IVOREN SCHAT Een regendag in 't kamp Ï3eaJU ionyeni en meiljel! Nieuwe Raadsels Een poezenmoeder en konijnenkinderen De raadselziekte Kunnen jullie iets vinden? HET GEHEIM VAN DE door A, Pandor Jullie hebt bepaald gedacht, dat ik je he lemaal vergeten was, maar daar is geen sprake van. Jullie hebt een extra vacantie van school gehad en om dezelfde reden is eigenlijk ook jullie „raadsel" vacantie ver lengd. Maar nu beginnen wè weer en hopen we deze winter weer wekelijks met elkaar wat te babbelen en natuurlijk weer boeken en taarten te verloten. Ja, dat kan weer goed worden. Na zo'n lange vacantie met veel zon en weinig wind, zullen jullie hoop ik wel zin hebben om trouw te schrijven. Nu, jongens en meisjes, tot volgende week. Het eerste raadsel zal je niet veel moeite koeten, dat is om er weer in te komen. I Welke bakker proeft zijn baksel nooit? II Welk werk kan men in 't donker zien? door Jan van Leeuwen. Toen ze die morgen wakker werden, hoorden ze het getik van de regendrup pels al op het tentdoek. Dat was een tegen valler! Ze zouden juist een grote tocht ma ken, maar wat had je daar nu aan, als he* goot? De jongens keken elkaar met een sip gezicht aan en waren helemaal uit hun humeur. Wat moest je nu zo'n hele dag met regen in het kamp doen? In de tent kwam je alleen om te slapen of een enkele keer in de grote tent om een brief te schrijven. En nu met die nare regen.... Er wordt een plan opgemaakt. Aan het ontbijt keken de kampleiders eens om zich heen en begonnen toen har telijk te lachen. „O, jongens, wat kijken jullie allemaal boos! Vinden jullie het nu heus zo erg, dat het regent? We zijn erg verwend dit jaar. We hebben nog niet één regendag gehad. Altijd was het prachtig weer. En als het eindelijk eens regent, doen jullie alsof de hele dag verloren is. Je zult eens zien, wat een leuke dag dit wordt. Vandaag kunnen we geen tocht maken en niet aan sport doen, maar er zijn nog zo veel leuke dingen over, dat we geen tijd genoeg hebben. Nu moeten jullie eens la ten zien, wat je kunt presteren! Vanmiddag zullen we allerlei spelletjes doen en van avond is de grote avond! Dan moet elke tent een stukje opvoeren of iets voorstel len. De jongens uit één tent moeten dus met elkaar overleggen, wat ze willen doen. Daar krijgen jullie vanmorgen de tijd voor. Het moet natuurlijk iets aardigs zijn. Maar straks gaan we eerst een stuk lopen, want al regent het nu, de natuur is toch mooi en een frisse neus zal ons goed doen!" De jongens waren meteen weer in een goede stemming. Misschien werd het toch nog wel leuk! De leiders schenen het hele maal niet erg te vinden, dat het zo regen de. Een middag vol kunstjes. Voor de jongens er erg in hadden, was de morgen om. Ze hadden een flink eind gewandeld en daarna plannen gemaakt voor de avond. En nu hadden ze alweer koffie gedronken en het gewone uurtje rust gehouden. Ze waren nu allemaal in de grote tent verzameld. „Jongens, nu moeten jullie eens goed op letten. Ik heb hier een paar pellen kaar ten, Daar zal ik nu een kunstje mee uit halen", zei een van de leiders, die altijd ,de Piet" werd genoemd. „Straks mogen jullie nog andere kunstjes doen. Let dus allemaal goed op!" Hij schudde een spel kaarten goed door elkaar en liet toen door een van de jon gens een kaart trekken. Daarna stopfe hij de andere kaarten onder de doek. Toen vroeg hij aan Hans of hij de kaart even aan de andere jongens wilde laten zien en goed wilde onthouden. „Leg die kaart nu ook onder de doek, maar je mag de doek zelf daarbij niet op lichten". zei hij. „Zo en nu mag je de kaar ten zoveel door elkaar schudden als je wilt, maar steeds je handen daarbij onder de doek houden, zodat we niet één kaart kun nen zien. Hans deed het en toen hij ophield met schudden, pakte de Piet alle kaarten op on der de doek, keek even in het spel en noemde toen meteen de kaart, die Hans ge trokken had. Stomverbaasd keken de jongens elkaar aan, want het was werkelijk dezelfde kaart. Ze herhaalden het grapje nog een paar keer en toen zei de Piet: „Nu zal ik jullie zeggen, hoe het komt. Jullie hebben niet erg goed opgelet, want andprs had je ge zien, dat ik de kaarten met de kant, waar op de plaatjes en de cijfers staan, naar boven gelegd heb, toen ik ze onder de doek schoof. Dat deed Hans natuurlijk juist niet en toen ik de kaarten dan ook weer te voorschijn haalde, kon ik direct zien, wel ke kaart hij genomen had!" De jongens vonden het allemaal een leuk kunstje. Ter wijl ze er nog over napraatten, zei de Piet al: „Wie nu? Wie kent er ook een kaarten- kunstje?" Allh welke kaart dacht je? Jaap kwam naar voren en zei: „Ik weet wel iets, geef het spel maar hier. „Hij schudde het een paar maal goed door el kaar. „Karei trek jij er nu drie uit en leg die open op tafel." Karei deed wat hem gevraagd werd en legde drie kaarten op tafel. „Weet je nu goed, welke drie het zijn?" vroeg Jaap. „Dan steek ik ze in mijn zak." Meteen stak hij alle drie de kaarten in zijn broekzak. „Nu moet je heel erg aan één van die kaar ten denken", zei Jaap nu. Karei knikte en je kon duidelijk aan hem zien, dat hij erg aan een bepaalde kaart dacht. Daarna trok Jaap twee kaarten uit zijn zak, bekeek ze met een ernstig peinzend gezicht, schudde toen zijn hoofd en stak ze weer tussen het spel. „Aan welke kaart had je gedacht van Wat je op dit plaatje ziet, Is iets, dat je niet elke dag zult tegenkomen. Hier ligt een poezenmoeder met een heel stel kleine, wilde konijntjes. „Hoe kan dat?" zal je nu wel vragen, maar het komt zo: Een arbei der vond ergens een konijnennest, waar vijf alleraardigste kleine konijntjes in la gen. De moeder was niet te vinden en elke dag, als hij er kwam, zagen de diertjes er slechter uit. De konijnenmoeder was zeker dood geschoten. Toen nam de man de klei ne dieren op en nam ze mee naar huis, waar zijn poes juist kleintjes gekregen had. Hij nam de kleine poesjes weg en legde de konijntjes bij de poezenmoeder. En het dier was voor deze vreemde kleintjes even vriendelijk en goed als voor haar eigen kinderen en liet hen rustig drinken. De konijntjes zijn intussen al vrij groot gewor. den en de poes is nog altijd even aardig voor haar pleegkinderen, zoals je ook op dit plaatje heel goed kunt zien! de drie?"' vroeg hij toen aan Karei? „Aan de harten 6", antwoordde Karei. Toen stak Jaap zijn hand in zijn zak en haalde.... de harten 6 te voorschijn! Terwijl de anderen nog nauwelijks van hun verbazing bekomen waren, gaf hij de uitleg van het kunstje. Ze moesten alle maal bij elk kunstje zeggen, hoe ze het ge daan hadden, dat was van tevoren afge sproken. „Ik had vlug van te voren twee kaarten in mijn zak gestoken", zei hij. Toen nu de drie andere kaarten op tafel lagen, dacht ik er goed bij in welke volgorde ik ze in mijn zak stak. De twee kaarten, die ik daarna te voorschijn trok, waren de eerste twee kaarten, die ik van tevoren in mijn zak had gestopt, maar ik liet ze niet aan jullie zien, dus jullie merkten het niet! Daarna noemde Karei de harten 6 als de kaart, waar hij aan gedacht had en omdat, ik de volgorde van de kaarten in mijn zak v/ist, trok ik hem er meteen uit! De beide anderen zitten er nog in, kijk maar!" Dat vonden de jongens allemaal een prachtgrap en ze wilden het allemaal" pro beren. Zo vloog de middag met grappen en kunstjes om en ook de avond werd een groot succes, waarbij alle jongens hun uiterste best deden om hun eigen tent te laten winnen! De grote tent, waar ze alle maal bij elkaar waren, daverde telkens van het lachen en toen ze eindelijk laat, in bed lagen, waren ze het er allemaal over eens, dat deze dag een van de leukste dagen uit het kamp was geweest! KLAAR VOOR DE START. Allemaal hebben we wel eens een raad sel opgelost en waarschijnlijk ook wel een kruiswoordraadsel Dat doen we voor ons plezier en het is soms heel leuk om op een regenachtige middag een flink kruiswoord raadsel te nemen en dat op te lossen, des noods met behulp van de hele familie. In Amerika houden de mensen ook alle maal erg van raadsels oplossen en het is de laatste tijd zo erg geworden, dat men met recht over de „raadselziekte" mag spreken. In elk restaurant kan je wel een paar men sen zien, die, gewapend met een potlood, voorovergebogen en diep in gedachten, een kruiswoordraadsel zitten op te lossen. Er worden zelfs clubs opgericht, waarin de le den geen ander doel hebben, dan het op lossen van raadsels, soms alleen soms met andere leden van de club. Enige tijd gejeden gebeurde er iets in Pittsburg, dat wel een bewijs is, hoe de mensen soms ver diept zijn in hun raadsels, zo erg, dat ze nergens anders meer op letten. Een heer reed in zijn auto naar zijn kruiswoordraadselclub. Zijn vrouw reed zo ver met hem mee, omdat ze nog een paar boodschappen te doen had, maar toen haar man naar de club ging, zei ze: „Ik blijf nog even zitten, ik moet ook nog een raadsel oplossen." Een paar uur later kwam de heer weer uit zijn club, maar kon toen nergens zijn auto meer vinden. Hij had vergeten, waar hij hem had neergezet. Hij ging naar een politieagent en vroeg hem om hulp. Hij bedacht zich toen ook pas, dat zijn vrouw nog in de auto moest zitten. Samen met den agent ging hij toen aan het zoeken. Eindelijk vond hij zijn auto, hij rukte het portier open en zei tegen zijn vrouw: „Wat zal je in angst gezeten hebbeh, omdat ik zolang wegbleef!" Maar zijn vrouw ant woordde rustig: „O, nee, dat heb ik niet eens gemerkt, want ik had mijn raadsel nog niet uit." In het technologische Instituut in Massa- chusetts werd een nieuw soort papier ge maakt, waarvan men beweert, dat het abso luut onbrandbaar is. Een avontuurlijke reis naar de ontoegankelijke oerwouden van Afrika, op zoek naar de plaats waar de olifanten hun laatste levensdagen slijten 65. „Pygmeeën!" riep hij. „Ze schieten hun pijlen naar ons af". „Waarschijnlijk vergif tigd", waagde mijnheer Hendriks te zeggen. „Sluit de deur, ze kunnen ons niets doen, zolang we in de cabine blijven en ons buk ken". Gedurende tien of vijftien minuten wachtten de aanvallers, kleine kaffers met kromme benen, op wat er zou gebeuren en sprongen boos rond de vliegmachine heen, terwijl de menschen binnen in het toestel luisterden naar de pijlen, die zo nu en dan tegen de buitenkant werden afgeschoten. 66. Toen even plotseling als ze gekomen wa ren, verdwenen de Pigmeeën en opeens was alles stil. Koen bewoog zich en wilde de deur openen. „Ga er niet uit!" waarschuwde René. „Misschien is het een truc!" Na een half uur gewacht te hebben, zonder enig teken van de Pigmeeën te hebben gezien, zagen de passagiers in de Zilveren Albatros een troep apen in de boomen spelen. „Dat is bewijs genoeg", lachte mijnheer Hendriks, terwijl hij naar buiten tuurde. „Die apen ouden daar niet zijn als er enig mense lijk wezen in de buurt was..." 67. „De pygmeeën zijn voor goed verdwenen. Ik denk dat ze de Zilveren Albatros voor een nieuw soort vogel hebben aangezien en ze vermoedden, dat ze hem met hun pijlen ge dood hebben". Deze keer, toen ze uit het toestel stapten, nam Boo-loo-la de leiding. Allen volgden hem vlug den heuvel op naar het ruwe rotsblok op den top. Toen ze dit bereikten, zagen ze dat de rots hol was. Een groote grot bevond zich op zij van de steen. De olifantsman liep de grot in. 68. Slechts een schemerig licht viel van boven door de opening naar binnen, zodat er iets van den hemel te zien was. „Dit moet „de muil van den leeuw zijn," zei René, terwijl hij met de anderen Boo-loo-la naar binnen volgde. Ze kwam in een lang onderaardsch vertrek en moesten even wachten tot hun ogen eenigszins aan de duisternis gewend waren. „Waar is de kaart, Boo-loo-la?" vroeg René. De olifantsman deed nu iets zeer vreemds. „Vind de kaart", zei hij met zijn dreunende stem, die door de grot weerklonk. „Ik wacht hier". Na dit gezegd te hebben, draaide Boo-loo-la zich om en liep terug naar den ingang van „de muil van den leeuw". „Nu, ik ben verbluft", verklaarde René. „Zeg, waar is Lopez?" Doch de Braziliaan was hergens te zien.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1939 | | pagina 12