PETER'S WRAAK
T
VAN
jonymi m nveibfa,!
KindeAuAiend
Nieuw raadsel
In de regen
Je horloge als kompas
EDGAR RICE
BURROUGHS
De zomer is voorbij, de vacanties, de
feesten, strand- en duingenoegens, 't is alles
opgesnoept, alleen de herinnering is nog
over en die dragen we in ons hart mee, de
donkere wintermaanden door.
Hoe hebben jullie het allemaal gehad?
Zeker net zo fgn als ik. De eerste twee
weken van Augstus heb ik strand gezond.
Iedere dag weer. Wat was het er fijn. Ner
gens was het uit te houden, maar daar dicht
bjj de zee was het iedere dag weer feest,
een feest van graven en hollen en zwemmen
en... luieren, want dat mag je in je vacantie
ook doen. Maar nu moeten we weer aan de
«lag, jullie en ik.
In dit nummer vind je het eerste raadsel
voor deze wintercampagne. De boeken
plank zal worden aangevuld met een Serie
nieuwe, fijne boekwerken en de taartjes
bakker zal worden gewaarschuwd, dat hij
z'n beste beentje voor moet zetten, want ik
had gedacht, als begin van onze campagne,
volgende week een taart te verloten. Dus,
allen weer je best gedaan en dan hopen
we weer op een prettige tijd met veel gezel
lige correspondentie, veel leuke versjes van
jullie en veel blije gezichten van de prijs
winnaars.
X deel van de fiets.
X visch-roofdier.
X vogel.
X soort hert.
X schrijflijn; orde.
X vervoermiddel.
X puntig stukje ijs.
X vrucht.
De beginletters, van boven naar beneden
gelezen, vormen een woord, van een tijd, die
bijna voorbij is.
door Lies Helgers.
Toppie kom maar bij den baas,
Ik heb een grote paraplu,
Hier onder blijf je lekker droog,
Wat zegt het hondje nu?
Ben je bang voor een regentje?
Zeg schaam je je eigenlijk niet?
Je bent geen grote, flinke hond,
Stel je voor, dat de vrouw je nu ziet!
Ze zou erg om je moeten lachen
Want regen is juist fijn!
Toch ben ik blij met mijn paraplu
Want ik vind het ook niet prettig om
nat te zijn.
De planten en struiken
aan de oever waren nog
dor, maar toch voelde je
de lente al 'in de lucht.
Peter en Kareltje lagen op
hun buik in het gras en
keken naar het grauwe
water van de rivier, die
vlak langs hen stroomde.
Ze waren allebei arme
jongens en hun moeders
hadden het veel te druk
om altijd op hen te letten.
Daarom trokken ze er dik
wijls samen op uit. Op
vrije middagen kon je hen
bijna altijd bij de rivier vinden. JDan keken
ze naar de boten, die langs kwamen of
gooiden stokjes in het water om te zien,
hoe snel die door de stroom werden mee
gesleurd. Ook gingen ze wel eens in één
van de bootjes, die aan de oever lagen en
roeiden een eindje de rivier op.
Nu lagen ze rustig te kijken naar de klei
ne golfjes en knabbelden op een gras
sprietje. „Ik moet vandaag nog een bloem
halen", zei Peter. „In de tuin bij het Grote
Huis bloeien er al een paar. Daar bloeit de
perzik ook al.''
„Wat wil je daar dan mee doen?" vroeg
Kareltje angstig. Kareltje was eigenlijk al
tijd een beetje bang en hij vond dat Peter
wel eens wat erg malle dingen wilde doen.
„Die wil ik op mijn jasje steken", zei
Peter en meteen stond hij op en liep naar
de weg, die naar de grote villa een eindje
verderop, leidde. Kareltje kwam een beetje
aarzelend achter hem aan. Een paar minu
ten later stonden ze voor de muur, die om
de tuin van de villa heen liep. Peter maak
te een klein sprongetje, greep zich vast en
zat toen boven op de muur. Kareltje wacht
te nog even, maar toen hij zag, dat Peter
zich al aan de andere kant liet zakken,
klom hij er ook maar op en stond even la
ter naast Peter in de tuin van het Grote
Huis.
„Waar staan ze dan?" vroeg Kareltje
met een angstig gezicht. Peter keek om zich
heen. Daar stonden de bloemen, aan het
hekje tegenover hem. „Als ze ons maar
niet zien!" zei Kareltje. „Ach welnee!" ant
woordde Peter ongeduldig. Hij keek nog
eens even naar de villa en sprong toen
naar voren. Hij rende over het open gras
veld naar de struiken, sprong omhoog en
probeerde een takje af te trekken. Het
duurde lang voor hij er een paar had. In
eens hoorde hij Kareltje roepen: „Peter, de
hond!" en toen hij zich omdraaide, zag hij
Kareltje op de muur zitten en aan de an
dere kant naar beneden springen. Op het
zelfde ogenblik kwam Walter van Molen
burg, de zoon van den eigenaar van het
huis, met Astor, de herdershond, er aan.
„Lelijke dief, kwajongen! Pak hem, As-
tor!" riep Walter luid. Hij maakte de hond
van de riem los. Peter bleef kalm staan,
hij hoefde heus niet te proberen om weg te
lopen, de hond zou hem toch inhalen.
Astor bleef voor hem staan en gromde
dreigend, maar Peter bewoog zich niet en
wachtte tot Walter van Molenburg bij hem
was. Er was een honend lachje op Walters
gezicht, hoewel hij maar twee jaar ouder
was dan Peter. „Zo, kwajongen", zei hij,
„je hebt perzikbloesem gestolen, hè? Eigen
lijk moest je een pak slaag hebben. Maar
ik zal goed voor je zijn en je laten lopen.
Maak dat je weg komt en laat de bloemen
hier." Peter gooide de bloemen op de grond
en liep langzaam naar de muur. Maar toen
hij er vlak bij was, riep Walter ineens:
„Pak ze Astor!" en meteen voelde Peter de
tanden van de hond in zijn broek, wel niet
erg vast, maar zo, dat hij niet van zijn
plaats af kon. „Breng hem hier", zei Wal
ter en de hond trok Peter mee. Toen hij
voor hem stond, zei Walter: „Ik wilde je
alleen maar laten zien, hoe gevaarlijk het
is om in de tuin van iemand anders bloe
men te plukken. Ga nu maar!"
Donkerrood van woede liep Peter weer
naar de muur, maar net toen hij erop wilde
springen, stuurde Walter de hond weer
naar hem toe, liet hem weer bij zich bren
gen en hem daarna weer gaan. Dat grapje
deed hij nog een paar maal. Peter bleef
zwijgen, maar de tranen van woede kwa
men in zijn ogen. Eindelijk riep iemand
uit het huis, dat Walter moest 'komen eten
en toen hij en de hond weg waren gegaan,
kon Peter over de muur klimmen. Zijn
broek was kapot en zijn benen zaten vol
schrammen, maar daar lette hij niet op.
Hij was zo boos op Walter, dat hij al het
andere vergat. Hij had zelf ook niet in de
tuin mogen klimmen, dat begreep hij nu
wel, maar Walter had niet zó tegen hem
hoeven te doen. Hij zou het hem wel eens
betaald zetten! De hond kon het niet hel
pen, die moest wel doen wat zijn baas zei,
maar het was gemeen van een jongen om
een ander zo te plagen, het was niet eer
lijk!
De zomer en de herfst gingen voorbij, en
zo brak de winter aan. De rivier was bre
der dan in de zomer en het water stroomde
veel sneller. Het vroor hard en het werd
zó koud, dat ten slotte zelfs de rivier dicht
vroor. Er lag een. harde ijskorst op en daar
onder stroomde het water verder.
Maar eindelijk hield het op met smiezen
en werd het minder koud. Nog een paar
weken en het voorjaar zou weer in het
land zijn Het ijs op de rivier begon te
kruien en het duurde niet lang of er dre
ven ijsschotsen op, die met de stroom mee
werden gevoerd.
Ze hadden weer een vrije middag en
Peter en Kareltje speelden weer aan de ri
vier en probeerden takjes zó te gooien, dat
ze precies op een ijsschots vielen. De ri
vier was nu zo hoog, dat hij buiten de
oevers trad en in de woeste stroom werd
alles meegesleurd in een razende vaart.
Plotseling hoorden ze hard schreeuwen aan
de oever en daar stond Walter met zijn
armen te zwaaien en riep bijna huilend:
„Astor! Astor! Help, help, de hondjes!"
Voor hem uit rende de hond luid janken
de. Ineens sprong ze in het kokende,
draaiende water, stootte met haar poten
de Ijsschotsen opzij en begon met al haar
kracht te zwemmen naar iets, dat in het
water dreef.
Er kwam een lachje op Peters gezicht.
Hij liep naar één van de boten, die aan de
oever lagen en stak de riemen in de dol
len. „Schreeuw niet zo!" zei hij tegen Wal
ter van Molenburg, „stoot de boot liever
eens af!" Hij begon te roeien in de richting
van de hond en toen hij iets dichterbij was
gekomen, zag hij, dat het een ronde was
tobbe was, waar Astor naar toe zwom. De
ijsschotsen knarsten telkens tegen de zij
kant van de boot aan en braken dan in
stukken. Soms werd de boot in de hoogte
getild en kwam dan met een schok weer
op een andere schots terecht. Peter trok
steeds harder aan de riemen en eindelijk
was hij vlak bij Astor gekomen. „Astor!"
schreeuwde Walter op de oever. Peter pak
te Astor in zijn nekvelen trok haar zo
in de boot. Toen boog hij zich weer over
de rand en greep de wastobbe, die nu al
haast gezonken was. Hij hield hem hoog
en liet het water eruit lopen.... Vier klei
ne, piepende, rillende hondjes lagen erin!
Weten jullie wel, dat je je horloge als
kompas kunt gebruiken? Misschien hebben
jullie er wel eens van gehoord, maar weet
je toch niet, hoe je dat nu eigenlijk moet
doen. Het is erg gemakkelijk als je dit
kompas kunt gebruiken, vooral als je uit
de stad gaat met de vacantie en je komt
in een streek, waar je de weg niet weet.
Als je dan grote wandelingen gaat maken,
kan je altijd zien in welke richting je loopt
en zal je dus nooit erg ver kunnen afdwa
len. Luister maar eens, hoe je het kunt
zien.
Éëiiii
Ze lagen op een gummikussen, dat hen het
leven gered had, omdat het door het water
omhoog getild werd. „Astor, brave Astor"
zei Peter zachtjes en aaide het dier over de
kop. Astor begon te janken en likte de
hondjes en haalde ze uit de wastobbe.
Toen ging ze uitgeput liggen en de klei
ne hondjes kropen piepend tegen haar aan.
Peter keek nog steeds glimlachend naar
hen, maar plotseling hoorde hij de stem
van zijn moeder en hij greep naar de rie
men en begon hard naar de kant terug te
roeien. Hij kwam veilig aan wal en droeg
de hondjes naar de warme keuken van
zijn moeder, die door Kareltje gewaar
schuwd was. Hij wreef de honden met een
wollen doek en gaf ze warme melk. Wal
ter van Molenburg stond naast hem. Toen
Peter zich weer oprichtte, stak Walter hem
een hand toe. Hij had een erge kleur en
zei: „Ik was erg gemeen tegen je, die keer
in de tuin. Nu heb jij mijn honden gered
en daar dank ik je voor. Laten we voor
taan goeien vrienden zijn." En Peter zei
niets, maar gaf Walter een hand.
Een tijdje later kwam Walter hem één
van de jonge herdershonden brengen.
Zo had Peter „wraak" genomen.
In alle streken van Europa staat de zon
's middags om 12 uur precies in het Zuiden.
Als je nu dus om 12 uur je horloge zó
draait, dat de kleine wijzer in de richting
van de zon wijst, ligt het zuiden precies in
de richting van de 12. De kleine wijzer en
de zon lopen allebei in dezelfde richting de
cirkel rond, alleen doet de zon er 24 uur
over en de kleine wijzer 12. De kleine wij-
'zer loopt dus twee maal zo vlug als de zon.
Daarom is de boog, die de zon vanaf het
Zuidpunt heeft doorlopen, altijd twee
maal zo klein als de boog, die de kleine
wijzer heeft doorlopen. Als je dus 's mid
dags de kleine wijzer naar de zon richt, dan
ligt het Zuiden precies op de helft van de
afstand' van de kleine wijzer en het cijfer
12. Dus om 2 uur ligt het Zuiden in de
richting van de 1, om 4 uur in de richting
van de 2 enz.
Voor de morgenuren gaat het net zo, al
leen moet je dan niet vergeten, dat vanaf
12 uur 's nachts de kleine wijzer voor de
twede maal de cirkel doorloopt, zodat het
net is, of hij de zon naloopt, om 12 uur
's middags heeft hij de zon weer ingehaald.
Daarom ligt om 2 uur 's nachts het Zuiden
in de richting van de 7, om 4 uur in de
richting van de 8 enz.
Proberen jullie het maar eens een paar
keer. Je zult zien, dat je er al gauw heel
goed mee om kunt gaan en dan is het erg
gemakkelijk om altijd te weten, in welke
richting je loopt.
IN 71/2 SECONDE EEN NIEUW STRIJK
IJZER.
In de plaats Sörnowitz, dicht bij de be
kende stad voor Saksisch porcelein Meissen
in Duitsland, is één van de grootste fabrie
ken voor electrische apparaten. Er wordt
in deze fabriek ongelofelijk hard gewerkt
en de machines, die er gebruikt worden,
zijn allemaal zo mooi als het maar kan. Er
wordt steeds meer door de mensen naar
electrische apparaten gevraagd. Alleen in
Duitsland wordt al in meer dan 600.000
huishoudens electrisch gekookt.
Op één dag kunnen in deze fabriek 300
electrische kachels gemaakt worden. Om
de 11/3 minuut is een nieuwe kachel klaar.
Maar wat nog veel ongelofelijker is, in
71/2 seconde kan een strijkijzer klaar zijn!
Op deze manier worden elke dag 3000
strijkijzers gemaakt!
DOOR
No. 78.
Een myl boven het kamp van de Zweed was
een olifanten woonplaats, dat wist Tantor. Hij
liet Korak rustig op zijn nek zitten, terwijl
hg de rivier doorwaadde. In het midden ge
komen wilde een krokodil hen aanvallen, maar
de sterke slurf van Tantor dook onder water,
sloeg om het lichaam van het dier heen, dat
uit het water werd getild, waarna Tantor hem
met een grote boog weer in het water wierp.
Korak zat hoog en droog en liet deze nu in
Zuideiyke richting lopen, na de overkant te
hebben bereikt. Niets ontmoetten zij meer op
hun weg dan enkele grote bomen. Van tyd tot
tgd moest Korak zijn weg door de bomen ver
volgen, zo laag hingen de takken op Tantora
rug neer, maar tenslotte kwamen ze op de
open plek waar het kamp van de Zweed was.
Zelfs hier aarzelden ze niet en hielden niet
stil. Op een woord van Korak, brak Tantor
door de palissade heen. Een dozijn zwarten,
die voor hun hutten zaten te praten, spron
gen op en vluchtten naar de poort. Tantor, die
een hekel aan mensen had, wilde er op af
gaan, maar Korak hield hem tegen en leidde
hem naar een tent. „Hier", dacht hg, „zal het
meisje en haar ontvoerder zijn". Malbihn lag
in een hangmat voor de tent. Hg was nog
zwak van zijn gevecht met Baynes. Hg hoorde
de kreten van zgn zwarte bedienden. Toen
kwam om. de hoek het logge lichaam van de
olifant aanzetten. Tantor bleef vlak voord
hangmat van de gewonde man staan. Malbihn
beefde er van en was te verschrikt en e
zwak om te vluchten. Toen sprong er tot zgn
verbazing een man van de nek van de olitan
op de grond. Op datzelfde ogenblik herkende
Malbihn de vreemde figuur als de M -nke krij
ger uit de jungle, die de koning der -<virnen
uit de kooi van de Zweed had bev bd
is het meisje?" vroeg Korak trots in net
Engels.