OUDERS SM
HET KARAKTER VAN NIEUWEDIEP
't HOEKJE i £'1
XoS tw
Den Helder in 't jaar
1900
W in terwandeling
langs het strand
KLUFT B>Y HET WEST-PLEIN.*:OO©
Yïlteuvj-eri
Een naam veranderd
Sfeer
Over opvoedkunde en
opvoedkunde
UU TTERTJ
Het jaar 1900 was voor Den Helder niet al
te slecht. De groote achteruitgang na 1879
was de plaats wat te boven gekomen en het
bevolkingsaantal bewoog zich meer in lang
zaam stijgende lijn. In dezen tijd werd ge
werkt aan de moderniseering en uitbreiding
van de marine. De pantserdekschepen „Gel
derland", Noord-Brabant" en „Zeeland", be
nevens de pantserkruisertjes „Piet Hein",
„Kortenaer", „Koningin Regentes", „Hertog
Hendrik" en Koningin Wilhelmina" werdén
aan de vloot toegevoegd. Een en ander bracht
eenige uitbreiding van het marinepersoneel
met zich mee, hetgeen uiteraard niet in het
nadeel was van Nieuwediep, toen reeds de
voornaamste marinebasis.
De stedelijke bebouwing was juist ongeveer
tot de spoorlijn genaderd, uitgezonderd het
laatste stuk van den Parallelweg, de groote
tuin van het vroegere „Musis Sacrum",
waar zich thans het breede deel van de
Hoogstraat bevindt met de aansluitende hui
zen op de Loodsgracht, benevens de open
plek tusschen Stationstraat en Hotel Belle-
vue, waar later de „Matrozenbond" en het
„Kegelhuis" zouden verrijzen.
Ook het eerste stuk van den Polderweg,
Emmastraat (vroeger Rozenstraat geheeten),
en de Wilhelminastraat zijn omstreeks het jaar
1900 tot stand gekomen.
Het verschil in behuizing van beter- en min
der gesitueerden was veel grooter dan thans.
Hierdoor, en ook door den grooteren afstand
tusschen de standen, zweefde er om de wijken,
waar de best gesalarieerden woonden, een
sfeer van deftigheid. Deze werd nog versterkt
door de beschaving van de daar wonende da
mes, die meerendeels uit werkelijk voorname
kringen des lands gesproten waren. De dienst
boden, gekleed in het correct katoen, met
tulle mutsje op, voltooiden het cachet.
Dat deze niettegenstanade hun min of meer
stijve dienstkleeding de marineman niet min
der- bekoren konden dan hun tegenwoordige
zusters, gekleed in een modieus jurkje, wordt
bewezen, door verhalen, die men daarover nog
Wel kan lezen.
komen en zelfs, dat het is voorgekomen, dat
in de staart van de troep een frissche deern
eenige huizenblokken werd meegevoerd tus
schen de manschappen in, en die haar vrijheid
niet herkreeg dan na „tol betaald" te hebben.
Foei! als het waar is! Waar was de discipline!
Na het voorbijtrekken der troepen waren de
ramen natuurlijk direct klaar en werden de
emmers en glazenspuiten naar de keuken ge
haald in het achterin het huis gelegen „sous
terrain", waar ze werden afgedroogd en glim
mend gepoetst.
Dat was immers de trots van de besten
dezer dienstboden Zij zouden meer belee-
digd geweest zijn als er aanmerking Op hun
„koper" gemaakt werd, dan wanneer er ge
zegd werd, dat ze toch wel echt harde, ner-
vige werkhanden hadden.
Het gebruik van gas en electriciteit, in-
plaats van kolen en petroleum; tevens de
stofzuigers en de „O'ceder mops" hebben
gemaakt, dat het huishoudelijke personeel
niet meer zoo als „werkpaard" behoeft te fun-
geeren.
Er wordt n.1. wel beweerd, dat de ramen
aan de Hoofdgracht altijd „gedaan" moesten
Worden, wanneer de landingsidvisie voorbij zou
De kleeding van 1900 vinden wij tegen
woordig niet eens zoo gek als wij dat 10 jaar
geleden gevonden zouden hebben. De pof
mouwen waren toen in de mode en thans
weer. De hoeden moeten zoo'n beetje scheef
naar voren staan evenals toen.
De lange rokken met bezemband tegen het
slijten en het stof opgooien bevorderend, zul
len echter wel nooit meer op straat gedragen
worden.
De boerenjoffers met Friesche kap, waarop
een kapothoedje met bibberende veertjes, zijn
verdwenen en komen ook niet weer. Zij wa
ren een eigenaardig verschijnsel, n.1. een ver
bastering van de onvolprezen, mooie Friesche
dracht.
Door de lagere bezoldiging van het min
dere marinepersoneel moest dit omstreeks
1900 langer ongetrouwd blijven dan thans (öf
armoe lijden).
Voor deze „schepen zonder stuur" waren
de kroegen ongeveer de eenigste afleiding.
Het aantal van deze inrichtingen was dan
ook legio. Men had er „nette" onder, „net
tere" en ook „zeer onnette".
Of café „Henning" tot de eerste, tweede
of derde soort gerekend moest worden is ons
niet bekend. Wel was dit café op het West
plein (le teekening) zeer populair, getuige
het:
„Jongens, ga je mee naar Henning,
Daar is vanavond bal.
met refrein:
Henning, O Henning,
Daar is het goed!
Daar wordt Kees Tabbes
Met jenever gevoed!
Woorden, die precies pasten op een mop
van de „Stafmuziek" en er dus in gingen als
koek!
Deze hoek van Westplein en Kanaalweg
behoefde, zooals te zien is, niet leelijk ge
noemd te worden. Wel werd het geval hoe
langer hoe meer aftandsch. Het knapte wel
op, toen er op deze plek eenige frissche mid
denstandswoningen verrezen. Jammer, dat
men het goede van de vorige bebouwing daar
niet heeft overgenomen. Vooral het tegen
woordige hoekhuis kan de toets der critiek
slecht doorstaan.
Er is in die veertig jaar heel wat veran
derd. De welvaart is uitgespreid over een
grooter deel der bevolking. Het misbruik van
spiritualieën is zeer verminderd; de uiter
lijke beschaving toegenomen.
Moge ook de innerlijke fijnbesnaardheid
groeien tot vervolmaking van de onderlinge
verhoudingen. Leeraren, onderwijzers, predi
kanten, geestelijken en andere wel-meenen-
den willen daaraan hun zwakke krachten
wijden. Tenminste zoo zou het behooren te
zjjn!
Vandaag echt weertje voor 'n pittige
wandeling langs het strand! Stormachtig, n
bedekte lucht met grauwe, jachtende wolken
flarden, 'n grijsblauwe zee en woeste golven
die over het drijfnatte strand schuimen.
Dan 'n wandeling met rechts steeds de be
wogen zee en links het hier en daar danig
afgeslagen helmbegroeide duin. Zandkorreltjes
pikkelen voortdurend tegen je wanghuid en
als je je lippen aflikt proef je de zilte smaak.
Tijdens zoo'n tippel kun je van alles doen.
Letten op de vogels, op 't machtige spel van
de golven om de golfbrekers, steeds wisse
lend, nu eens hoog-opspattende schuimfontei-
nen, dan weer machtig-omkrullende water
massa's, of op alles wat de zee aanspoelt.
Vooral als het laag water is, zooals nu, is dat
'n fijne sport. Het vaste zand maakt het loo-
pen gemakkelijk. Langs de vreemd-kronkelige
vloedlijn liggen wieren, soms begroeid met
wondermooi-gebouwde poliepen en mosdier-
tjeskolonies, krabbenschilden, skeletten van
zee-egels en zee-appels, wonderlijk van vor
men en kleuren, te veel om te noemen. En
boven je hoofd steeds het vaardige spel van
meeuwenlijven
Meeuwen-optocht.
Langs de duinen gaat 'n ononderbroken
stoet, 'n lange rij van kalm voortzeilende
meeuwen. Strakgespannen de iets-holle vleu
gels, zonder beweging. Zoo zweven ze van
Texel tot Calais, precies tegen den Noord
wester in, Zuidwaarts.
Moeizaam klauter ik tegen 't afgekalfde
duin op en nestel me erboven op in 'n ge
riefelijke kom in de huiverende helmen, zoo
veel mogelijk beschut tegen den wind en 't
stuivende zand. Nu de elbogen gestut op
de knieën, de kijker voor de oogen en al die
langszeilende meeuwen op m'n g:emak stuk
voor stuk bekeken. Wat voor sinjeurs zitten
er nu zooal tusschen?
Voor heel veel menschen is elke meeuw
domweg een meeuw, 'n Amsterdamsch
schoffie heeft óók genoeg aan 'n verdeeling
van alles wat veeren heeft in „finkies en
draafsaassies". Maar vanmiddag wil ik het
naadje van de kous weten met m'n meeuwen.
Zoo! Nu eens kijken. Die grauwbruine,
jonge meeuwen laat ik voorloopig nog maar
even buiten beschouwing, dus eerst alleen de
volwassen jonge dieren. Al gauw heb ik dan
in de gaten dat er in hoofdzaak drie soorten
meeuwen langs komen. Daar die groote,
zware meeuw met dien donker-leigrauwen
bovenkant en vleugels zal ik er eerst maar
uitpikken. Dat is de gemakkelijkste, de
Mantelmeeuw.
Vlak erachter aan komt 'n heel mooi ge
kleurde meeuw. Mooi meeuwengrijsblauw is
hij bovenop, buiten de beide zwarte vleugel-
toppen is een wit vlekje te zien. Hij lijkt wel
wat op 'n mantelmeeuw in lichaamsbouw:
even forsch, even zware snavel. Bij de mantel
meeuw van zooeven zag ik echter een zwarte
vlek tegen den achterrand van den vleugel.
Bij deze Zilvermeeuw zie ik die vooraan en
is de witte vlek ook veel grooter.
Nu even goed onthouden en vergelijken met
die amice, die daar aan komt zweven, 'n Zil
ver? Hij heeft duidelijk die zwarte vleugel-
plek, hoornvormig omgebogen, en aan den
vleugeltop een groote, witte „spiegel", maar
nog grooter dan bij de zilvermeeuw. En wat
doet die vleugelvorm vreemd aan door die
zwarte, stompe vlek! 't Lijkt werkelijk wel
wat op 'n uilevleugel! Nu hij pal langs 'n zil
ver zweeft zie ik bovendien dat hij kleiner
is en ook de snavel is niet zoo zwaar. Dat is
nu een Stormmeeuw. In werkelijkheid zijn z'n
vleugels spitser dan die van de zilvers, maar
ze lijken zoo stomp door de typische teeke
ning.
Geen oogenblik hoef ik me nu te vervelen!
Daar komt juist 'n pracht van een volwassen
stormmeeuw aan. Wat 'n fijne kop; de snavel
heeft geen spoor van rood. En nu kom ik er
langzamerhand al aardig in. Al op een af
stand leer ik zien welke meeuw ik voor me
heb. En als proef op de som als ze dichterbij
komen neem ik telkens de vleugeltoppen.
Elke meeuw neem ik in den kijker en net
begin ik me te verbeelden dat ik al aardig
op weg ben, als er 'n snuiter aankomt, die ik
niet direct kan thuis brengen. Hij lijkt wel
wat op 'n duif, zoo klein en tenger, net 'n
kleine uitgaaf van de stormmeeuw, maar dan
met heel andere vleugels. Wel is hij ook
meeuwenblauw bovenop, maar ik zie alleen
een klein zwart topje en heelemaal geen witte
punt op den spitsen vleugeltop. Dat moet een
Drieteenmeeuwtje zijn! En dat komt wel uit,
want het drieteentje is een typische open-zee
vogel, die dus vooral met Westerstorm aan
de kust voorkomt.
Nu zal ik dan toch wel alle volwassen
f meeuwen gehad hebben! Daar komt 'n zilver,
prachtbeest! Schuin erachter een storm
meeuw, ja, en even verderop daarachter in
V-vorm drie zilvers. Dan een gewone mantel
meeuw, of neeLastig geval! Bij alle
mantelmeeuwen die ik langs zag zeilen zag
ik aan den witten vleugelonderkant aan den
buitenkant 'n groote, driehoekige, zwarte
vlek. En bij deze lijkt me die vlek smaller
en langer gerekt. Als ik onderdaad goed zie,
en het geen verbeelding van me is, dan zou
dit een kleine mantelmeeuw zijn.
Dat is 'n knullig-klein verschil en dat is 't
hem juist. Dat eischt 'n geoefend oog en dat
krijg je pas na jaren letten op meeuwen. Zoo
ver ben ik nog lang niet en dus pak ik 'n
ander handiger vepschil bij z'n staart, dat
echter in de vlucht niet te zien is. Ik moet
dus m'n geriefelijke holletje verlaten en 't
duin af sukkelen, het breede strand over naar
de meeuwensociëteit op een van de pieren.
Op veiligen afstand stel ik me in de wind
schaduw van 'n mand op.
Nu bekijk ik de pooten van alle mantel
meeuwen, allemaal vleeschkleurig Nee, toch
niet. Nu die sinjeur op den achtergrond even
beweegt zie ik duidelijk, dat hij gele beenen
heeft. Erg opzichtig! Dat 's nu zoo'n kleine
mantelmeeuw! De rest gewone dus. En hier
geldt alweer „What's in a name", want de
„kleine" mantelmeeuw is, als hij zoo naast 'n
„gewone" staat niets kleiner, wel wat tenger
der en slanker misschien.
Misschien is op grooteren afstand nog han
diger te gebruiken het verschil dat bij de
kleine mantelmeeuwen de vleugeltoppen ver
buiten den staart uitsteken. Dat is dan ook
alles. Verder zijn ze gelijk, de gewone en de
kleine, even mooi wit en even mooi donker
blauwzwart bovenop.
Alleen heb ik op Terschelling kleine man
telmeeuwen gezien die lichter waren bovenop,
maar vaalblauw, maar met zwarte vleugel
toppen. Dat was de Britsche kleine mantel-
meeuw, die daar in enkele paren broedt, op
de Boschplaat b.v. De donkere soort is 'n
ander geografisch ras, de zgn. Scandinaafsche
kleine mantelmeeuw. Het verschil is vrij ge
makkelijk te zien in het veld. 't Is maar een
weet, zooals alles.
Zou 't met de herkenning van de jonge
meeuwen ook zoo gemakkelijk gaan? We zul
len zienJ. K. S.
We horen tegenwoordig telkens spreken
over steden, waar we vroeger nog nooit
over gehoord hebben, ook al hebben we
altijd nog zo goed de aardrijkskunde van
Europa geleerd. We piekeren en peinzen,
waar de plaats met de onbekende naam ligt
en we zoeken het misschien zelfs op de
kaart op. Maar dikwijls kunnen we die
plaats dan op geen enkele kaart vinden,
en dat komt alleen, omdat de plaats er wel
op staat, maar onder een andere naam.
Vooral in Polen is dat nu het geval. De
Duitsers hebben veel Poolse namen in Duit
se namen veranderd en zo horen we nu
telkens van die onbekende steden.
Een voorbeeld van deze naamsverande
ring is Gotenhafen, dat eerst Gdingen heet
te. Heeft men zich wel eens afgevraagd,
hoe ze ertoe kwamen om deze plaats juist
.Gotenhafen" te noemen. Dat betekent im
mers: Haven van de Goten. En daarmee
hebben we eigenlijk al meteen verklaard,
waarom de plaats zo heet. Men weet, dat
het een Oostzeehaven is. Ongeveer 2000
jaar geleden kwamen uit het Noorden Goti
sche schepen aangevaren, die op zoek wa
ren naar nieuw land om zich te vestigen.
Teen ze aan het beschutte strand van de
Danziger Bocht kwamen besloten ze daar
te blijven en landden hun schepen op de
plaats waar het tegenwoordige stadje Go
tenhafen ligt.
Een geschiedschrijver, Jordanes, wist in
het jaar 551 na Chr. zelfs te schrijven, waar
deze Goten vandaan kwamen. In zijn boek
staat: „Volgens de overlevering zijn de Go
ten eens van het eiland Skandza (Scandi
navië) weggevaren. Zodra ze in een nieuw
gebied geland waren, hebben ze dit land
naar zich genoemd. Want nog steeds wordt
dit land, zoals men verteld, Gothiskandza
d.w.z. Gotenland genoemd." Door verschil
lende andere berichten werd dit later be
vestigd. Het begin van de geschiedenis van
het stadje volgt dus uit de nieuwe naam.
Bent U positief? Voor hoeveel
procent
Is U verlegen van aard Indien U mocht
weifelen over het antwoord op deze vraag,
dat ia gauw gegeven. Een verlegen menach
n.1. gaat uit van het standpunt: „Hoe vin
den de anderen mij
Een niet-verlegen mensch daarentegen
kiest als uitgangspunt de gedachte. „Hoe
vind ik de anderen?"
Het eerstgenoemde type is negatief, het
tweede positief.
Een tweede definieerend karakteristiek
tusschen positieve en negatieve typen is dat
het eerstgenoemde type iets van zichzelf
mededeelt aan elke sfeer waarin hij, hetzij
met opzet, hetzij toevallig komt, terwijl het
negatieve type door iedere sfeer waar het
komt, beïnvloed wordt.
Een klein voorbeeld om dit duidelijk te
maken. Een positief type komt, zelf in een
opgewekte stemming verkeerend bij een
familie die, onverschillig om welke reden
„in de put" zit. Bij zijn of haar vertrek zal
de bewuste familie in een betere stemming
verkeeren dan tevoren, en de bezoeker of
bezoekster nog even opgewekt zijn als te
voren. Wanener echter een negatief type in
een goede stemming een bezoek brengt aan
een milieu waar men „down" is, zal na het
bezoek de bezochte familie nog even „down"
zijn als tevoren, terwijl de opgewektheid
van de bezoeker of bezoekster aanzienlijk
gezakt is.
Negatieve menschen zijn een gevaar voor
zichzelf als voor hun omgeving. Zij zjjn de
speelbal van iedere stemming, van elke
sfeer, die ze op hun levensweg ontmoeten.
Ze hebben het stuur van hun levensbootje
niet of slechts heel losjes in handen. En
dit maakt hen tot wrakhout in de branding.
Meent U zichzelf als een „negatief"
mensch te herkennen? Geen nood; een po
sitief mensch zal nimmer negatief worden,
maar een negatief mensch kan zeer goed
positief worden, mits hij wil. Hoe? Wel als
volgt:
Begint met een persoonlijkheid te zijn en
geen echo. Begint met van alles, wat U
ziet, hoort en ondervindt een eigen indruk
op te nemen, inplaats van „blanco" te zijn
en de meening over te nemen van de eerste
de beste aan U sympathieken persoon, die
op Uw weg komt.
Neemt U het een en ander voor, desnoods
heel eenvoudige dingen, maar houdt voet bij
stuk, onverschillig wat er gebeurt en wie
U er vanaf poogt te brengen. Natuurlijk moe
ten die voornemens een grond hebben, en
wel dezen grond dat U zelf ze noodig of
nuttig vindt.
Doordring Uzelf van het besef: „ik ben,
ik leef, ik wil, ik ben een zelfstandig wezen.
Overweeg bij het vaststellen van Uw ge
drag slechts of Uzelf het zoo het beste en
het eerlijkste vind (hetgeen heel iets anders
is dan het gemakkelijkste en het prettigste!)
Staat er niet bij stil, wat A. ervan zal
zeggen of B. ervan zal denken. Om het stuur
van Uw levensbootje is slechts plaats voor
twee handen. Welnu, laten het Uw eigen
handen zijn!
DR. JOS DE COCK.
VOOR DE lij
Een eigenaardige titel, zal men zeggen.
Inderdaad. Maar de keuze ervan zal u dui
delijk zijn, als u aan het einde van dit
„hoekje" bent gekomen. Uit den aard der
zaak moet ik heel wat opvoedkundige lec
tuur lezen om, zooals men pleegt te zeggen,
„op de hoogte te blijven". Zoo heb ik dan in
de afgeloopen week weer verscheidene uren
zoek gebracht met het lezen van paedagogi-
sche werken. Het woord lezen is hier wel
te ruim bedoeld. Want men kan het geen
lezen meer noemen, als men bij het „lezen"
den kluts kwijt geraakt is en totaal niet
meer kan bijhouden, wat de schrijver be
doelt. Ik heb een paar werken gelezen, de
titels doen hier minder ter zake, welke'mij
tot wanhoop brachten. Niet, dat zij zoo
slecht waren. Allerminst. Of eigenlijk, daar
over kan ik niet oordeelen, om de eenvou
dige reden, dat de werken mij „te hoog"
gingen. Het was me onmogelijk den gedach-
tengang van den geleerden schrijver te vol
gen en in wanhoop heb ik het boek neer
gelegd en me afgevraagd: „Wat nu?"
Ben ik me daar opvoeder, verhoovaardig
me zelfs anderen raad te geven en zit nu
zelf met de handen in het haar...
Tja, in zulke oogenblikken krijgt men het
gevoel, dat men goed zou doen eerst eens een
paar jaren voorbereidende studie te gaan
maken en daarna te trachten iets te begrij
pen van de paedagogiek.
Wanneer ik echter in dezen toestand raak,
heb ik gode zij dank steeds een hulpmiddel bij
de hand om mezelf weer een beetje tot de
werkelijkheid, in dit geval tot het besef, dat
ook de eenvoudigen van geest nog iets van
opvoeden af weten, terug te brengen.
Dit hulpmiddeltje bestaat uit de werkles
van Jan Ligthart.
Ge hebt van Jan Ligthart gehoord. Als u
zpn opvoedkundewerkjes niet kent, zult ge
zijn naam ongetwijfeld herinneren door de
heve boekjes van Pim en Mien, Ot en &ien,'
„Blond en Bruin", enz. enz. uit uw school^
jaren.
Welnu deze Jan Ligthart was een dood-'
gewoon schoolmeester, hoofd van een ge
wone volksschool in Den Haag. Maar dit:
belette niet, dat zijn werk bekendheid ver
kreeg in Zweden, dat onze Koningin hem op
zocht om advies bij de opvoeding en het on
derwijs van onze Prinses.
En deze Jan Ligthart schreef ook paeda-
gogische werken, maar zoo, dat ieder uwer
ze lezen kan, ze werkelijk begrijpen kan,
ja meer: er nog dagelijks mee voordeel kan
doen bij de opvoeding van uw kinderen.
In de werkjes van Jan Ligthart zoekt men
tevergeefs naar moeilijk begrijpbare zinswen
dingen, vreemde termen, welke het lezen
van zooveel werken op opvoedkundig ter
rein in dezen tijd onmogelijk maken.
Voor ons, eenvoudigen van geest, hebben
deze werkjes, geschreven door een opvoeder
bij de gratie, zoo ontzaglijk veel te beteeke-
nen. Denken we alleen maar aan het feit,
dat ze ons bewijzen, dat men niet in het be
zit behoeft te zijn van den doctorstitel om
goed opvoeder (ster) te zijn. Indien het zoo
was, dat voor het opvoeden van kinderen
noodig ware, wat de geleerde psychologen
van dezen tijd ons in hun werken aanbieden,
en dat het gemis van deze kennis ons als
opvoeder ongeschikt maakte, waar bleven
we dan, wij onderwijzes van de volksschool
wij vaders en moeders, van wie er duizen
den slechts zeven jaar en minder on
derwijs genoten? Wat kwam er dan terecht
van volksopvoeding?
Ik huiver bij de gedachte dezer voorstel
ling.
Maar gelukkig, daar is ópvoedkunde en
opvoedkunde. Daar is een opvoedkunde
welke voortkomt uit een liefdevol hart en
die, welke gemaakt wordt achter het schrijf
bureau. Daar is een opvoedkunde, die zich
vermeit in allerlei getheoretiseer over de
ziel en daar is een opvoedkunde, die de ziel
niet ontleedt maar legt in het werk. En het
lezen van deze werken heeft nu voor de een
voudige van geest groote waarde. Niet alleen
door de verstrekte adviezen, maar bovenal
ook door het feit, dat ze de overtuiging
wekken, dat de geheele opvoeding slechts
een kwestie ia van geduld en liefde!
I