Dré III en als altij gin horke minder van oewen t.Av. DRé. Kf.1 Rspoo AAHDUIDIMS vooBRAMaswEiaeri I oo Z'juto w FEUILLETON. 25. V>° door Jan W. Jacobs so Van alles sleepten ze er bij. Daaraan kon je zien, dat Nederland niet met kranten dicht geplakt was. De dagbladen stonden er vol van. De menschen vergaten er de nieuwste spoor wegprocessen in Rusland voor, de vrede lievende verzekeringen van Italië aan den Volkenbond, de bombardementen van ambu lances en al zulke wereldproblemen meer, die zoo gelukkig ver weg waren. Want dit was een schandaaltje lekker-dichtbij, konden ze eiken dag aan smullen. De geschiedenis "'as niet zoo eenvoudig en onschuldig als de heeren van de Volksfilm wilden voorstellen; trouwens de revolutionnaire gezindheid dezer heeren was er borg voor, dat er aan deze zaak meer dan een luchtje was!... Natuurlijk had alles er mede te maken... Eerst de zelfmoord van den procuratiehouder van het huis Ribourdin, zoogenaamd om speelschulden... toen heette het, dat hij ongeoorloofde betrekkingen met de vrouw van zijn patroon had gehad... en dat was waar ook, want ze hadden minnebrieven van mevrouw Clara Ribourdin bij hem ge vonden in zijn lessenaar, met een blauw lintje er om en... verbeeld je: het portret-van-de- hond-zat-er-ook-bij!... Al schreven ze. dat het niet waar was... nu, iedereen begreep, dat ze dat niet van hoogerhand doen moesten om een der ministers, een directe neef van mevrouw Ribourdin, niet te blameeren... In elk geval had mevrouw Ribourdin niet voor niets een echtscheidingsproces aanhangig gemaakt... En... die Al Leslie mocht schrijven wat hjj 'wilde, maar het bleef eigenaardig, dat alle draden van de Volksfilm, die hoofdzakelijk door anarchisten en communisten gesteund werd, naar de firma Ribourdin liepen! Het wa» duidelijk, dat die heele Volksfilm een com plot was om gegoede families geld af te zetten. Verder bevorderde ze het snobisme in de arbeidersbeweging op een verschrikkelijke manier je kon er alle salon-bolsjewisten van de stad vinden... Dikwijls verscholen zich achter dergelijke ondernemingen spionnage- complotten van bevriende mogendheden. Er waren ook opnamen gemaakt van oefeningen op het fort Botersloot!... En dat allemaal om die film „De Machten der Wereld" te laten draaien. Maar goed, dat dat verboden was! ...De rechtszaal was vol belangstellenden! Naar ieders meening had Al Leslie geen kans op vrijspraak! Ze zouden hem spionnage ten laste leggen! Of beleediging van het Gezag! Of complotteeren tegen den Staat! Minstens beleediging van een bepaalde volksgroep! Met opzet had hij zich onthouden van het noemen van namen van personen en partijen en, dat zijn film zoo'n succes had, welnu... dat was zijn eenige misdaad... En de heeren Leslie en Ribourdin waren machtig genoeg om hem de kast in te draaien... De advocaat der eischende partij was van oordeel, dat dit proces voor de militaire recht bank thuis behoorde. Dit soort menschen be reidde het gif, waar ontevreden matrozen en burgers de dupe van werden, deze menschen waren zoo glad, dat zij altijd den dans ont sprongen deze menschen waren de ware oproerkraaiers, de voorbereiders tot opstootjes en revolutie, landverraders! Die zonder toe stemming foto's van forten namen! Het feit, dat die militaire werken gemonteerd waren van bestaande foto's, was niet te gelooven De advocaat vond dit meer een zaak van land verraad dan van beleediging van het Gezag... ten slotte kon men nog altijd aannemen, dat een willekeurig gezag bedoeld was in die scène van dat hondje... Het was maar goed, dat de minister had ingegrepen, zoo'n film-contróle- commissie was niet te handhaven! Geen van die heeren was op het idee gekomen ook maar iets in die slot-scène te schrappen... Er was alle aanleiding er op te letten, dat bij de nieuwe samenstelling strenge selectie plaats had... Al Leslie had weinig lust op al dien onzin in te gaan. Tenslotte ondervond hij nog de minste tegenwerking van mevrouw Ribourdin, die eigenlijk de meeste reden had om zich te beklagen. Natuurlijk, het geld van Ribourdin en Mac- Leslie was machtig. En met geld is de sterkste vesting in te nemen. Welk filmondernemertje, welke idealist zou tegen een combinatie Ribourdin-MacLeslie op kunnen Voor geld breekt en buigt alles. Voor het Geld ligt de heele wereld op haar knieën en de enkelen, die niet bereid zijn hun ziel voor geld te verkoopen, hooren niet op dze wereld thuis. Geld beteekent de macht. Zonder de taal van het geld maakt de eene partij zich niet verstaanbaar aan de andere, kunnen recht en waarheid niet gediend worden in deze wereld. Dat wist Al Leslie ook. Ha, hun geld, die afgod, waar zij voor kniel den en kropen met hun eigen afgod zou hij hen verslaan. Hij zou hen er voor laten knielen en kruipen, zoo mooi als zij thans om hem achter de tralies te krijgen, nog niet geknield en gekropen hadden! En Lettie en hij zouden er van genieten, met volle teugen, zooals geen Ribourdin nog ooit genoten had. Rustig wachtte h(j de pleidooien af, ver lustigde zich in de verbazing der kranten, die van dezen beschuldigde, die glimlachend alles aanhoorde, geen jota begrepen. Ze zouden drie jaar tegen hem eischen ■<chreef men! De eenige die niets schreef was Al Leslie. Geen journalist, die wat uit hem kreeg. Het eenige wat hjj deed, was, nadat het proces een paar weken geduurd had, een klein briefje aan MacLeslie laten schrijven en dezen te verzoeken hem een tienduizend gulden voor te schieten om tjjdens zijn afwezigheid de zaken te laten loopen want, schreef hij: „Helaas bevindt zich nog altijd een brief in mijn verzameling van een magazijnmeester, Kusters genaamd". Nadat dit briefje was verzonden, veranderde het proces met den dag. De advocaten werden minder scherp tegen den verdachte. De ver dediger van Al Leslie scheen meer gehoor te krijgen. Sommige kranten schreven heel anders. Er werd vgel aandacht aan Lettie Fieberman besteed. Men leerde het publiek dit begaafde meisje als de meest beklagenswaar dige uit het proces zien. Zij had talent genoeg om de jonge filmindustrie met een kracht te verrijken, daar het buitenland jaloersch op kon wezen. En dan vertelden de bladen, hoe deze zelfde Lettie Fieberman eigenlijk de heeie wereld had rondgezworven, moeite en ont beringen gedragen, om eindelijk haar geliefde, dien zij in Hollywood als een groot en eerlijk mensch had leeren kennen, dien ze met hart en ziel beminde, te vinden. En nu ze in Holland dien hartewensch vervuld zag, nu dreigde haar zoo kortstondig geluk wreed verstoord te worden door de gevangenis, die. dreigend haar geliefde wachtte... Er verschenen veel portretten van Lettie Fieberman in de kranten en er waren al be richten, die voorspelden, welke rol ze in de eerstvolgende film zou spelen... En, hoe ze aan de nieuwtjes kwamen, mag Joost weten, maar het lekte binnenkort uit, dat de... Volks film verder werkte met kapitaal van MacLeslie en Ribourdin... of, liever: dat Al Leslie, indien hij het proces zou verliezen, de firma Ribour din en veel ernstiger proces zou aandoen... De werkelijkheid was heel anders. In werkelijkheid was MacLeslie heelemaal in de war, toen hij dien brief ontving. Bevend had hij hem gelezen toen viel het epistel hem uit de vingers en zat hy uren te staren. Weer doemde hem alles uit het ver verleden voor den geest. O, die branddie ellendige brand waar zijn procuratiehouder bij om het leven was gekomenNooit had hij kunnen denken, dat Al daarvan, op de hoogte wasMaar hij wist het en, uit goede bron. Van den man, wiens stilzwijgen hij indertijd duur genoeg ge kocht had. Kusters die schurk! Om zoo'n misbruik van vertrouwen te maken! En het ergste was, dat hy niet wist of er niet nog meer waren, die zijn geheim ken den, die hem vervolgen konden Want al was het nooit zijn bedoeling geweest een mensch uit den weg te ruimen, al was het de ergste slag, die hem had getroffen, dat juist dien nacht de oude Williams op kantoor was blijven overwerken en in slaap gevallen om nooit weer te ontwaken, verrast, verrader lijk verrast en door den rook gestikt... als er iemand was, die dat wist buiten hem... buiten hem... dan was hij nergens meer veilig! Nergens! Onrustig liep MacLeslie het vertrek op en neer. Had hy maar iemand, die hij in vertrouwen kon nemen, bij wie hy zijn hart kon uit storten, met wie hij overleg kon plegen... Hier in Holland kende hy niemand, buiten Ribourdin. Op van de zenuwen, nadat hij zorgvuldig het briefje van Al verscheurd had, zocht hij dien middag Ribourdin op. En toen ze rustig in het privé-kantoor van de fabriek tegenover elkaar zaten, toen... wilde hjj telkens met zijn geheim voor den dag komen. En toch durfde hij niet. Want hij kon wel beweren, dat hij zoo'n misdaad niet op zyn geweten had, maar wie zou het gelooven, als Kusters misschien nog leefde en niet bereid was naar waarheid te getuigen, dat zijn oud-directeur onschuldig was. Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 15