Een Slavische boeren-picnic De man, die niet meer aan St Nicolaas geloofde Hollandsch meisje als bezienswaardigheid Panamakanaal krijgt nieuwe sluizen Joodsche kinderen in nieuw vaderland (door onxe reiscorrespondente Af. T. Boekei) „Mijn ziel is als de zee", heeft Willem Kloos gezegd en dat is een mooie vergelijking. Zoo zijn Mie zielen: net zeeën bij stormweer, met evenveel ups en downs. Sommige mo menten sta je hoog op een golftop en voelt je een heele Piet en andere oogenblikken zit je diep in een put en vindt je jezelf maar een sukke laar. Toen in Zagreb het Landbouwbureau me of ficieel uitnoodigde voor een nationaal feest in Dakovo en men een brief vooruitstuurde op dat een deftige meneer me zou kunnen ontvan gen, toen voelde ik me erg gewichtig. Maar na een heelen nacht in den trein met harde banken en raamposten te hebben geworsteld, was er van m'n trotsch gevoel weinig meer over. Integendeel, toen ik in Dakovo uit den wagon klom, voelde ik me alleen nog maar een smerig klein meisje. En zeker hadden de vermoeienissen m'n uiterlijk schoon ook niet opgefleurd, want den eenigen heer waar ik op afsteven de, hoorde ik juist zeggen, dat hij een Hol- landsche dame verwachtte, maar dat hij geen dame zag, waarop ik bescheiden ver telde, dat i k een soortement juffrouw was, De heer was erg verwonderd, dat ik Ser visch verstond en z'n compliment daarover vergoedde weer een beetje den akeligen knak die m'n vrouwelijke ijdelheid juist had geleden. Het feest begint. Gelukkig kon ik eerst nog een paar uur slapen, zoodat ik geheel opgeknapt in de of- ficieele gelederen zat toen 't feest werd ge opend en met het programma werd begon nen. Op een tooneel van planken over bier vaten dansten groepen boeren dat het klap perde: meisjes met prachtig geborduurde jurken en mannen met opengewerkte fron ten in hun hemd en gehaakte kanten om hun witte broekspijpen, 't Was een fleurige show, maar voor mij alleen een voorproefje voor een nog grooter feest, dat ik in Zagreb zou bijwonen. Ik was hier gekomen, vooral in de hoop, een boerenfamilie te vinden waar ik een poosje kon logeeren. Dat was gemakkelijk. Er ontstond een heele woorden wisseling over wie die eer te beurt zou val len, tot de burgemeester de familie Tomic aanwees. Na afloop van 't feest klom ik daar om op hun boerenwagen naast het dochtertje Seka en botste met hun Dakovo uit naar het dorp Piskorevci, dat geheel in beroe ring kwam bij onze komst ik mag wel zeggen: bij mijn komst. De ouwe wijfjes kwamen buiten adem de kerk uitdraven om mij meteen te zien. De Tomic-en straalden van voldoening; hun huis was als een bijen korf, waar naarstig menschen in- en uit zwermden. De rijkdom van boor Tomlc. Boer Tomic had 20 ha. land, maar z'n rijk dom bleek alleen uit een aantal gouden du- caten om Seka's halsje en uit mijn prachtig hed. Verder leefde men als ieder ander. De huizen waren hier ook allen gelijk, n.1. op een rij achter elkaar een woonkamer, een keuken en een aantal slaapkamers. Men woonde hier soms nog in zgn. „zadruga's" of wel familiegroepen. Dan woonden alle zoons en kleinzoons, ook de getrouwde, in het ouderhuis. Men verdeelde het werk, be taalde gezamenlijk de onkosten, nam uit het bedrijf zooveel koren, hennep, enz., als men noodig had en verkocht de rest. De meeste zadruga's zijn uiteengegaan, zeer ten na- deele van de boeren zelf, die nu zelf paar den, gereedschappen enz. moeten hebben en zooveel onvoordeeliger werken. Ik voelde me gauw thuis in 't dorp. 's Mor gens om 6 uur stond ik al voor 't huis om de herders te zien uittrekken met koeien, varkens of ganzen, die ze naar de dorps weiden dreven. Deze weiden behooren aan de gemeente, doch ieder mag er z'n vee la ten grazen. De dorpsstraat was zeer landelijk, met diepe wagensporen, waarin de ganzen en varkens naar hartelust ploeterden en wroetten. Maar een ideale wandelweg is het niet, vooral 's avonds niet, omdat Piskorevci ook nog niet het genot van straatverlich ting kent. Ik maakte daarom m'n bezoeken maar overdag en dat waren er vele. Een dominee-molenaar. Er woonden hier ook nog Duitsche fa milies, die gewoonlijk wat neerkijken op de Slaven en zich er ook niet mee vermengen. Verder was er nog een groep Russen die zich ook nog onderscheiden in kleederdracht en ook weer alleen onderling trouwen. Ze hebben in dit Katholiek dorp een eigen Grieksch Orthodox kerkje. Een Lutersche do minee trof ik op een keer toen ik met de boerin naar de malerij in Wrpoljc was ge reden, want Zijn Eerwaarde werkte door de week in deze malerij. Terwijl de boerin zak ken koren van den wagen sleepte, vertelde hij mij van z'n gemeente, waartoe maar 4 families behooren. Bijna iederen dag 'maakten we een uit stapje op den boerenwagen, waarbij het hoofddoel wel was, om mij in de omliggen de dorpen te vertoonen, want alles om en aan mij werd als interessant beschouwd. Wan neer er bezoek kwam, pakte Seka m'n heelen koffer uit om alle voor hun merkwaardige dingen te laten zien. Vooral m'n kiektoestel genoot veel belangstelling. Geregeld ver schenen keurig aangedane menschao, in de koop dat ik ze zou kieken. Zelfs kwam er eens een deputatie mannen, die zooveel als Slavische meisjes ir. haar prachtig geborduurde jurken op een nationaal feest te Dakovo. de Burgerwacht van Budrovci vormden en die ook graag uitgeportretteerd wilden wor den. Ik meende voor zoo'n gewichtig lichaam een uitzondering te moeten maken en liet banken aanrukken. En daar zat Budrovci's eerste en laatste hoop, met uitgestreken ge zichten en zoo stijf als boonestaken. Het is me niet gelukt eenige artistieke zwierigheid in de groep te brengen: ze zaten onbewege lijk, met starre oogen in de lens te kijken, tot ik ten einde raad maar knipte. Naast de wijnbergen. Mijn mooiste uitstapje was naar de wijn bergen. Dien dag legden we 58 km. op den boerenwagen af, maar het geziene en beleef de vergoedde alle vermoeidheid. Op een pril- len morgen, terwijl de dauw nog over de velden lag, vertrokken we. Seka, de knecht, een leeraar die met vacantie in 't dorp was en een beetje Duitsch sprak en ik. We waren nog vóór de herders aan en bolderden onge stoord langs de wegen. Eerst passeerden we het dorpsbosch, dat ook weer aan de ge meente hoort en waaruit de menschen een zekere hoeveelheid brandhout mogen kappen. Voorbij dit bosch, tegen een heuvel, ploegde een boer in de morgenzon. Hij bleek een be kende te zijn en liet z'n ploeg in den steek om een praatje te maken. Toen we verder reden, zwaaide hij nog lang z'n hoed boven z'n hoofd als groet en vormde met de paar- den en den ploeg een waar schilderijtje te gen de zuivere morgenlucht. Weldra steeg de zon hooger en werd het heet Seka ontvouwde een machtige paraplu en zat daaronder met den knecht, als een kleine idylle. Eindelijk bereikten we de wijn gaarden. Wat een prachtig gezicht, al die heuvels, begroeid met volgeladen wijnstok ken! We wandelden er tusschen door en ver gaten vooral niet, te proeven van de vele soorten druiven. Toen we bij den wagen te rugkwamen, leerde een blik op het horloge ons, dat we honger hadden, waarom we den etensmand uitpakten. We vonden brood, tomaten, paprika, en een kouwe kip. Geen van ons wist recht hoe je zoo'n kouwe kip moest vierendeelen, tot de knecht aanbood, dat zaakje op te knappen. Hij nam z'n zak mes (de hemel weet wat daarmee 't laatst was gesneden), drukte het kippekarkasje in nig tegen z'n borst, rukte er stukken uit en deelde die rond met handen, waarmee hij even te voren de paarden had verzorgd. Maar een mensch past zich gauw aan ook ik at met smaak. Seka is verbaasd. We besloten nu, nog verder te rijden naar Breznica, waar je zwavelbaden kon nemen 't Leek me heerlijk om me weer eens goed te wasschen, want thuis gebeurde dat on der de belangstellende blikken der vrouwe lijke huisgenooten en eenige buurdames, nooit zoo grondig. Maar ook Seka, die nog nooit buiten de wereld van Piskorevci was geweest, wilde graag naar Breznica. Toch hield ze stijf m'n hand vast en keek daar verbaasd om zich heen. Ze vond alles raar: de drinkhal, de modderbaden en vooral de badkamertjes. We hebben haarzelf ook in zoo'n hokje gekregen, maar Seka heeft alleen haar voeten in het zwavelwater gewasschen. Een andere sensatie was 't voor haar, om in een café te zitten. Ze gichelde om alles wat wij voorstelden te drinken, tot ze ten slotte limonade kreeg, wat tot allerlei too- neelen aanleiding gaf, doordat de koolzuur in haar neus schoot. Ze voelde zich niets op haar gemak en wilde naar huis. Maar het duurde nog een poosje, voor ons buiten kind daar weer was, want we gingen nog op bezoek naar 'n pastoor, een jongen man in schillerhemd, die er meer uitzag als een mo dern sportkampioen dan als een pastoor. Hij wilde ons rakia (pruimenbrandewijn) geven, want zei hij, damesborreltjes had hij niet en hij kon ons toch ook geen wijwater geven. Seka zat met gevouwen handen Meneer Pastoor aan te staren, verstomd, dat een hei lig man zoo iets profaans kon zeggen; hij maakte b.v. ook grapjes over haar bad. De wijn doet zijn werk. Haar mondje kwam pas weer los, toen we verder reden. Toen moest ze alles vertellen aan den knecht, die zelf zwavelwater had geproefd. Ze sloegen zich op de knieën van plezier en Seka snaterde en zong zonder op houden. Maar ik geloof, dat de wijn van den pastoor ook wel een beetje invloed had, want had ze 's morgens met een zedig ge zichtje bij alle crucifixen een kruisje gesla gen, nu wuifde ze met haar handen over moedig daarnaar. Tenslotte viel ze tegen den schouder van den knecht in slaap. Heerlijk, onbedorven natuurkind. We waren pas om 9 uur thuis en moesten toen natuurliik alle avonturen van den dag vertellen. Urenlang hebben we nog in de familiekring om Seka's verhalen nagescha- terd. „Maar Mamma", zei ze: „die Meneer Pastoor dat was een schavuit." Het was de avond van den vierden De cember. Zoowel St. Nicolaas als zijn knechtje had den het de laatste dagen over- en overdruk gehad en nu was Pieterbaas uit humeur. Wanneer hij erg vermoeid was, gebeurde dat wel eens vaker. De directe aanleiding tot zulk een vlaag van boosheid was in den regel, dat zijn goede meester door den een of ander onheusch bejegend was. Zoo even was dat weer gebeurd. Een norsche onverschillige huisknecht bad hun de deur nardoes voor de neus dichtgeslagen. „We doen niet aan Sinterklaas", bad de man gezegd, „wij vieren het kerstkindje". Wel had Pieterbaas met een nijdig gezicht noe een paar banden vol oonornoton de schoor steen ingekogeld en bad hii ten minste de voldoening gehad te kunnen hooren, hoe de kinderen beneden plotseling waren overeind gevlogen en hoe ze zich iuirhend hadden gestort op zijn zoete projectielen. dat alles veranderde niets aan het feit, dat ziin stemming was bedorven. Wanneer Piet kregelig was. had hii de go woonfe zijn meester dingen te zegen, die erg brutaal waren en die dus eigenlijk hoe- lemaal niet te pas kwamen. De Sint, die begreep, hoeveel er gevergd werd van de krachten ven zijn kleine heloor en die host wist, dat Piets boosheid niet hem gold. maan de menschen, die zijn goedheid zoo weinig waardeerden, bleef in zulke geval len altijd heel vriendelijk. „Waarom houdt TT er niet mee on. goede beer," begon Pieterbaas. „De menschen ziin niet waard dat U zich zoo voor hen uit slooft." „Kom. kom. b°ste longen," antwoordde de Sint. „Te moet het niet zoo zwaar nemen en ie niet door een enkele kleine tegenslag uit fe humeur laten brengen. Wat een droefheid zou er ziin in duizenden kleine harties zoo ik ens deed wat ie zei en wer kelijk wegbleef! De kinderwereld kan niet buiten me." Piot moest toegeven, dat hii wel wat bard van stapel was geloopen, maar hij bleef n rut te lep op de volwassenen, rb'e tóch n'M meer aan St. Nicolaas geloofden, die bij voorkeur het spel bedierven en die men dus het beste links kon laten liggen. De Sint liet hem rustig uitpraten en zei 'oen: „Jongen, je vergist ie alweer. Ook de volwassenen kunnen niet buiten me, al be seffen ze dat soms zelf niet. Wee echter dengene, die mij volkomen vreemd is gewor den. die heel niet moer in mij gelooft! Hii is ongelukkiger, dan jij denkt. AA ant hij kan niet meer geven." Nu gebeurde er meestal, wanneer Piet erg uit zijn muts was geweest, iets eigen aardigs. Ze kwam dan namelijk vaak in huizen waar ze heelemaal niet naar toe hadden willen gaan. omdat ze er niets te maken hadden. Pieterbaas dacht wel eens. dar dat kwam. omdat zoowel de Sint als hij zelf wat in de war waren geraakt. Maar toch, volkomen toeval kon het niet zijn want wat ze dan beleefden stond altiid. zon der uitzondering, in verband met bet ge- ek, dat ze pas samen hadden gevoerd. 7oo ging bet ook dit keer. Ze waren op een groot nlat dak en St. Ni colaas hond zwijgend ziin schimmel vast aan een stevige windwijzer. Piet zette het dier het hooi en het roggebrood voor. dat hii in den loon van den avond had bijeenee 'ameld en volgde toen ziin meester die al naar binnen was gegaan door een ven ster. dat toevallig openstond. „Wie wtxont bier, meester?" vroeg hij. „Temand. die niet meer in mij gelooft Piet. Een eenzame, die heel niet meer kan geven." „Een akelig huis", dacht Pieterbaas on der bet verdergaan. Er hing een beklemmen de. naargeestige stemming. Hol klonken hun voetstappen door de stilte van de verln- ten gangen, alles scheen uitgestorven. Waf moesten ze in 's hemelsnaam bier doen? Kinderen waren er niet, daaraan viel geen ooenhlik te twiife'en. Echter, St. Nicolaas scheen precies te weten, wat hii wilde. Hii daalde drie tran- nen af, deed toen een deur open en ze be- 'raden een vertrek, waar, eenzaam 'n man bezig was. Hii was verdiept in een dik foliant, dat hij biina bad uitgelezen. Ten minste, hii was op dp allerlaatste bladziide. Rondom hem was het een bonte chaos van boeken en napieren en ook van muziek, waarvan ver der nog heele stapels lagen op een prachtige vleugel naast twee violen, die elk voor zich voor iederen toonkunstenaar een schat zou den hebben bete»kend. Het wnreh een Stra divarius en een Amati. Aan de wanden hin den scheppingen van de grootste meesters, die de wereld ooit kende: Rembrandt, da Vinei. Rafael. Hoog vlamde in den haard het vuur en toch niettegenstaande de warmte, die bet uitstraalde, niettegenstaande de aanklee ding van het vrerek, die getuigde van bui- enge wonen smaak, was het ons Pieterbaas- ie of hij stond in een ijskelder. Een alles- hevriezende koude ging uit van den man daar aan de tafel en het door de Afrikaan- sche zon zwart geroosterde knechtje van St. Nicolaas voelde een kille huivering door zijn le-den gaan. Onder het slaken van een diepe zucht zonk de eenzame man, blijkbaar teleurge steld, in zijn leunstoel terug. Hij had zijn boek uit en met een smak klapte hij het dicht. Pieterbaas schrok er van. Daardoor opende hij onwillekeurig zijn hand, die hij straks, niet wetende wat hij binnen zou vinden, al met pepernoten had gevuld en tikkende vielen deze op den grond. De man keek op. Een trek van verwonde ring kwam op zijn gelaat, dat afstootend was van stugheid. „Hemel!" zei hij, „Sinterklaas!" en toen grijnzend: „Wat komt U hier doen?" „U hebt me toch geroepen," luidde het antwoord. „Ik? U geroepen? Nu nog mooier! Hoe komt U daarbij?" „U dacht zooeven aan me." De ander leek verbaasd. „Ja", vervolgde St. Nicolaas, „U zit in nood. U keek straks op de kalendei en zag, dat 't morgen 5 December zou zijn. Toen herinnerde U zich plotseling Uw St. Ni- colaasavonden van vroeger e<n het drong tot U door, dat een geluk, dat U eenmaal heeft bezeten, U was ontglipt. Uw har! hunkerde naar mij en daarom ben ik gekomen. Ik kom altijd, wanneer ik geroepen word." „Hoe weet U dat alles?" vroeg de vreem de verwonderd. St.. Nicolaas lachte. „Och kom! U met al Uw geleerdheid be grijpt dat niet? Vertelt U mij eens, weet U wel wie ik ben?" „U"? De man trok een bedenkelijk gezicht. „U? Als het er op aankomt, leeft U alleen maar in de gedachten der menschen." St. Nicolaas knikte instemmend. „Precies' sprak hii, „ik leef in de gedachten der men schen. Me dunkt, dan behoeft U er zich niet over te verwonderen dat ik weet, dat U me riep. Toen U aan me dacht, wekte U me tot leven en was ik bij U." „Goed! Maar wat wilt U nu van me?" En met iets als een hoonlach voegde hij er aan toe: ,,Er zijn hier geen stoute kin dertjes." „Nee", zei St. Nicolaas. „Mijn goede Pie terbaas kan die x-oede gerust in zijn zak hou den. Stoute kindertjes zijn hier niet. Wel echter is er een ongelukkig mensch." „Hoe weet U dat?" „Nu vraagt U weer naar de bekende weg. Dat heeft U me zooeven, toen ik bij U was, zelf verteld. Ik weet, dat dat boek U al weer niet heeft gegeven, wat U er van. verwachtte. En U begint te beseffen, dat een volgend dat evenmin zal doen." De Sint zweeg een oogenblik, als wach tend op antwoord. Toen dat uitbleef, ver volgde hij met een blik op de muziek instrumenten: „U speelt prachtig viool en piano, maar altijd voor Uzelf, nooit voor anderen. Ge wilt Uw kunst geheel voor Uzelf houden, zooals ge dat wilt doen met Uw wijsheid en met Uw rijkdom. Ge bezit een schitterende collectie schilderijen, waarop niemand dan U ooit een blik mag slaan. Ge gunt dat niet aan anderen, want ge wilt alles voor U alleen. Nu ziet: schatrijk en begaafd als weinigen, zijt ge een der ongelukkigste stervelingen op aar de. Weet ge, hoe dat komt?" De ander schudde zuchtend van neen. Al le spotzucht en hoon waren uit zijn ge zicht verdwenen. „Omdat het geluk, dat gij najaagt, niet bestaat." Er viel even een zwijgen. Plotseling richtte de man zich fel op. „Kunt gij me dat dan geven?", flitste zijn vraag. „Zoo ge wilt doen, wat ik zeg, ja!" En toen hij er aan toevoegde: „Ge hebt dat straks, toen Uw gedachten naar mij uitgingen, zelf „gevoeld", nam de man aan die woorden niet de minste aanstoot. Even dacht hij na, alvorens te antwoorden. „Afgesproken!", zei hij toen. „Ik zal doen, wat ge zegt. Alles heb ik geprobeerd zonder succes. Waarom zou ik deze proef niet nemen? Ik kan er alleen door win nen." „Uitstekend", besloot de Sint. „Zorg mor genavond om zeven uur aan mijn woning te zijn, dan zult ge booren, wat ge te doen hebt. „Kom Pieferbaas, we moeten verder. We hebben nog een massa werk." Den volgenden avond op het afgesproken uur stond de eenzame man in het ver trek van St. Nicolaas. Grappig! Het zag er daar juist zoo uit. als hij zich dat in 7'^e kinderjaren had gedroomd. De wanden van de enorme zaal waren volgehangen met renten en teekeningen, die de Sint van zijn kleine vriendies en vriendinnetjes bad gekregen. Zooveel waren bet er, dat van bet behang geen stukie meer te zien was. Plotseling viel zijn blik op één er van. Als door een onweerstaanbare macht werd hij er door aangetrokken. Die teekening maar —die was van hemzelf! Op eens was hij in gedachten iaren terug, bij was weer een_ iongen en stond met een gezicht, dat gloeide van opwinding, voor den goeden heilige aan wien hii ziin kunstpro duct bad aangeboden en die bet nu goed keurend knikkend zat te bekijken. In ver schrikkelijke banepooten stond zijn naam er onder. O! Hij herinnerde zich alles weer nauwkeurig: hoe ingespannen hii W aan had gewerkt en hoe groot zijn vreugde was Keukenwagens van het Fransche leger trek ken door de Parijsche straten om te voonden in de stoffelijke behoeften der troepen, die in deze woelige dagen de lichtstad bescher men. geweest, toen hij het had kunnen geven,! Een stem wekte hem plotseling uit zijn overpeinzingen. Het was St. Nicolaas, die sprak: „Mijn wandversiering staat als kunstschepping stellig achter bij de Uwe. Maar in één opzicht moet die van U het afleggen. Daaraan ontbreekt het geven. Voor zoover U dat mogelijk was, hebt U dat er aan ontnomen. En zonder geven ia alle leven dood." De man kwam tot zichzelven. „Wat moet ik doen?" vroeg hij. „U moet me van avond helpen. Op 5 De cember heb ik het altijd verbazend druk. Piet, mijn knecht, heeft een tabberd voor U klaar gelegd. Hij zal U vergezellen, want hij weet precies waar U moet zijn en welke cadeaux moeten worden afgegeven. „Wat wat zegt U?", stotterde de ander. „Ik moet voor St. Nicolaas spelen?" „Zoo is het! Dan zult U de kennismaking hernieuwen met iets, waarvan U zich in den loop der jaren hebt vervreemd." En met een blik op de kinderteekening aan de wand, voegde St. Nicolaas er aan toe: „Ik hoop, dat U weer ajun mij zult gaan geloo- ven als aan het gelul;, dat is gelegen in het geven. Het ontvangen komt dan vanzelf." Het was al laat, toen Pieterbaas dien avond weer voor zijn meester stond. „En hoet hebben jullie bet gehad?" vroeg de Sint. „O, meester, uitstekend! Eerst ging het hem nog wat vreemd en onbeholpen af, maar al gauw kwam hij er heeleimaal in. Hij kreeg net zooveel schik in de pret van de kinderen als U en ik altijd hebben. Ten slotte wist hij bijna van geen ophouden meer. Een paar maal heeft hij me wegge stuurd om nieuwe cadeautjes te koopen. En zoo'n boel telkens! Wel voor duizend gulden en meer geld is er in de heele we reld immers niet! Hij is bepaald even rijk als U." „Goed zoo", lachte St. Nicolaas. „En kreeg hij er wat voor terug?" „O ja, meester, teekeningen kreeg hij. Hij heeft ze allemaal meegenomen. Zou hij zijn kamer er vol mee willen hangen, net als U?" „Misschien wel," meende de Sint. „Maar, vriendje, jij hebt vandaag en gisteren ook wat kunnen leeren." „Ja meester," kwam het er bedremmeld uit, „ik zal nooit weer zulke ondeugende, brutale dingen zeggen." St. Nicolaas knikte hem goedkeurend toe. Maar in zijn hart geloofde hij er niet recht aan. De brave jongen had die belofte al zóó dikwijls gedaan! Enkele weken later, toen St. Nicolaas weer hoog en droog in Spanje zat, kreeg hij een brief van den eenzamen man. „Mijn schilderijen heb ik in bruikleen ge geven aan een museum", schreef hij, „en daarvoor in de plaats hangen nu kindertee- keningen. De teekeningen, die ik kreeg op 5 December. Wat ik U echter vooral wilde zeggen is, dat ik weer aan U geloof. U bent het geven zelf en ieder jaar komt U ons herinneren aan het geluk, dat in het leven is gelegen. Daaraan doet U goed, want ach, we vergeten zoo snel. Onze arme wereld zou anders en beter zijn, wanneer Uw geest meer over de menschen vaardig was." St. Nicolaas riep onmiddellijk Pieterbaas en las hem de brief voor. „Prachtig, meester!" vond het knechtje. „Jammer, dat wij zijn kamer met teekenin gen nooit zullen zien. Ik wed, dat het er niet meer zoo koud is." „In die kamer zul je nog dikwijls komen, Piet." „O ja, meester? Gaan we het volgend jaar weer naar hem toe?" „Natuurlijk!", luidde het antwoord. „Hij is een van mijn trouwe helpers geworden. Hij is een volwassene, die niet meer buiten mij kan." A. ERIKS. 150 millioen dollar, 1960 gereed. De Amerikaansche minister van oorlog heeft aan Roosevelt laten weten, dat de eischen der landsverdediging den bouw van een derde en mogelijk grooter stel sluizen in het Panamakanaal wellicht zullen ver haasten. Deze nieuwe sluizen, welke 150 millioen dollar zullen kosten, zullen om streeks 1960 gereed moeten zijn. Het eerste gedeelte van een con tingent van 5000 vluchtelingen in Engeland aangekomen. In den vroegen ochtend zijn te Harwich 200 meisjes en jongens aangekomen, zijnde het eerste gedeelte van een contingent van 5000 Joodsche en niet-arische kinderen uit Duitschland. De vluchtelingen zullen wor den ondergebracht in het vacantiekamp te Dovercourt tot bij particulieren onderdak voor hen zal zijn gevonden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 15