Het rechtsbegrip
De Brabantsche Brief
van den Oosterling
van Dré
Onverkwikkelijke toneelen
bij Alcmaria V,V,V.
Het Fransehe
koloniale vraagstuk
Een Sjeikszoon werd vrijgesproken
Dc motorraces in gevaar
De vacature-Oud in de
Tweede Kamer
Italië toegetreden tot
vlootverdrag van Londen
PUBLICATIE
REGENTEN ZIJN NIET MEER
ONSCHENDBAAR.
Malang, November '38.
„prijaji s" vormen den adel op
Java, die in vele streken nog groo-
ten invloed heeft op het volk en
over het algemeen sterk pro-Neder-
landsch is, waarvoor die „prijaji's"
goede reden hebben, want hun val
len ook nu nog meestal de goed-be-
taalde inlandsche bestuursfuncties
toe. Vroeger, weinige tientallen ja
ren geledon, hadden vele dier „prij-
ajis recht op den „gouden pajong"
(regen- of zonnescherm). Da „gou
den pajong" is door gouverneur-ge
neraal van Heutz afgeschaft, maar
nu nog kan men vaak de automo
biel van een „prijaji" herkennen aan
een kleinen gouden pajong voor op
de koelkast.
Het bloed kruipt, waar het niet gaan kan.
En ik heb vele oude Indisch-gasten ont
moet, die do afschaffing van don „gouden
pajong een fout achten.
Javanen vol ontzag.
Het inlandsche dorp (tenminste op Java)
wordt bestuurd door een gekozen dorps
raad en oen eveneens gekozen dorpshoofd,
zoodat de dorpelingen in hun dagelijksch
bestaan van het Nederlandsch opperbestuur
niets bemerken. Aan het hoofd van het „re
gentschap", een gebied met vele inlandsche
dorpen, staat een door het Nederlandsch be
stuur benoemde „regent", ook weder een
inlander, als regel een „prijaji" (uit te spre
ken als „pri-jajl"), een persoonlijkheid uit
den ouden Javaanschen adel, welke adel
van oorsprong niet „Javaansch", maar
„Hindoe" is en dateert uit den tijd der Hin-
doe-overheersching op Java. De „prijaji's"
hebben dan ook een geheel ander type dan
de werkelijke Javanen uit het volk. Met
groot ontzag en ook wol genegenheid kijken
de Javanen op naar die „prijaji's, uit wie
door de Nederlandsche regeering do regen
ten worden benoemd, de hoofden van re
gentschappen.
Van oudsher volgde bij overlijden van een
regent zijn oudste zoon hem op. Dat wil
zeggen: Het was gewoonte geworden steeds
den zoon als opvolger te benoemen. In de
laatste staatsregeling is dit (evenals in
vroegere staatsregelingen voor Nederlandsch
Indie) min of meer voorgeschreven en er is
bepaald: „Bij hot openvallen der betrekking
van regent op Java en Madoera wordt, be
houdens de voorwaarden vr bekwaamheid,
ijver, eerlijkheid en trouw, zooveel mogelijk
tot opvolger gekozen een der zonen of nabe
staanden van den laatsten regent."
De onschendbare regenten.
De „erfvervolglng" bestaat bij de regenton
'dus feitelijk nog in meerdere of mindere
mate. Men houdt zich hiermede aan de oude
Javaansche traditie en de regent wordt
hierdoor eonigszins als een vorstje. Doch hij
genoot, niet-officieel, nog een vorstelijk voor
recht: in de practijk was hij ook vrijwel on
schendbaar er bij wangedrag, zijnerzijds
kwam de Nederlandsche regeering er niet
spoedig toe tegen hem op te treden. Aan do
zen toestand hebben we een beroemd boek
te danken: de „Max Havelaar", dat ook mij,
vele jaren geleden, het hoofd gloeiend heeft
gemaakt van verontwaardiging.
Ik kende toen de Oriënt nog niet en het
was indertijd te Damascus, toen ik door
een op zichzelf onbeduidende gebeurtenis,
plotseling in dit verband een anderen kijk
kreeg op Oriëntaalsche opvattingen en men
taliteit.
Angstige politie-agenten.
Ik wandelde door een der hoofdstraten
van Damascus in gezelschap van den hoer
Georges Phafes, directeur-hoofdredacteur
van de „Echo do Syrië", toen we een oploop
zagen. Temidden van een aantal medelijden
de menschen stond een Arabier met een he
vig bloedende hoofdwonde. Het was een be
diende van een café, dio door een der gas
ton, den zoon van een sjeik, met een stoel
op het hoofd was geslagen. De schuldige
wandelde kalm, zondor eenige haast te ma
ken, weg, overtuigd, dat men tegen hem,
den zoon van een sjoik, toch niets zou dur
ven beginnen. En werkelijk, do menigte
liet hem geheel ongemoeid.
De heer Phares en ik volgden echter den
sjeikszoon, tot we tweo Arabische polït 10-
agenten ontmoetten, van wie do heer 1 harcs
eischte, dat ze den sjeikszoon zouden ar
resteeren. Do tweo politiemannon spraken
den schuldige o zoo beleefd en schuchter
aan en deze stond hen zeer uit de hoogte
te woord. Het werd me duidelijk, dat er van
een arrestatie niets zou komen. Op uil
oogenblik verscheen er een Fransehe inspec
teur van politie, dien we het geval vertel
den. Hij greep in en gelastte de arrestatie,
die vergemakkelijkt werd, doordat ook twee
Fransehe gendarmen te hulp kwamen.
De sjeikszoon werd overgebracht nnnr het
pilitiebureau en. als ware hii niet do zoon
van een sjeik, opgesloten in een cel.
Wij, met onze westorsehe hersenen,
zouden denken, dat het volk tevre
den was met dit optreden ten voor-
deele van oen armen, zwaar gewon
den kerel, maar het volk te Damas
cus heeft geen „westersche", maar
.oosterRche" hersenen en het liep to
hoop voor het politiebureau en eiseh-
ta de vrijlating van den sleikszoon
De toestand werd zoo ernstig, dat
getelefoneerd moest worden om
Fransehe soldaten, die aan de n< li-
terzijde het politiebureau binnen
kwamen, om zoo noodig het bureau -
te helpen verdedigen.
Het liep echter tamelijk goed af: er vie
len enkele slagen, maar er behoefde niet
geschoten te worden.
De sjeikszoon kwam voor het gerecht,
maar er waren geen getuigen, die hem be
lastten, zelfs de mishandelde bediende ge
tuigde zoodanig, dat geen voroordeeling kon
volgen en de sjeikszoon werd vrijgesproken.
Ik ga begrijpen....
Toen begon ik iets te begrijpen van de
„onschendbaarheid" der rogenten in Ne-
derlandseh-Indië, die echter niet bij de wet
is vastgelegd. Do laatste jaren hebben zich
ook eenigo regenten schuldig gemaakt aan
oneerlijkheid en knevelarij. Zij kregen van
hoogerhand een wenk. vroegen eervol ont
slag en gingen „met pensioen", Onder hen
was een regent, die een honderdduizend gul
den had vorduisterd.
Maar... de tijden veranderen en ook on
der de inlanders dringt langzaam (o zoo
langzaam) een beter rechtsbegrip door en
dezer dagen hoeft to Soerabaja een regent
wegens verduistering van gelden terecht
gestaan. Hot was de regent van Bodjone-
goro (Oost-Java), die golden verduisterde,
zich liet omkoopen door aannemers van
openbare werken in zijn- regentschap, voor
zichzelf allerlei werken liet uitvoeren op
kosten van zijn regentschnp. Het bedrag,
waarvoor hij zich op verschillende wijzen
had bevoordeeld, bedroeg togen de honderd
duizend gulden.
De eerste regent-verdachte.
Het proces heeft grooto aandacht getrok
ken, niet alleen onder de Europeanen, maar
eveneens in de inlandsche wereld. Bij zijn
verdediging zeide do beklaagde o.a.:
„Vanaf de Oost-Indische compagnie
is dit, mijn geval, een unicum en zal
de eerste, en naar ik vurig hoop,
ook do laatste regent zijn, die deze
behandeling heeft moeten onder
gaan."
De regent bekende alles, voor zoover ten
minste zijn herinneringsvermogen reikte.
Niels trachtte hij to verbioemon. Hevig was
hij onder den indruk, dat hij terecht stond,
maar was hij ook schuldbewust? Toonde
hij ook berouw?
Het is moeilijk daar regelrecht een ant
woord op te geven. Ilij beriep zich als ver
ontschuldiging op de „Oostersche mentali
teit" en de verplichting om zeer groot te
leven en herhaaldelijk schitterende feesten
te geven.
De officier van Justitie kwam door dat
beroep op de „Oostersche mentaliteit" vol-
strekt niet onder den Indruk en dat was
ook niet anders te verwachten van een ju
rist met Nederlandsche opvattingen en Ne
derlandsche begrippen. Maar toch... deze
Oostersche mentaliteit... Ik zou daarvan
merkwaardige siaalties kunnen vertellen be
treffende keizer Hailé Selassié van Abessin e
van den tegenwoordige sjah van Perzlo
(Iran), van Turksche ministers, om van de
vroegere sultans en sjahs nog niet te
spreken.
De officier van Justitie eischte twee-en-
een-half jaar gevangenisstraf, het vonnis
luidde twee jaar.
Daarmede is de strijd tegen de Oostersche
mentaliteit begonnen in Nederlandsch-In-
dië. Wanneer zal hij volstreden zijn?
En de regent van Bodjonegoro, die werke
lijk gedurondo zijn bestuursperiode ook
nog wel iets goeds tot stand bracht, is het
eerste slachtoffer in dien strijd.
En dat slachtoffer toonde een diepe ken
nis van de Oostersche mentaliteit, toen hij
voor de rechtbank verzuchtte: „Thans word
ik verguisd. God alleen weet, dat mijn oud
collega's met hun monden zeggen, wat niet
in hun harten is."
J. K. BREDERODE.
DE VOORZITTER MR. J. P- BOSMAN,
TEVENS HOOFDBESTUURSLID,
WEGGEWERKT.
De oppositie in de Alkmaarsche ver-
eeniging voor vreemdelingenverkeer
(Alcmaria V.V.V.), heeft den voor
zitter, den heer Mr. J. P. Bosman, ge- l
noodzaakt af te treden. Mr. Bosman
is een zeer bekende figuur in de or
ganisatie, lid van het hoofdbestuur
en van de federatie Noordholland.
Hij zal nu ook van laatstgenoemde
iuncties alstand moeten doen.
De oppositie onder leiding van de heeren
I.ondon en Bettink, hadden stemming tegen
Mr. Bosman gemaakt, omdat hij in zijn kwa
liteit van hoofdbestuurslid de Alkmaarsche
belangen geofferd zou hebben aan het al
gemeen belang.
Verschillende Alkmaarders nemen
echter aan, dat er een persoonlijke
veete bestaat tusscheh de heeren Bos
man eenerzijds en Bettink en Lon-
don anderzijds.
De afloop van de bestuursverkiezing was,
dat mr. Bosman met groote meerderheid
van stemmen werd wpggestemd. Waarschijn
lijk is dit resultaat ook te wijten aan de wijze
waarop gestemd werd, n.ni.1. do drie can-
didaten voor de opengevallen drie bestuurs-
plaatsen op één stembriefje.
Hoe het ook zij, te laat bedacht men, dat
hot beter ware geweest, ditmaal voor ieder
der functies afzonderlijk te hebben doen
stemmen. Immers, het was niet zeer waar
schijnlijk, dat iemand zich als tegencandl-
daat van den voorzitter zou hebben laten ge
bruiken.
Geen actie verwacht.
Van bestuurszijde deelt men ons echter
mede, dat men allerminst op een actie te
gen den voorzitter had gerekend. Van de
zijde der oppositie echter verklaarde men
ons open en bloot, welbewust van de bij
V.V.V. gebruikelijke wijze van kiezen ge
bruik te hebben gemaakt om den voorzitter
ten val to brengen.
Deze laatste opzet dunkt ons te laken.
Tegenover iemand, dié zooveel jaren het
voorzitterschap heeft waargenomen, had
men eerst zijn grieven dienen to openba
ren. Dat zou eerlijker en royaler zijn ge
weest.
Na het wegstemmen van den voorzitter
bedankten alle overige bestuursleden, be
halve de heer I.ondon. De bestuursoppo-
sant Bettink ging met de overige bestuurs
leden mede en bedankte eveneens.
Na veel rumoer en over en weer gepraat
ging de vergadering uiteen.
V.V.V. hoeft dus thans één bestuurslid,
do heer Londonl Ook de administrateur, de
heer Verver, is voornemens heen te gaan,
indien do bestuursaangelegenheid niet be
vredigend wordt opgelost.
Omtrent het verdere verloop is nog niets
bekend. Men mag aannemen, dat wel spoe
dig op initiatief van 10 leden een nieuwe
vergadering wordt uitgeschreven. De afgo-
treden bestuursleden houden zich geheel
afzijdig. Do mogelijkheid schijnt te bestaan,
dat zo misschien zullen terugkeeren, doch
de vergadering zal dan vermoedelijk zekere
eischen hebben in te willigen.
Waar voorts de data der motorraces vóór
18 December moeten zijn vastgesteld, staan
ook deze op het spel.
De heer K. Bijlsma te Franeker
benoemd
Het centraal stembureau heeft in de vaca
ture, ontstaan door de ontslagaanvrage van
mr. P. J. Oud benoemd tot lid van de
Tweede Kamer de heer K. Bijlsma, te Fra
neker.
Iedere alstand van geble.rr»,
waar da Fransehe driekleur
waait, dient geweigerd.
In een vergadering van den „Bond voor
de grootheid van Frankrijk en eerbied voor
de menschelijke persoon" heeft generaal
Wevgand uiteengezet, dat de Duitsche ko
loniale eischen voortkomen uit strategische
overwegingen. Wanneer Duitschland thans
ongeveer 80 milliocn zielen telt, zoo zeide
hij, dan heeft Frankrijk meer dan 105, doch
een groot deel is door de zee van het moe
derland gescheiden. Duitschland verlangt
thans bases om in geval van een conflict de
overzeesche verbindingen te beheerschen en
deze scheiding te handhaven. Ten aanzipn
van bet koloniale vraagstuk hebben Da-
ladier en Bonnet er prijs op gesteld de be
woordingen van hun verklaring, waarin zij
een formeel dementi geven van de veron
derstelling, dat Frankrijk een cessie van
zijn bezittingen aan Duitschland zou kun
nen onder oogen zien, te herhalen.
In de gisterochtend gehouden bijeenkomst
van de radicaalsocialistische parlements-
fractie is met algemeene stemmen een mo
tie aangenomen, waarin de vaste wil te ken
nen wordt gegeven, het Fransehe Rijk, be
staande uit koloniën, protectoraten en man
daatgebieden, geheel in stand te houden, en
iederen afstand van gebieden, waar de drie
kleur waait, te weigeren.
De Italiaansche ambassade te Londen heeft
gisteravond aan liet Britsche Forelgn Office
medegedeeld, dat do Italiaansche regeering
toetreedt tot het Vlootverdrag van Londen
van 11)30 tot qualitatiovo beperking der be
wapeningen ter zee.
De toetreding van Italië tot het vlootver
drag vormde een der punten van de En-
gelsch—Italiaansche overeenkomst van April
1938, welks in werking treding thans tot
bovenbedoelde stap der Italiaansche regee
ring heeft geleid.
STEUNVERGOEDING ERWTEN EN
VELDBOONEN.
De Nederlandsche Akkerbouwcentrale
maakt bekend, dat de steunvergoeding voor
voederenvten van den oogst 1938, welke
voldoen aan de daartoe gestelde eischen
en door den teler, die deze erwten zelf heeft
geteeld zijn gedenatureerd in liet tijdvak
14 tot en met 19 November 1938, zal be
dragen f 1.per 100 kg.
De steunvergoeding voor in hetzelfde tijd
vak door telers of handelaren gedenatu
reerde veldboonen van den oogst 1938,
welke voldoen aan de kwaliteitseischen zal
f2.50 per 100 kg. bedragen.
's Gravenhage. 18 Nov. 1938. (Adv.)
Ulvenhout, 17 November 1938.
Amlco,
'Nen witten toove-
nèèr is 't dieën Vic,
i(jk ik al zoo dikkels
heb gezeed.
„Ik breng dien snot
aap bij je thuiss", had
ie, in ai z'n geluk lest
uitgebleird, als tk op
dieën Zondagmergen
bij 'm in z'n atelier
zat, ongeloovig la
chend, maar... hij déé
't werendig ook!
Hij brócht den Eekcr
verom!
Twee keer, zonder dat ik er Iets van afwist,
was den Vic er op uitgetrokken. Eénen keer
naar Bergen-op-Zoom, éénen keer naar Ant
werpen.
Op den kermis van Bergen-op-Zoom was 't
'm nle gelukt den brak mee te kragen van
Madame Delhomme, want den Eeker scheer,
'nen besten verkooper te zijn van „schoten,
drie om 'n dubbeltje".
Den Eeker eigens had nie veul woorden
veur den Vic, Hij beschouwde deus witte pro
fetenfiguur, hy had den Vic in Ulvenhout
nooit ontmoet, die veur 'nen gulden schoten
kocht, tien keeren rap misschoot en toen 't ge-
wirke neersmeet en vroeg om 'n kanon, nle
seerjeus. Den Eeker en Madame Delhomme
hadden veul leut g'ad om dieën galmenden
witkop, die heel d'affalre van den kermis, ja
van de weareld af wou schieten en wtjers had
den ze den Vic nie meer bekeken, want daar
moest gewerkt daar moesten zaken gedaan
worden.
Maar ruim 'n week later stond dieën eigen
sten, neetgebakerden witkop weer veur huilie's
neus, in Antwerpen op de Zaterdagavond-
markt. In 'nen mistigen motregen, die fllerde
en wolkte over de kramen, waarin de lampen
hongen te beieren op den natten wind.
Daar was weinig volk. 't weer was te slecht
om te markten. Madame en den Eeker hadden
hulliën „stand" zoomaar gespreid op de ka-
selün en den Eeker stond, ln 't eigenste flod
derboezeroentje waarmee le in Bergen-op-
Zoom in de pypenschietery had gestaan, te ver
leppen en te verschrompelen aan dieën onbe-
schutten stand van verroeste, drijfnatte sala
manderkacheltjes. fietswielen, ult-den-ttjdsche
bronolielampen, kinderwagels, glazen stolpen
mee verschoten heiligen er onder, leege fles-
schen en allerhanden zoogenaamden antiek.
Hah!" had Madame gegibberd: „daar
hebt ge onzen Gieljom Teil uit den
Ollandais. Komt ge zien, menierke, naar n
degelijke stoof? Of zoekt gaai nog naar n
dieke Bertha?"
Ik wil die ouwe staande lamp wel van Je
koöpen." lachte den Vic: „voor m'n atelier:
wat kost me die schijnwerpèrr, madame?
Den Eeker bibberde: „ve-ve-veert......
Honderd frank, ginnen centime minder
viel madame den Eeker in de rede, hum met
een bekijkende mee 'nen rappen blik, die ver
gif leek.
„Vijftig", booi den Vic: da's nog tien meer
dan de prrijss! Dat exteraatje betaal ik je
dan voor 't slechte weerr". Hij versprak zich!
En meteen wees den Vic mee zijnen vinger
hardvochtig naar den Eeker, die er klein,
krom van ermoei, verschrikt te bibberen
stond.
„Kom-d-hier en ik draai ouwen sproeteskop
van den romp," zoo was madame toen uit
gevaren teugen den Eeker, die alvast maar
ennigte passen opzij was gesprongen, midden
in 'n ouwe lampekap, die aan schervels gong.
Toen had madame, ln al heur woede 'n
kacheltang gepakt uit de affaire en was daar
mee op jacht gegaan achter den Eeker, die
zijnen naam alle eer aandee en rap als 'nen
Eeker is, veurloopig verdween tusschen de
kraamke8.
Wit van kwaaiigheid, hijgend achter heuren
adem, was madame veromgekomen.
„Ahwel, mot gaai die lamp. nog hebben,
menier, zestig frank."
„Veertig!" treiterde den Vic.
„Vaaiftig dan, nom-de-patatte, pak aan.
'k Heb van den heelen avond nog ginnen sous
ontvangen. Allee 't is 'n biezjoeke van
'n lamp, zie, wa-d-'n skoeen blommenmontuur;
gaai als artiest, ge moet dat toch kunnen
taxeeren
Maar den Vic zég gin lamp, hoorde maar
half 't geklap van die Belze kermiskadee, hij
speurde in den natten duister, tusschen al dat
valsche licht van de zwierende lichten, naar
den gevluchten Eeker, die wijerop, „dun" als
'n verzopen kat z'n boezeroentje plakte
aan z'n magare armkes, achuinsachter 'nen
breejen gendarm te speuren stond naar z'n
patrones, of de bui nog nie gezakt was.
Den gendarm, buik vooruit, draaiende aan
z'n snorren, „schreed" ennigte passen over de
markt, den Eeker, 'n bietje gebogen, liep
mee, in de richting van z'n patrones. Daar
den Vic, mee 'n bietje leutige spanning daar
naar te kijken stond, lémp en madame efkes
vergeten was, keek ook zij de markt 'na over.
Ze ontdekte den Eeker en mee haren dikken
arm wenkte ze 'm.
'n Bietje angstig, 'n bietje wantrouwend,
behoedzaam ïyk 'n kat, kwam den Eeker
nader.
..Rap aateblleft!" commandeerde madame:
..pak die lamp in 'n paar gazetten. Gieljom
heeft ze gekocht voor vaaiftig frangskes!
Ouw schuld merveljeuzen stoemkop!"
„Veertig francs!" daverde den Vic over
de stille, miezige markt: „hjj",.. en weer gong
zijnen vinger naar dieën ermen Eeker: „hij
heeft zich verraproken...!"
Smeekend zag den Eeker naar den Vlo, maar
die was zoo hard als glas.
„Voorr 't laatst? Veerr-tig francs, of
niet!"
Kik zijn curieus van zo'nen harden kèèsk^p",
beet 't wijf. „En gaai, sloeber" dat teugen
den Eeker: „Jouw stamp kik bouiten. Da vreet
me arm, da trapt hier den kostelijksten por-
celaain aan gruzels, da verknoeit m'n praai-
zen..., alllee menierke Teil, doet er 'nen vaaif-
frank bij asteblieft!"
„Geen halve cent. Ik laat me nelt oplichten!"
zee den Vic vreed.
Weer wierd 't wijf spierwit. Heuren boe
zem hijgde tot 'r keel. Ze kost gin woorden vin
den. Keek van den Vlo naar den Eeker..., wie
zou ze verscheuren? Den Eeker was 't dichtste
bi). En veur ie er op verdacht was, had ze 'm
bij z'n strot. „De lamp, de lamp!" kwekte-
n-le. Meteen viel ze teugen de kaseiën. Madame
liet 'm nie los. Krabde mee heur nagels de vel
len van den Eeker z'nen dunnen nek, stompte
'm in z'n gezicht, schupte 'm teugen de beenen.
Zeggen kost ze niks. Hijgend vócht ze mee den
Eeker, die weinig in te brengen had. Daar was
den gendarm.
„Allee, allee madammeke", zoo kwam le tus-
achenbeien: „is dat ouwen zeun?"
Madame liet los. Wit, peerae lippen, hijgend,
rap heur haren in orde makend, zag ze naar
den diender.
„Neeë", zee ze heesch, likkend aan haar lip
pen: „neeë, da's mijnen knecht, menier den gen
darm".
„Dan meugt ge 'm nie mishandelen, gaal",
zee den gendarm gewichtig, draaiend aan z'n
snorren. „Ge kunt mee andersmans jonk maar
nie doen of z'oew eigen zaain, madame! Meer
attense veur oew personeel, zulle!" En breed-
stappend, de dikke, rooie handen op den rug,
kuierde den gendarm weg, langzaam den nat
ten mist ln, mee de zwiepende lichtschijnsels.
Den Eeker gereed om 'm te smeeren, keek
schuw naar madame, onderwijl mee 'nen vuilen
zakdok de krabbels bettend. Z'n eene oog was
gezwollen van den stomp. De natte piekharen
plekten op z'n witte voorhoofd, onder 't petje,
dat op den muizensnoet zat vastgeregend.
Hij stond daar, volgens den Vic, lijk 'n hoop-
ke ellende en ermoei.
Madame stond nog alty te bekomen van heu
ren driftaanval en den schrik mee den gendarm.
Toen nam den Vic 'n biljetje van honderd
frank uit 3'nen portefulU, gaf 't .an madame,
zeggende: „alsjeblieft, voor de lamp madame."
Waarop madame bekans begost te simmen.
„Maar menierke, ze is kapot!"
„Weet ik!"
„En toch
„Jawel!"
„Ze was 't ook wéérd, menierke," pruilde ze:
,,'t was 'n skoene lamp, krek lak ik gezegd
em: 'n byoeke ln d'r aoort. Maar dieën stoem
kop, dieën vetten sloeber
Den Eeker gong alvast maar 'n bietje opzij,
onderwijle z'n verscheurende boezeroentje, zoo
kwaad als meugeiyk was, dicht-knoopend.
,,'t Is hier toch maar beter, dan op Ulven
hout!" zee den Vic toen teugen den Eeker.
Uivenhoutden Eeker «pitste z'n
ooren. Schrok efkes van 't woord.
„We-we-wablieft?" vroeg ie.
„Dat 't hier toch maar heel wat lolliger is,
dan by Dré III! Op Ul-ven-hout!" galmde den
Vic over de trieste markt.
Star stond den Eeke naar den Vlo te zien.
'Nen bloeddruppel lekte op z'n verscheurde
boezeroentje. Hij rilde van den natten ermoei,
die plakte aan z'n knoken.
Toen zee-t-le toonloos: „Ulvenhoutja.
daar wa 't goed meneer." Toen sprongen twee
dikke tranen ln z'n fletse oogen.
„Wass?? bulderde den Vic! „Daar is 't
altijd goed, stommeling! En ik ga-d-er, als
den Besmeerden bliksem dadelijk weer naar
toe. Bonjour.
Scherp nam Vic den Eeker op. En hij zag.
hce 't manneke z'nen mond beefde.
Hoe ie den kop veurover boog en tranen in
de versche, bloedige krabbels beten.
„Bonjour!" zee den Vic weer.
„Kunde gaai ouwen muil nie opendoen en
menier den Ollander deftig salueeren",
snauwde madame.
„Had daar gebleven, kwiebus, pertang, ik
had zooveul nie afgezien!"
„Mo mo mot... ik... weg, madame?"
vroeg de Eeker angstig.
„Moeten, moeten? Maar ge kunt geren
gaan, gaai!"
Toen wierd den Vic weer den Vic!
Hij gooide z'n masker van harden pingelen
den kèèskop af, stapte dwars deur den „an
tiek" op den gebogen, vererr-.noei-'m Eeker
af, vatte 'm bij de knokige schouwers en bul
derde deur Antwerpen: „Eeker, ik ga naar
Ulvenhout! Ga mee!"
Verrast keek den Eeker op. Knipte mee
z'n natte oogen, gelóófde den Vic nie.
„Me... me... mee?
„Naar Dré en Trui en Dré III ja! Ken je
die?!"
Toen was den Eeker gaan lachen. Maar
snikken snokten leur z'n bevende ljjf. Dén
brak ie. Al z'nen ellende kwam los.
En zonder één woord voerde den Vic 'm weg,
uit deus kleine helleke van madame Delhomme
Tien passen wyer hoorde den Vic madame
lachen. Schel over de verlaten markt, waar
den motregen, blinkend als naaldekens in de
belerende lampellchten, dwars over 't kille,
stadsche plein sloeg.
Laat ln den nacht z(jn ze gebeien op Ulven
hout aangekomen, mee 'nen Belzen auto.
Dus had den Vic den Eeker meegenomen
naar z'n boschhuis, 'm van Zaterdag op Zon
dag gelogeerd.
En den anderen dag, Zondagmergen, als ik
mee Trui en Dré III aan den Zondagschen kof
fie mee koek zat, dan kwam 'n Ulvenhoutsch
autowageltje den erf opgeslist, deur den nat
ten, kleffen dag, deur den slik om den noten-
leer en kwamen daar by ons wie had er
gedacht op? binnen: den Vic-mee-heel-zijuen-
harem, ïyk ie 't noemt, 't oude Mevrouwke en
Hanneke en... den Eeker!
Neeë, ik geloof nou bekans ook, na alles wat
den Vic verteld hee: dieën Eeker loopt zoo rap
nie meer weg!
„Hy heeft nou 't verschil ln de gaten", zee
den Vic,
En da's waar! 't Manneke was, veur z'n
eigen ongemerkt, tot zekeren welstand geko
men en... hy moest efkens z'n ouwe weareld
veromzien, om 't verachil te deurgronden.
'n Les, die bekans eiken mensch, die vooruit
komt, ontbrikt.
Den Eeker leerde ze nou
En goed ook!
Maar zoude -gedocht hebben g'ad, dat diën
Vic, daar in Antwerpen, mee behulp van zoo'n
ouwe snertlamp zóó kost speulen mee zoo'n
kermiskadee en zo'nen Eeker, om in tyd van
één halfuur 't drama tot 'nen top te voeren en
te laten bersten ïyk 'n rype puist?
Wa 'k alty gezegd heb: 't ia 'nen witten
toovenèèr! Dèèr!
En op den oogenblik, nou zyr.en Willem,
zynen Ingenieur thuia is uit de West, allee
't boschhuis staat te daveren, daar diep in de
Najaarsatllte van 't suizelende bosch.
En Dré III!
Alleevolgende week, horre.
Vol!
Veul groeten van Trui, Dré in en als altij
gin horke mir.der van oewen t.&.v.
Dré.