't HOEKJE
OUDERS
HET KARAKTER VAN NIEUWEDIEP
®.eut^liinSieitenen$laniaAi&ëti
Als de vos de passie
preekt
nxw-it!
Parkverzorging in het
Oude Nieuwediep
W eten s waardigheden
Grijpt het oogenblik
VOOR DE
Het domme kind
UUTT
c '4--i .- V
Het was met de cultiveering van natuur
schoon in het Heldertje van veertig jaar ge
leden maar heel pover gesteld. Hoofdzake
lijk had dit werk zich bepaald tot het planten
van boomen langs de grachten, in enkele
straten, bij het Spoor en aan de Buitenhaven.
Hiermede waren de bestuursinstanties van
aan boord- of in de kazerne te zijn. Men zou
dit pad in vergelijking met „de brug der zuch
ten" „het pad der zuchten" hebben kunnen
noemen n.1. door de zuchten van verlossing
bij het vertrek en de zuchten van tegenzin
bij de terugkomst, zooals dat 30 jaar geleden
nogal eens plaats kon hebben.
In de eerste jaren na den aanleg van het
tegenwoordige Julianaparkje (1910) was het
hier nog een kaal, troosteloos gezicht. Van
enkele der sprietboomen had men een halve
of drie kwart stam laten staan in de hbop,
meening hun plicht gedaan te hebben en „moe
der natuur' moest maar voor de rest zorgen.
Dat ze in het winderige stadje met lage huis
jes en vele onbebouwde plekken gedurende
een groot deel van het jaar van deze niet
veel medewerking had laat zich hooren.
Gesnoeid werd er niet! En het resultaat
daarvan was, dat de boomen aan de grach
ten grillig gevormde takken hadden. Alle
denkbare bochten en kronkelingen kon men
in de kroonen aanschouwen, die door de
Westewinden steeds bijgeschuurd werden wan
neer er in de nabijheid geen hoog gebouw ter
beschutting stond. Slechts als er een boom
omver gestormd was werd deze weggeruimd.
In het voorjaar of een jaartje daarna werd
dan wel weer een jong exemplaar geplant met
een stevige paal er naast tegen het scheef
waaien.
In het Spoorboschje, welks aanplant plaats
vond toen een groot deel van Spoorstraat-
Koning- en Keizerstraat nog niet bebouwd
was had men ter onderlinge beschutting de
boompjes dicht op elkaar gezet.
Pt, ft N rs b EM-STRftftI
""S\
K O M l ój d P W- H )VAT>
Op deze manier waren de stammen lang en
smal opgeschoten, en in den zomer kon geen
zonlicht tot den grond doordringen. Hierdoor
was daar zoo goed als geen grasgroei.
In het vochtige najaar kon men behalve op
het eene klinkerpaadje, dat er door liep bijna
niet loopen vanwege de natte glibberige af
gevallen bladeren. In 't voorjaar was hier de
ideale knikkerplaats voor de jeugd.
Men moet echter niet denken, dat het er
daar niet vriendelijk uit kon zien bijvoorbeeld
met het jonge groen in de lente. Maar het
was en bleef toch een woestenijtje.
Over het smalle, bolle klinkerpaadje, dat
van hotel Bellevue naar de stations ingang
liep, zijn in z'n bestaan veel snelle voeten ge
gaan; van late reizigers, die den trein moes
ten halen, van verlofgangers, die naar het
spoor renden om spoedig uit het Niewediep-
sche windgat weg te komen en van thuisko
mers; die voort moesten maken om op tijd
dat zich daaruit een takkengestel en blader
kroon zou ontwikkelen. De heesters waren
miniatuur.
Doch allengs is het tot een net, vriendelijk
park uitgegroeid. De oude boomen hebben in
derdaad flinke kroonen gekregen. Nog niet
zoo lang'geleden is het gedeelte ten Noorden
van de Koningdwarsstraat op dezelfde' ma
nier onderhanden genomen, zoodat het zich
thans bij het geheel aansluit en 's zomers
prijken zelfs hier en daar uitheemsche gewas
sen in groote houten kuipen, zooals cacteeën
en palmachtige soorten, 's Winters haalt de
stadstuinman deze troetelkinderen weer naar
de warme stedelijke plantenkassen achter de
Ambachtsschool.
Het Molenplein, ook wel „de
Markt" genoemd.
Slechts de ouderen onder de stadgenooten
zullen zich het Molenplein herinneren, zonder
H.B.S.-gebouw en mèt tuinaanleg. Dat zal
zal daar wel een oasetje geweest zijn in het
met groen misdeelde Nieuwediep uit de vorige
eeuw!
In het midden stond op een verhevenheid
met rotsaspiratie een tuinbeeld. Ik stel me
voor, dat het een dergelijk gevalletje geweest
is, zooals men nu in 't -midden van het dorp
Callantsoog kan zien of een of ander familie
lid van het Brusselsche manneke pi s.
Het voornaamste pad was cirkelvormig, en
naar de verschillende hoeken liepen verbin
dingspaden. Het geheel was omgeven door
een afrastering met paaltjes. Op de teeke-
ning ziet men de voormalige politiepost Mo
lenplein, die daar toen nauwelijks gesticht
was, de boekhandel van P. Spruit, het hui«
van den steenhouwer Simon, de apotheek van
Jelgersma, de manufacturenzaak van Janssen
(in gebouw U.S.O.) verderop eenige particu
liere woningen en dan o.a. nog de manufac
turenwinkel van Barbanson. Op de oude an
sicht, waar dit teekeningetje naar gemaakt
is, was een en ander, zeer klein weergegeven
en moeilijk te onderscheiden.
De foto was van een hoog punt genomen,
zoodat men boven de huizen van den Kanaal-
weg de horizon en het Marsdiep ziet.
Waar er over 't algemeen van verbetering
en verfraaiing gesproken kan worden is dit
niet het geval met het hier geschetste Molen
plein.
We hebben daar wel de Middelbare School
gekregen, die aan vaardige geesten de ge
legenheid geeft zich in een spanne tijds van
5 jaar verschillende wetenschappen eenigs-
zins eigen te maken, doch we hadden dat
plekje groen daar eigenlijk niet kunnen mis
sen.
Er zou trouwens voor een H.B.S. best een
andere en betere plaats te vinden zijn ge
weest.
Doch als w(j in overweging nemen hoe de
laatste twintig jaar gewerkt wordt aan park
en plantsoenr--leg, als we letten op de dui
zenden boomen, die in verschillende straten
zijn geplant, dan kunnen we, wat de Heider-
sche boomrykdom betreft, nog heel goede
verwachtingen hebben!
Bt'
t I
StttA f
Innsbruck's „Gouden Dakje"
wordt gerestaureerd
Innsbruck's trots, het „Goldene Dachl',
een erker, welke keizer Maximiliaan om
streeks 1500 aan de voormalige residentie
liet bouwen, begint ouderdomsverschijn
selen te vertoonen, welke een restauratie
dringend noodzakelijk maken. Aan de
westzijde hebben de plastieken een groep
dansers van een onbekenden meester - zoo
te lijden gehad, dat zij binnen afzi-mbaren
tijd als verloren beschouwd zouden moe
ten worden. Men heeft daarom besloten,
ze te verwijderen en in een museum onder
te brengen. Een getrouwe reproductie er
van zal op het „Goldene Dachl" aange
bracht worden, zoodat dit er niet onder
lijdt.
Kunstenaar en samenleving
Een held gaat Den Helder verlaten.
LI wrijft wellicht Uw oogen uit en
denkt dat wij met U spotten. Maar er is
ons op dit oogenblik niets zoo ver als
spotten. Het is bittere werkelijkheid
waarop wij doélen.
De held waarop wij doelen woonde
gedurende verscheidene jaren in de
Keizerstraat. Tusschen slager Leibrand
en een kapsalon voerde de man een
ja, lach niet lezer een kunstzaak. Wij
schrijven en herschrijven: een kunst-
zaak.
Deze man zal een geboren optimist
geweest zijn. Beter gezegd: dat was
hij ook. Hij dacht, dat in een plaats als
Den Helder, toch minstens levensruimte
(welk een raar woord) voor één han
delaar -in-kunst moest zijn. Hij redeneer
de, dat als van die ruim 38.000 Nieuwe-
diepers nu eens 1 procent, één op de
honderd dus, af en toe eens kunst zou
koopen, hij een bestaan had.
Zoo rekende de man, de optimist,
maar hij bleek buiten den waard, in casu
den He/derschen kunstminnaar gerekend
te hebben, die hem niet alleen in den
steek liet, maar die praktisch nimmer
eenig blijk van tegenwoordigheid gaf.
Zoo was daar de kunstzaak; een
zaak met schoone dingsigheden in de
étalages, een zaak met service en sfeer,
maar een zaak die niet floreerde. Af en
toe kwam er een meneer of een dame
iets koopen, maar dikwijls schrokken ze
bij het hooren hoe duur die Kunst
toch wel is. En dan besloten ze iets
anders te koopen, hetgeen heel eenvou
dig is omdat er zooveel goedkoope kunst
in de wereld is. En waarom zou men
voor kunst veel betalen als je het voor
minder krijgen kunt? Zij het in eenigs-
zins gewijzigden vorm?
En toen deze kunstverkooper, die een
held was omdat hij het waagde tegen
den stroom op te roeien, eindelijk de
kans kreeg zonder de Kunst z'n brood
te gaan verdienen, wie zal het hem dan
euvel duiden dat hij die kans met allebei
zijn handen aangreep en Den Helder
Den Helder liet en er oogenblikkelijk
vandoor ging? Wij niet!
En nu gaat deze held-kunstenaar naar
het schoone Insulinde. Daar zijn vele
schoone zaken en bij het aanschouwen
der schatten van de menigvuldige Indi
sche cultures en beschavingen zal hij
nog dikwerf in gedachten aan zijn zaak
in de Keizerstraat tusschen Leibrand en
den figaro terugdenken en tersluiks een
traan wegpinken. En hij zal zich het
Heldersche kunstminnend publiek aan
't oog voorbij laten gaan en de man zal
huiveren
Overigens een enkel woord over
eenige onzer middenstanders, die met
het verloopen van het getij hun bakens
verzet hebben. Helaas niet in overeen
stemming met de opvattingen van het
gros der burgers, die maar niet begrij
pen waarom sommige winkeliers ineens
zoo onvriendelijk, om niet te zeggen,
onheusch zijn.
Wij kunnen hierover kort zijn: zulke
winkeliers verdienen niet beter dan dat
de bakens zoo spoedig mogelijk weder
om verzet worden. Opdat de klant voor
hen niet alleen Koning worde doch
Dictator. Ter leering, opvoeding en
waarschuwing voor eventueel volgende
mobilisaties.
Als de schoone Loreley
U met haar sirene zangen
In een zoete droomerij
Smachten doet van zielsverlangen,
Vaart een schip ons bootje aan
En gij moet ten gronde gaan.
Als een Simson krachten vindt,
Reuzen krachten in zijn haren,
Maar door vleierij verblind,
Dat geheim niet kan bewaren,
Wordt hij in den slaap verrast
En van al zijn haar ontlast.
Als door een gewaagde stap
Holofernus wordt betooverd,
Denkt hij aan geen vijandschap;
Judith heeft zijn hart veroverd.
Maar in 't vroege morgenuur
Staat zijn hoofd recht op den muur.
Als de vos de passie preekt,
Boertje, pas dan op je kippen,
Want hoe vroom hij doet of spreekt,
Slechts bedrog komt van zijn lippen.
Boer, pas op! want eer ge 't weet
Heeft hij al uw kippen beet.
't Weduwvrouwtje aast op buit,
Kan zich in haar staat niet schikken
En ze spant haar netten uit
Om de mannen te omstrikken.
Pas toch op! het lijkt zoo'n snoes,
Maar z' is lang niet voor de poes.
Als men zich door zoet gefluit
Van den vogelaar laat lokken,
Dan ook is men wis zijn buit
Als het net wordt dicht getrokken.
En zooals het dikwijls gaat:
Gij beklaagt u, maar te laat.
K.
IN WEER EN WIND.
Bij een autotocht in Rhodesië reed de
chauffeur over een stekelvarken heen. De
autoband sprong onmiddellijk en bij een
onderzoek bleek, dat er tien gaten in de
band zaten, alle veroorzaakt door de stekels
van het varken.
Een automobilist uit Delaware heeft een
grote, niet vergiftige slang gedresseerd om
op zijn auto te passen. Als hij een bood
schap moet doen, legt hij de slang in de
auto. Autodieven krijgen de schrik te pak
ken, zodra ze de slang zien en slaan dan
direct op de vlucht.
Aan de Engelse kust worden de laatste
tijd steeds meer haaien gezien. Waarom de
dieren zo ver naar het Noorden zijn geko
men, weet men niet, maar het spreekt van
zelf, dat men helemaal niet blij is met dit
bezoek. Daarom is de haaienjacht nu als
een nieuwe sport opgekomen en worden er
speciale jachtpartijen georganiseerd.
Late zomer over een boschlandschap.
Donkergroen, nèt nog niet geelend loover.
De atmosfeer is pittig, wel mild, maar toch
met iets dat de drukl ender mid-zomer niet
geven kan.
Door dat landschap loopt een mensch. Een
nog jong man. Hij heeft een verbeten trek
om den mond en loopt met de oogen naar
den* grond gericht. Hij ziet niets, niet de
zon-en-schaduw-schakeeringen op het don
kere groen van den laten zomer. Hij hoort
niets, noch het gekwetter van de vogels,
die weldra warmer streken zullen opzoek-
ken, noch het suizen van den wind. Hij heeft
geen aandacht voor het eekhoorntje dat
snel en schuw zijn pad kruist.
Hij loopt automatisch, in zichzelf ge
keerd, peinzend, piekerend. Hij heeft zorg.
O zeker, reëele zorg. Morgen moet dit be
taald worden en overmorgen dat. Hij heeft
het geld niet, en weet nog niet of en hoe hij
eraan zal komen. Daarom loopt hij door den
stralenden nazomerdag als een, die doof en
blind is tegelijk. Hij heeft de groote lijn ver
loren, hij laat zijn leven begrenzen door
de nauwe lijntjes van zijn eigen zorg.
U zult zeggen: „Wat is een eekhoorn of
een licht-schakeering op het loover of het
geluid van een vogel voor een mensch die
zorg heeft? Ja, wat?
Bedenkt eens hoevelen daarvan niet kun
nen genieten! Zóóvelen, die aan een lang
durig ziekbed gekluisterd zijn! Sommigen
van hen hebben wellicht een aanzienlijk
banksaldo, en zouden dat saldo terstond wil
len opofferen voor een paar gezonde beenen
en voor den weerstand van een gezond
mensch, die in staat is, om in de natuur te
gaan en onbelemmerd te genieten van het
geen deze biedt.
Dit is geen goedkoop optimisme. Wat zou
onze man verliezen, indien hij een oogenblik
de gedachte aan zijn materiëele zorgen op
zij zou schuiven om met epen oogen en open
ooren, maar vooral met een open hart te
genieten van wat de natuur biedt? Hg zou
niets verliezen, hij zou integendeel iets
winnen, een moment van ontspanning, zui
verheid en een een zijn met het heelal. Een
oogenblik van rust.
Wij menschen verstaan over het algemeen
zoo bitter zelden, om te genieten van het
oogenblik. Wij mokken over gisteren of
tobben over morgen en de zonnestraal van
heden glijdt ongezien en ongewaardeerd
langs ons moedwillig blinde geestesoog.
Wij konden intenser en gelukkiger leven,
eiken dag, indien wij ons slechts wilden
openstellen voor het mooie dat in vele
vluchtige momenten langs ons gaat en he
laas! meestal langs ons heen gaat óók.
Piekert en peinst niet. Vergalt Uw leven
niet met mokken over verleden en tobben
over morgen. Opent Uw hart wijd en weest
ontvankelijk voor het mooie op Uw pad van
vandaag. de glimlach van een kind, de
kleurschakeering van een kar met bloemen,
de schuchtere aanhankelijkheid van een dier.
Er zijn meer menschen op de wereld dan
gij alleen. Er zijn meer zorgen dan de Uwe
en ongetwijfeld zijn daaronder zwaardere zor
gen. Laat Uw horizon niet begrenzen door
Uw eigen leed. Houdt Uw hulpvaardigheid
gereed voor hen, die het zwaarder hebben dan
gij, en Uw ontvankelijkheid open voor het ge
ringste vleugje van 's levens poëzie.
Zoo zijt ge een beter en een gelukkiger
mensch!
Dr. JOS DE COCK..
Wie uwer kent in zijn omgeving niet een
dom mensch? Het antwoord op deze vraag
zal ongetwijfeld niet moeilijk zijn. We ken
nen in onze omgeving stellig wel menschen,
van wie men zegt, dat ze dom zijn. Laten
we echter een stapje verder gaan! „Wie
uwer was in zijn leven niet eens dom?"ook
het antwoord op deze vraag zullen weini
gen schuldig blijven. Wij allen kennen de
oogenblikken, waarin we d o m waren. Doch
nu de derde vraag: Wat i s dom
Het antwoord op deze vraag is moeilijker
te geven dan op beide andere. Zeker, men
zal beginnen met op te merken, dat bijv.
het niet weten van dit of dat een bewijs
van domheid is. Ik wil er echter terstond
op wijzen, dat men in dit verband wel zeer
voorzichtig moet zijn. Wanneer ik een pre
dikant bijv. eens vroeg naar de werking
van een benzine-motor, dan zou ik de kans
loopen, dat hij in vele gevallen en zeker,
wanneer hij geen auto bezit een ontwij
kend of onvolledig antwoord zou geven. Stel
ik een monteur deze vraag, dan kan ik er op
rekenen, dat hij mij in de finesses uitleg
ging zal geven. Wanneer ik den monteur
evenwel vraag, mij eens te willen vertellen
in welken tijd Daniël leefde en onder welke
omstandigheden die zijn leven leefde, moet
ik er in de meeste gevallen op rekenen, dat
de monteur mij hierover geen uitlegging zal
verschaffen. Is de predikant dom? Is de
monteur dom? Neen, beiden kunnen in hun
vak geleerd zijn.
Uit dit simpele voorbeeld blijkt reeds,
hoe betrekkelijk d o m h e id is. We gaan
evenwel nog verder: Men noemt iemand
dom. die slecht leeren kan. Maar: alweer
raadt ik u voorzichtiger te zijn met deze
opvatting. Ik ken menschen, die de moderne
talen eenvoudig niet leeren kunnen. Zij
kunnen eenvoudig de woordjes niet onthou
den. Maar in technische vakken munten zij
uit. Het omgekeerde bestaat ook,
Nog een voorbeeld. En zijn professoren,
die op een bepaald terrein volslagen dom
zijn en nochtans zal niemand zoo dom zijn
een professor dom te noemen.
Het komt er maar op aan onder welk
licht men iemand plaatst. Dit eenvoudige
gegeven wordt echter over het hoofd ge
zien, wanneer we met kinderen te doen
hebben. Een kind, dat in een bepaald vak,
bijv. rekenen, niet mee kan, wordt voor
dom gehouden. De school kent nu eenmaal
hoofdvakken en wie in de hoofdvak
ken niet bij kan blijven, moet het predikaat
dom meedragen. Hij bljjft zitten en moet
maar zien het manko aan te zuiveren.
Dit nu is een der bitterste dingen van het
schoolleven.
Een handig kind in de naaldvakken wordt
niet als handig beschouwd, wanneer het in
taal en rekenen een tobbertje is.
De dwaze onderscheiding van hoofdvak
ken en bijvakken heeft in dit opzicht reeds
veel kwaad gesticht. Goed beschouwd, moest
er geen sprake zijn van hoofd- en bijvakken
in de lagere school. We kunnen hoogstens
spreken van elementair onderwijs in
alle vakken, noodig voor het leven. De op
schroeving van eischen voor bepaalde vak
ken is al even dwaas. Hetzelfde geldt, zoo
als ik reeds meer betoogde, voor de dwaze
rapporterij. Ik weet wel, dat ik in dit ver
band de tegenstuiting van velen naar voren
roep, maar ik handhaaf mijn opvatting, dat
het ten slotte in hoofdzaak er om te doen
moet zijn het kind naar zijn aanleg, dat is
naar zijn kunnen ejn kennen, zijn mogelijk
heden, klaar te maken of liever te ont
wikkelen voor het latere leven. Meer mo
gen we niet eischen, de school niet en de
ouders niet. Nimmer kan de grens van het
voor het kind bereikbare ongestraft over
schreden worden.