Een Slavische
boeren-picnic
De man, die niet meer
aan St Nicolaas geloofde
Hollandsch meisje als bezienswaardigheid
Panamakanaal krijgt nieuwe
sluizen
Joodsche kinderen in nieuw
vaderland
(door onxe reiscorrespondente Af. T. Boekei)
„Mijn ziel is als de
zee", heeft Willem Kloos
gezegd en dat is een
mooie vergelijking. Zoo
zijn Mie zielen: net
zeeën bij stormweer,
met evenveel ups en
downs. Sommige mo
menten sta je hoog op
een golftop en voelt je
een heele Piet en andere
oogenblikken zit je diep
in een put en vindt je
jezelf maar een sukke
laar.
Toen in Zagreb het
Landbouwbureau me of
ficieel uitnoodigde voor
een nationaal feest in
Dakovo en men een
brief vooruitstuurde op
dat een deftige meneer
me zou kunnen ontvan
gen, toen voelde ik me
erg gewichtig. Maar na
een heelen nacht in
den trein met harde banken en raamposten
te hebben geworsteld, was er van m'n trotsch
gevoel weinig meer over. Integendeel, toen
ik in Dakovo uit den wagon klom, voelde
ik me alleen nog maar een smerig klein
meisje. En zeker hadden de vermoeienissen
m'n uiterlijk schoon ook niet opgefleurd,
want den eenigen heer waar ik op afsteven
de, hoorde ik juist zeggen, dat hij een Hol-
landsche dame verwachtte, maar dat hij
geen dame zag, waarop ik bescheiden ver
telde, dat i k een soortement juffrouw was,
De heer was erg verwonderd, dat ik Ser
visch verstond en z'n compliment daarover
vergoedde weer een beetje den akeligen
knak die m'n vrouwelijke ijdelheid juist had
geleden.
Het feest begint.
Gelukkig kon ik eerst nog een paar uur
slapen, zoodat ik geheel opgeknapt in de of-
ficieele gelederen zat toen 't feest werd ge
opend en met het programma werd begon
nen. Op een tooneel van planken over bier
vaten dansten groepen boeren dat het klap
perde: meisjes met prachtig geborduurde
jurken en mannen met opengewerkte fron
ten in hun hemd en gehaakte kanten om
hun witte broekspijpen, 't Was een fleurige
show, maar voor mij alleen een voorproefje
voor een nog grooter feest, dat ik in Zagreb
zou bijwonen. Ik was hier gekomen, vooral
in de hoop, een boerenfamilie te vinden
waar ik een poosje kon logeeren. Dat was
gemakkelijk. Er ontstond een heele woorden
wisseling over wie die eer te beurt zou val
len, tot de burgemeester de familie Tomic
aanwees. Na afloop van 't feest klom ik daar
om op hun boerenwagen naast het dochtertje
Seka en botste met hun Dakovo uit naar
het dorp Piskorevci, dat geheel in beroe
ring kwam bij onze komst ik mag wel
zeggen: bij mijn komst. De ouwe wijfjes
kwamen buiten adem de kerk uitdraven om
mij meteen te zien. De Tomic-en straalden
van voldoening; hun huis was als een bijen
korf, waar naarstig menschen in- en uit
zwermden.
De rijkdom van boor Tomlc.
Boer Tomic had 20 ha. land, maar z'n rijk
dom bleek alleen uit een aantal gouden du-
caten om Seka's halsje en uit mijn prachtig
hed. Verder leefde men als ieder ander. De
huizen waren hier ook allen gelijk, n.1. op
een rij achter elkaar een woonkamer, een
keuken en een aantal slaapkamers. Men
woonde hier soms nog in zgn. „zadruga's"
of wel familiegroepen. Dan woonden alle
zoons en kleinzoons, ook de getrouwde, in
het ouderhuis. Men verdeelde het werk, be
taalde gezamenlijk de onkosten, nam uit het
bedrijf zooveel koren, hennep, enz., als men
noodig had en verkocht de rest. De meeste
zadruga's zijn uiteengegaan, zeer ten na-
deele van de boeren zelf, die nu zelf paar
den, gereedschappen enz. moeten hebben en
zooveel onvoordeeliger werken.
Ik voelde me gauw thuis in 't dorp. 's Mor
gens om 6 uur stond ik al voor 't huis om
de herders te zien uittrekken met koeien,
varkens of ganzen, die ze naar de dorps
weiden dreven. Deze weiden behooren aan
de gemeente, doch ieder mag er z'n vee la
ten grazen. De dorpsstraat was zeer landelijk,
met diepe wagensporen, waarin de ganzen
en varkens naar hartelust ploeterden en
wroetten. Maar een ideale wandelweg is het
niet, vooral 's avonds niet, omdat Piskorevci
ook nog niet het genot van straatverlich
ting kent. Ik maakte daarom m'n bezoeken
maar overdag en dat waren er vele.
Een dominee-molenaar.
Er woonden hier ook nog Duitsche fa
milies, die gewoonlijk wat neerkijken op de
Slaven en zich er ook niet mee vermengen.
Verder was er nog een groep Russen die
zich ook nog onderscheiden in kleederdracht
en ook weer alleen onderling trouwen. Ze
hebben in dit Katholiek dorp een eigen
Grieksch Orthodox kerkje. Een Lutersche do
minee trof ik op een keer toen ik met de
boerin naar de malerij in Wrpoljc was ge
reden, want Zijn Eerwaarde werkte door de
week in deze malerij. Terwijl de boerin zak
ken koren van den wagen sleepte, vertelde
hij mij van z'n gemeente, waartoe maar 4
families behooren.
Bijna iederen dag 'maakten we een uit
stapje op den boerenwagen, waarbij het
hoofddoel wel was, om mij in de omliggen
de dorpen te vertoonen, want alles om en aan
mij werd als interessant beschouwd. Wan
neer er bezoek kwam, pakte Seka m'n heelen
koffer uit om alle voor hun merkwaardige
dingen te laten zien. Vooral m'n kiektoestel
genoot veel belangstelling. Geregeld ver
schenen keurig aangedane menschao, in de
koop dat ik ze zou kieken. Zelfs kwam er
eens een deputatie mannen, die zooveel als
Slavische meisjes ir. haar prachtig
geborduurde jurken op een nationaal
feest te Dakovo.
de Burgerwacht van Budrovci vormden en
die ook graag uitgeportretteerd wilden wor
den. Ik meende voor zoo'n gewichtig lichaam
een uitzondering te moeten maken en liet
banken aanrukken. En daar zat Budrovci's
eerste en laatste hoop, met uitgestreken ge
zichten en zoo stijf als boonestaken. Het is
me niet gelukt eenige artistieke zwierigheid
in de groep te brengen: ze zaten onbewege
lijk, met starre oogen in de lens te kijken, tot
ik ten einde raad maar knipte.
Naast de wijnbergen.
Mijn mooiste uitstapje was naar de wijn
bergen. Dien dag legden we 58 km. op den
boerenwagen af, maar het geziene en beleef
de vergoedde alle vermoeidheid. Op een pril-
len morgen, terwijl de dauw nog over de
velden lag, vertrokken we. Seka, de knecht,
een leeraar die met vacantie in 't dorp was
en een beetje Duitsch sprak en ik. We waren
nog vóór de herders aan en bolderden onge
stoord langs de wegen. Eerst passeerden we
het dorpsbosch, dat ook weer aan de ge
meente hoort en waaruit de menschen een
zekere hoeveelheid brandhout mogen kappen.
Voorbij dit bosch, tegen een heuvel, ploegde
een boer in de morgenzon. Hij bleek een be
kende te zijn en liet z'n ploeg in den steek
om een praatje te maken. Toen we verder
reden, zwaaide hij nog lang z'n hoed boven
z'n hoofd als groet en vormde met de paar-
den en den ploeg een waar schilderijtje te
gen de zuivere morgenlucht.
Weldra steeg de zon hooger en werd het
heet Seka ontvouwde een machtige paraplu
en zat daaronder met den knecht, als een
kleine idylle. Eindelijk bereikten we de wijn
gaarden. Wat een prachtig gezicht, al die
heuvels, begroeid met volgeladen wijnstok
ken! We wandelden er tusschen door en ver
gaten vooral niet, te proeven van de vele
soorten druiven. Toen we bij den wagen te
rugkwamen, leerde een blik op het horloge
ons, dat we honger hadden, waarom we den
etensmand uitpakten. We vonden brood,
tomaten, paprika, en een kouwe kip. Geen
van ons wist recht hoe je zoo'n kouwe kip
moest vierendeelen, tot de knecht aanbood,
dat zaakje op te knappen. Hij nam z'n zak
mes (de hemel weet wat daarmee 't laatst
was gesneden), drukte het kippekarkasje in
nig tegen z'n borst, rukte er stukken uit en
deelde die rond met handen, waarmee hij
even te voren de paarden had verzorgd. Maar
een mensch past zich gauw aan ook ik
at met smaak.
Seka is verbaasd.
We besloten nu, nog verder te rijden naar
Breznica, waar je zwavelbaden kon nemen
't Leek me heerlijk om me weer eens goed
te wasschen, want thuis gebeurde dat on
der de belangstellende blikken der vrouwe
lijke huisgenooten en eenige buurdames,
nooit zoo grondig. Maar ook Seka, die nog
nooit buiten de wereld van Piskorevci was
geweest, wilde graag naar Breznica. Toch
hield ze stijf m'n hand vast en keek daar
verbaasd om zich heen. Ze vond alles raar:
de drinkhal, de modderbaden en vooral de
badkamertjes. We hebben haarzelf ook in
zoo'n hokje gekregen, maar Seka heeft alleen
haar voeten in het zwavelwater gewasschen.
Een andere sensatie was 't voor haar, om
in een café te zitten. Ze gichelde om alles
wat wij voorstelden te drinken, tot ze ten
slotte limonade kreeg, wat tot allerlei too-
neelen aanleiding gaf, doordat de koolzuur
in haar neus schoot. Ze voelde zich niets
op haar gemak en wilde naar huis. Maar
het duurde nog een poosje, voor ons buiten
kind daar weer was, want we gingen nog op
bezoek naar 'n pastoor, een jongen man in
schillerhemd, die er meer uitzag als een mo
dern sportkampioen dan als een pastoor. Hij
wilde ons rakia (pruimenbrandewijn) geven,
want zei hij, damesborreltjes had hij niet
en hij kon ons toch ook geen wijwater geven.
Seka zat met gevouwen handen Meneer
Pastoor aan te staren, verstomd, dat een hei
lig man zoo iets profaans kon zeggen; hij
maakte b.v. ook grapjes over haar bad.
De wijn doet zijn werk.
Haar mondje kwam pas weer los, toen we
verder reden. Toen moest ze alles vertellen
aan den knecht, die zelf zwavelwater had
geproefd. Ze sloegen zich op de knieën van
plezier en Seka snaterde en zong zonder op
houden. Maar ik geloof, dat de wijn van den
pastoor ook wel een beetje invloed had,
want had ze 's morgens met een zedig ge
zichtje bij alle crucifixen een kruisje gesla
gen, nu wuifde ze met haar handen over
moedig daarnaar. Tenslotte viel ze tegen den
schouder van den knecht in slaap. Heerlijk,
onbedorven natuurkind.
We waren pas om 9 uur thuis en moesten
toen natuurliik alle avonturen van den dag
vertellen. Urenlang hebben we nog in de
familiekring om Seka's verhalen nagescha-
terd. „Maar Mamma", zei ze: „die Meneer
Pastoor dat was een schavuit."
Het was de avond van den vierden De
cember.
Zoowel St. Nicolaas als zijn knechtje had
den het de laatste dagen over- en overdruk
gehad en nu was Pieterbaas uit humeur.
Wanneer hij erg vermoeid was, gebeurde
dat wel eens vaker. De directe aanleiding
tot zulk een vlaag van boosheid was in
den regel, dat zijn goede meester door den
een of ander onheusch bejegend was. Zoo
even was dat weer gebeurd. Een norsche
onverschillige huisknecht bad hun de deur
nardoes voor de neus dichtgeslagen. „We
doen niet aan Sinterklaas", bad de man
gezegd, „wij vieren het kerstkindje". Wel
had Pieterbaas met een nijdig gezicht noe
een paar banden vol oonornoton de schoor
steen ingekogeld en bad hii ten minste de
voldoening gehad te kunnen hooren, hoe
de kinderen beneden plotseling waren
overeind gevlogen en hoe ze zich iuirhend
hadden gestort op zijn zoete projectielen.
dat alles veranderde niets aan het feit, dat
ziin stemming was bedorven.
Wanneer Piet kregelig was. had hii de go
woonfe zijn meester dingen te zegen, die
erg brutaal waren en die dus eigenlijk hoe-
lemaal niet te pas kwamen. De Sint, die
begreep, hoeveel er gevergd werd van de
krachten ven zijn kleine heloor en die host
wist, dat Piets boosheid niet hem gold.
maan de menschen, die zijn goedheid zoo
weinig waardeerden, bleef in zulke geval
len altijd heel vriendelijk.
„Waarom houdt TT er niet mee on. goede
beer," begon Pieterbaas. „De menschen ziin
niet waard dat U zich zoo voor hen uit
slooft."
„Kom. kom. b°ste longen," antwoordde de
Sint. „Te moet het niet zoo zwaar nemen en
ie niet door een enkele kleine tegenslag
uit fe humeur laten brengen. Wat een
droefheid zou er ziin in duizenden kleine
harties zoo ik ens deed wat ie zei en wer
kelijk wegbleef! De kinderwereld kan niet
buiten me."
Piot moest toegeven, dat hii wel wat bard
van stapel was geloopen, maar hij bleef
n rut te lep op de volwassenen, rb'e tóch n'M
meer aan St. Nicolaas geloofden, die bij
voorkeur het spel bedierven en die men dus
het beste links kon laten liggen.
De Sint liet hem rustig uitpraten en zei
'oen: „Jongen, je vergist ie alweer. Ook de
volwassenen kunnen niet buiten me, al be
seffen ze dat soms zelf niet. Wee echter
dengene, die mij volkomen vreemd is gewor
den. die heel niet moer in mij gelooft! Hii
is ongelukkiger, dan jij denkt. AA ant hij
kan niet meer geven."
Nu gebeurde er meestal, wanneer Piet
erg uit zijn muts was geweest, iets eigen
aardigs. Ze kwam dan namelijk vaak in
huizen waar ze heelemaal niet naar toe
hadden willen gaan. omdat ze er niets te
maken hadden. Pieterbaas dacht wel eens.
dar dat kwam. omdat zoowel de Sint als hij
zelf wat in de war waren geraakt. Maar
toch, volkomen toeval kon het niet zijn
want wat ze dan beleefden stond altiid. zon
der uitzondering, in verband met bet ge-
ek, dat ze pas samen hadden gevoerd.
7oo ging bet ook dit keer.
Ze waren op een groot nlat dak en St. Ni
colaas hond zwijgend ziin schimmel vast
aan een stevige windwijzer. Piet zette het
dier het hooi en het roggebrood voor. dat
hii in den loon van den avond had bijeenee
'ameld en volgde toen ziin meester die
al naar binnen was gegaan door een ven
ster. dat toevallig openstond.
„Wie wtxont bier, meester?" vroeg hij.
„Temand. die niet meer in mij gelooft
Piet. Een eenzame, die heel niet meer kan
geven."
„Een akelig huis", dacht Pieterbaas on
der bet verdergaan. Er hing een beklemmen
de. naargeestige stemming. Hol klonken hun
voetstappen door de stilte van de verln-
ten gangen, alles scheen uitgestorven. Waf
moesten ze in 's hemelsnaam bier doen?
Kinderen waren er niet, daaraan viel geen
ooenhlik te twiife'en.
Echter, St. Nicolaas scheen precies te
weten, wat hii wilde. Hii daalde drie tran-
nen af, deed toen een deur open en ze be-
'raden een vertrek, waar, eenzaam 'n man
bezig was.
Hii was verdiept in een dik foliant, dat
hij biina bad uitgelezen. Ten minste, hii was
op dp allerlaatste bladziide. Rondom hem
was het een bonte chaos van boeken en
napieren en ook van muziek, waarvan ver
der nog heele stapels lagen op een prachtige
vleugel naast twee violen, die elk voor zich
voor iederen toonkunstenaar een schat zou
den hebben bete»kend. Het wnreh een Stra
divarius en een Amati. Aan de wanden hin
den scheppingen van de grootste meesters,
die de wereld ooit kende: Rembrandt, da
Vinei. Rafael.
Hoog vlamde in den haard het vuur en
toch niettegenstaande de warmte, die
bet uitstraalde, niettegenstaande de aanklee
ding van het vrerek, die getuigde van bui-
enge wonen smaak, was het ons Pieterbaas-
ie of hij stond in een ijskelder. Een alles-
hevriezende koude ging uit van den man
daar aan de tafel en het door de Afrikaan-
sche zon zwart geroosterde knechtje van
St. Nicolaas voelde een kille huivering door
zijn le-den gaan.
Onder het slaken van een diepe zucht
zonk de eenzame man, blijkbaar teleurge
steld, in zijn leunstoel terug. Hij had zijn
boek uit en met een smak klapte hij het
dicht.
Pieterbaas schrok er van.
Daardoor opende hij onwillekeurig zijn
hand, die hij straks, niet wetende wat hij
binnen zou vinden, al met pepernoten had
gevuld en tikkende vielen deze op den
grond.
De man keek op. Een trek van verwonde
ring kwam op zijn gelaat, dat afstootend
was van stugheid.
„Hemel!" zei hij, „Sinterklaas!" en toen
grijnzend: „Wat komt U hier doen?"
„U hebt me toch geroepen," luidde het
antwoord.
„Ik? U geroepen? Nu nog mooier! Hoe
komt U daarbij?"
„U dacht zooeven aan me."
De ander leek verbaasd.
„Ja", vervolgde St. Nicolaas, „U zit in
nood. U keek straks op de kalendei en zag,
dat 't morgen 5 December zou zijn. Toen
herinnerde U zich plotseling Uw St. Ni-
colaasavonden van vroeger e<n het drong tot
U door, dat een geluk, dat U eenmaal heeft
bezeten, U was ontglipt. Uw har! hunkerde
naar mij en daarom ben ik gekomen. Ik
kom altijd, wanneer ik geroepen word."
„Hoe weet U dat alles?" vroeg de vreem
de verwonderd.
St.. Nicolaas lachte.
„Och kom! U met al Uw geleerdheid be
grijpt dat niet? Vertelt U mij eens, weet
U wel wie ik ben?"
„U"? De man trok een bedenkelijk gezicht.
„U? Als het er op aankomt, leeft U alleen
maar in de gedachten der menschen."
St. Nicolaas knikte instemmend. „Precies'
sprak hii, „ik leef in de gedachten der men
schen. Me dunkt, dan behoeft U er zich niet
over te verwonderen dat ik weet, dat U me
riep. Toen U aan me dacht, wekte U me
tot leven en was ik bij U."
„Goed! Maar wat wilt U nu van me?"
En met iets als een hoonlach voegde hij
er aan toe: ,,Er zijn hier geen stoute kin
dertjes."
„Nee", zei St. Nicolaas. „Mijn goede Pie
terbaas kan die x-oede gerust in zijn zak hou
den. Stoute kindertjes zijn hier niet. Wel
echter is er een ongelukkig mensch."
„Hoe weet U dat?"
„Nu vraagt U weer naar de bekende weg.
Dat heeft U me zooeven, toen ik bij U was,
zelf verteld. Ik weet, dat dat boek U al
weer niet heeft gegeven, wat U er van.
verwachtte. En U begint te beseffen, dat
een volgend dat evenmin zal doen."
De Sint zweeg een oogenblik, als wach
tend op antwoord. Toen dat uitbleef, ver
volgde hij met een blik op de muziek
instrumenten: „U speelt prachtig viool en
piano, maar altijd voor Uzelf, nooit voor
anderen. Ge wilt Uw kunst geheel voor
Uzelf houden, zooals ge dat wilt doen met
Uw wijsheid en met Uw rijkdom. Ge bezit
een schitterende collectie schilderijen,
waarop niemand dan U ooit een blik
mag slaan. Ge gunt dat niet aan anderen,
want ge wilt alles voor U alleen. Nu ziet:
schatrijk en begaafd als weinigen, zijt ge
een der ongelukkigste stervelingen op aar
de. Weet ge, hoe dat komt?"
De ander schudde zuchtend van neen. Al
le spotzucht en hoon waren uit zijn ge
zicht verdwenen.
„Omdat het geluk, dat gij najaagt, niet
bestaat."
Er viel even een zwijgen.
Plotseling richtte de man zich fel op.
„Kunt gij me dat dan geven?", flitste
zijn vraag.
„Zoo ge wilt doen, wat ik zeg, ja!"
En toen hij er aan toevoegde: „Ge hebt
dat straks, toen Uw gedachten naar mij
uitgingen, zelf „gevoeld", nam de man aan
die woorden niet de minste aanstoot. Even
dacht hij na, alvorens te antwoorden.
„Afgesproken!", zei hij toen. „Ik zal
doen, wat ge zegt. Alles heb ik geprobeerd
zonder succes. Waarom zou ik deze proef
niet nemen? Ik kan er alleen door win
nen."
„Uitstekend", besloot de Sint. „Zorg mor
genavond om zeven uur aan mijn woning
te zijn, dan zult ge booren, wat ge te doen
hebt. „Kom Pieferbaas, we moeten verder.
We hebben nog een massa werk."
Den volgenden avond op het afgesproken
uur stond de eenzame man in het ver
trek van St. Nicolaas. Grappig! Het zag er
daar juist zoo uit. als hij zich dat in 7'^e
kinderjaren had gedroomd. De wanden
van de enorme zaal waren volgehangen
met renten en teekeningen, die de Sint
van zijn kleine vriendies en vriendinnetjes
bad gekregen. Zooveel waren bet er, dat
van bet behang geen stukie meer te zien
was. Plotseling viel zijn blik op één er van.
Als door een onweerstaanbare macht werd
hij er door aangetrokken. Die teekening
maar —die was van hemzelf! Op eens
was hij in gedachten iaren terug, bij was
weer een_ iongen en stond met een gezicht,
dat gloeide van opwinding, voor den
goeden heilige aan wien hii ziin kunstpro
duct bad aangeboden en die bet nu goed
keurend knikkend zat te bekijken. In ver
schrikkelijke banepooten stond zijn naam
er onder. O! Hij herinnerde zich alles weer
nauwkeurig: hoe ingespannen hii W aan
had gewerkt en hoe groot zijn vreugde was
Keukenwagens van het Fransche leger trek
ken door de Parijsche straten om te voonden
in de stoffelijke behoeften der troepen, die
in deze woelige dagen de lichtstad bescher
men.
geweest, toen hij het had kunnen geven,!
Een stem wekte hem plotseling uit zijn
overpeinzingen. Het was St. Nicolaas, die
sprak: „Mijn wandversiering staat als
kunstschepping stellig achter bij de Uwe.
Maar in één opzicht moet die van U het
afleggen. Daaraan ontbreekt het geven.
Voor zoover U dat mogelijk was, hebt U
dat er aan ontnomen. En zonder geven ia
alle leven dood."
De man kwam tot zichzelven.
„Wat moet ik doen?" vroeg hij.
„U moet me van avond helpen. Op 5 De
cember heb ik het altijd verbazend druk.
Piet, mijn knecht, heeft een tabberd voor U
klaar gelegd. Hij zal U vergezellen, want
hij weet precies waar U moet zijn en welke
cadeaux moeten worden afgegeven.
„Wat wat zegt U?", stotterde de ander.
„Ik moet voor St. Nicolaas spelen?"
„Zoo is het! Dan zult U de kennismaking
hernieuwen met iets, waarvan U zich in den
loop der jaren hebt vervreemd." En met
een blik op de kinderteekening aan de
wand, voegde St. Nicolaas er aan toe: „Ik
hoop, dat U weer ajun mij zult gaan geloo-
ven als aan het gelul;, dat is gelegen in het
geven. Het ontvangen komt dan vanzelf."
Het was al laat, toen Pieterbaas dien
avond weer voor zijn meester stond.
„En hoet hebben jullie bet gehad?"
vroeg de Sint.
„O, meester, uitstekend! Eerst ging het
hem nog wat vreemd en onbeholpen af,
maar al gauw kwam hij er heeleimaal in.
Hij kreeg net zooveel schik in de pret van
de kinderen als U en ik altijd hebben. Ten
slotte wist hij bijna van geen ophouden
meer. Een paar maal heeft hij me wegge
stuurd om nieuwe cadeautjes te koopen.
En zoo'n boel telkens! Wel voor duizend
gulden en meer geld is er in de heele we
reld immers niet! Hij is bepaald even rijk
als U."
„Goed zoo", lachte St. Nicolaas. „En kreeg
hij er wat voor terug?"
„O ja, meester, teekeningen kreeg hij. Hij
heeft ze allemaal meegenomen. Zou hij zijn
kamer er vol mee willen hangen, net als
U?"
„Misschien wel," meende de Sint. „Maar,
vriendje, jij hebt vandaag en gisteren ook
wat kunnen leeren."
„Ja meester," kwam het er bedremmeld
uit, „ik zal nooit weer zulke ondeugende,
brutale dingen zeggen."
St. Nicolaas knikte hem goedkeurend toe.
Maar in zijn hart geloofde hij er niet recht
aan. De brave jongen had die belofte al
zóó dikwijls gedaan!
Enkele weken later, toen St. Nicolaas
weer hoog en droog in Spanje zat, kreeg
hij een brief van den eenzamen man.
„Mijn schilderijen heb ik in bruikleen ge
geven aan een museum", schreef hij, „en
daarvoor in de plaats hangen nu kindertee-
keningen. De teekeningen, die ik kreeg op
5 December. Wat ik U echter vooral wilde
zeggen is, dat ik weer aan U geloof. U bent
het geven zelf en ieder jaar komt U ons
herinneren aan het geluk, dat in het leven
is gelegen. Daaraan doet U goed, want ach,
we vergeten zoo snel. Onze arme wereld
zou anders en beter zijn, wanneer Uw geest
meer over de menschen vaardig was."
St. Nicolaas riep onmiddellijk Pieterbaas
en las hem de brief voor.
„Prachtig, meester!" vond het knechtje.
„Jammer, dat wij zijn kamer met teekenin
gen nooit zullen zien. Ik wed, dat het er
niet meer zoo koud is."
„In die kamer zul je nog dikwijls komen,
Piet."
„O ja, meester? Gaan we het volgend jaar
weer naar hem toe?"
„Natuurlijk!", luidde het antwoord. „Hij
is een van mijn trouwe helpers geworden.
Hij is een volwassene, die niet meer buiten
mij kan."
A. ERIKS.
150 millioen dollar, 1960 gereed.
De Amerikaansche minister van oorlog
heeft aan Roosevelt laten weten, dat de
eischen der landsverdediging den bouw van
een derde en mogelijk grooter stel sluizen
in het Panamakanaal wellicht zullen ver
haasten. Deze nieuwe sluizen, welke 150
millioen dollar zullen kosten, zullen om
streeks 1960 gereed moeten zijn.
Het eerste gedeelte van een con
tingent van 5000 vluchtelingen
in Engeland aangekomen.
In den vroegen ochtend zijn te Harwich
200 meisjes en jongens aangekomen, zijnde
het eerste gedeelte van een contingent van
5000 Joodsche en niet-arische kinderen uit
Duitschland. De vluchtelingen zullen wor
den ondergebracht in het vacantiekamp te
Dovercourt tot bij particulieren onderdak
voor hen zal zijn gevonden.