OUDERS Handwerk en Techniek ncurit! 't HOEKJE Hoe het ambacht verdrongen werd door de machinemaar zijn plaats herwon Krachten HET handwerk is de ziel van al het ge schapene. Uiteindelijk is feitelijk ieder mensch een handwerksman, aangezien het de vaardigheid met de han den geweest is, die hem in staat heeft ge steld de wereld te beheerschen, d.w.z. de overige sterfelijke wezens en dingen aan zijn wil onderworpen te maken. Altijd opnieuw worden wij overweldigd door de rijkdom, die het handwerk met zich meebrengt. Want het is niet alleen de plicht, die bijvoorbeeld den meubelmaker een kast doet maken, zoo mooi als hij het maar eenigszins kan, het is veel meer de liefde en dientengevolge de toewijding voor zijn werk. Wij behoeven maar te denken aan het pottebakkershandwerk, een der oudste ambachten, die nog altijd in stand bleven, gelijk zij eeuwen geleden ook reeds waren. Dit ambacht is in zekeren zin sym bolisch voor het handwerk in het algemeen. Geen handwerksman zal zooals de potten bakker telkens opnieuw de vreugde onder vinden van het maken. Vliegensvlug op zijn draaiend wiel ontstaat onder zijn vlug ge handen het sierlijkste vaatwerk. Mis schien komt alleen de glasblazer hem in dit opzicht nabij. Ook het smeden behoort tot de oudste ambachten. Men kan gerust zeggen, dat de mensch sedert hij op Aarde als redelijk wezen woonde, verschillende, zij het dan ook primitieve ambachten be oefend moet hebben. Wij denken aan de steenen jachtvoorwerpen, bijlen, hamers enz., die onze verre voorouders hebben ge maakt. Tal van die primitieve ambachten zijn teloor gegaan, doordat zij overbodig werden, aangezien de tijd niet stilstond. Om maar een enkel ambacht te noemen, dat van den vijlekapper, van den zweep- maker. Andere handwerken ontstaan met het verstrijken van den tijd, om slechts te wijzen op den bouwer van zweefvliegtui gen. De opgravingen van den jongsten datum hebben aan het licht gebracht, dat reeds eeuwen voor onze jaartelling ware wonder werken op het handwerksgebied werden gepresteerd. Toen was immers alles hand werk; ten opzichte van het bestaan der menschelijke beschaving is de uitvinding van de machine nog zeer jong. Het is echter eerst ongeveer duizend jaar geleden, dat de handwerkslieden een eigen orde vormden, een stand, die in de Mid deleeuwen overging in de gilden. Van deze gilden treft men overal, speciaal in oude gebouwen als kerken, raadhuizen en na tuurlijk in musea vele kunststukken aan. Als het ware uitloopers van het gildewe- zen, zijn Albrecht Dürer en Tillman Rie- menschneider, wellicht de befaamdste beeldsnijder in hout, die ooit bestaan heeft. Deze bloeiperiode houdt aan tot de zestien de eeuw, om dan steeds sneller onder te gaan. Nadien is het de machine geweest, die ge- ruimen tijd 't hand werk verdrong, maar thans beginnen zich allerwege teekenen voor te doen, dat men het handwerk weer in eere wil her stellen, omdat het product, op die wij ze gemaakt, nu een maal voordeelen biedt boven het ma chineproduct. In het bijzonder wat solidi teit betreft. Men denke in dit opzicht alleen maar aan het machinale en het met de hand gebon den boek. Het machinale pro cédé neemt de kunst zinnige trekken, de typische kleine fou ten, die juist het be hoorlijke aan een werkstuk geven en het kunstgehalte sterk beinvloeden, weg. Men ziet dus in onzen modernen tijd het merkwaardige, dat twee eerst zeer vijandige procedé's thans zonder weder- zijdsche bedreiging, naast elkaar kunnen bestaan. Het geheim hiervan is, dat zij elk een sfeer hebben, een eigen belangstelling en daardoor een eigen afzetgebied. Bo vendien heeft de machine allerminst een alleenrecht, zij is tot op zekere hoogte dienstbaar aan den smaak van den kunste naar, zoodat in dit geval een mengel .g van hand- en machinewerk ontstaat. Gilde was oorspronkelijk de naam voor een vereeniging van lieden, die hetzelfde ambacht uitoefenden. Het woord' staat in verband met gelden en beteekende oor spronkelijk: bijdrage, gemeenschappelijke maaltijd en werd daardoor overgedragen op de vereeniging, die door deze bijdrage ge kenmerkt werd. Het sacrale karakter der gilden maakt eerst later plaats voor het ambachtsbegrip, zooals wij dat algemeen kennen. Het kenmerkende van de gilden was, dat men er zooveel mogelijk naar streefde het ambacht over te dragen van vader op zoon. Door hun machtspositie ver wierven zij vele voorrechten. Zij streefden er naar een monopolie op hun eigen gebied te verkrijgen, hetgeen hun niet ten allen tijde gelukt is. De bepalingen, die men maakte, aangaande de grootte van een werkplaats, het aantal knechts en derge lijke, doen in meer dan een opzicht denken aan den modernen tijd. Het toetreden tot de gilden werd met het verstrijken van de jaren moeilijker en moeilijker. Men eischte hooge entreegelden, ging er toe over een meesterstuk te eischen ook deze meester proef werd met de jaren kostbaarder. Hoewel plaatselijk zeer verschillend, eischt men ook een zekeren leeftijd. Elke ambachtsman moet dus eerst als knaap bij een meester het vak leeren. Daarna wordt hij gezel of knecht. Ten slotte volgt een periode van reizen en trekken, waarna het meesterstuk gemaakt kon worden. Door deze verschillende omstandigheden was het tenslotte zoo moeilijk toe te treden tot een gilde, dat deze als het ware voor buiten staanders definitief gesloten waren Merk waardig is, dat de handwerkersgilden veel al gestreefd hebben naar politieke macht, het werden strijdorganen van hetgeen men tegenwoordig de middenstand zou noemen, tegen de rijke burgerij, die gemeenlijk het bestuur over de stad in handen had. De techniek van het boekbinden geeft misschien nog wel "het duidelijkste beeld van de ontwikkeling, die vele ambachten hebben doorgemaakt in den loop der eeu wen. Het boek is altijd een sieraad geweest van den menschelijken geest en het is merkwaardig, hoe wij uit vrijwel alle tij den, dat de boekdruk- en boekbindkunst beoefend werd, nog verscheidene stalen be zitten. Alle verwoestingen, oorlogen en brandstapels ten spijt, is het boek blijven bestaan. Het lijkt soms of een geheimzin nige macht waakt over het behoud daar van, Natuurlijk waren het in de vroegste periode van de Nederlandsche, trouwens algemeen Westersche boekbindkunst, in de eerste plaats de oude handschriften, waar van men de losse vellen aaneen ging bin den tot een boek. Later werd vrijwel alle aandacht besteed aan kerkelijke boeken, bijbels, gebedenboeken en religieuse verto gen. Met dit gevolg, dat men in oude Het graveeren in zilveren en gouden voor werpen is een bijzonder verantwoordelijk en nauwkeurig werk. k'oosters en musea nog veel van het oude h'ndwerk kan bewonderen. Over het alge meen zijn die banden rijker bewerkt dan Een ambacht, dat bezig is uit te sterven, het met de hand model- leeren in hout van versierselen. de onze. Bovendien waren zij voorzien van sloten, metalen hoeken enz. Intusschen is het niet alleen een kwestie van verander den smaak, waardoor de vroegere boek band zoo hemelsbreed verschilt van den te- genwoordigen. De machine heeft zich ook hier doeD gelden. Eerst heeft het geschre- hebben. Met welk een zorgvuldigheid heeft hij immers niet de verschillende houtsoor ten uitgezocht voor het bovendek, voor den bodem, de bijzondere lak, die hij voor deze viool moet hebben. Dan denkt men aan begenadigde grootmeesters in hun vak als Amati en Stradivarius. Hoewel men hun Handwerk, zooals men het zelden meer ziet. Een lederen boekband, geheel een meester-handbinder vervaardigd. door ven handschrift plaats moeten maken voor het op primitieve wijze gedrukte boek, het bindwerk onderging een dergelijk lot. Tal rijke vernuftige machines kwamen het werk van den handbinder overnemen. Voor de groote oplagen, waarin men het boek goedkoop wilde brengen, was het hand werk te kostbaar. Niettemin heeft de hand binderij zich voor speciale uitgaven, biblio fiele edities en dergelijke, kunnen handha ven. Opmerkelijk is evenwel, dat de moder ne kunstband, of deze nu uitgevoerd is in leer, perkament, fijn linnen of een ander materiaal, veel soberder gehouden wordt dan weleer. Een enkel stempel met goud druk, of kleur vormt de geheele versiering van den band. Altijd zijn er handwerkslieden geweest, die heel wel geweten hebben, dat geen machinaal product ooit het fijne, het kunstzinnige en bovendien het soliede van handwerk zou hebben. Men treedt maar eens binnen in de werkplaats van den pot- tebakker en ziet toe hoe iedere beweging, iedere druk van zijn vingers van invloed is op het voorwerp dat hij op zijn roteerende schijf vormt. En wanneer de vioolbouwer bezig is met de vervaardiging van een nieuw instrument hoort hij onder het ma ken reeds vooruit den klank, dien het zal werkstukken in handen heeft, is het niet mogelijk, ook al beziet men de instrumen ten nog zoo nauwkeurig, de ziel ervan te ontraadselen. Wilskracht in diverse vormen. Twee vrienden die elkaar eenige maanden niet ontmoet hebben, komen elkaar tegen, en na eenige oogenblikken komt het ge sprek op een wederzijdsche kennis. „Weet jij ook of die jongen de B. nog naar Indië is teruggaan?" vraagt de eene. En het antwoord luidt: „Neen, hij wilde zelf graag terug, maar de dokter heeft het hem sterk ontraden, omdat hij een gevoelig zenuwgestel heeft." Waarop de eerste opmerkte; „Nu, als hij zelf zoo graag terug wilde, zou het met dat zenuwgestel wel losgeloopen zijn." Inderdaad getuigt deze opmerking van een psychologisch inzicht. Het is verwon derlijk over zooveel reserve-krachten wij plotseling kunnen beschikken, wanneer wij iets graag willen. Natuurlijk verdraagt het eene gestel een tropisch klimaat beter dan het andere, maar tegenzin en het daaruit al heel licht voortvloeiende heimwee is een kwaad ding. Nemen wij twee menschen met ongeveer hetzelfde gestel, die allebei naar Indië gaan. De eene gaat echter goedsmoeds, omdat deze reis naar de tropen een langgekoes terde wensch van hem vervult, de andere gaat met tegenzin, alleen omdat hij in Hol land al zoo lang werkeloos is en vindt dat hij verantwoordelijkheidshalve deze kans niet mag weigeren. Zijn tegenzin maakt hem echter al voorbeschikt om heimwee te krijgen, want hij gaat uit van een vooroor deel en verwacht alvast, dat hij het in Indië onaangenaam zal vinden, dat hij na tuurlijk heimwee zal krijgen en vast en zeker malaria. En angst voor bepaalde on aangenaamheden trekt deze onaangenaam heden binnen iemand's levenssfeer. Het is niet alleen door hun gemoedstoestand zelf, dat optimisten zooveel gemakkelijker door het leven komen dan pessimisten, maar ook doordat de gedachten van een mensch in een aanzienlijke mate datgene aantrekken, waarmee die gedachten zich in hoofdzaak bezighouden. Wilskracht mag sterk zijn, oneindig groo- ter is de stuwkracht die ons helpt bij wat wij graag willen. Gesteld U heeft een moeilijk stuk werk te vervullen, en U denkt „kom, ik wil dit afmaken", maar U doet het ongaarne en Uw onderbewustzijn is vervuld van tegenzin, van gedachten als: „Hè vervelend, ik wou dat ik maar wat anders kon doen". In zoo'n geval zult U niet vlug opschie ten en U zult veel moeite hebben om Uw aandacht te concentreeren. Gaat het echter om eveneens moeilijk werk, waarin U plezier hebt, en waarvan U denkt: „Komaan, dat zal ik eens vlug en goed opknappen," dan zal het zeer zeker meevallen. Graag willen steunt op de gecombineerde krachten van gevoel en verstand, Willen kan een kwestie zijn van de hersenen alleen, van: „ik moet wel willen, omdat ik anders niet kan, maar ik verwensch dit moeten willen". De hersenen alleen zijn niet in staat ons tot 100 prestaties te brengen als nöch kracht nöch vertrouwen ertegenover staan. Voor 100 prestaties zrjn noodig de kracht van een sterke wensch en het ver trouwen: „Ik kan het wel, het lukt wel." Dr. Jos de Cock. t VOOR DE „Zouden we nu niet eerst het eiland eens gaan onderzoeken, Karei?" U had het over kennis, welke snel ver- vilegt. Ik heb daar ook meermalen over na gedacht. Onlangs kwam mijn zoontje thuis met een z.g. jaartallenschrift. De jongen vertelde me, dat hij tachtig jaartallen moest leeren. Hjj heeft er ongeveer den geheelen avond aan besteed en den volgenden morgen kende hij ze dan ook werkelijk goed. Een paar dagen nadien vroeg ik hem nog eens enkele dingen en toen bemerkte ik tot mijn groote verwondering, dat de knaap reeds verschillende dingen vergeten was en andere zaken, bijv. Karei de Groote en Karei V hopeloos door elkaar haalde. Mij dunkt, dat zoo'n jongen, wanneer hij eenige jaren van school is en deze leerstof niet bijhoudt, de zaken vlug vergeten zal en dan vraag ik me af, waarvoor leert me - deze dingen U snijdt hier een probleem aan, waar over al heel wat geschreven en gereoeneerd werd. Het is inderdaad i >n vaststaand feit, dat de meeste menschen bitter weinig van de historie van ons land en ons volk afweten. Men heeft het op school wel gehad, doch na enkele jaren is men de boel grootendeels vergeten en blijft een jaartal als: 1600, Slag bij Nieuwpoo: t, in het geheugen. Gaat men evenwel navragen tusschen wie dezen slag plaats vond en waar, dan komt men tot de ontdekking, dat men noch het een, noch het ander weet. Nieuwpoort ligt dan aan de Lek en de strijd verliep tusschen de Nederlan ders en de Franschen. Vindt u ook niet, dat de tijd, welke aan dit onderwijs bert eed wordt, op zoo'n ma nier eigenlijk nutteloos is? Ja. Dat is nu een vraag, waarop ik een voorzichtig antwoord wensch te geven. Wanneer ik Uw vraag bevestigend zou be antwoorden, dan weet ik zeker, dat een be paalde groep uit ons volk zou zeggen: „Kijk, daar heb je er weer een zonder nationaal gevoel! Die vindt het leeren van de vader- landsche geschiedenis natuurlijk te moeilijk voor schoolkinderen." Zeg ik, dat u ongelijk hebt, dan weet ik, dat ik eigenlijk mij van de zaak met een Jantje van Leiden afmaak. De kwestie is deze: Het leeren van jaar tallen heeft nagenoeg geen nut, wanneer de leerstof niet zoo is, dat zij het kind tot werkelijke belangstelling heeft gebracht. Wat geleerd moet worden, wordt meestal slecht geleerd. Alleen dan, als het kind uit zichzelf belangstelling heeft voor een be paalde leerstof, kan men met zekerheid aan nemen, dat deze stof er „als koek zal in gaan". De zaak is dus, dat de school voor alles tracht het kind te brengen tot belang stelling. Bij het geschiedenisonderwijs is dit zeer wel mogelijk, maar dan zal men andere paden moeten inslaan, dan men tot nog toe bewandelde. U bedoelt? Laat ik u een vraag stellen. Wat Inte resseert u het meest? Laat ik het makke lijker zeggen: Waarvoor hebt u meer be langstelling: voor de historie van uw woon plaats of voor die van ons land in het alge meen? Ik begrijp, wat u bedoelt. U wil zeggen, dat we bij het geschiedenis onderwijs in de eerste plaats moeten uitgaan van de omge ving van het kind en daarna successievelijk de leerstof moeten uitbreiden. Zeer juist gezien. Het kind leeft in het heden en in zijn omgeving het sterkst. Wat hij ziet, hoort of betast, wekt zijn belang stelling. Wanneer hij een ouden toren ziet, dan komt onwillekeurig de vraag: „Wan neer zou die gebouwd zjjn? Als hij de lamp ziet opgaan, zal hij op een goeden dag de vraag stellen: „Hadden de menschen vroe ger ook electrisch licht? En zoo zijn er honderden voorbeelden te vinden! Bij het nieuwe onderwijs wil men van deze z.g. spontane vragen uitgaan. Niet alleen bij het geschiedenisonderwijs. Ook bjj andere onder wijsvakken wil men beginnen bij het direct waarneembare. Reeds in het eerste leerjaar gaat men met de kinderen de din gen der eigen omgeving van het kind waarnemen. Bij deze waarnemingen vragen de kinderen honderduit. U zult dit trouwens zelf ook wel eens bemerkt hebben, als u met uw kind ging wandelen. Wat een vragen doet zoo'n peuter dan! (Wordt vervolgd.). IlUt

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 11