Het feest van den_i
heiligen Huisgeest
De Brabantsche Brief
van Dré
Ingezonden
Smulpartijenwaarbij alle ruzies vergeten worden
OP EEN SCHIMMEL DOOR HET
JOEGOSLAVISCHE PLATTELAND.
ma-
be-
een
een
een
Kleeren maken den man, zegt men,
maar ik vind die uitdrukking on
volledig en zou er van willen
ken: kleeren maken den man
zienswaardig. Wanneer je
Schot, een Volendammer en
Macedoniër b.v., alle drie met
confectiepakje aan, naast elkaar
zette, dan zou je misschien hun
origine verwisselen. Maar met hun
geruiten rok, pofbroek en geplooid
hemd zijn ze persoonlijkheden, waar
voor de menschen heelemaal uit
Amerika komen om een kiekje van
ze te maken.
Veel verder dan zoo'n kiekje, komen de
Amerikanen gewoonlijk ook niet, omdat ze
altijd zoo'n haast hebben en dat is jammer,
want het verschil zit 'm natuurlijk niet al-
leen in die kleeren; onder die hemden, broe
ken en rokken slaan, om zoo te zeggen, ook
ongelijke harten. Daarom ben ik blij, dat ik
wel tijd heb, zoodat ik ook de begrippen en
gewoonten der verschillende volken kan
loeren kennen.
De huisgeest.
Het hart der Slaven hangt vooral sterk
aan hun familie en het is dan ook geen
wonder, dat het grootste feest dat in het
Oosten van Joegoslavië wordt gevierd, de
Slawa, een familiefeest is. Eigenlijk is de
Slawa nog een heidensch gebruik, over
gebleven uit den tijd toen zij nog aan de
monen en nimfen geloofden. In dien tijd
meenden zij ook, dat de geest van hun
voorvaderen hun huis beschermde, waar
om deze dan ook werd aanbeden. Toen de
Slaven het Christendom aannamen, tracht
ten de priesters, alle heidensche gewoonten
uit te roeien of ze tot christelijke ceremo
niën te maken. Zoo veranderde de „huis
geest" in een „huispatroon", als b.v. de
Heilige Nicolaas (6 Dec.), de Heilige Laza
rus (Zaterdags voor Paschen) enz. In ieder
huis hangt een gekleurd plaatje van den
Schutspatroon der familie en dat plaatje
is meteen het simpele huisaltaar.
De ruzie wordt vergeten.
Op den naamdag van haar Heilige viert
de familie feest, waarvoor ook de kinderen
en kleinkinderen, die elders mochten wo
nen, weer naar het ouderlijke huis terug
komen, want zij staan ook nog onder be
scherming van denzelfden Patroon. Het
feest begint met enkele plechtige handelin
gen. 's Morgens hrengt de vader, vergezeld
van zijn nakomelingen, een brood naar de
kerk om het daar te laten wijden en om
er tevens een kaars te offeren. Later krijgt
dit brood de eereplaats op den feestdisch.
Dan wordt er een receptie gehouden, waar
niet alleen vrienden en bekenden komen
feliciteeren, maar ook onbekenden en zelfs
vreemdelingen die toevallig langs komen,
want op dezen dag staat de deur open en is
ieder welkom. Familieruzies, burentwisten
en ook ernstige veeten zijn vergeten, of be
ter gezegd: worden genegeerd, want het
kan best zijn, dat men elkaar den volgen
den dag weer in de haren vliegt. Na de
receptie verdwijnt weldra de plechtstatige
stemming, want dan gaat men eten en drin
ken. En hoe! De dag der Slawa is ook een
dag van buitengewone gastvrijheid, wan
neer de plattelander, die bijna het heele
jaar niets anders heeft gegeten dan brood
en rauwe paprika, zonder bedenken graag
zijn spaarduiten verspilt om zelfs men
schen die hij niet kent te onthalen. Dit is
ook een gelegenheid waarbij vleesch wordt
gegeten. Er wordt een schaap geslacht en
aan het spit gebraden (omdat men geen
pannen heeft) soms zelfs wel een koe
2 koeien ja, er zijn er, die in den roes van
de slawa hun heelen veestapel opeten.
Daarom probeeren enkele philantroniscbe
vereenigingen wel om dit familiefeest in
wat meer matige banen te leiden, al willen
ze natuurlijk het oude gebruik zelf graag
behouden.
Zoozeer is de Slawa ingeburgerd, dat te
genwoordig niet alleen families een schuts
patroon hebben, maar b.v. ook muziekcorp
sen e.d. Ook de gezamenlijke scholen heb
-ben een slawa en wel op 27 Januari, wan
neer ze de Heilige Sawa herdenken, zoon
van den eersten Servischen Koning en
stichter van de eerste kloosterscholen. Tn 't
Westen en Noorden van het land is dit ge
bruik echter onbekend.
Het Is soms moeilijk gast te zijn!
Een andere gewoonte in het Oosten van 't
land is, om de gasten te ontvangen met
„slatko". Dit. zijn de frambozen, kersen,
abrikozen of andere vruchten, die met veel
suiker tot een kleverige massa zijn "-ekonkt.
Zoodra je ergens op bezoek bent, komt de
gastvrouw met een groot blad, waarop een
schaaltje slatko, lepels en glazen water. Je
neemt dan een schepje van de compote,
proeft het langzaam en met een nadenkend
gezicht en drinkt daarna wat water, ter
wijl de gastvrouw nog steeds voor je staat
en nauwlettend toeziet. In het begin dronk
ik plichtsgetrouw het heele glas leeg, maar
dat is niet noodig. Ook behoef je geen twee
de schepje van de zoetigheid te nemen, al
word je daartoe levendig aangemoedigd. Dat
lijkt mij echter altijd minder smakelijk voor
wie na mij aan de beurt komt en ik zet dan
Onze reiscorrespondente mej. Af.
T. Boekei is in Joegoslavië nog lang
niet uitgekeken!
Vandaag vertelt zij ons iets over
typische volksgebruiken bij feesten
en visites.
Wij krijgen den indruk dat de
Joegoslaven echte lekkerbekken
zijn, die zelfs bij begrafenissen hun
maag niet vergeten...
ook steeds na één hapje het glas met den
lepel op het blad terug. Is zoo iedereen be
diend, dan is inmiddels de Turksche koffie
klaar, die in kleine mokkakopjes wordt ge
serveerd. Bij de armste menschen wordt in
plaats van vruchten wel eens een gewoon
suikerklontje gegeven, maar koffie ont
breekt ook daar niet en aangezien deze ver-
frissching als welkortisgroet is bedoeld, zou
het heel onbeleefd zijn wanneer je die wei
gerde. Natuurlijk weet je.den eersten keer
niet precies wat er van je wordt venvacht
wanneer ze met zoo'n groot blad voor je
gaan staan en ik heb dan ook tot aller ver
maak het schaaltje en een glas water er af
genomen en bij me op 'n tafeltje gezet. Maar
een Duilscher die ik hier trof, maakte nog
grooter fout, want die lepelde in z'n onwe
tendheid het heele schaaltje leeg, waarna
ieder stomverbaasd en hijzelf misselijk was
geweest.
Het was niet grappig meer.
Dergelijke avontuurtje zijn heel grappig
om later te vertellen. Als je ze beleeft
zijn ze misschien ook wel grappig, maar al
leen voor de toeschouwers. Nu achteraf
moet ik b.v. ook onwillekeurig lachen, als
De vrouw van mijn nieuwen vriend Osman
in haar ontvangkamer.
ik weer denk aan m'n rit te paard door
de Bosnische bergen, maar toen ik die
maakte, had ik de akelige overtuiging, dat
ik er uitzag als wijlen Don Quichot. Een
paard is hier dikwijls het aangewezen ver
voermiddel, omdat er zoo weinig aangelegde
wegen zijn en toen ik vanuit Sarajewo met
een dokter weer eens naar een dorp zou
gaan, dat een uur gaans van den verkeers
weg lag, was er een knokige schimmel ge
charterd, die ook al sterk deed denken aan
den rossinant van den ridder der droevige
figuur. Ik had in stilte gehoopt, dat het dier
een lastzadel op zou hebben, waarop de boe
ren hier ook altijd rijden en die voor en
achter een verhooging hebben, die voor mij
2 prachtige houvasten zonden vormen, doch
deze hoop ging niet in vervulling. Op den
heenweg wist ik den dans nog te ontsprin
gen door (naar waarheid) te verzekeren,
dat ik liever wandelde. Het pad was wel
erg slecht en stijl, maar ik hield me vast
aan den schimmel z'n staart en liet me
zoo'n beetje trekken. In het dorp Obro
maakte ik echter 2 nieuwe vrienden, Osman
en Hassan, die me urenlang dor de omge
ving voerden, om me watermolentjes, boe
renhuizen en maïsvelden te laten zien en
toen we weer bij het gezondheidsstation
kwamen, zei de oude dokter, dat ik erg moe
was en daarom den terugweg moest rijden.
Er hielp geen lievemoederen meer aan; hij
zelf en Hassan heschen me met een: één,
twee, drie... huup" in het zadel, alsof ik
een blok ijzer was, zoodat, had Osman niet
aan den anderen kant gestaan, ik er mis
schien daar meteen weer was afgebuiteld.
Ze duwden me zorgvuldig heen en weer
tot ik precies in het midden zat en brach
ten toen met vereende krachten den schim
mel aan het loopen (draven kunnen de paai
den hier niet eens), zoodat ik heftig heen
en weer begon te schommelen. Telkens stapte
m'n ros in een diepen kuil of struikelde
half tegen steenen aan, wat mij steeds een
onvoorzienen schok bezorgde.
Ik ben eenmaal in m'n leven in een cake
walk geweest: die had daaar veel van.
Steil naar beneden...
De dokter, die blijkbaar in z'n voldaan
heid over het feit dat ik nu reed, er van
overtuigd was, dat ik genoot en die boven
dien m'n fotografeerwoede kende, bood aan
me in deze situatie te knippen, maar toen
dreigde ik, dat ik me er dan subiet af zou
laten vallen, 't Kostte me trouwens genoeg
moeite om er een beetje behoorlijk op te
blijven zitten, want vooral bij het stijl naar
beneden gaan, voelde ik me erg onvast. Nee,
ik genoot niet, voordat ik goed en wel weer
in de auto zat die ons terug zou brengen
naar Sarajewo.
Voor overladen magen.
Op den terugweg gingen we nog een kijkje
nemen in Iliza Banjani, een bijzonder mooi
met parken aangelegde badplaats. Hier bor
relt water van 58 Celsius uit den grond,
waarin allerlei gezonde stoffen voorkomen,
als chloriden, glauberzout, kalk, dubbele
koolzuren en vrije koolzuren (als ik 't ten
minste goed heb onthouden), waarom dat
water niet alleen goed is om er van te drin
ken, maar ook om er in te baden. Alle mo
gelijke ziekten met latijnsche namen wor
den er beter, terwijl het ook nog goed is
voor overladen priestermagen, die er in
Joegoslavië zoo veel schijnen te zijn. Men
zegt, dat dit komt, doordat de priesters als
staatsambtenaren maar zoo'n „hongerloon-
tje" ontvangen, dat zij op alle bruiloften,
begrafenissen en Slawa's te veel eten. Als
regel eet hier echter iedereen bij dergelijke
gelegenheden te veel en dat de priesters,
'die daarvan niet één over kunnen slaan,
daar tenslotte niet tegen kunnen, is nog
niet zoo verwonderlijk.
De moord, op den Aartshertog.
In Iliza ontmoetten we een man van het
complot dat Aartshertog Frans Ferdinand
vermoordde. Deze was de eenige die ont
vluchten kon, daar hij een Mohammedaan
was en derhalve niet werd verdacht. Hij
nam de wijk naar het buitenland, maakte
den oorlog als vrijwilliger mee en keerde
na de vrijmaking van zijn land daarheen te
rug. Hij is nu echter een ziekelijke inva
lide die in Iliza Banjani iets van zijn ge
zondheid hoopt terug te krijgen.
M. T. BOEKEL.
Amico,
Ulvenhout, 27 October 1938.
't Jaar spoeit ten
einde. Moei en zwaar
smakken de leste bla
ren uit 't geboomt.
Stil peinst den ouwen
buiten deur den graau-
wen schemer van deus
tij, waarin den dag
maar schriele binnen
valt langs 'n spleet
van dikke nevelgordij
nen, die zwaar van
den lagen hemel plooi
en. En 't licht dempen
veur den Rouw van
Allerzielen, die over d'eerde floerst.
„Allerzielen" 't wordt gevezeld binnen de
bosschen, die vol staan van 'nen stiltewemel,
die over oew zielement daauwt lijk de nevels
over den wijen akker daargundër.
„Allerzielen" 't wordt gevezeld binnen
ons stille bosschen, in den tik van neveldrup
pen, die tranen in den zachten bojem. In 't ge
ritsel ook van dooie takskes, die schuren deur
de kruinen.
En schuiven de nevelgordijnen 'ns efkes
open, valt 'n dunne bamis-zon binnen, in den
befloersten buiten, dan glanst 't natte takken-
rak lijk zilverdraad om de zwarte boompilèèren
Dan flakkert hier en daar 't gele vlammeke
van 'n leste herfstblad, dan strepen lange scha-
duws over den fonkelbruinen boschbojem en
dan echoowt efkens 'nen hoogen sjilp van 't
kwieke boschveugeltje teugen den stiltewemel
aan.
'n Konijn, mee opstaande lepels, zit verrast,
daar gunderwijd, temidden in de blaauwe
dreef; 'n kaauw wiekt daar boven mee dof ge
rucht, dwars over 't zilverspinsel van de leege
eiken waar nu rosse vlamkes branden.
Schuins steken blaauwe zonnebussels deur
den doom, die daar smoort in de boschdrevels.
Even is den dag opengegaan maar de stilte
suizelt om oewen kop. Fluistert van Allerzielen
hier in deuze groote sterfkamer van 't bosch,
waarin tóch efkens den dag binnenviel langs
'n spleet van de dichtgeplooide nevelgordijnen.
't Was Zondag en ik was nou toch halver-
weuge, 'k docht: allee, ik kuier 'ns even deur
naar 't Boschhuis, naar de familie Zonneveld.
Den Vic had ik al enkele weken gemist en
Hanneke... 'k kost me op den oogenblik heur
beeld nie helder veur oogen krijgen, 't Witte
porceleinige kopke, mee de deurschijnende
kleurkes van 't ouwe Mevrouwke, mee 't zijig
witte kroezelhaar stond veul scherper veur
m'nen geest. Vrimd... 'k had Hanneke toch
veul meer keeren gezien. Een as ik goed na
docht ook den klank van heur stem, die
toch schoon is, kost ik me nie sjuust meer her
inneren! Gek. Ik had dat vroeger.ook mee m'n
Moeder, schoot me nou te binnen.
En piekerend slefte-n-ik deur den jjlen dag,
die zwaar rook naar den Herfst.
De lichtspleèt in den lagen hemel was weer
dichtgetrokken, kilte viel op m'nen nek en 'n
opgestoken windeke wreef langs m'n slapen.
Vreemd. Elf slagen van ons kerketorentjes
zoefden dunnekes tot hier deur. Och wat
kwamen ze van ver.
'k Zou best 'nen mensch willen zien, nou.
Als was 't den Eeker maar. Ja .sjuust den
Eeker, dat eenzaamd zwervend, wegflierend
blaaike, zoo wjjd van den boom. Waar zou
't ooit tot rust komen? In den Bels? In...
Amerika? BijDré III?
Toch 'ns mee den Vic over praten, 't Was
Dré III nie gelukt, den Eeker verom te
brengen.
„Eeker, ge gaat door", had ie gezeed. „Ge
hebt pas nog op 't kantje gelegen, ge zijt
veul erger ziek gewist, dan ge eigens weet!
Deus woonwagel- en kermisleven is te zwaar
veur jou."
Maar den Eeker had 'ns dunnekes gelachen
en gezeed: „Dré, ik gaai nog nie kapot!"
„Hebt ge dat op 'n briefke gekregen?"
vroeg den Dré.
En sjeerjeus had den Eeker gezeed: „neeë,
maar tóch weet ik 't!"
„Ik heb oew kleeren meegebrocht, Eeker.
En oew centen."
Strak had ie toen naar de spullen gekeken.
Efkes den jas gestreeld. Dan twee dikke tranen
in z'n oogen, had ie weer gezeed: „Dré, 't spet
me zoo!"
„Kom dan sodejuu mee verom!" riep den
Dré woeiend uit.
Maar triestig schudde den Eeker z'n kop.
„Nognie," fluisterde-n-ie. En toen:
„Dré, hangt alles weer netjes op de kleer-
houtjes, asteblieft. Sjuustzoo, as ik 't
eigens geborgen had opons kamerke."
Toen was ie weer eerpel gaan jassen, op
't trapke achter den woonwagel.
„Waar gade naar toe, volgende week?"
„Bergen-op-Zoom."
„En dan?"
„Naar Antwerpen. Wochten op den eersten
Vlomschen foor."
„En wat voerde dan uit, ondertusschen?"
„Verven. De wagels, de tent, de zeilen en
'k doei het huishouwen van Madame."
„Wat doet ze dan eigens?"
„Vendu."
„Watte?"
„Ouwe rommel opkoopen en weer ver-
koopen. Heb ik ook werk mee. Rippereeren,
opwrijven, 'n streek verf geven en zoo, nuuw-
maken, ge verstaat, Dré. En 's Zaterdags
avonds meehelpen op de markt, ee!"
„Zij-d-al bij oeuw moeder gewist?"
„Ja!"
„En?"
„Wit ze, dat ge hier zjjt?"
„Jazekers!"
„Vindt ze dat goed?"
Toen had den Eeker 'ns gelachen en ge
vraagd
„Waarom nie?"
„Gade ze nog goeiendag zeggen, veur ge
wijer trekt?"
„Zekers! Want ik bljjf misschien lang
weg, ee"
Toen was Madame Delhomme te voorschijn
gekomen, tusschen de bouwsels van den
kermis deur.
„Awel, manneke, hebt gaal nie anders te
doen, dan discussieeren! Gaai mot coiffeur
zien te worden, da's 'nen deftigen stiel voor
ouw. Hebt ge de stoof nog nie aangelegd Kan
ik patatten gaarsmoren op 'n kouwe stoof?
Wie zaaide gaai?" Dit leste tot den Dré.
„Den Eeker was in onzen dienst en..."
„Gaai zaait den auwen patroon van dieën
kwiebus? Sa! Da's merveljeus! Heeft 'm ge
stolen, toch nie?"
Den Eeker lee ondertusschen de kachel aan,
in den wagel en wees heimelijk op de kleren,
die den Dré over den arm had. Hij wilde be
duien, dat den Dré ze nie af moest geven.
„Wat hebt ge daar?" vroeg madame.
„Oow... eh... nieks. Kleeren."
..Zaain die van ons?"
Heftig schudde den Eeker z'nen kop achter
madame.
„Die zijn van mij," zee den Dré kordaat.
„Ik geloof 't nie, zulle", zee madame en ze
stak 'r dikke handen uit naar 't goed.
„Pooten thuis!" had den Dré gecomman
deerd. „Da's niks veur jouwen vendu, ma
dame!"
Efkens had 't wijf betutterd gestaan. Toen
was ze gaan schelden, zóó rap dat er den Dré
nie veul van verstond.
„En 't leste, opa, wat ik van den Eeker heb
gezien, is: dat ie de pan eerpels te vuur zette
en 'n groote roetstreep over z'n gezicht had.
Hij keek me lachend triestig aan en.sjuust als
ik op de fiets stapte heurde ik die madame
gaan uitvaren tegen den Eeker. En zoo ben
'k niks aan 'm kwijt kunnen geraken, opa. Z'n
kleeren nie, z'n centen nie. Alleen 'n half
dooske cigaretten."
,,'k H§b 't oe vooruit gezeed, Dré!" herin-
nerde-n-ik 'm.
„Ja, ja, opa. Maar toch..., ik... ik wilde..',
nouja! Eén dingske: hij wit nou, dat we nie
kwaad op 'm zijn en daarmee was ie veul, heel
veul content, sjuust als gij docht, opa!"
„Dan zien we 'm nog wel 'ns verom, Dré!"
„Op z'n vroegst over 'n jaar!"
„Wit niemand, jonk! En den Eeker eigens
wit er 't allerminste van...!"
Ja 'k moest er mee den Vic toch ook 'ns
over praten.
Den hemel was weer dicht, 'n Dooi blad viel
op m'nen schouder. M'n pepke kraakte in de
stilte.
Maar ieverans in de verte hoorde-n-ik rijven,
'n IJzeren rijt rettelde deur tuingrind. Dat
moest bij den Vic zijn! En ik dee er 'n pas-
ke bij.
Ja In de verte zag ik Hanneke's figuurke
gebogen in den voorhof van 't Boschhuis. En
als ik nader kwam, m'nen pas was nie te hoo-
ren op den zachten boschbojem, terwijl de rijf
veul gerucht mokte deur 't stille bosch, dan
speurde-n-ik, zoo tusschen de boomen deur,
naar deus pittig tuiniersterke, naar Hanneke
Zonneveld, die daar orde op den Herfst stelde,
'k Bleef efkes staan. Had plazier in deus hei
melijk weerzien. Maar Herman verraaide me.
Blaffend, brieschend, strumde-n-ie op me af,
den gebrilden boxer. Nam in z'nen ren 'nen
sprong, even voelde-n-ik z'n natte neus, of
was 't z'n tong, teugen m'n gezicht, dan viel
ie neer op z'nx korte steert, hunkerend naar
'n goei woord! Wa'k geren veur deuzen ouwen
kameraad overhadMaar daar was Han
neke al. Daar was gelijk den Vic! Hannekes
lage, klaterende stem lachte zenuwachtig van
plazier. Den Vic kwekte, brulde deur 't bosch
over Herman z'n geblaf henen. En zelden heb
ik de machtige Stilte van 't Bosch zoo rap
zien verschrompelen als den lesten Zondag-
mergen, daar in den voorhof van de Zonne-
velds.
V rn Hanneke kreeg ik 'nen kus, sjuust zoo
spontaan als van den Herman en toen
'nen teleurstellenden blik naar m'n pijp.
„Ja, Hanneke, jouwen kustelijken, Ameri-
kaanschen meerschuimer krijg ik van Trui
niet buiten naar buiten, horre! We zjjn er...
Allebei... even zuinig op!"
„Drré, ouwe makkerr, verod...!"
„Domd. domd, domd, galmde 't deur het
bosch! „Wat ben ik blij, onsterfelijk, vrriend,
dat je m'n tent weer 'ns komt opzoeken!
'k Heb 'n schilderstukk op den ezel staan
kom binnen, kom binnen, kom binnen!"
„Hoe is 't mee mevrouw, Vic?"
„Perrfect. perrfect! Ik zèg je toch ik
heb 'n schilderij op den ezel staan als ik nog
nóóit, nóót gemaakt hebt?!"
En als we lettig en gezellig in de werme
huiskamer zaten, waar den pendule 'n zilve
ren wijske klingelde, den koffie geurde tot in
de diepste hoeken van de bruine kamer, Vic
z'n wefke gezellig ronddribbelde mee servies
en koekgerei, Hanneke sigaren en tabak mee-
brocht uit den Vic z'n atelier en den Vic
eigens telkens in 'nen anderen stoel gong zit
ten als ie opgestaan was om „Moeder" te hel
pen, mij 'n sigaar te geven, Herman in z'n
mand gecommandeerd had, dan schoof den
(Buiten verantwoordelijkheid van de Kedactl»
Niet geplaatste stukken worden
niet teruggezonden.)
HULDIGING VAN DRÉ UIT ULVENHOU»
Naar wij vernemen herdenkt de populaire
Brabantsche schrijver „Dré" (A. A. L. Crau.
mans) van wien destijds Frits Hopman in <je
N. Rott. Cour. schreef: „Dré, die niet nieer
wil schijnen dan een schrandere boer, is \V5r.
lcelijk een wijsgeer op zijn manier, een nen.
senkenner een levenskenner" dit jaar
25-jarige schrijversloopbaan.
Om dit feit niet ongemerkt voorbij te doen
gaan heben een aantal personen in Neder
land besloten om den Dré te huldigen en den
schrijver van de zoo bekende boeken D'n Dré
Dré Drie en van het juist verschenen werk
Compagnons uiting te geven aan de waar
deering, die velen in den lande voor zijn uit
zonderlijk talent hebben. Onder deze groep
belangstellenden bevinden zich o.a. Dr. h.
Moller te Tilburg, Dr. P. H. Ritter Jr„ Felix
Timmermans, Anton Coolen, E. Cohen, ter
wijl Mevr. J. SloosDorré, Koningslaan 18
te Bussum (Gem. Giro D 3403) zich bereid
heeft verklaard penningmeesteresse te zijn.
Een circulaire is dezer dagen verzonden,
mochten zij, die deze circulaire niet hebben
ontvangen, maar met deze huldiging, waar
over nog nader zal worden bericht, instem
men, dan 'worden deze verzocht hunne bij
dragen te storten op bovengenoemd giro
nummer.
Vic z'nen grooten, zwarten flambard achter
over en als 'nen vorst brulde-n-ie, mee uitge
stoken armen in hemdsmouwen toe: „Drré,
ouwe strrijdmakker: wét zeg je van m'n
vrouwvolk?' Wordt daar, voor den dondert,
de hand aan gehouden, offeworden de
feeksen verwaarloosd?!"
„Vic, mevrouw is twintig jaren jonger ge
worden van deuzen zomer en. »w
„Méén je dato?!"
„Ja! Dat omeen ik!"
„Lien, kom hier, ik vreet je op!" En weer
gong ie ergens anders zitten, nou op den leu
ning van z'n vrouw d'ren stoel.
„En die weggeloopen schooljuffrouw; zèg
je meening! Rrond uit, óók als 't in haar né-
deel is, de waarheid verd...., zal ik weten,
Sprreekü"
„Vic, als ik dertig jaren jonger was, wierd
Hanneke vannacht geschaakt!"
Weoer stond ie op. Kwam bij mij op den
leuning zitten. Gooide z'nen hoed naar 'nen
anderen kant. Sloeg me op den schouwen
„Drré, Goddelijken vrouwenroover, wij vre
ten hier mee z'n drieën 't geluk op met bon
ken! Luisterr: onzenWillemonzen.
in-gé-njeurr... is onderweg met den Staten
dam!! Half jaar verlof! Thuis Thuis b(j
vader en moeder enToen wees ie naar
Hanneke. Wijer praten kost ie nie. Maar dan
viel ie uit, knipperend mee z' oogen: „ik heb
iets in m'n keel. Moeder koffie.
Koffie met koek! Zieje Drré? Net als bij Trui
op Zondagmorgen! Dat hou ik vol, m'n lieven
Hang!"
Dan zachtjes: „den laatsten Zondag, voor Ik
op de boot ging om m'n Lieneke en m'n
Hanneke te gaan halen, was ik bij jou en Trui
op den koffie met koek. Dik besmeerd met
boter ,goud als de zon! 'k Had in geen jaren
zooiets geproefd op Zondagmorgen, 't Leek
mij het zinnebeeld van hoogst huiselijk geluk!
En iederen Zondag wordt hier dit feest ge
vierd, door drie gelukkigste schlemielen van
Gód!!"
Weer sprong ie op. „Kom op! Kom zien in
m'nen verfwinkel, wat daar gewrocht wordt,
man!"
Ochja wélken kunsteneer is nie altjj bezig
aan 't „beste" ooit deur hem geschapen7
Maar geren gong ik mee. 'k Wilde 'p'
efkens praten over den Eeker. En als m'n
verhaal pas half onderweuge was, dan vroeg
ie: „waar is de snotaap nou?"
„In Bergen op Zoom, op den kermis."
„Hoe ziet ie eruit?"
„Lijk 'nen eeker! Da's 't beste portret!"
„En hij is
„In de pijpenschieterij van 'n zekere madam*
Delhomme."
,,'k Ga 'm morgen halen!"
„Wocht efkens, Vic. Ge ként 't verhaal nog
nie half!"
Ik vertelde. Hoe den Eeker bjj ons was ge'
komen, deur Dré III. Van z'n kamerke. Z'nen
verjaardag. Z'n horloge. Van z'nen puiken
arbeid, zwijgzaamheid. Van z'n goeie hart,
vooral veur z'n Moeder. Van 't ongeluk mee
Bles. Ziekenhuis. Nuuwen jas. Van z'nen strijd
tusschen hierblijven of gaan zwerven. Van z'n
leeren mee Dré III. Van z'n vlucht.
„Drré," brulde den Vic: „ik ben niet Vic
Zonneveld den kunstschilder, als ik dat jong
niet bij je terugbrreng!" JB
Dat leste „eng" dreunde na lijk 'n kerkklok'
„Vic, oew bedoelingen zijn schoon, maar'tl*
nie den weg, kaereli!"
„Dénk je" ik geloof dat ie me efkens
haatte om m'n „stommigheid": „dénk je, dat
ik het rrecht heb van mijn kostelijk geluk
Willem komt ook thuis. Dénk je dat ik op al
dat geluk zoo'n klein pietsie rrecht héb, als
ik m'n pooten net uitsteek naar zoo'n joch,
dat het geluk van jouw huis moet ingo-
trapt worden?!"
Ik schoot in den lach.
„Dat is 't nou sjuust, Vic! Hij mot er inge
trapt worden. Enéngij, als gelu"
kigen, herboren mensch, gij,if5iet de dingskes
té makkelijk nou!"
„We zzullen zzienDelhomme, se*'®1"
ten. Eekhoorn," zee-t-ie veur z'n eigen. En
den grooten hoed verhuisde weer op z'n witten
krullenbol.
Amico, ik mot er, tot m'nen spijt afschekn-
M'n papipr is vol. Maaraftjn, tot de noete
week!
Veul groeten van Trui, Dré JTI en ale alttf
gin horke minder van oewen tA-V*
Dïtë-