Het feest van den_i heiligen Huisgeest De Brabantsche Brief van Dré Ingezonden Smulpartijenwaarbij alle ruzies vergeten worden OP EEN SCHIMMEL DOOR HET JOEGOSLAVISCHE PLATTELAND. ma- be- een een een Kleeren maken den man, zegt men, maar ik vind die uitdrukking on volledig en zou er van willen ken: kleeren maken den man zienswaardig. Wanneer je Schot, een Volendammer en Macedoniër b.v., alle drie met confectiepakje aan, naast elkaar zette, dan zou je misschien hun origine verwisselen. Maar met hun geruiten rok, pofbroek en geplooid hemd zijn ze persoonlijkheden, waar voor de menschen heelemaal uit Amerika komen om een kiekje van ze te maken. Veel verder dan zoo'n kiekje, komen de Amerikanen gewoonlijk ook niet, omdat ze altijd zoo'n haast hebben en dat is jammer, want het verschil zit 'm natuurlijk niet al- leen in die kleeren; onder die hemden, broe ken en rokken slaan, om zoo te zeggen, ook ongelijke harten. Daarom ben ik blij, dat ik wel tijd heb, zoodat ik ook de begrippen en gewoonten der verschillende volken kan loeren kennen. De huisgeest. Het hart der Slaven hangt vooral sterk aan hun familie en het is dan ook geen wonder, dat het grootste feest dat in het Oosten van Joegoslavië wordt gevierd, de Slawa, een familiefeest is. Eigenlijk is de Slawa nog een heidensch gebruik, over gebleven uit den tijd toen zij nog aan de monen en nimfen geloofden. In dien tijd meenden zij ook, dat de geest van hun voorvaderen hun huis beschermde, waar om deze dan ook werd aanbeden. Toen de Slaven het Christendom aannamen, tracht ten de priesters, alle heidensche gewoonten uit te roeien of ze tot christelijke ceremo niën te maken. Zoo veranderde de „huis geest" in een „huispatroon", als b.v. de Heilige Nicolaas (6 Dec.), de Heilige Laza rus (Zaterdags voor Paschen) enz. In ieder huis hangt een gekleurd plaatje van den Schutspatroon der familie en dat plaatje is meteen het simpele huisaltaar. De ruzie wordt vergeten. Op den naamdag van haar Heilige viert de familie feest, waarvoor ook de kinderen en kleinkinderen, die elders mochten wo nen, weer naar het ouderlijke huis terug komen, want zij staan ook nog onder be scherming van denzelfden Patroon. Het feest begint met enkele plechtige handelin gen. 's Morgens hrengt de vader, vergezeld van zijn nakomelingen, een brood naar de kerk om het daar te laten wijden en om er tevens een kaars te offeren. Later krijgt dit brood de eereplaats op den feestdisch. Dan wordt er een receptie gehouden, waar niet alleen vrienden en bekenden komen feliciteeren, maar ook onbekenden en zelfs vreemdelingen die toevallig langs komen, want op dezen dag staat de deur open en is ieder welkom. Familieruzies, burentwisten en ook ernstige veeten zijn vergeten, of be ter gezegd: worden genegeerd, want het kan best zijn, dat men elkaar den volgen den dag weer in de haren vliegt. Na de receptie verdwijnt weldra de plechtstatige stemming, want dan gaat men eten en drin ken. En hoe! De dag der Slawa is ook een dag van buitengewone gastvrijheid, wan neer de plattelander, die bijna het heele jaar niets anders heeft gegeten dan brood en rauwe paprika, zonder bedenken graag zijn spaarduiten verspilt om zelfs men schen die hij niet kent te onthalen. Dit is ook een gelegenheid waarbij vleesch wordt gegeten. Er wordt een schaap geslacht en aan het spit gebraden (omdat men geen pannen heeft) soms zelfs wel een koe 2 koeien ja, er zijn er, die in den roes van de slawa hun heelen veestapel opeten. Daarom probeeren enkele philantroniscbe vereenigingen wel om dit familiefeest in wat meer matige banen te leiden, al willen ze natuurlijk het oude gebruik zelf graag behouden. Zoozeer is de Slawa ingeburgerd, dat te genwoordig niet alleen families een schuts patroon hebben, maar b.v. ook muziekcorp sen e.d. Ook de gezamenlijke scholen heb -ben een slawa en wel op 27 Januari, wan neer ze de Heilige Sawa herdenken, zoon van den eersten Servischen Koning en stichter van de eerste kloosterscholen. Tn 't Westen en Noorden van het land is dit ge bruik echter onbekend. Het Is soms moeilijk gast te zijn! Een andere gewoonte in het Oosten van 't land is, om de gasten te ontvangen met „slatko". Dit. zijn de frambozen, kersen, abrikozen of andere vruchten, die met veel suiker tot een kleverige massa zijn "-ekonkt. Zoodra je ergens op bezoek bent, komt de gastvrouw met een groot blad, waarop een schaaltje slatko, lepels en glazen water. Je neemt dan een schepje van de compote, proeft het langzaam en met een nadenkend gezicht en drinkt daarna wat water, ter wijl de gastvrouw nog steeds voor je staat en nauwlettend toeziet. In het begin dronk ik plichtsgetrouw het heele glas leeg, maar dat is niet noodig. Ook behoef je geen twee de schepje van de zoetigheid te nemen, al word je daartoe levendig aangemoedigd. Dat lijkt mij echter altijd minder smakelijk voor wie na mij aan de beurt komt en ik zet dan Onze reiscorrespondente mej. Af. T. Boekei is in Joegoslavië nog lang niet uitgekeken! Vandaag vertelt zij ons iets over typische volksgebruiken bij feesten en visites. Wij krijgen den indruk dat de Joegoslaven echte lekkerbekken zijn, die zelfs bij begrafenissen hun maag niet vergeten... ook steeds na één hapje het glas met den lepel op het blad terug. Is zoo iedereen be diend, dan is inmiddels de Turksche koffie klaar, die in kleine mokkakopjes wordt ge serveerd. Bij de armste menschen wordt in plaats van vruchten wel eens een gewoon suikerklontje gegeven, maar koffie ont breekt ook daar niet en aangezien deze ver- frissching als welkortisgroet is bedoeld, zou het heel onbeleefd zijn wanneer je die wei gerde. Natuurlijk weet je.den eersten keer niet precies wat er van je wordt venvacht wanneer ze met zoo'n groot blad voor je gaan staan en ik heb dan ook tot aller ver maak het schaaltje en een glas water er af genomen en bij me op 'n tafeltje gezet. Maar een Duilscher die ik hier trof, maakte nog grooter fout, want die lepelde in z'n onwe tendheid het heele schaaltje leeg, waarna ieder stomverbaasd en hijzelf misselijk was geweest. Het was niet grappig meer. Dergelijke avontuurtje zijn heel grappig om later te vertellen. Als je ze beleeft zijn ze misschien ook wel grappig, maar al leen voor de toeschouwers. Nu achteraf moet ik b.v. ook onwillekeurig lachen, als De vrouw van mijn nieuwen vriend Osman in haar ontvangkamer. ik weer denk aan m'n rit te paard door de Bosnische bergen, maar toen ik die maakte, had ik de akelige overtuiging, dat ik er uitzag als wijlen Don Quichot. Een paard is hier dikwijls het aangewezen ver voermiddel, omdat er zoo weinig aangelegde wegen zijn en toen ik vanuit Sarajewo met een dokter weer eens naar een dorp zou gaan, dat een uur gaans van den verkeers weg lag, was er een knokige schimmel ge charterd, die ook al sterk deed denken aan den rossinant van den ridder der droevige figuur. Ik had in stilte gehoopt, dat het dier een lastzadel op zou hebben, waarop de boe ren hier ook altijd rijden en die voor en achter een verhooging hebben, die voor mij 2 prachtige houvasten zonden vormen, doch deze hoop ging niet in vervulling. Op den heenweg wist ik den dans nog te ontsprin gen door (naar waarheid) te verzekeren, dat ik liever wandelde. Het pad was wel erg slecht en stijl, maar ik hield me vast aan den schimmel z'n staart en liet me zoo'n beetje trekken. In het dorp Obro maakte ik echter 2 nieuwe vrienden, Osman en Hassan, die me urenlang dor de omge ving voerden, om me watermolentjes, boe renhuizen en maïsvelden te laten zien en toen we weer bij het gezondheidsstation kwamen, zei de oude dokter, dat ik erg moe was en daarom den terugweg moest rijden. Er hielp geen lievemoederen meer aan; hij zelf en Hassan heschen me met een: één, twee, drie... huup" in het zadel, alsof ik een blok ijzer was, zoodat, had Osman niet aan den anderen kant gestaan, ik er mis schien daar meteen weer was afgebuiteld. Ze duwden me zorgvuldig heen en weer tot ik precies in het midden zat en brach ten toen met vereende krachten den schim mel aan het loopen (draven kunnen de paai den hier niet eens), zoodat ik heftig heen en weer begon te schommelen. Telkens stapte m'n ros in een diepen kuil of struikelde half tegen steenen aan, wat mij steeds een onvoorzienen schok bezorgde. Ik ben eenmaal in m'n leven in een cake walk geweest: die had daaar veel van. Steil naar beneden... De dokter, die blijkbaar in z'n voldaan heid over het feit dat ik nu reed, er van overtuigd was, dat ik genoot en die boven dien m'n fotografeerwoede kende, bood aan me in deze situatie te knippen, maar toen dreigde ik, dat ik me er dan subiet af zou laten vallen, 't Kostte me trouwens genoeg moeite om er een beetje behoorlijk op te blijven zitten, want vooral bij het stijl naar beneden gaan, voelde ik me erg onvast. Nee, ik genoot niet, voordat ik goed en wel weer in de auto zat die ons terug zou brengen naar Sarajewo. Voor overladen magen. Op den terugweg gingen we nog een kijkje nemen in Iliza Banjani, een bijzonder mooi met parken aangelegde badplaats. Hier bor relt water van 58 Celsius uit den grond, waarin allerlei gezonde stoffen voorkomen, als chloriden, glauberzout, kalk, dubbele koolzuren en vrije koolzuren (als ik 't ten minste goed heb onthouden), waarom dat water niet alleen goed is om er van te drin ken, maar ook om er in te baden. Alle mo gelijke ziekten met latijnsche namen wor den er beter, terwijl het ook nog goed is voor overladen priestermagen, die er in Joegoslavië zoo veel schijnen te zijn. Men zegt, dat dit komt, doordat de priesters als staatsambtenaren maar zoo'n „hongerloon- tje" ontvangen, dat zij op alle bruiloften, begrafenissen en Slawa's te veel eten. Als regel eet hier echter iedereen bij dergelijke gelegenheden te veel en dat de priesters, 'die daarvan niet één over kunnen slaan, daar tenslotte niet tegen kunnen, is nog niet zoo verwonderlijk. De moord, op den Aartshertog. In Iliza ontmoetten we een man van het complot dat Aartshertog Frans Ferdinand vermoordde. Deze was de eenige die ont vluchten kon, daar hij een Mohammedaan was en derhalve niet werd verdacht. Hij nam de wijk naar het buitenland, maakte den oorlog als vrijwilliger mee en keerde na de vrijmaking van zijn land daarheen te rug. Hij is nu echter een ziekelijke inva lide die in Iliza Banjani iets van zijn ge zondheid hoopt terug te krijgen. M. T. BOEKEL. Amico, Ulvenhout, 27 October 1938. 't Jaar spoeit ten einde. Moei en zwaar smakken de leste bla ren uit 't geboomt. Stil peinst den ouwen buiten deur den graau- wen schemer van deus tij, waarin den dag maar schriele binnen valt langs 'n spleet van dikke nevelgordij nen, die zwaar van den lagen hemel plooi en. En 't licht dempen veur den Rouw van Allerzielen, die over d'eerde floerst. „Allerzielen" 't wordt gevezeld binnen de bosschen, die vol staan van 'nen stiltewemel, die over oew zielement daauwt lijk de nevels over den wijen akker daargundër. „Allerzielen" 't wordt gevezeld binnen ons stille bosschen, in den tik van neveldrup pen, die tranen in den zachten bojem. In 't ge ritsel ook van dooie takskes, die schuren deur de kruinen. En schuiven de nevelgordijnen 'ns efkes open, valt 'n dunne bamis-zon binnen, in den befloersten buiten, dan glanst 't natte takken- rak lijk zilverdraad om de zwarte boompilèèren Dan flakkert hier en daar 't gele vlammeke van 'n leste herfstblad, dan strepen lange scha- duws over den fonkelbruinen boschbojem en dan echoowt efkens 'nen hoogen sjilp van 't kwieke boschveugeltje teugen den stiltewemel aan. 'n Konijn, mee opstaande lepels, zit verrast, daar gunderwijd, temidden in de blaauwe dreef; 'n kaauw wiekt daar boven mee dof ge rucht, dwars over 't zilverspinsel van de leege eiken waar nu rosse vlamkes branden. Schuins steken blaauwe zonnebussels deur den doom, die daar smoort in de boschdrevels. Even is den dag opengegaan maar de stilte suizelt om oewen kop. Fluistert van Allerzielen hier in deuze groote sterfkamer van 't bosch, waarin tóch efkens den dag binnenviel langs 'n spleet van de dichtgeplooide nevelgordijnen. 't Was Zondag en ik was nou toch halver- weuge, 'k docht: allee, ik kuier 'ns even deur naar 't Boschhuis, naar de familie Zonneveld. Den Vic had ik al enkele weken gemist en Hanneke... 'k kost me op den oogenblik heur beeld nie helder veur oogen krijgen, 't Witte porceleinige kopke, mee de deurschijnende kleurkes van 't ouwe Mevrouwke, mee 't zijig witte kroezelhaar stond veul scherper veur m'nen geest. Vrimd... 'k had Hanneke toch veul meer keeren gezien. Een as ik goed na docht ook den klank van heur stem, die toch schoon is, kost ik me nie sjuust meer her inneren! Gek. Ik had dat vroeger.ook mee m'n Moeder, schoot me nou te binnen. En piekerend slefte-n-ik deur den jjlen dag, die zwaar rook naar den Herfst. De lichtspleèt in den lagen hemel was weer dichtgetrokken, kilte viel op m'nen nek en 'n opgestoken windeke wreef langs m'n slapen. Vreemd. Elf slagen van ons kerketorentjes zoefden dunnekes tot hier deur. Och wat kwamen ze van ver. 'k Zou best 'nen mensch willen zien, nou. Als was 't den Eeker maar. Ja .sjuust den Eeker, dat eenzaamd zwervend, wegflierend blaaike, zoo wjjd van den boom. Waar zou 't ooit tot rust komen? In den Bels? In... Amerika? BijDré III? Toch 'ns mee den Vic over praten, 't Was Dré III nie gelukt, den Eeker verom te brengen. „Eeker, ge gaat door", had ie gezeed. „Ge hebt pas nog op 't kantje gelegen, ge zijt veul erger ziek gewist, dan ge eigens weet! Deus woonwagel- en kermisleven is te zwaar veur jou." Maar den Eeker had 'ns dunnekes gelachen en gezeed: „Dré, ik gaai nog nie kapot!" „Hebt ge dat op 'n briefke gekregen?" vroeg den Dré. En sjeerjeus had den Eeker gezeed: „neeë, maar tóch weet ik 't!" „Ik heb oew kleeren meegebrocht, Eeker. En oew centen." Strak had ie toen naar de spullen gekeken. Efkes den jas gestreeld. Dan twee dikke tranen in z'n oogen, had ie weer gezeed: „Dré, 't spet me zoo!" „Kom dan sodejuu mee verom!" riep den Dré woeiend uit. Maar triestig schudde den Eeker z'n kop. „Nognie," fluisterde-n-ie. En toen: „Dré, hangt alles weer netjes op de kleer- houtjes, asteblieft. Sjuustzoo, as ik 't eigens geborgen had opons kamerke." Toen was ie weer eerpel gaan jassen, op 't trapke achter den woonwagel. „Waar gade naar toe, volgende week?" „Bergen-op-Zoom." „En dan?" „Naar Antwerpen. Wochten op den eersten Vlomschen foor." „En wat voerde dan uit, ondertusschen?" „Verven. De wagels, de tent, de zeilen en 'k doei het huishouwen van Madame." „Wat doet ze dan eigens?" „Vendu." „Watte?" „Ouwe rommel opkoopen en weer ver- koopen. Heb ik ook werk mee. Rippereeren, opwrijven, 'n streek verf geven en zoo, nuuw- maken, ge verstaat, Dré. En 's Zaterdags avonds meehelpen op de markt, ee!" „Zij-d-al bij oeuw moeder gewist?" „Ja!" „En?" „Wit ze, dat ge hier zjjt?" „Jazekers!" „Vindt ze dat goed?" Toen had den Eeker 'ns gelachen en ge vraagd „Waarom nie?" „Gade ze nog goeiendag zeggen, veur ge wijer trekt?" „Zekers! Want ik bljjf misschien lang weg, ee" Toen was Madame Delhomme te voorschijn gekomen, tusschen de bouwsels van den kermis deur. „Awel, manneke, hebt gaal nie anders te doen, dan discussieeren! Gaai mot coiffeur zien te worden, da's 'nen deftigen stiel voor ouw. Hebt ge de stoof nog nie aangelegd Kan ik patatten gaarsmoren op 'n kouwe stoof? Wie zaaide gaai?" Dit leste tot den Dré. „Den Eeker was in onzen dienst en..." „Gaai zaait den auwen patroon van dieën kwiebus? Sa! Da's merveljeus! Heeft 'm ge stolen, toch nie?" Den Eeker lee ondertusschen de kachel aan, in den wagel en wees heimelijk op de kleren, die den Dré over den arm had. Hij wilde be duien, dat den Dré ze nie af moest geven. „Wat hebt ge daar?" vroeg madame. „Oow... eh... nieks. Kleeren." ..Zaain die van ons?" Heftig schudde den Eeker z'nen kop achter madame. „Die zijn van mij," zee den Dré kordaat. „Ik geloof 't nie, zulle", zee madame en ze stak 'r dikke handen uit naar 't goed. „Pooten thuis!" had den Dré gecomman deerd. „Da's niks veur jouwen vendu, ma dame!" Efkens had 't wijf betutterd gestaan. Toen was ze gaan schelden, zóó rap dat er den Dré nie veul van verstond. „En 't leste, opa, wat ik van den Eeker heb gezien, is: dat ie de pan eerpels te vuur zette en 'n groote roetstreep over z'n gezicht had. Hij keek me lachend triestig aan en.sjuust als ik op de fiets stapte heurde ik die madame gaan uitvaren tegen den Eeker. En zoo ben 'k niks aan 'm kwijt kunnen geraken, opa. Z'n kleeren nie, z'n centen nie. Alleen 'n half dooske cigaretten." ,,'k H§b 't oe vooruit gezeed, Dré!" herin- nerde-n-ik 'm. „Ja, ja, opa. Maar toch..., ik... ik wilde..', nouja! Eén dingske: hij wit nou, dat we nie kwaad op 'm zijn en daarmee was ie veul, heel veul content, sjuust als gij docht, opa!" „Dan zien we 'm nog wel 'ns verom, Dré!" „Op z'n vroegst over 'n jaar!" „Wit niemand, jonk! En den Eeker eigens wit er 't allerminste van...!" Ja 'k moest er mee den Vic toch ook 'ns over praten. Den hemel was weer dicht, 'n Dooi blad viel op m'nen schouder. M'n pepke kraakte in de stilte. Maar ieverans in de verte hoorde-n-ik rijven, 'n IJzeren rijt rettelde deur tuingrind. Dat moest bij den Vic zijn! En ik dee er 'n pas- ke bij. Ja In de verte zag ik Hanneke's figuurke gebogen in den voorhof van 't Boschhuis. En als ik nader kwam, m'nen pas was nie te hoo- ren op den zachten boschbojem, terwijl de rijf veul gerucht mokte deur 't stille bosch, dan speurde-n-ik, zoo tusschen de boomen deur, naar deus pittig tuiniersterke, naar Hanneke Zonneveld, die daar orde op den Herfst stelde, 'k Bleef efkes staan. Had plazier in deus hei melijk weerzien. Maar Herman verraaide me. Blaffend, brieschend, strumde-n-ie op me af, den gebrilden boxer. Nam in z'nen ren 'nen sprong, even voelde-n-ik z'n natte neus, of was 't z'n tong, teugen m'n gezicht, dan viel ie neer op z'nx korte steert, hunkerend naar 'n goei woord! Wa'k geren veur deuzen ouwen kameraad overhadMaar daar was Han neke al. Daar was gelijk den Vic! Hannekes lage, klaterende stem lachte zenuwachtig van plazier. Den Vic kwekte, brulde deur 't bosch over Herman z'n geblaf henen. En zelden heb ik de machtige Stilte van 't Bosch zoo rap zien verschrompelen als den lesten Zondag- mergen, daar in den voorhof van de Zonne- velds. V rn Hanneke kreeg ik 'nen kus, sjuust zoo spontaan als van den Herman en toen 'nen teleurstellenden blik naar m'n pijp. „Ja, Hanneke, jouwen kustelijken, Ameri- kaanschen meerschuimer krijg ik van Trui niet buiten naar buiten, horre! We zjjn er... Allebei... even zuinig op!" „Drré, ouwe makkerr, verod...!" „Domd. domd, domd, galmde 't deur het bosch! „Wat ben ik blij, onsterfelijk, vrriend, dat je m'n tent weer 'ns komt opzoeken! 'k Heb 'n schilderstukk op den ezel staan kom binnen, kom binnen, kom binnen!" „Hoe is 't mee mevrouw, Vic?" „Perrfect. perrfect! Ik zèg je toch ik heb 'n schilderij op den ezel staan als ik nog nóóit, nóót gemaakt hebt?!" En als we lettig en gezellig in de werme huiskamer zaten, waar den pendule 'n zilve ren wijske klingelde, den koffie geurde tot in de diepste hoeken van de bruine kamer, Vic z'n wefke gezellig ronddribbelde mee servies en koekgerei, Hanneke sigaren en tabak mee- brocht uit den Vic z'n atelier en den Vic eigens telkens in 'nen anderen stoel gong zit ten als ie opgestaan was om „Moeder" te hel pen, mij 'n sigaar te geven, Herman in z'n mand gecommandeerd had, dan schoof den (Buiten verantwoordelijkheid van de Kedactl» Niet geplaatste stukken worden niet teruggezonden.) HULDIGING VAN DRÉ UIT ULVENHOU» Naar wij vernemen herdenkt de populaire Brabantsche schrijver „Dré" (A. A. L. Crau. mans) van wien destijds Frits Hopman in <je N. Rott. Cour. schreef: „Dré, die niet nieer wil schijnen dan een schrandere boer, is \V5r. lcelijk een wijsgeer op zijn manier, een nen. senkenner een levenskenner" dit jaar 25-jarige schrijversloopbaan. Om dit feit niet ongemerkt voorbij te doen gaan heben een aantal personen in Neder land besloten om den Dré te huldigen en den schrijver van de zoo bekende boeken D'n Dré Dré Drie en van het juist verschenen werk Compagnons uiting te geven aan de waar deering, die velen in den lande voor zijn uit zonderlijk talent hebben. Onder deze groep belangstellenden bevinden zich o.a. Dr. h. Moller te Tilburg, Dr. P. H. Ritter Jr„ Felix Timmermans, Anton Coolen, E. Cohen, ter wijl Mevr. J. SloosDorré, Koningslaan 18 te Bussum (Gem. Giro D 3403) zich bereid heeft verklaard penningmeesteresse te zijn. Een circulaire is dezer dagen verzonden, mochten zij, die deze circulaire niet hebben ontvangen, maar met deze huldiging, waar over nog nader zal worden bericht, instem men, dan 'worden deze verzocht hunne bij dragen te storten op bovengenoemd giro nummer. Vic z'nen grooten, zwarten flambard achter over en als 'nen vorst brulde-n-ie, mee uitge stoken armen in hemdsmouwen toe: „Drré, ouwe strrijdmakker: wét zeg je van m'n vrouwvolk?' Wordt daar, voor den dondert, de hand aan gehouden, offeworden de feeksen verwaarloosd?!" „Vic, mevrouw is twintig jaren jonger ge worden van deuzen zomer en. »w „Méén je dato?!" „Ja! Dat omeen ik!" „Lien, kom hier, ik vreet je op!" En weer gong ie ergens anders zitten, nou op den leu ning van z'n vrouw d'ren stoel. „En die weggeloopen schooljuffrouw; zèg je meening! Rrond uit, óók als 't in haar né- deel is, de waarheid verd...., zal ik weten, Sprreekü" „Vic, als ik dertig jaren jonger was, wierd Hanneke vannacht geschaakt!" Weoer stond ie op. Kwam bij mij op den leuning zitten. Gooide z'nen hoed naar 'nen anderen kant. Sloeg me op den schouwen „Drré, Goddelijken vrouwenroover, wij vre ten hier mee z'n drieën 't geluk op met bon ken! Luisterr: onzenWillemonzen. in-gé-njeurr... is onderweg met den Staten dam!! Half jaar verlof! Thuis Thuis b(j vader en moeder enToen wees ie naar Hanneke. Wijer praten kost ie nie. Maar dan viel ie uit, knipperend mee z' oogen: „ik heb iets in m'n keel. Moeder koffie. Koffie met koek! Zieje Drré? Net als bij Trui op Zondagmorgen! Dat hou ik vol, m'n lieven Hang!" Dan zachtjes: „den laatsten Zondag, voor Ik op de boot ging om m'n Lieneke en m'n Hanneke te gaan halen, was ik bij jou en Trui op den koffie met koek. Dik besmeerd met boter ,goud als de zon! 'k Had in geen jaren zooiets geproefd op Zondagmorgen, 't Leek mij het zinnebeeld van hoogst huiselijk geluk! En iederen Zondag wordt hier dit feest ge vierd, door drie gelukkigste schlemielen van Gód!!" Weer sprong ie op. „Kom op! Kom zien in m'nen verfwinkel, wat daar gewrocht wordt, man!" Ochja wélken kunsteneer is nie altjj bezig aan 't „beste" ooit deur hem geschapen7 Maar geren gong ik mee. 'k Wilde 'p' efkens praten over den Eeker. En als m'n verhaal pas half onderweuge was, dan vroeg ie: „waar is de snotaap nou?" „In Bergen op Zoom, op den kermis." „Hoe ziet ie eruit?" „Lijk 'nen eeker! Da's 't beste portret!" „En hij is „In de pijpenschieterij van 'n zekere madam* Delhomme." ,,'k Ga 'm morgen halen!" „Wocht efkens, Vic. Ge ként 't verhaal nog nie half!" Ik vertelde. Hoe den Eeker bjj ons was ge' komen, deur Dré III. Van z'n kamerke. Z'nen verjaardag. Z'n horloge. Van z'nen puiken arbeid, zwijgzaamheid. Van z'n goeie hart, vooral veur z'n Moeder. Van 't ongeluk mee Bles. Ziekenhuis. Nuuwen jas. Van z'nen strijd tusschen hierblijven of gaan zwerven. Van z'n leeren mee Dré III. Van z'n vlucht. „Drré," brulde den Vic: „ik ben niet Vic Zonneveld den kunstschilder, als ik dat jong niet bij je terugbrreng!" JB Dat leste „eng" dreunde na lijk 'n kerkklok' „Vic, oew bedoelingen zijn schoon, maar'tl* nie den weg, kaereli!" „Dénk je" ik geloof dat ie me efkens haatte om m'n „stommigheid": „dénk je, dat ik het rrecht heb van mijn kostelijk geluk Willem komt ook thuis. Dénk je dat ik op al dat geluk zoo'n klein pietsie rrecht héb, als ik m'n pooten net uitsteek naar zoo'n joch, dat het geluk van jouw huis moet ingo- trapt worden?!" Ik schoot in den lach. „Dat is 't nou sjuust, Vic! Hij mot er inge trapt worden. Enéngij, als gelu" kigen, herboren mensch, gij,if5iet de dingskes té makkelijk nou!" „We zzullen zzienDelhomme, se*'®1" ten. Eekhoorn," zee-t-ie veur z'n eigen. En den grooten hoed verhuisde weer op z'n witten krullenbol. Amico, ik mot er, tot m'nen spijt afschekn- M'n papipr is vol. Maaraftjn, tot de noete week! Veul groeten van Trui, Dré JTI en ale alttf gin horke minder van oewen tA-V* Dïtë-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 14