tarzan emdé irboden Nieuwe avonturen DE LAMP IMP uit 't logboek van de „Groene" In den avond over de Majola-pas in de Woestijn I EDGAR RICE j BURROUGHS Ondanks het feit, dat ons koppel veilig in het vader land terug is en de laatste Rallye-sensaties Zaterdag jl. voor ons redactie-bureau genoten werden, durven wij tóch nog een reisbrief van Van Kampen te publiceeren De avonturen door ons tweetal te Milaan tijdens „den weg terug" met de „Baby" beleefd, zijn nl. té opwindend, om ze te verzwijgen. Dus geven we onzen Rallye-verslaggever nog eens het woord. door Ethcl M. Dell DOOR 88. Nadat de koningin At ka het vonnis over de gevangenen had uitgesproken, verschenen er drie wonderlijke figuren. Het waren ptomen, die waterkleding droegen, welke hun in staat stelde zich even gemakkelijk boven als onder water te bewegen en door de wildernis op de bodem van het heilige Horus Meer te wandelen. De ptomen kleedden Helen in een watercostuum, zoals zij zelf droegen. „Wat gaat er met haar gebeuren?" vroeg Eavac angstig. Herkoef antwoordde: „Zij brengen haar naar een klein vertrek buiten in het meer. Daar trekken zij haar het waterpak uit. Het water rijst met de vloed heel lang zaam en tenslotte verdrinkt zy!" De wilde schepselen brachten Helen door een lucht kamer naar buiten in het meer, waar andere ptomen bezig waren de tuinen, waarin water planten groeiden, te verzorgen, welke planten een delicatesse vormden op de tafel van ko ningin Atka. Het meisje was vervuld van angst over het vreselijke lot, dat haar stond te wachten. Lavac was wanhopig, dat hij niet in staat was Helen te helpen. Hij hoorde, hoe Tarzan allerlei vragen aan Herkoef stel de, doch schonk er geen aandacht aan. Helen was verdwenen voor altijd. Er viel niets meer voor haar te doen. Waarom vroeg Tar zan zoveel aan Herkoef? Hij zou immers ook spoedig gedood worden? (door onzen eigen verslaggever.) De land wijn in hotel Boulogna te Turijn was goed en ook het uitzicht op het enorme piaza was een me tropool als Turijn waardig. Minder prettig was echter het feit, dat wij in de toch al niet kraakheldere bed den niet alleen bleken te zijn, maar de ruimte moesten deelen met ei> kele kleine, doch zeer lastige en doortastende insecten, die met Itali- aanschen ijver ons bloed dronken. Althans het mijne. Ook het ontbijt was maar zoo-zoo en dus betreurden wij de vele goede liren, die dit alles kostten... Donderdagmorgen zijn wij vertrokken uit Turijn, na eerst een bezoek gebracht te hebben aan een volbloed nationaal figaro, die ons volgens alle regelen der kunst van de baarden verloste. De man deed het dansend en fluitend en zelden beleefde ik angstiger oogenblikken voor het behoud van keel, wangen en wat dies meer zij. Overigens kan men moeilijk door Italië reizen zonder bij den kapper kennis gemaakt te hebben met den zeer specialen manier van scheren. Het is werkelijk iets aparts en voor 3 lire's beleeft ge een film, die ge niet spoedig vergeten zult. Over de beroemde Auto-Strada. Onder groote belangstelling der Turijner jeugd verlaten wij de stad. Op de kruis punten stopt het verkeer en de agenten blijven met hun hand in de hoogte als pila ren staan. Zooiets beeft men zelfs in Turijn nog niet gezien... Of was 't wellicht, dat de „Groene" er zoo beestachtig smerig uitzag...? We jagen via de vermaarde Auto-Strada (een zelfde asfalt-baan voor uitslui tend autoverkeer als de Reichs-Autobahn in Duitschland) de Po-vlakte in, die min der interessant in dezen tijd van 't jaar is dan wij dachten. Vrij vlak land, aan alle zijden omsloten door de Italiaansche en Zwitsersche bergen. Strak welft de blauwe hemelkoepel zich boven ons. Bij de bergen zweven kleine witte wolken. Met een goede 80 rent de „Groene" over de Strada, die linea recta naar Milaan voert. Aan weerszijden eindelooze rijstvel den en moerbeiboom-kweekerijen; zooals men weet vormt deze boom 't voedsel voor de zijderups. Breede en smalle rivieren onder de Stra da. Erop een nimmer eindigend aantal re clameborden van Fiat, Mobil-oil, Martini wijn en reisbureaux. Het is alles zeer ont sierend, maar 't schijnt nogal wat contanten op te brengen. Fiat-deuren bleven Besloten. Het is hier tevens de plaats een teleur stelling te releveeren, die ons overkwam. Wij hadden het plan de Fiat-fabrieken een bezoek te brengen, het reusachtige bedrijf waar auto's, machines, treinen en scheeps motoren vervaardigd worden. Een bedrijf, waar tienduizenden werkzaam zijn. Een stad op zichzelf. Welnu, de Fiat-deuren ble ven voor ons hermetisch gesloten. Uiterst correct stond een publiciteitschef ons te woord, maar hij moest ons tot zijn zeer grooten spijt meedeelen, dat de fabrieken sedert eonigen tijd onder controle stonden van Italiaansche militairen in verband me>t het feit, dat thans ook kanonnen, tanks, vechtwagens en mitrailleurs vervaardigd werden. Wilden we toch een kans wagen, dan adviseerde de man ons, ons recht streeks met het ministerie van Oorlog in Rome in verbinding te stellen. Misschien dat. wij dit eens bij een vol gende Rallyo doen... De 140 kilometer Strada zijn voor de „Groene" een kleinigheid en nadat wij een goed anderhalf uur op de asfaltspiegel voortgeraasd hebben, komt Milaan in zicht Hadden wij op dat moment geweten, wat ons aldaar te wachten stond, we hadden Milaan 'met alle Milaneezcn met een om weg vön 80 kilometer gepasseerd. Ons noodlot tegemoet. Maar dat wisten we n ie t en dus liepen we linea recta ons noodlot tegemoet. In oen der drukke straten begon namelijk plotse ling de motor te hikken, hetgeen de manier van onzen groenen vriend is om den baas duidelijk te maken, dat de brandstof op is. Dus keken we uit naar een Shell- pomp, om aldaar te tanken. Bij een plaza, waarvan ik door de emotie den naam ver geten ben, stond zoo'n gele sinjeur, met ervoor een oude Italiaan, gehuld in een zwarte keep en met bakkebaarden als plu- meaux. Strijkages. We stoppen en gebaren den ouden knaap, dat we benzine noodig hebben. Hij buigt en praat als Brugman. Hij is een en al strijkage. Hij aait onze „Groene" en of schoon we het niet verstaan kunnen, moet hij hem op dat moment zeker vlei-naam- pjes gegeven heben. Ik meen zelfs iets als „caressimo mio" gehoord te hebben. 20 Liter tanken we. De man praat en praat en een stuk of 15 jonge Milancezen betast en bestrijkt de „Groene" alsof het 't achtste wereldwonder is. Kruit zoekt inmiddels de Shell-bonncn bij elkaar, waarmee wij de benzine plegen te betalen. Deze bonnen worden uitsluitend aan Rallye-rijders verstrekt en hebben ten doel, dat men niet steeds in ander geld be hoeft te betalen. De man zag de bonnen en hij zweeg. Hij loensde er een beetje naar en mompelde wat. Toen Kruit de bonnen aanbood, spoog hij op den grond, bralde er iets uit en sloeg met de benzinepomp-slang als een boa constructor in 't rond. Op minstens 30 manieren hebben Kruit en ik, eerst ieder apart, daarna in com missie, gepoogd den Italiaan uit te leggen,, dat deze bonnen geld waren en dus betaal middel. Hij begreep ons niet of weigerde om te begrijpen. Wij werden langzamerhand min of meer gebelgd door dit niet-begrijpen. Maar de Shell-man was reeds door t dolle heen. Twee woorden kon ik begrijpen, woorden die hij 10 maal per halve minuut herhaald: „lire's" en „poliee". De belangstelling groeide zienderoogen, het geen geen wonder was, als men weet, dat de gekeepte nijdas schreeuwde als een ver oordeelde en als een camelion beurtelings rood, wit en biauw van woede werd. Een booze herbergier. Toen er minstens 60 menschen om ons heen stonden, kwam er eindelijk een me neer die Fransch sprak. Die wilde ons wel uit de impasse redden. Wij legden hem de zaak haarfijn uit, en terwijl Kruit op de „Groene" bleef passen, gingen de Fransch- man en ik naar een kroegje om met het hoofdkantoor van de Shell te confereeren. Na een half uur hadden we eindelijk een Milanees te pakken die iets van Duitsch afwist. Weer een half uur later snapte hij, wat er aan de hand was. Hij zou direct maatregelen nemen. Alles kwam in orde! Of ik maar even wilde wachten aan de te lefoon. De Franschman ging zijns weegs en daar de herbergier hoe langer hoe valscher ging kijken, omdat ik aan de telefoon hing en maar niets besteedde, verviel ik noodge dwongen nog aan een halve liter vloeistof, die men wijn noemt, maar waarbij goot- water nog nectar is Weer een half uur later daar begon 't apparaat te bellen, en mocht ik van den Duitsch sprekenden Milanees hooren, dat er niemand te vinden was, die de zaak kon regelen. Het speet hem erg, maar hij kon verder niets doen. Hij zou nog probeeren een ander te bereiken Daar stond ik. Want het ergste was, dat de 20 liter benzine 73 lire kostte en we met z'n tweeën nog welgeteld 7 lire over had den. De rest was Hollandsch geld en wat Fransche marken. En wéér, belangstelling voor de Baby. Bij de „Groene" stond het zwart! Vier rijen dik. Mannen, vrouwen en kinderen. Een publieke vermakelijkheid. Kruit had handen te kort om den wagen te bescher men tegen de al te vrijpostige Italianen, die erin, eronder en erop wildon klimmen. De gebakkebaarde Shell-man schold, vloekte, dreigde en zweette. Hij had 't nog steeds over lire's en politie en stond als een rech ter vóór de auto met een gebaar van „nim mer er door, dan over m'n lijk!" Toen kwam de catastrophe. Kruit werd dit gezanik moe, hij smeet de bonnen naar den man en wilde doorrijden. Helaas, het publiek hield de „Groene" met 40 handen vast en de oude knaap hing aan de bumper. Kruit gaf, tot m'n ontzetting, toen hij zag dat de razende Milaner de mo torkap los maakte, een beetje gas en ziedaar: de man viell Hot volk kwam nu in opstand. Men joel de en schold en men eischte onze lire's (die we niet hadden of ons bloed. De man deed alsof hij zwaar gewond was en kermde De reddende agent. Toen kwam, juist óp 't oogenblik dat men beginnen wilde de portieren te sloopen en de ruitjes in te slaan, gelukkig „de sterke Arm". Een enorme agent me' snorren en een pistool en sabel. Hij vocht zich toor 't volk en keek ons aan alsof we zóó uit de onderwereld kwamen. Ik voelde me bar ongelukkig en ver- wenschte alle Shell-niannen, benzinepom pen en lire s ter wereld. Wat moest hieruit voortkomen Benzinepomp-vredebreuk... Aanranding... poging tot diefstal... flessclie- trekkerij alles was 'tl Toen kwam op 't moment dat 't water aan de lippen stond, de reddende engel. Ik hoorde iemand iets tegen mij zeggen, vra gen of ik Engelsch verstond. Eindelijk Ik heb Mr. Varosi uitgelegd hoe de zaak stond, hem verteld hoe wij in deze impasse geraakt waren. Toen sprak hij met den agent, die blijkbaar juist de handboeien klaar maakte, die wilde arresteeren Mr. Varosi speelde 't wonder boven wonder klaar, dat hij met mij naar 'n bank mocht gaan, waar ze Hollandsch geld inwissel den. Wij gingen... één bank... 2e bank... 3e blank. Neen. Hollandsch geld werd niet ingewisseld Daarbij was 't na 4 uur en alles gesloten. De vierde deed het, en zelden heb ik een dieper zucht van verlichting geslaakt als op 't oogenblik, dat ik de 10 lire vodjes in m'n hand had. De rest verliep op rolletjes. De Shell-man kreeg z'n geld, de agent borg de handboeien op en moest alleen onze pas sen nog controleeren en de auto-documen ten. Het kon zijn dat we uit 't banjo kwa men... Een stevige handdruk met den Brit, een laatste blik vol haat op den pomp-man, die nog steeds ons bloed bleef eischen... dan stuift de „Groene" weg. Naar 't volgend avontuur. Bij Como eten we. Biefstuk en spaghetti. Het smaakt. Na al de geleden emoties, en de knaap die bedient, krijgt 3 lire fooi. Het kon leiden... Een oord om gelukkig te zijn. Dan een wondermooie tocht langs het geheele Como-meer, met de kleine, ruig begroeide eilanden als 't sprookjesachtige Isola Bella, een diep-blauw water. Je kunt den bo dem zien. Omhoog torent het berg- massief. Sneeuw op de toppen, glet- schers op de wanden. Water ruischt overal. Bergbeken schuimen onder den wervelenden weg, die snel om hoog cirkelt. Prachtig land, een oord om gelukkig te zijn (als men benzine heeft.om ervan te droomen. We ontmoeten huiswaarts koe rende herders met kudden schapen en os sen, De belhamel dartelend voorop. De ves per klingelt uit ontelbare dorpsklokken, 't Wordt avond. En wat voor een avond! Weer een flu- weelige duisternis met miriaden sterren. De lucht is puur en licht. Als je buiten de auto staat in 't of je weg kan zweven. Langs de meren de kleine dorpen als bundels gevallen sten-en, die wegvloeien in 't water. Ruischen.de bergbeken. Kleine, fijn-gebouwde kapellen op iedere halve kilo meter. De grens. Carabinieri, Mussolini levens groot, Victor Emanuel microscopisch klein, en de laatste gammele ezelswagen... dan zijn we in Zwitserland. De „Groene" ruikt het. .Hij was bijna door de vriendelijke douaniers heengebroken! Door een ijswoestijn. We zijn hier een goede 20 kilometer van St. Moritz en Pontresina, maar we beslui ten er een avontuur van te maken. We zullen de Majola-pas bestijgen en op 't hoogste punt, tusschen de eeuwige sneeuw en ijs (1811 meter) overnachten in een Al penhut. Het lacht ons toe. We stijgen. Iedere 100 meter circa 10 me ter. De „Groene" hikt en hoest en snort. Maar hij klaart het! Indrukwekkende tocht door deze ijswoestijn van het hooge Enga- din. Het wordt zeer glad in de bochten en op 1200 meter rijden we tusschen sneeuw- wallen van bijna 2 meter hoog. Een tun nel. In den nacht zien we de toppen. Witte wouden tegen den hemel. Het is fel koud, maar je voelt je licht en 't bloed tintelt in je body. Na anderhalf bereiken we 't doel. Majola-Kulm. Een licht in een hut, Menschen komen naar buiten Ja. we kunnen hier overnachten. Met verbazing bekijken ze de „Groe ne". de kleine duivel, die zich in de witte wereld waagt tusschen de Majolu, en de Pizzo dei Rossi. In de hut heerlijk bruin brood, warme melk en een gloeiende kachel. We praten met de Zwitschers over Holland en de rest. Ze zeggen dat we morgen een prachtig uit zicht zullen hebben. De kraakheldere bedden (zonder bevol king) nooden tot vroeg slapen. Voor we de dekens naar ons toegehaald hebben, heeft Morpheus zich reeds over ons ontfermd, en droomen we van gletschers, bergpassen en onbetaalde benzine En van het schoone leven in deze overrijke natuur. Feuilleton 41. Monck sprak maar weinig over dit onder werp. Hij was in die dagen minder mededeel zaam dan ooit. Iedereen zei dat Udalkhand gezonder en koeler was dan Kurrumpore en-hy sprak het niet tegen. Maar Stella bemerkte na eenlgen tijd in zijn stilzwijgen iets verontrustends. Ze meende op te merken, dat hij haar nauwkeurig gadesloeg, maar blijkbaar niet wilde weten dat hij 't deed en dat maakte haar zenuwachtig. Er waren slechts enkelen, waaronder lady Harriet, die Udalkhand van den beginne voor onmogelijk verklaarden en die naar Bhulwana vertrokken, zonder zelfs te beproeven er het begin van het warme seizoen door te brengen. Netta Ermsted was er ook tegen, ofschoon mevrouw Ralston haar plan te kennen gaf er heen te gaan, en zij en Tessa vertrokken naar het algemeen toevluchtsoord vóór ieder ander. Dit gaf mevrouw Ralston wel meer vrijheid maar Stella was gedurende die periode in Kurrumpore eenigszins van haar vriendin ver vreemd en er heerschte een zekere stijfheid tusschen haar, ofschoon uiterlijk alles onver anderd scheen. Stella voelde zich uiterst mat, wat haar des te meer scheen te drukken, omdat ze er alleen aan toegaf wanneer Monck afwezig was. In zijn tegenwoordigheid was ze altijd zenuwach tig druk, maar ze had al haar kracht noodig om dit vol te houden en voor haar vrienden bleef weinig opgewektheid over. Na de verhuizing naar Udalkhand, voelde ze weinig van de verademing die ze zoozeer noodig had. Ofschoon de plaats ongetwijfeld veel koeler was dan Kurrumpore, kwam de wind toch uit de woestijn en zandstormen wa ren niet zeldzaam. Ze hield zich echter dapper en met Peter's hulp, richtte ze haar nieuw verblijf tot een zoo gezellig mogelijk tehuis in. Ook Tommy was haar daarbij behulpzaam, ofschoon de hitte ook voor hem verderfelijk was. Hij zorgde nog beter voor zijn zuster dan ooit tevoren. Dikwijls bracht hij, in Monck's afwezigheid, zijn meesten vrijen tijd bij haar door, totdat ze eigenlijk zelf niet begreep hoe afhankelijk ze van hem werd. Hij had zich in zjjn vrijen tijd op houtsnijden toegelegd en al heel gauw was ze druk bezig teekeningen voor zijn werk te maken. Ze werkten samen gezellig en Tommy be weerde, dat het hem voor verveling bewaarde, want zware Inspanning deugde voor hem niet bij dit warme weer. En het was warm! lederen dag nam de verzengende hitte toe. Tegen wil en dank verslapte Stella meer en meer. Tommy hield zich goed. Hij hield den punka-koelie*) voortdurend aan het werk en liet de waterkoelie de veranda zeker twaalf maal per dag besproeien. Hfj plaatste vliegenvangers en ving de vliegen by zwermen tegelijk. Maar hij kon de zon niet van den hemel nemen, die dag aan dag haar gloeiende stralen op de dorre, verzengende, dorstende aarde zond. Ook de nachten begonnen drukkend te wor den. De wind uit de woestijn voerde de brand lucht mee van een boschbrand in de verte, die echter steeds naderbij kwam. Somtijds was het Stella alsof een reusachtige hand zich om haar heen sloot om een eind aan haar leven te maken. Met groote inspanning gelukte het haar echter om voor Monck de verwoestingen ver borgen te houden die de vreeselijke hitte aan richtte. Ze maakte zelfs gebruik van het door haar verafschuwde middel, een kunstmatig kleurtje aan te brengen om de doodelijke' bleek heid van haar wangen te verbergen. Zooals Netta Ermsted voorspeld had, was het zachte rozenblosje reeds lang verdwenen, maar mooi bleef ze, want de schoonheid van geen enkele andere bloem haalt by die van een zuiver witte roos. Op zekeren snikheeten dag echter kwam ze tot de dVertuiging, dat zelfs het avondritje haar krachten te boven ging. Tommy had dienst by de barakken en Everard was, zoo meende ze, naar Khanmulla gegaan om Barnes van de Punka-koelie. Koelie (inlandsche-bedien de) die de punka (kamerwaaier) bedient. politie te spreken. Ze besloot om van beider afwezigheid gebruik te maken om te gaan rusten en zond Peter weg om het rijtuig af te bestellen. Er kwam een groote loomheid over haar en ze gaf eraan toe en ging liggen op de rustbank in de zitkamer, luisterende naar het kraken van de p u n k a, die heen en weer ging, zonder de lucht ook maar eenigszins af te koelen. Ze moest zoo eenigen tijd gelegen hebben en half zijn ingedommeld, zonder volkomen in slaap te vallen, toen ze plotseling geluid hoor de voor het gesloten raam. Het gordijn werd opgelicht en Monck stond in de opening. Ze sprong op, schrikkende bij de gedachte dat ze betrapt was, maar het volgende oogen blik beving haar een duizeling, ze sloeg achter over en zocht naar steun. Hij liet het gordijn vallen en ving haar op. „Wat is er Stella?" vroeg hij. Ze klemde zich wanhopig aan hem vast. „O niets, ik ben heel wel! Houdt me maar even vast. Ik struikelde over de mat." Verschrikt uitte ze die woorden, maar bleef zich aan hem vastklemmen, omdat ze voelde dat ze niet alleen staan kon. Hy legde haar zachtjes op de sofa. „Houd je kalm, lieveling," zei hij. Ze leunde tegen de kussens met gesloten oogen, want ze was duizelig. ,,'t Is niets," herhaalde ze. „Je hebt me een beetje laten schrikken, ik verwachtte je nog niet zoo vroeg thuis." „Ik ontmoette Barnes toen ik pas op weg was," hernam hy. „Hij komt eten." De moed zonk haar in de schoener „Komt hij?" vroeg ze zwakjes. „Neen!" Monck's stem klonk plotseling half boos, half beschermend, „eigenlijk kan hij even goed met Tommy in de cantine gaan eten. Ik verlang er evenmin naar als jy." Ze sloeg de oogen op en keek hem aan. „Maar Everard, natuurlijk moet h(j hier eten als je hem gevraagd hebt. Waarschuw Peter." Ze zag nog niet duidelijk, maar ze merkte wel dat zijn gelaat onverzettelijk stond. Na een oogenblik bukte hij en kuste haar op het voorhoofd. „Je blijft stil liggen," zei hij, „en denk eraan dat je je niet voor het middagmaal behoeft te kleeden." Hij keerde zich om en ging heen. Ze vond het niet onaangenaam alleen te zijn, want ze had ondragelijke hoofdpijn, maar 't zou haar veel waard geweest zijn te weten wat hij wel dacht. Ze lag stil, totdat ze Tommy naar zijn kamer hoorde gaan om zich voor het diner te kleeden en even daarna hoorde ze mannenstemmen op het erf en begreep ze dat Monck en Barnes daar met elkaar heen en weer liepen. Ze raapte al haar krachten bijeen en sloop naar haar eigen kamer. Monck had gezegd dat ze zich niet moest verkleeden, maar ze schrikte van haar eigen uitzicht en nam haar toevlucht tot het middel waaraan ze in haar hart een hekel had. Ze deed het vluchtig, hopende dat hy in de donkere zitkamer de doodelyke bleek heid niet had opgemerkt, die zij zoo trachtte te verbergen. Voordat ze de kamer uitging hoorde ze dat Tommy en Barnes heengingen en toen ze de eetkamer binnenkwam, kwam Monck alleen aan het raam en voegde zich by haar. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1939 | | pagina 7