Het rechtsbegrip De Brabantsche Brief van den Oosterling van Dré Onverkwikkelijke toneelen bij Alcmaria V,V,V. Het Fransehe koloniale vraagstuk Een Sjeikszoon werd vrijgesproken Dc motorraces in gevaar De vacature-Oud in de Tweede Kamer Italië toegetreden tot vlootverdrag van Londen PUBLICATIE REGENTEN ZIJN NIET MEER ONSCHENDBAAR. Malang, November '38. „prijaji s" vormen den adel op Java, die in vele streken nog groo- ten invloed heeft op het volk en over het algemeen sterk pro-Neder- landsch is, waarvoor die „prijaji's" goede reden hebben, want hun val len ook nu nog meestal de goed-be- taalde inlandsche bestuursfuncties toe. Vroeger, weinige tientallen ja ren geledon, hadden vele dier „prij- ajis recht op den „gouden pajong" (regen- of zonnescherm). Da „gou den pajong" is door gouverneur-ge neraal van Heutz afgeschaft, maar nu nog kan men vaak de automo biel van een „prijaji" herkennen aan een kleinen gouden pajong voor op de koelkast. Het bloed kruipt, waar het niet gaan kan. En ik heb vele oude Indisch-gasten ont moet, die do afschaffing van don „gouden pajong een fout achten. Javanen vol ontzag. Het inlandsche dorp (tenminste op Java) wordt bestuurd door een gekozen dorps raad en oen eveneens gekozen dorpshoofd, zoodat de dorpelingen in hun dagelijksch bestaan van het Nederlandsch opperbestuur niets bemerken. Aan het hoofd van het „re gentschap", een gebied met vele inlandsche dorpen, staat een door het Nederlandsch be stuur benoemde „regent", ook weder een inlander, als regel een „prijaji" (uit te spre ken als „pri-jajl"), een persoonlijkheid uit den ouden Javaanschen adel, welke adel van oorsprong niet „Javaansch", maar „Hindoe" is en dateert uit den tijd der Hin- doe-overheersching op Java. De „prijaji's" hebben dan ook een geheel ander type dan de werkelijke Javanen uit het volk. Met groot ontzag en ook wol genegenheid kijken de Javanen op naar die „prijaji's, uit wie door de Nederlandsche regeering do regen ten worden benoemd, de hoofden van re gentschappen. Van oudsher volgde bij overlijden van een regent zijn oudste zoon hem op. Dat wil zeggen: Het was gewoonte geworden steeds den zoon als opvolger te benoemen. In de laatste staatsregeling is dit (evenals in vroegere staatsregelingen voor Nederlandsch Indie) min of meer voorgeschreven en er is bepaald: „Bij hot openvallen der betrekking van regent op Java en Madoera wordt, be houdens de voorwaarden vr bekwaamheid, ijver, eerlijkheid en trouw, zooveel mogelijk tot opvolger gekozen een der zonen of nabe staanden van den laatsten regent." De onschendbare regenten. De „erfvervolglng" bestaat bij de regenton 'dus feitelijk nog in meerdere of mindere mate. Men houdt zich hiermede aan de oude Javaansche traditie en de regent wordt hierdoor eonigszins als een vorstje. Doch hij genoot, niet-officieel, nog een vorstelijk voor recht: in de practijk was hij ook vrijwel on schendbaar er bij wangedrag, zijnerzijds kwam de Nederlandsche regeering er niet spoedig toe tegen hem op te treden. Aan do zen toestand hebben we een beroemd boek te danken: de „Max Havelaar", dat ook mij, vele jaren geleden, het hoofd gloeiend heeft gemaakt van verontwaardiging. Ik kende toen de Oriënt nog niet en het was indertijd te Damascus, toen ik door een op zichzelf onbeduidende gebeurtenis, plotseling in dit verband een anderen kijk kreeg op Oriëntaalsche opvattingen en men taliteit. Angstige politie-agenten. Ik wandelde door een der hoofdstraten van Damascus in gezelschap van den hoer Georges Phafes, directeur-hoofdredacteur van de „Echo do Syrië", toen we een oploop zagen. Temidden van een aantal medelijden de menschen stond een Arabier met een he vig bloedende hoofdwonde. Het was een be diende van een café, dio door een der gas ton, den zoon van een sjeik, met een stoel op het hoofd was geslagen. De schuldige wandelde kalm, zondor eenige haast te ma ken, weg, overtuigd, dat men tegen hem, den zoon van een sjoik, toch niets zou dur ven beginnen. En werkelijk, do menigte liet hem geheel ongemoeid. De heer Phares en ik volgden echter den sjeikszoon, tot we tweo Arabische polït 10- agenten ontmoetten, van wie do heer 1 harcs eischte, dat ze den sjeikszoon zouden ar resteeren. Do tweo politiemannon spraken den schuldige o zoo beleefd en schuchter aan en deze stond hen zeer uit de hoogte te woord. Het werd me duidelijk, dat er van een arrestatie niets zou komen. Op uil oogenblik verscheen er een Fransehe inspec teur van politie, dien we het geval vertel den. Hij greep in en gelastte de arrestatie, die vergemakkelijkt werd, doordat ook twee Fransehe gendarmen te hulp kwamen. De sjeikszoon werd overgebracht nnnr het pilitiebureau en. als ware hii niet do zoon van een sjeik, opgesloten in een cel. Wij, met onze westorsehe hersenen, zouden denken, dat het volk tevre den was met dit optreden ten voor- deele van oen armen, zwaar gewon den kerel, maar het volk te Damas cus heeft geen „westersche", maar .oosterRche" hersenen en het liep to hoop voor het politiebureau en eiseh- ta de vrijlating van den sleikszoon De toestand werd zoo ernstig, dat getelefoneerd moest worden om Fransehe soldaten, die aan de n< li- terzijde het politiebureau binnen kwamen, om zoo noodig het bureau - te helpen verdedigen. Het liep echter tamelijk goed af: er vie len enkele slagen, maar er behoefde niet geschoten te worden. De sjeikszoon kwam voor het gerecht, maar er waren geen getuigen, die hem be lastten, zelfs de mishandelde bediende ge tuigde zoodanig, dat geen voroordeeling kon volgen en de sjeikszoon werd vrijgesproken. Ik ga begrijpen.... Toen begon ik iets te begrijpen van de „onschendbaarheid" der rogenten in Ne- derlandseh-Indië, die echter niet bij de wet is vastgelegd. Do laatste jaren hebben zich ook eenigo regenten schuldig gemaakt aan oneerlijkheid en knevelarij. Zij kregen van hoogerhand een wenk. vroegen eervol ont slag en gingen „met pensioen", Onder hen was een regent, die een honderdduizend gul den had vorduisterd. Maar... de tijden veranderen en ook on der de inlanders dringt langzaam (o zoo langzaam) een beter rechtsbegrip door en dezer dagen hoeft to Soerabaja een regent wegens verduistering van gelden terecht gestaan. Hot was de regent van Bodjone- goro (Oost-Java), die golden verduisterde, zich liet omkoopen door aannemers van openbare werken in zijn- regentschap, voor zichzelf allerlei werken liet uitvoeren op kosten van zijn regentschnp. Het bedrag, waarvoor hij zich op verschillende wijzen had bevoordeeld, bedroeg togen de honderd duizend gulden. De eerste regent-verdachte. Het proces heeft grooto aandacht getrok ken, niet alleen onder de Europeanen, maar eveneens in de inlandsche wereld. Bij zijn verdediging zeide do beklaagde o.a.: „Vanaf de Oost-Indische compagnie is dit, mijn geval, een unicum en zal de eerste, en naar ik vurig hoop, ook do laatste regent zijn, die deze behandeling heeft moeten onder gaan." De regent bekende alles, voor zoover ten minste zijn herinneringsvermogen reikte. Niels trachtte hij to verbioemon. Hevig was hij onder den indruk, dat hij terecht stond, maar was hij ook schuldbewust? Toonde hij ook berouw? Het is moeilijk daar regelrecht een ant woord op te geven. Ilij beriep zich als ver ontschuldiging op de „Oostersche mentali teit" en de verplichting om zeer groot te leven en herhaaldelijk schitterende feesten te geven. De officier van Justitie kwam door dat beroep op de „Oostersche mentaliteit" vol- strekt niet onder den Indruk en dat was ook niet anders te verwachten van een ju rist met Nederlandsche opvattingen en Ne derlandsche begrippen. Maar toch... deze Oostersche mentaliteit... Ik zou daarvan merkwaardige siaalties kunnen vertellen be treffende keizer Hailé Selassié van Abessin e van den tegenwoordige sjah van Perzlo (Iran), van Turksche ministers, om van de vroegere sultans en sjahs nog niet te spreken. De officier van Justitie eischte twee-en- een-half jaar gevangenisstraf, het vonnis luidde twee jaar. Daarmede is de strijd tegen de Oostersche mentaliteit begonnen in Nederlandsch-In- dië. Wanneer zal hij volstreden zijn? En de regent van Bodjonegoro, die werke lijk gedurondo zijn bestuursperiode ook nog wel iets goeds tot stand bracht, is het eerste slachtoffer in dien strijd. En dat slachtoffer toonde een diepe ken nis van de Oostersche mentaliteit, toen hij voor de rechtbank verzuchtte: „Thans word ik verguisd. God alleen weet, dat mijn oud collega's met hun monden zeggen, wat niet in hun harten is." J. K. BREDERODE. DE VOORZITTER MR. J. P- BOSMAN, TEVENS HOOFDBESTUURSLID, WEGGEWERKT. De oppositie in de Alkmaarsche ver- eeniging voor vreemdelingenverkeer (Alcmaria V.V.V.), heeft den voor zitter, den heer Mr. J. P. Bosman, ge- l noodzaakt af te treden. Mr. Bosman is een zeer bekende figuur in de or ganisatie, lid van het hoofdbestuur en van de federatie Noordholland. Hij zal nu ook van laatstgenoemde iuncties alstand moeten doen. De oppositie onder leiding van de heeren I.ondon en Bettink, hadden stemming tegen Mr. Bosman gemaakt, omdat hij in zijn kwa liteit van hoofdbestuurslid de Alkmaarsche belangen geofferd zou hebben aan het al gemeen belang. Verschillende Alkmaarders nemen echter aan, dat er een persoonlijke veete bestaat tusscheh de heeren Bos man eenerzijds en Bettink en Lon- don anderzijds. De afloop van de bestuursverkiezing was, dat mr. Bosman met groote meerderheid van stemmen werd wpggestemd. Waarschijn lijk is dit resultaat ook te wijten aan de wijze waarop gestemd werd, n.ni.1. do drie can- didaten voor de opengevallen drie bestuurs- plaatsen op één stembriefje. Hoe het ook zij, te laat bedacht men, dat hot beter ware geweest, ditmaal voor ieder der functies afzonderlijk te hebben doen stemmen. Immers, het was niet zeer waar schijnlijk, dat iemand zich als tegencandl- daat van den voorzitter zou hebben laten ge bruiken. Geen actie verwacht. Van bestuurszijde deelt men ons echter mede, dat men allerminst op een actie te gen den voorzitter had gerekend. Van de zijde der oppositie echter verklaarde men ons open en bloot, welbewust van de bij V.V.V. gebruikelijke wijze van kiezen ge bruik te hebben gemaakt om den voorzitter ten val to brengen. Deze laatste opzet dunkt ons te laken. Tegenover iemand, dié zooveel jaren het voorzitterschap heeft waargenomen, had men eerst zijn grieven dienen to openba ren. Dat zou eerlijker en royaler zijn ge weest. Na het wegstemmen van den voorzitter bedankten alle overige bestuursleden, be halve de heer I.ondon. De bestuursoppo- sant Bettink ging met de overige bestuurs leden mede en bedankte eveneens. Na veel rumoer en over en weer gepraat ging de vergadering uiteen. V.V.V. hoeft dus thans één bestuurslid, do heer Londonl Ook de administrateur, de heer Verver, is voornemens heen te gaan, indien do bestuursaangelegenheid niet be vredigend wordt opgelost. Omtrent het verdere verloop is nog niets bekend. Men mag aannemen, dat wel spoe dig op initiatief van 10 leden een nieuwe vergadering wordt uitgeschreven. De afgo- treden bestuursleden houden zich geheel afzijdig. Do mogelijkheid schijnt te bestaan, dat zo misschien zullen terugkeeren, doch de vergadering zal dan vermoedelijk zekere eischen hebben in te willigen. Waar voorts de data der motorraces vóór 18 December moeten zijn vastgesteld, staan ook deze op het spel. De heer K. Bijlsma te Franeker benoemd Het centraal stembureau heeft in de vaca ture, ontstaan door de ontslagaanvrage van mr. P. J. Oud benoemd tot lid van de Tweede Kamer de heer K. Bijlsma, te Fra neker. Iedere alstand van geble.rr», waar da Fransehe driekleur waait, dient geweigerd. In een vergadering van den „Bond voor de grootheid van Frankrijk en eerbied voor de menschelijke persoon" heeft generaal Wevgand uiteengezet, dat de Duitsche ko loniale eischen voortkomen uit strategische overwegingen. Wanneer Duitschland thans ongeveer 80 milliocn zielen telt, zoo zeide hij, dan heeft Frankrijk meer dan 105, doch een groot deel is door de zee van het moe derland gescheiden. Duitschland verlangt thans bases om in geval van een conflict de overzeesche verbindingen te beheerschen en deze scheiding te handhaven. Ten aanzipn van bet koloniale vraagstuk hebben Da- ladier en Bonnet er prijs op gesteld de be woordingen van hun verklaring, waarin zij een formeel dementi geven van de veron derstelling, dat Frankrijk een cessie van zijn bezittingen aan Duitschland zou kun nen onder oogen zien, te herhalen. In de gisterochtend gehouden bijeenkomst van de radicaalsocialistische parlements- fractie is met algemeene stemmen een mo tie aangenomen, waarin de vaste wil te ken nen wordt gegeven, het Fransehe Rijk, be staande uit koloniën, protectoraten en man daatgebieden, geheel in stand te houden, en iederen afstand van gebieden, waar de drie kleur waait, te weigeren. De Italiaansche ambassade te Londen heeft gisteravond aan liet Britsche Forelgn Office medegedeeld, dat do Italiaansche regeering toetreedt tot het Vlootverdrag van Londen van 11)30 tot qualitatiovo beperking der be wapeningen ter zee. De toetreding van Italië tot het vlootver drag vormde een der punten van de En- gelsch—Italiaansche overeenkomst van April 1938, welks in werking treding thans tot bovenbedoelde stap der Italiaansche regee ring heeft geleid. STEUNVERGOEDING ERWTEN EN VELDBOONEN. De Nederlandsche Akkerbouwcentrale maakt bekend, dat de steunvergoeding voor voederenvten van den oogst 1938, welke voldoen aan de daartoe gestelde eischen en door den teler, die deze erwten zelf heeft geteeld zijn gedenatureerd in liet tijdvak 14 tot en met 19 November 1938, zal be dragen f 1.per 100 kg. De steunvergoeding voor in hetzelfde tijd vak door telers of handelaren gedenatu reerde veldboonen van den oogst 1938, welke voldoen aan de kwaliteitseischen zal f2.50 per 100 kg. bedragen. 's Gravenhage. 18 Nov. 1938. (Adv.) Ulvenhout, 17 November 1938. Amlco, 'Nen witten toove- nèèr is 't dieën Vic, i(jk ik al zoo dikkels heb gezeed. „Ik breng dien snot aap bij je thuiss", had ie, in ai z'n geluk lest uitgebleird, als tk op dieën Zondagmergen bij 'm in z'n atelier zat, ongeloovig la chend, maar... hij déé 't werendig ook! Hij brócht den Eekcr verom! Twee keer, zonder dat ik er Iets van afwist, was den Vic er op uitgetrokken. Eénen keer naar Bergen-op-Zoom, éénen keer naar Ant werpen. Op den kermis van Bergen-op-Zoom was 't 'm nle gelukt den brak mee te kragen van Madame Delhomme, want den Eeker scheer, 'nen besten verkooper te zijn van „schoten, drie om 'n dubbeltje". Den Eeker eigens had nie veul woorden veur den Vic, Hij beschouwde deus witte pro fetenfiguur, hy had den Vic in Ulvenhout nooit ontmoet, die veur 'nen gulden schoten kocht, tien keeren rap misschoot en toen 't ge- wirke neersmeet en vroeg om 'n kanon, nle seerjeus. Den Eeker en Madame Delhomme hadden veul leut g'ad om dieën galmenden witkop, die heel d'affalre van den kermis, ja van de weareld af wou schieten en wtjers had den ze den Vic nie meer bekeken, want daar moest gewerkt daar moesten zaken gedaan worden. Maar ruim 'n week later stond dieën eigen sten, neetgebakerden witkop weer veur huilie's neus, in Antwerpen op de Zaterdagavond- markt. In 'nen mistigen motregen, die fllerde en wolkte over de kramen, waarin de lampen hongen te beieren op den natten wind. Daar was weinig volk. 't weer was te slecht om te markten. Madame en den Eeker hadden hulliën „stand" zoomaar gespreid op de ka- selün en den Eeker stond, ln 't eigenste flod derboezeroentje waarmee le in Bergen-op- Zoom in de pypenschietery had gestaan, te ver leppen en te verschrompelen aan dieën onbe- schutten stand van verroeste, drijfnatte sala manderkacheltjes. fietswielen, ult-den-ttjdsche bronolielampen, kinderwagels, glazen stolpen mee verschoten heiligen er onder, leege fles- schen en allerhanden zoogenaamden antiek. Hah!" had Madame gegibberd: „daar hebt ge onzen Gieljom Teil uit den Ollandais. Komt ge zien, menierke, naar n degelijke stoof? Of zoekt gaai nog naar n dieke Bertha?" Ik wil die ouwe staande lamp wel van Je koöpen." lachte den Vic: „voor m'n atelier: wat kost me die schijnwerpèrr, madame? Den Eeker bibberde: „ve-ve-veert...... Honderd frank, ginnen centime minder viel madame den Eeker in de rede, hum met een bekijkende mee 'nen rappen blik, die ver gif leek. „Vijftig", booi den Vic: da's nog tien meer dan de prrijss! Dat exteraatje betaal ik je dan voor 't slechte weerr". Hij versprak zich! En meteen wees den Vic mee zijnen vinger hardvochtig naar den Eeker, die er klein, krom van ermoei, verschrikt te bibberen stond. „Kom-d-hier en ik draai ouwen sproeteskop van den romp," zoo was madame toen uit gevaren teugen den Eeker, die alvast maar ennigte passen opzij was gesprongen, midden in 'n ouwe lampekap, die aan schervels gong. Toen had madame, ln al heur woede 'n kacheltang gepakt uit de affaire en was daar mee op jacht gegaan achter den Eeker, die zijnen naam alle eer aandee en rap als 'nen Eeker is, veurloopig verdween tusschen de kraamke8. Wit van kwaaiigheid, hijgend achter heuren adem, was madame veromgekomen. „Ahwel, mot gaai die lamp. nog hebben, menier, zestig frank." „Veertig!" treiterde den Vic. „Vaaiftig dan, nom-de-patatte, pak aan. 'k Heb van den heelen avond nog ginnen sous ontvangen. Allee 't is 'n biezjoeke van 'n lamp, zie, wa-d-'n skoeen blommenmontuur; gaai als artiest, ge moet dat toch kunnen taxeeren Maar den Vic zég gin lamp, hoorde maar half 't geklap van die Belze kermiskadee, hij speurde in den natten duister, tusschen al dat valsche licht van de zwierende lichten, naar den gevluchten Eeker, die wijerop, „dun" als 'n verzopen kat z'n boezeroentje plakte aan z'n magare armkes, achuinsachter 'nen breejen gendarm te speuren stond naar z'n patrones, of de bui nog nie gezakt was. Den gendarm, buik vooruit, draaiende aan z'n snorren, „schreed" ennigte passen over de markt, den Eeker, 'n bietje gebogen, liep mee, in de richting van z'n patrones. Daar den Vic, mee 'n bietje leutige spanning daar naar te kijken stond, lémp en madame efkes vergeten was, keek ook zij de markt 'na over. Ze ontdekte den Eeker en mee haren dikken arm wenkte ze 'm. 'n Bietje angstig, 'n bietje wantrouwend, behoedzaam ïyk 'n kat, kwam den Eeker nader. ..Rap aateblleft!" commandeerde madame: ..pak die lamp in 'n paar gazetten. Gieljom heeft ze gekocht voor vaaiftig frangskes! Ouw schuld merveljeuzen stoemkop!" „Veertig francs!" daverde den Vic over de stille, miezige markt: „hjj",.. en weer gong zijnen vinger naar dieën ermen Eeker: „hij heeft zich verraproken...!" Smeekend zag den Eeker naar den Vlo, maar die was zoo hard als glas. „Voorr 't laatst? Veerr-tig francs, of niet!" Kik zijn curieus van zo'nen harden kèèsk^p", beet 't wijf. „En gaai, sloeber" dat teugen den Eeker: „Jouw stamp kik bouiten. Da vreet me arm, da trapt hier den kostelijksten por- celaain aan gruzels, da verknoeit m'n praai- zen..., alllee menierke Teil, doet er 'nen vaaif- frank bij asteblieft!" „Geen halve cent. Ik laat me nelt oplichten!" zee den Vic vreed. Weer wierd 't wijf spierwit. Heuren boe zem hijgde tot 'r keel. Ze kost gin woorden vin den. Keek van den Vlo naar den Eeker..., wie zou ze verscheuren? Den Eeker was 't dichtste bi). En veur ie er op verdacht was, had ze 'm bij z'n strot. „De lamp, de lamp!" kwekte- n-le. Meteen viel ze teugen de kaseiën. Madame liet 'm nie los. Krabde mee heur nagels de vel len van den Eeker z'nen dunnen nek, stompte 'm in z'n gezicht, schupte 'm teugen de beenen. Zeggen kost ze niks. Hijgend vócht ze mee den Eeker, die weinig in te brengen had. Daar was den gendarm. „Allee, allee madammeke", zoo kwam le tus- achenbeien: „is dat ouwen zeun?" Madame liet los. Wit, peerae lippen, hijgend, rap heur haren in orde makend, zag ze naar den diender. „Neeë", zee ze heesch, likkend aan haar lip pen: „neeë, da's mijnen knecht, menier den gen darm". „Dan meugt ge 'm nie mishandelen, gaal", zee den gendarm gewichtig, draaiend aan z'n snorren. „Ge kunt mee andersmans jonk maar nie doen of z'oew eigen zaain, madame! Meer attense veur oew personeel, zulle!" En breed- stappend, de dikke, rooie handen op den rug, kuierde den gendarm weg, langzaam den nat ten mist ln, mee de zwiepende lichtschijnsels. Den Eeker gereed om 'm te smeeren, keek schuw naar madame, onderwijl mee 'nen vuilen zakdok de krabbels bettend. Z'n eene oog was gezwollen van den stomp. De natte piekharen plekten op z'n witte voorhoofd, onder 't petje, dat op den muizensnoet zat vastgeregend. Hij stond daar, volgens den Vic, lijk 'n hoop- ke ellende en ermoei. Madame stond nog alty te bekomen van heu ren driftaanval en den schrik mee den gendarm. Toen nam den Vic 'n biljetje van honderd frank uit 3'nen portefulU, gaf 't .an madame, zeggende: „alsjeblieft, voor de lamp madame." Waarop madame bekans begost te simmen. „Maar menierke, ze is kapot!" „Weet ik!" „En toch „Jawel!" „Ze was 't ook wéérd, menierke," pruilde ze: ,,'t was 'n skoene lamp, krek lak ik gezegd em: 'n byoeke ln d'r aoort. Maar dieën stoem kop, dieën vetten sloeber Den Eeker gong alvast maar 'n bietje opzij, onderwijle z'n verscheurende boezeroentje, zoo kwaad als meugeiyk was, dicht-knoopend. ,,'t Is hier toch maar beter, dan op Ulven hout!" zee den Vic toen teugen den Eeker. Uivenhoutden Eeker «pitste z'n ooren. Schrok efkes van 't woord. „We-we-wablieft?" vroeg ie. „Dat 't hier toch maar heel wat lolliger is, dan by Dré III! Op Ul-ven-hout!" galmde den Vic over de trieste markt. Star stond den Eeke naar den Vlo te zien. 'Nen bloeddruppel lekte op z'n verscheurde boezeroentje. Hij rilde van den natten ermoei, die plakte aan z'n knoken. Toen zee-t-le toonloos: „Ulvenhoutja. daar wa 't goed meneer." Toen sprongen twee dikke tranen ln z'n fletse oogen. „Wass?? bulderde den Vic! „Daar is 't altijd goed, stommeling! En ik ga-d-er, als den Besmeerden bliksem dadelijk weer naar toe. Bonjour. Scherp nam Vic den Eeker op. En hij zag. hce 't manneke z'nen mond beefde. Hoe ie den kop veurover boog en tranen in de versche, bloedige krabbels beten. „Bonjour!" zee den Vic weer. „Kunde gaai ouwen muil nie opendoen en menier den Ollander deftig salueeren", snauwde madame. „Had daar gebleven, kwiebus, pertang, ik had zooveul nie afgezien!" „Mo mo mot... ik... weg, madame?" vroeg de Eeker angstig. „Moeten, moeten? Maar ge kunt geren gaan, gaai!" Toen wierd den Vic weer den Vic! Hij gooide z'n masker van harden pingelen den kèèskop af, stapte dwars deur den „an tiek" op den gebogen, vererr-.noei-'m Eeker af, vatte 'm bij de knokige schouwers en bul derde deur Antwerpen: „Eeker, ik ga naar Ulvenhout! Ga mee!" Verrast keek den Eeker op. Knipte mee z'n natte oogen, gelóófde den Vic nie. „Me... me... mee? „Naar Dré en Trui en Dré III ja! Ken je die?!" Toen was den Eeker gaan lachen. Maar snikken snokten leur z'n bevende ljjf. Dén brak ie. Al z'nen ellende kwam los. En zonder één woord voerde den Vic 'm weg, uit deus kleine helleke van madame Delhomme Tien passen wyer hoorde den Vic madame lachen. Schel over de verlaten markt, waar den motregen, blinkend als naaldekens in de belerende lampellchten, dwars over 't kille, stadsche plein sloeg. Laat ln den nacht z(jn ze gebeien op Ulven hout aangekomen, mee 'nen Belzen auto. Dus had den Vic den Eeker meegenomen naar z'n boschhuis, 'm van Zaterdag op Zon dag gelogeerd. En den anderen dag, Zondagmergen, als ik mee Trui en Dré III aan den Zondagschen kof fie mee koek zat, dan kwam 'n Ulvenhoutsch autowageltje den erf opgeslist, deur den nat ten, kleffen dag, deur den slik om den noten- leer en kwamen daar by ons wie had er gedacht op? binnen: den Vic-mee-heel-zijuen- harem, ïyk ie 't noemt, 't oude Mevrouwke en Hanneke en... den Eeker! Neeë, ik geloof nou bekans ook, na alles wat den Vic verteld hee: dieën Eeker loopt zoo rap nie meer weg! „Hy heeft nou 't verschil ln de gaten", zee den Vic, En da's waar! 't Manneke was, veur z'n eigen ongemerkt, tot zekeren welstand geko men en... hy moest efkens z'n ouwe weareld veromzien, om 't verachil te deurgronden. 'n Les, die bekans eiken mensch, die vooruit komt, ontbrikt. Den Eeker leerde ze nou En goed ook! Maar zoude -gedocht hebben g'ad, dat diën Vic, daar in Antwerpen, mee behulp van zoo'n ouwe snertlamp zóó kost speulen mee zoo'n kermiskadee en zo'nen Eeker, om in tyd van één halfuur 't drama tot 'nen top te voeren en te laten bersten ïyk 'n rype puist? Wa 'k alty gezegd heb: 't ia 'nen witten toovenèèr! Dèèr! En op den oogenblik, nou zyr.en Willem, zynen Ingenieur thuia is uit de West, allee 't boschhuis staat te daveren, daar diep in de Najaarsatllte van 't suizelende bosch. En Dré III! Alleevolgende week, horre. Vol! Veul groeten van Trui, Dré in en als altij gin horke mir.der van oewen t.&.v. Dré.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 11