Hoogtijd TARZAN Trixie's bezoek aan .Vader Neptunes V&N1 Hoe komen wij aan onze vacanties gekomen? Een cadeautje voor Vader of Moeder EDGAR RICE BURROUGHS Trixie was een lief meisje van zes jaar. Ze zat in de eerste klas en vond het erg prettig op school. Maar nu was het Zater dag en ze had de hele middag vrij. Ze mocht met moeder mee naar het strand. Ze ging dikwijls naar het strand en dan bouwden ze zandkastelen met diepe gangen en kijkgaten! Ze danste van plezier en ze kon bijna niet wachten tot moeder alles klaar gemaakt had. Op het strand trok moeder haar het zon- nepakje aan, dat ze zelf voor Trixie ge maakt had. Ze kreeg ook een hoedje op te gen de felle zon. Trixie nam haar emmer tje en schopje en ging toen vlak aan zee spelen. Maar ze durfde niet te dicht bij het water te gaan, want ze was er een beetje bang voor, voor dat grote water, waar je het einde niet van kon zien. Ze speelde zo fijn, dat ze niet eens keek naar wat er om haar heen gebeurde. Maar na een tijdje was ze een beetje moe gewor den en ging eens even zitten. Juist toen ze weer verder wilde gaan met haar hoge berg, hoorde ze naast zich zeggen: „Zeg, meisje, ga je met me mee? Ik zal je heel mooie dingen laten zien, die je anders nooit kunt zien!" Ze keek verbaasd op en zag een klein mannetje, ongeveer zo groot als zijzelf en met een lange baard. „Wie bent u?" vroeg ze verschrikt en ze bekeek het mannetje van top tot teen. „Ik ben de waterman, een dienaar van Vader Neptunes en ik heb vrije toegang tot de zee, waar ik alle huizen mag bezoeken, met kleine jongens en meisjes, zoals jij. Wil je mee om alles te zien?" „Nee", zei Trixie, ,ik ben bang en ik weet ook niet of het van mijn moeder mag" „Je hoeft niet bang te zyn, hoor Trixie". zei de Waterman. „Ga maar eens gauw aan je moeder vragen of je mee mag." Trixie ging naar haar moeder en vertel de van het mannetje met de lange baard. Ze vroeg of ze eens met het mannetje mee mocht gaan. Moeder vond het goed en Trixie liep weer vlug naar den Waterman terug. Ze was nu niet bang meer. Ze doken samen in het water en zon ken héél diep naar beneden. Wat zag ze daar een prachtige dingen! Er waren vis sen, die ze zelfs in het aquarium in de die rentuin nog nooit had gezien. Plotseling kwamen ze aan een grote poort. De Waterman nam Trixie mee door de poort en toen kwamen ze in een zaal, die helemaal van glas gemaakt was. Wat was dat prachtig! Heel grote schelpen ston den er en het mannetje legde uit, dat het grote fauteuils waren, waar de zeemen sen in zaten, net zoals de aardmensen op hun stoelen. Ze liepen de hele zaal door en kwamen toen bij een man met een vissen- staart. Hij vroeg aan den Waterman, waar hij naar toe wilde. ,Ik wil dit lieve meisje aan Vader Nep- tunus voorstellen", antwoordde de Water man. „Is hij op het ogenblik thuis?" De man met de vissenstaart antwoordde niet, maar deed een deur open en liet hen binnen gaan in een andere grote zaal. Die was ook van glas gemaakt, maar hier wa ren de wanden van doorzichtig glas. Trixie zag allerlei vissen tegen de muren zwem men en ze dacht, dat ze hen zo kon pak ken, maar ze stuitte telkens met haar han den tegen het dikke glas. Ze schrok vrese lijk toen ze een grote zwarte vis met lange armen op zich af zag komen en met twee gloeiende ogen. Ze liep hard naar een gro te schelp en verborg zich daar in, want ze was heel erg bang. De Waterman zei, dat ze helemaal niet bang hoefde te zijn, want die inktvis, zo heette het beest, kon hier toch niet komen. Ze gingen verder door de grote zaal en kwamen toen in een ander vertrek, waar een hoge troon stond. Op die troon zat een oude man met een kroon op en een grote vork in zijn hand. Om hem heen zaten een hele hoop kleine mannetjes, die er net zo uitzagen als de Waterman. „Zo, meiske", zei de man op de troon, „ik ben Vader Neptunus, de koning van de zee. Als ik kwaad ben komt- er storm, en zijn er grote golven op zee. Stoute kinderen, die te ver zwemmen, neem ik met mijn vork op en trek ze zo naar beneden. Dat is dan hun straf. Ben jij wel eens ongehoor zaam?" „Ja", antwoordde Trixie, „maar dan moet ik heel vroeg naar mijn bed voor straf. Maar ik ben niet altijd stout!" „Zo, dat is goed. Ga nu maar weer met den Waterman mee. Hij zal je nog een paar dingen uit mijn koninkrijk laten zien." De Waterman nam haar toen weer mee en ze kwamen langs de wonderlijkste vis sen. Zulke mooie had ze nog nooit gezien. Er waren rode, blauwe, groene, gele en nog veel meer andere gekleurde vissen. Het was een prachtig gezicht. Plotseling was de Waterman weg. Ze stond alleen in een onafzienbaar land, om geven door water en midden tussen de grote vissen. Daar kwam weer die zwarte vis met zijn lange armen. Hij probeerde naar Trixie te grijpen. Ze gaf een gil van schrik en.... was meteen wakker! „Waar ben ik?" riep zij. „Moesje, help, een grote zwarte vis wil me opeten!" Haar moeder kwam gauw bij haar en vertelde toen, dat ze zeker had gedroomd, want dat ze in slaap was gevallen. Toen vertelde Trixie wat ze allemaal gedroomd had en ze kreeg een lekker stuk chocola de van moeder voor de schrik! Er was een tijd, waarin elke dag een .vrije dag" was. „Dat was nog eens fijn", zullen jullie wel zeggen, maar dat was he lemaal niet zo fijn, want die dagen waren geen echte vrije dagen, ze heetten alleen maar zo. Hoe zijn we nu eigenlijk aan onze va canties gekomen? Het woord: „vrije" dag, komt uit het latijn: feriae. De feriae waren dagen, waarop de winkels gesloten waren. Later kwam de naam op de kalender van de kerk en betekende eerst de feestdagen ter ere van God en de heiligen. Daarna ook de Zondagen en nog later ook de ge wone weekdagen, behalve de Zaterdag. Zo heette de Zondag toen de eerste vrije dag: feria prima, de Maandag de twede: feria secunda enz. Natuurlijk werd op de week dagen gewerkt en jullie hadden, als je dan geleefd had, ook naar school moeten gaan. Er waren toen ook al scholen. In het be gin alleen maar scholen van bepaalde ker ken, maar daar mocht iedereen op komen. Op deze scholen werden de eerste „school- vacanties" gehouden, eerst alleen op de kerkelijke feestdagen en later ook bij bij zondere gelegenheden, als: jaarmarkten, wedstrijden enz. Er werd zelfs al „hitteva- cantie" gegeven. De leerlingen mochten dan 's middags thuis blijven. Maar anders moest je ook de hele dag onder de hoede van je meester blijven. Op mooie zomerdagen trok de meester met zijn leerlingen naar buiten. Ze gingen dan naar het bos en speelden daar allerlei spelletjes. Pas in de achttiende eeuw werd het on derwijs en de indeling van de schooltijd vast geregeld en kreeg je, inplaats van tel kens één dag, langere tijd achter elkaar vrij. ten. de rol natuurlijk heel netjes beplak ken en ervoor zorgen, dat we het papier Hier zijn een paar aardige dingen om zelf te maken. Eerst een potlodenhouder voor vaders bureau. Daarvoor hebben we een kartonnen rol nodig. Je kunt er zelf één maken, door van een stuk niet al te dik karton de einden over elkaar te plak ken, maar je kunt er ook de kartonnen binnenrol van een rol closetpapier voor ge bruiken. Deze rol bekleden we nu met mooi gekleurd papier of, wat ook heel aar dig staat, met gebloemd katoen. We moe- of het katoen ook nog een klein eindje naar binnen plakken, zodat er geen 'elijke rand karton meer is te zien. Nu knippen we een schijfje karton, iets groter dan de opening van de rol is en beplakken die ook met het papier of het katoen. Daarna plakken we dit schijfje tegen de rol vast,'laten het een uurtje drogen en dan is de potlood houder al klaar. Voor moeder kunnen we er ook één ma ken, voor haakpaalden, veiligheidsspelden, enz. We kunnen ook alleen de rol bekle den, daar een mooi lintje door trekken en het zo ophangen. Moeder kan het nu ge bruiken om lintjes over te hangen. Wanneer je een grotere rol maakt, is het ook heel geschikt om ceintuurs aan te han gen, maar dan moet je er vooral aan den ken, dat je de rol goed dicht lijmt, voor je er papier over plakt. Op veel weilanden is men al klaar met hooien, want dit jaar zijn de boeren er al heel vroeg mee begonnen. Meestal blijft het hooi niet lang buiten liggen, maar het moet wel goed gedroogd zijn, voor het op de karren geladen en op de hooizolders of in de hooibergen gelegd wordt. Om het vlug ger te laten drogen helpen de boeren het een beetje en wanneer de bovenkant goed door de zon gedroogd is, gaan ze met hooi- schudders naar het land en keren het hooi. Dan komt dus de onderkant boven te lig gen en wordt die gedroogd. Het is natuur lijk erg vervelend voor de boeren, wan neer het gaat regenen vóór het hooi bin nen is en daarom maaien ze het meestal als het erg mooi weer is en halen het zo gauw mogelijk binnen. Als het hooi eenmaal binnen gebracht is, kan er hooibroei optreden. Dat is alleen het geval als het hooi nog te vochtig was, toen het binnen kwam en wanneer het niet goed verdeeld is in de berg of de schuur. Als het erg lang broeit kan de temperatuur tot over de 70 graden stijgen en kan het hooi tenslotte in brand vliegen. Op dit plaatje zien jullie een hooischud- der aan het werk. DOOR No. 55. Korak, die eindelek weer de oude was en ongeduldig over de weken, die hij noodge dwongen verloren had, ging op weg om Meriem te zoeken. Met onstuimig verlangen doorzocht hij eerst de hoogvlakte van het grote woud. Wat was het opwincfcnd, om weer van de ene boom naar de andere te slingeren, om de kracht van zijn sterke spieren te beproeven! Maar het leven had alle bekoring verloren, totdat hy zyn Meriem teruggevonden zou hebben. Die nacht werd zijn aandacht getrok ken door een troep bavianen, die scholden en jammerden. Korak hield nieuwsgierig stil. Een paar mijl verder kwam hij by de plaats van het tumult. In een ijzeren kooi vocht een grote baviaan om zijn vrijheid, en sloeg tevergeefs tegen de dikke tralies. En om hem heen buiten de kooi zaten vele honderden woedende kame raden te jammeren, niet in staat hem te hulp te komen. Korak was verwonderd. Deze kooi betekende de nabijheid van blanken. Hij had niet vermoed, dat er in een omtrek van duizend mijl een blanke te vinden zou zijn. Opeens kreeg Korak een ingeving. Hij wist, dat hij het doel was voor vele krijgers; maar hij kon, zonder hulp, geen gehele troep ver slaan, zelfs niet voor zijn geliefde Meriem. Misschien zouden deze bavianen hemwillen helpen tegen de mannen van Kovoedoo! Hij kende de taal der bavianen. Deze was gelijk aan die der mensapen. Met luide stem riep hy: „Ik ben Korak, de doder! Ik zal jullie helpen je koning te bevrijden!" De bavianen luisterden zwijgend naar hem, terwijl hij hen aanbood hun koning te bevrijden in ruil voor hun hulp. De gevangen koning was bereid alles te beloven. Hij en zijn troep zouden met Korak meegaan. De sluiting van de kooi, die de geweldige lichaamskracht van de bavianen weerstoad, gaf zijn geheim onmiddellijk prijs aan de menselijke intelligentie van Korak en even later stapte de bavianenkoning de kooi uit.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 15