Tom's avontuur
1IM Pi
olifants
mannen
Wonderlijke beroepen
Zo'n gewone speld
Een aardige bloempot
DOOR
EDQAR RICE
BURROUGHS
Het was een vrij kleine boot, waarop de
familie Kersen uit Zuid-Amerika naar Hol
land reisde, maar toch was zij nog groot
genoeg om er een hele dag op rond te
zwerven zonder je te vervelen. Tom was
nu zeven jaar en het was voor het eerst,
dat hij naar Holland ging, want hij was
daar ver weg, in Buenos Airos geboren. Het
was maar goed, dat hij zo'n flinken jongen
was maar goed, dat hij zo'n flinke jongen
op hem te letten, omdat Hettie, zijn kleine
zusje, van anderhalf Jaar, nog zooveel zorg
nodig had.
Maar Tom vond het helemaal niet eg
om zichzelf te moeten vermaken. Hij ken
de alle matrozen en alle passagiers en hij
mocht overal rond lopen. Elke dag deed
hij nieuwe ontdekkingen. Hij was al eens
beneden in de machinekamer geweest en
hij mocht zelfs een enkel keertje wel eens
bij den kapitein op de brug staan. Dan
wees de kapitein hem alle bijzonderheden
aan en Tom vond dat zo prachtig, dat hij
zich vast voornam om later ook kapitein te
worden.
„Dan moet je eerst nog een beetje groeien
beste jongen", had de kapitein gezegd. „En
je moet van benedenaf beginnen. Je moet
alles meegemaakt hebben voor je een goed
kapitein kan worden."
Tom wist wel niet, wat de kapitein met
dat „alles" bedoelde, maar hij besloot om
zoveel mogelijk op te letten en alles goed
te onthouden, zodat hij eerder kapitein kon
worden.
Het bagageruim.
Na een week was Tom op alle mogelijke
plekjes van het schip geweest. Alleen had
hij nog geen kans gezien om in het ruim te
komen. Daar lag de bagage van de passa
giers opgestapeld, die ze op reis niet nodig
hadden en die er pas in Holland weer uitge
haald hoefde te worden. Verder lag er nog
het een en ander in dat ruim, maar er
kwam bijna nooit iemand in, want ze had
den er niets te maken. Tom had al een paar
keer gevraagd, waar dat luik naar toe ging
en steeds hoorde hij: „Naar het bagageruim,
jongen, maar daar heb jij niets te maken."
„Waarom niet, is het gevaarlijk?" vroeg hij
dan.
„Welnee, gevaarlijk is het niet, maar er
ligt een hoop rommel en je hoeft niet over
al te komen! Het bagageruim blijft afgeslo
ten!"
Misschien was het juist daardoor, dat Tom
steeds nieuwsgieriger werd om naar het
bagageruim te gaan en te weten, wat er
precies inzat. Hij zwierf steeds om het luik
heen, alsof hij daardoor wijzer zou worden.
Toch in het ruim.
Op een dag kwam hij weer bij vet luik
en tot zijn grote verwondering zag hij, dat
het open stond. Ze hadden er zeker iets uit
gehaald. Tom keek eens naar beneden, maar
hij zag niemand.
„Waarom zou ik er niet even ingaan",
dacht hij. „Niemand zal het merken en ik
ben direct weer boven. Ik ben zo benieuwd
om te weten hoe het eruit ziet!" Een ogen
blik later had hij zijn voet al op het trap
je gezet en ging zachtjes naar beneden.
Wat een stapel koffers en kisten lagen
daar. En grote zakken! Wat zou daar wel
inzitten? Het enige licht, dat binnen
stroomde, kwam door het luik en Tom
kon niet goed in alle hoeken zien. Zachtjes,
op zijn tenen, liep hij tussen de kisten door
en snuffelde overal in het rond. Maar toen
werd het plotseling heel donker in het
ruim. Tom keek verschrikt op. Zou er zo'n
grote wolk langs trekken? Hij liep voor
zichtig een eindje terug, maar toen hij on
geveer op de plaats was aangekomen, waar
het luik moest zijn, zag hij niets. Het was
overal even donker. En opeens begreep hij
het! Ze hadden het luik dicht gedaan! Dan
zat hij hier opgesloten!
Hij begon meteen hard te roepen. Maar
wat klonk zijn stem vreemd hol hier in die
afgesloten ruimte. Hij werd bang van zijn
eigen stem. Hij riep nog harder en begon te
huilen. Stel je voor, dat ze hem niet von
den en dat ze hem in het ruim lieten lig
gen. Dan zou hij pas gered kunnen worden
als ze in Holland kwamen en misschien
was hij dan al van honger doodgegaan.
Grote tranen liepen over zijn wangen.
Maar hoe hij ook riep en hoe hard hij ook
huilde, niemand kwam hem halen. Ze kon
den hem zeker niet horen boven op het
dek. Dat kwam er nu van, dat hij ondeu
gend was geweest Hij durfde niet langs het
trapje naar boven te gaan, want het was zo
vreselijk donker en hij was bang, dat hij
zou vallen. Hij sloeg met zijn vuisten tegen
de koffers, maar niets hielp.
Hoelang hjj daar gezeten had, wist hij
zelf niet, maar tenslotte werd hij zo vrese
lijk moe, dat hij in een hoekje tegen een
paar zakken ging liggen en daar in slaap
viel.
Toch wordt overal gezocht.
Intussen hadden ze boven aan dek ook al
gemerkt, dat Tom weg was. Zijn moeder
had hem geroepen en hij kwam maar niet
Toen had ze aan een paar passagiers ge
vraagd of die hem gezien hadden, maar nie-
mam kon zeggen, waar hij was. Een paar
minuten later was de hele boot in rep en
roer en zocht iedereen ergens anders of de
kleine passagier misschien te vinden was.
Het was een gehol en gevlieg aan boord.
Iedereens was ongerust over hem en ze
riepen allemaal om het hardst: „Tommie!
Tom! Waar zit je! Tom geef eens antwoord."
Toms moeder was wanhopig. Ze liep maar
heen en weer en huilde steeds. Ze vroeg
aan den kapitein of ze niet moesten dreggen,
want het was best mogelijk dat Tom over
boord was geslagen.
„Dan zijn we toch waarschijnlijk al lang
voorbij die plaats", dacht de kapitein, maar
dat wilde hij niet zeggen en hij gaf daarom
bevel om de boot stil te laten liggen en te
gaan dreggen.
Terwijl ze daar net mee bezig waren, be
dacht Steven, een van de matrozen, op
eens, dat hij die morgen iets uit het ruim
had gehaald en dat hij het luik een tij dje
open had laten staan. Zonder een woord te
zeggen, ging hij naar het bagageruim, deed
het luik open en klom naar beneden. Hij
zocht overal tussen de koffers en kisten en
opeens zag hij Tommie tussen de zakken
liggen.
Alles weer goed in orde.
Toen hij Tom even later hielp om uit het
ruim te klimmen, ging er een gejuich op.
„Daar is hij! Daar heb je hem!" en meteen
keken ze allemaal achter zich, waar Tom
mie met een heel schuldig gezicht en een
paar zwarte vegen over zijn wangen en
over zijn pak, naast Steven stond.
Toms moeder holde naar hem toe en
zoende hem alsof ze hem in jaren niet had
gezien. Iedereen lachte en praatte door el
kaar en Tommie moest vertellen, wat er
gebeurd was.
Later riep de kapitein hem en zei: „Tom,
als jij kapitein wil worden, moet je niet
meer zulke domme dingen uithalen! We
hebben allemaal vreselijk in angst gezeten
om jou en dat mag niet van een kapitein!"
„Ik moest toch alles meemaken?" vroeg
Tom nu ondeugend.
„Ja, maar dit hoort er niet bij", ant
woordde de kapitein glimlachend en dat
begreep Tom zelf ook heel goed.
„Ik zal voortaan oppassen, kapitein" zei
Tom en holde weer gauw naar buiten. De
kapitein keek hem lachend na en zei bij
zichzelf: „Toch zal hjj wel eens een goede
kapitein worden!"
Dat er de meest wonderlijke beroepen op
de wereld zijn, weten we langzamerhand
wel en toch is het steeds weer vreemd, als
we van een nieuw uitgevonden beroep ho
ren. Het gekke is, dat die beroepen meestal
al jarenlang uitgeoefend worden, maar dat
we alleen nooit van hun bestaan gehoord
hebben!
Daar is bijvoorbeeld het beroep: zeep-
proever. Een zekere meneer Hanser uit Mil-
waukee is zeepproever voor een grote zeep
fabriek. Het is geen vermoeiende baan, hij
kan altijd rustig in een luie stoel zitten,
maar.... hij moet acht uur per dag zeep
proeven! In die fabriek worden allerlei
soorten zeep gemaakt: toiletzeep, scheer
zeep, groene zeep, vlokkenzeep enz. Om nu
te controleren of de zepen allemaal goed
zijn, moet deze Hanser ze allemaal proe
ven! Enige tijd geleden werd hij 50 jaar en
bij die gelegenheid kwam een journalist
hem enige vragen stellen. Hij vertelde toen,
dat hij langzamerhand wel aan de „zeep-
smaak" gewend was geraakt. „Maar toen
ik het pas deed", zei hij, ,dat is nu dertig
jaar geleden, smaakte alles naar zeep, tot
mijn eten thuis toe!" Je moet er maar
plezier in hebben! Dan is het beroep van
„ruitentikker" toch nog beter:
Vooral in Londen zijn heel wat mensen
ruitentikker van hun beroep. Ook dat is
iets, waar de meeste mensen nooit van ge
hoord hebben. De ruitentikker dient eigen
lijk als wekker. Mensen, die vroeg aan hun
werk moeten en die zelf geen wekker heb-,
ben, laten zich 's morgens vroeg door den
ruitentikker wakker maken. Deze heeft na
melijk een soort katapult bij zich en daar
mee schiet hij erwten tegen de ruiten van
zijn klant, net zolang, tot hij een slaperig
hoofd ziet verschijnen, als bewijs, dat de
klant wakker is.
Het zijn vooral havenarbeiders, die zich
op deze manier uit hun zoete dromen laten
wekken. Het schijnt goedkoper te zijn om
een abonnement bij een ruitentikker te
hebben, dan om zelf een wekker aan
schaffen!
te
„Wat ligt daar op de grond? het schit
tert helemaal!" zei Hansje. Mies keek ook
en zei toen minachtend: „O, dat is niets,
dat is maar een gewone speld!" en meteen
wilden de kinderen weer doorspelen. Maar
oom Friets, die alles gehoord had, zei: „Ja,
nu zeggen jullie „zo'n gewone speld!" maar
toch is het iets, waar je maar nite zo min
achtend over moet praten. Wat zou jij
doen, als je poppenkleren moest maken en
je had niet één van „die gewone spelden"?
Dan zou je niet erg goed kunnen naaien,
meisje! Die speld is ook eens uitgevonden!
Die bestond maar niet zo ineens!"
De kinderen keken oom een beetje ver
wonderd aan, maar toen ging hij al door:
„Ja, kijken jullie nu maar niet zo! Ik zeg
dit alleen maar om jullie te leren, dat je
niet alles maar weg moet gooien en over
alles heen moet lopen. Je denkt er nooit
aan, wat er gewerkt is, voor alles, wat je
hier in huis ziet, gemaakt was. Oók die ge
wone speld. Naalden bestonden al veel
langer. Al duizenden jaren geleden ge
bruikten de mensen naalden! Die maakten
ze van beenderen of van takken. Alleen
hadden die naalden het oog in het midden,
inplaats van aan het einde, zoals bij ons.
Verder is die naald hetzelfde gebleven. Na
tuurlijk hebben wij nu geen naalden meer
van beenderen, maar het idee is toch door
al die eeuwen en eeuwen gebleven!
Met de spelden is het een beetje anders
gegaan, ai waren zij óók al lang in gebruik.
De oude Griekse vrouwen droegen al spel
den van goud als sieraad en ook als hulp
middel om hun kleren mee op te spelden.
In onze streken en in Midden Europa wer-
„GOEDEN MORGEN JUFFROUW PELIKAAN."
den wel eens doorns gebruikt voor dat doel.
Pas in de 14de eeuw kwam men in Nürn-
berg op het idee om de naalden van ijzer
en staal te maken. Kort daarvoor had men
al bedacht, dat die naalden wel van brons
gemaakt kon worden, maar dat bleek toch
niet goed te zijn. Ongeveer in dezelfde tijd
werden de spelden, zoals we die tegenwoor
dig nog kennen, uitgevonden. Maar het is
niet helemaal zeker of die spelden ook in
Nürnberg werden uitgevonden, want om
dat Hendrik VIII van Engeland speciale,
verordeningen liet uitvaardigen voor de
spelden, neemt men ook wel eens aan, dat
Engeland de eer toekomt, om onze moderne
speld uitgevonden te hebben! Overal wer
den de spelden en naalden anders gemaakt
en onze Hollandse naalden hadden vooral
ook een heel goede naam!"
„Maar oom, hoe weet u dat allemaal?"
vroeg Mies nu verbaasd.
„Omdat," zei oom en hij begon plotseling
te lachen, omdat ik even onverschillig was
als jullie. Ik vond een doosje met een paar
naalden en dacht: waarvoor zou ik al die
rommel bewaren! en toen gooide ik het
weg. Toevallig las ik de volgende dag een
stukje over spelden en naalden in de krant,
wat ik jullie nu juist heb verteld!"
Deze keer zullen we eens een bloempot
met elkaar maken. Een echte sierbloempot,
waar je de gewone aarden pot in kunt zet
ten. We kunnen daarvoor niet een pot van
hout gebruiken, want een bloempot is al
tijd een beetje vochtig en in de potten, die
je bij den tuinman koopt, zit onderin een
gaatje. Onze sierpot moet dus goed tegen
water bestand zijn. Daarom moeten we
eerst een voering maken van zink. Als we
de bloempot ongeveer 15 cm. breed, 15 cm.
hoog en 15 cm. lang willen maken, hebben
we een stuk zink van 45 cm. lengte en 45
cm. breedte nodig. Op de eerste teKening
kan je zien, hoe we dit zink moeten uitsnij
den. Het middenstuk wordt 15 bij 15 en
ook de andere vierkanten worden zo breed.
De vier andere vierkanten buigen we nu
scherp naar boven om. Deze vier zijden
moeten nu aan elkaar vastgemaakt worden
en dat is erg moeilijk. Het beste is het om
ze te solderen, maar de meesten van jullie
zullen dat wel niet kunnen doen. Die doen
verstandig met even naar den loodgieter te
gaan en te vragen of hij het wil doen. Ook
kan je het met lange repen pleister, bij
voorbeeld leukoplast, aan elkaar vastmaken,
maar dit is natuurlijk lang niet zo stevig
en ook niet waterdicht.
Als we nu deze binnenkant klaar hebben
beginnen we met de omkleding van hout.
We maken nu weer een pot van hout, maar
deze moet iets groter zijn, want de zinken
binnenpot moet erin passen. We maken vier
zijkanten, die precies gelijk moeten zijn er
een vierkant voor de bodem. Het -taat aar
dig, als we gaten in de zijkanten zagen en
er later een stukje karton of hout van
een andere kleur tegen aanleggen. Dikke
houten knoppen dienen voor pootjes. We
schroeven of timmeren deze heele buiten
kant aan elkaar en als alles klaar is, hoeven
we het alleen nog te verven.
Wie een hangplant heeft en de pot duï
wil ophangen moet in alle vier de hoeken
nog vier haakjes maken, waar hij later
touwtjes doorheen kan trekken.
Ga maar eens aan het werk. Het is wer
kelijk niet erg moeilijk en je zult er veel
plezier van beleven. Natuurlijk mag je de
houten buitenkant ook heel anders uitzagen
en er hele figuren op schilderen.
84.
Naarmate zijn bewustzijn ter"' 'eerde, ver-
d.v.men de schaduwen uit t.'or la herinnering,
tet eerst dacht hij aan zijn go' '"Ie Gonfala.
'Tij zuchtte van opluchting, toen hü bemerkte,
dat zu regelmatig adem haalde en dat zjj dus
nog in leven was. Terwijl hij opkeek naar Kan-
dos en de koningin, zei hij bitter: „Zo, is dat
de manier waarop U woord houdt? Uw belofte
om ons vrij te laten, was dus slechts een lage
streek".Wood keek om naar Tarzan. „Waar is
de ander?" vroeg hij. „Ik veronderstel, dat U
hem gedood hebt, omdat U bang voor hem
bent." „Hij is veilig", antwoordde Kandos. „De
koningin in haar milddadigheid heeft niemand
van jullie laten doder*.„Wat gaat U met ons
doen?" vroeg Wood. „Tarzan gaat naar de
arena", antwoordde Menofra. „Jij en het meisje
zullen niet worden gedood omdat je mijn doel
hebt gediend!"... Als Wood geloofde dat Tar
zan. door zijn kracht opgedaan in het harde
leven van de jungle, in staat zou zijn hen te
redden, kwam hij bedrogen uit. Een ijzeren
band zat om de hals van den aapman. Een
ijzeren ketting hield hem stevig op de plek
vast. Hiertegen was zelfs de reusachtige kracht
van Tarzan niet opgewassen.