't HOEKJE
OUDERS
HET KARAKTER VAN NIEUWED1EP
Een stukje vergeten Amsterdam
Het Heldersche kanaal
SieuAeefe iti
Dam- fournaal
XoS fto-aii!
Oude koeien, nieuwe
grieven
VOOR DE
UU TTERTJ
ge r-t
„Een Hagenaar houdt altijd z'n
hand voor z'n mond als hij hoest".
„Een Nieuwedieper houdt z'n hand
voor z'n neus als hij,langs het Hel
dersche Kanaal loopt".
Dit laatste zou een mooie slagzin geweest
zijn als reclame voor de commissie om tot
verbetering van het kanaal te komen, die op
initiatief van den Heer Manikus (goudsmid)
werd benoemd in 1903.
Het grachtwater was in de loop van de
tijden zóó vervuild geraakt, dat het omwo
nenden en wandelaars groot ongerief veroor
zaakte.
Vroeger toen de stad zooveel kleiner was.
had men er nog niet zoo'n last van gehad.
De biologische zuivering in het water kon in
dien tijd de verontreiniging nog eenigszins
bijhouden.
Op de vergadering van grachtbewoners in
café „Central" werden in hoofdzaak 3 plan
nen tot verbetering aanbevolen:
1. Het maken van een verbinding met de
fortgrachten (spuikanaal).
2. Het oprichten van een stoomgemaal bij
het Westplein om op deze manier doorstra
ling te verkrijgen.
3. Het "anleggen van een riool evenwijdig
met het kanaal om te voorkomen dat er ver
der nog afval water in zou komen.
Plan 1 werd toen reeds verdedigd door den
heer S. Krijnen. In 1915 werd het door den
raad aangenomen. In 1918 werd het Spui
kanaal opgeleverd.
Zij, die den vroegeren toestand gekend heb-
hebben en den tegenwoordigen, zullen vol
mondig moeten toegeven, dat er een groote
verbetering door het spuien is ontstaan.
Als wij nu nog wel eens onze zakdoek voor
de neus moeten houden, dan is dat alleen in
lange droogteperioden, wanneer er wegens
watergebrek niet gespuid kan worden.
We kunnen dan nog eens even gewaarwor
den, hoe het vroeger bijna altijd was in 10
maanden van het jaar.
Er is hier een zeer redelyke oplossing ver
kregen en het Spuikanaal (Singel) draagt
sterk bij tot de verfraaiing onzer gemeente.
Het mes heeft hier dus van twee kanten ge
sneden!
Gelukkig, dat men het Heldersche Kanaal
niet gedempt heeft, wat zou er dim een dorre,
onevenredige pleinstraat ontstaan zij nHoe
levendig maakt het water hier het aspect.
Vooral ook 's avonds als honderden lichten
van huizen, lantaarns en auto's in het water
weerspiegelen.
N lélAWE
niet groot is, dient het Heldersche kanaal ook
als ligplaats van een groot aantal woon
schepen. In een lange rij liggen ze daar aan
de Achterbinnenhaven, 't Is een schilderach
tig gezicht, en enkele groepen zijn dan ook
reeds tot onderwerp gekozen door Heldersche
teekenaars. Op de tentoonstelling van de
„Noorder Kunstkring" heeft men de resul
taten kunnen bewonderen.
Weet U dat ons Heldersch Kanaal vroeger
niet voor het Rokin wilde onderdoen Het
had benevens (beider sterk verontreinigd wa
ter, óók een pontje van de Bassingracht, naar
de Achterbinnenhaven.
In 1903 vroeg de veerman 100.subsidie
per jaar aan de Gemeente, want hij ontving
van passagiers slechts 33 ct. per dag. Hij
kreeg nul op het request, want, zoo redeneer
den de raadsleden, als er zoo weinig ontvan
gen wordt, dan blijkt daaruit, dat er niet zoo'n
groote behoefte aan deze verbinding bestaat.
Hij mocht dus voor z'n dagelijksche 33 centen
netjes den heelen dag in zijn hokje disponibel
blijven zitten. En hij heeft het nog een hee
len tijd gedaan ook!
Naast de scheepvaart, dia tegenwoordig
Als men eens wil illustreeren wat „pluri
formiteit" is, dan moet men eens wijzen op
de vele vormen, die hier te zien zijn. Men
ziet hier oude stoomjachten, pramen, een
afgedankte kanaalpont, waar een houten
huisje op gebouwd is, en een compleet houten
huis op een soort „Wieringer bolletje". Onge
twijfeld is dit het best bewoonbare drijvende
huis, doch het is wel een heel zonderlinge
combinatie.
Hieronder volgen nog enkele wetenswaar
digheden van het kanaal.
Men begon het te graven in 1825, op ver
zoek der bewoners van de „Oude Helder",
ruim 2000 in getal, die woonden tusschen
Dijkstraat, Paardenstraat, Westplein en Lan-
gestraat. Deze vreesden, dat ze in een „doode
hoek" zouden komen te liggen, toen velen
zich vestigden bij de havenwerken.
Het was van groot belang, dat Den Helder
deze scheepvaartweg kreeg. Tot nog toe
moesten alle koopwaren aangevoerd wor
den met wagens via de Alkmaarderweg. Per
schip kon dit beter en goedkooper gebeuren.
Het kanaal kwam klaar in 1829. Aanvanke
lijk waren er slechts enkele bruggen over.
Dit behoeft ons niet te verwonderen, omdat
de Zuid- en Westkant van de gracht uit lage
weilanden bestond, o.a. het Weezenland en
Diaconieland.
Een van de eerste was een vlotbrug, die
een der 5 polderwegen verbond met het plein
voor de Maringwerf. (Na 1842 N. Kerkplein
genoemd). Deze werd in 1862 vervangen door
de tegenwoordige ijzeren draaibrug.
Het Heldersche kanaal is een typeerend
bestanddeel in onze gemeente. We zouden
het niet kunnen missen, zonder het echt
Nieuwediepsche karakter geweld aan te
doen.
PONTJE OVER. Her HELDERSCHE K ft N ft n u
TU35CHEN &63SINC RftCHT EN blN NCN NftVCN.
Ik dacht zoo
Wij waren deze week op een concert
van een onzer muziekvereenigingen. De
muzikanten speelden, ze speelden zelfs
goed, maar in de zaal bleek men het
beter te vinden den tijd te korten mid
dels gezellige kout, dan met het be
luisteren van de muziek. Tenslotte mag
men zich dat, als zijnde ..kunstlievend"
lid of donateur, permitteeren.
De muzikanten keken boos, de direc
teur stond zich waarschijnlijk „op-te-
vreten". maar men klepte en roddelde
maar door. Er werd „stttü!" geroepen,
eenmaalvijfmaaltienmaal
maar geen sterveling die er zich om be
kommerde. Was de muziek pianissimo,
dan werd het een gefluister, was het
forto, dan brulde men er bovenuit. Het
was een merkwaardige demonstratie
van weinige gemanierdheid, een kras
staaltje van onwellevendheid jegens
anderen in 't kwadraat. Het is wel eens
meer gezegd, dat wij Helderlingen op
het gebied der educatie, der goede vor
men, nog wel iets te leeren hebben, en
dat zelfs al zóó vaak, dat men met
groote vreezen begint te vreezen, dat
we zoo langzamerhand gaan behooren
bij die volksstammen U weet wel,
die het nóóit leeren
Toch is zooiets pijnlijk, vooral omdat
wij ons zoo gaarne willen voordoen als
bewoners, niet van een provinciaal nest,
maar van een provinciaal centrum.
Nietwaar, wij en onze muziek, wij en
onze sociale maatregelen, wij en onze
instellingen op ieder gebied wij en
onzen verkeersagent!
Ja, die hebben wij nu óók gekregen.
Het was het laatste wat ons 'nog ont
brak. Maar nu is hij er dan toch, en
staat er: 's-middags en 's-avonds. Met
een onbewogen uiterlijk en een witte
band. De kinderen kijken ernaar, als
gold het een f ilm met Popey the ba,tor
man. en de ouderen kijken ook.
ledereen vindt het machtig mooi en
zeldzaam interessant. Het is dan oo
iets bijzonders: hoe daar nu maar een
man het geheele verkeer in goede banen
leidt. Ja, ja, wij weten hoe het behoort.
Thans wachten wij op de volgende
stappen, welke ons tot grootstad zullen
vervolmaken. Krijgen wij een onder-
grondsche"? Krijgen wij een postkan
toor dat niet zoo doet denken aan een
strafgevangenis als dat waarmee we nu
nog maar steeds opgescheept zitten?
Krijgen we een station, waarin nu eens
eindelijk twee loketten opengaan als
het druk is, krijgen we ja, er is nog
zoo veel te krijgen, maar daarvoor
wordt 't ook Sinterklaas.
Van Sinterklaas gesproken: bij het
vele wat onze gezegende(l) tijd ver
loren deed gaan is er slechts weinig
overgebleven. Maar daartoe hoort nog
altijd het schoone Sinterklaasfeest,
waarin jong en oud zich plegen te ver
meien. Blijft men echter dit jeugd-
festijn ge .pardon misbruiken tot
louter en alleen reclame-object, dan kan
men er verzekerd van zijn, dat de tijd
nabij is dat geen onzer kinderen meer
in de sproke van den heiligen bisschop
zal gelooven.
Sinterklaas komt op 5 December bij
de jeugd. Tenminste, dat kwam hij
altijd. Onze tijd laat hem reeds over
komen half November, terwijl hij voorts
acte de présence blijft geven tot Januari.
Het is jammer dat zooiets gebeurt! Te
meer. waar het bij velen louter en al
leen gaat uit commercieele oogmerken.
Hopen wij dat deze voor- en natijdige
Sinterklazerij iets ingedamd kan wor
den. Tot heil van de jeugd en tot be
houd van dit oer-oud nationaal feest.
door Jan Mens.
De herfst is gekomen en legt haar bruine
patina over de oude olmen van Amsterdam. De
stille grachten dromen opder een vacht van
bronzen bladeren, en over het water sluipen
de lierfstnevels aan. Het is ny de goede tijd om
te dolen door de stad, om te dromen van haar
groots verleden, om te peinzen over wat ge
weest is en niet weerkeert.
Mijn voeten droegen mij op een weekse mid
dag naar een van die oude buurtjes, wier be
staan aan vele stadgenoten onbekend is. Want
ik moet dikwijls met schaamte vaststellen, dat
de Amsterdammers zo weinig hun stad kennen,
laat staan er van genieten. Wijl het toch een
genot is dat niets kost. En genoten heb ik, dat
kan ik u verzekeren.
Zo belandde ik dan op die stille middag uit
het rumoer van de Haarlemmerdijk opeens in
dat stukje vergeten Amsterdam genaamd het
Bickerseiland. Het is een verzameling stok
oude huisjes, die scheef en vervallen tegen
elkaar leunen, bang weggekropen in de scha
duw van de eeuwenoude pakhuizen. Want het
Bickerseiland geniet zijn vermaardheid aan die
stoere bouwsels. Voorheen woonplaats van
veem- en bootwerkers, zijn de bewoners lang
zamerhand naar de nieuwe wijken getrokken,
achterlatend de herinnering aan veel geld ver
dienen in de zomer, van armoede en zorg des
winters. Maar gebleven zijn de middeleeuwse
o. slagplaatsen, zij trotseerden de tijd, over hun
bemoste daken vergleden de eeuwen zonder te
deren.
Ah, die pakhuizen! Er is geen stad ter
wereld, waar de zakelijkheid zó juist zich paar
de aan de schoonheid. Wie aanschouwt moder
ne opslagplaatsen van beton en staal, wie
nieuwgebouwde entrepots bekijkt, die wordt on
aangenaam gestemd bij het zien van zoveel
nuchterheid. Daar zit geen fantasie in, dat is
alles dor en doods en kil, dat is grauw en som
ber, dat leeft niet. Werk van koele ingenieurs,
wien ieder overbodig steentje taboe is.
Anders hier op het Bickerseiland. Kijk ze
daar eens staan, die stoere bouwsels! Drie
vierhonderd jaar oud zijn ze, de tijd bijtste de
gevels donkerbruin tot bijna zwart, maar ze
doen het nog. Ze wiggen hun oude ruggen in
de herfstlucht, uit hun binnenste zweeft een
geur van koffie en cacao en peper en kaneel
al die goede dingen welke het leven zo veraan
genamen en verinnigen. Uit de nok steekt de
zware hijsbalk als een dikke reuzentong voor
uit, over het grote windas loopt het dikke
touw nu als voor eeuwen.
Tientallen van die pakhuizen staan daar nog.
Het waren eens de opslagplaatsen van de Oost-
Indische Compagnie. Nu huist er het Neder
landse Veem, het Leydse Oranje Veem, en an
dere ondernemingen. Nu ook liggen de zolders
opgetast met vele goede dingen, nu bergen zij
veel eetbaars achter hun marineblauwe toog-
deuren. Tot de nok gevuld is Mars en Broek in
Waterland en Goudenknop en Korenbeurs en
Schelvis, en hoe deze als voor de eeuwigheid
geschapen burchten mogen heten
Langzaam slap ik door de nauwe strgatjes.
Het lijkt, of de tijd hier heeft stilgestaan. Ik
doorloop de Vier windenstraat, de Minnemoer-
steeg, de Galgestraat en sta eensklaps op de
Zandhoek.
De Zandhoek. Een naam voor de jongeren,
een periode voor de oudjes. Hier to'ch placht
Koning Willem III jaarlijks een bezoek te
brengen, en later Koningin Emma. Daar in het
gietijzeren hekje treurt het Oranjeboompje,
schraal en magertjes, een schim van de welige
appelboom welke hier vroeger gestaan heeft.
Jaarlijks werden de appeltjes geplukt en in een
ebbenhouten kist verpakt naar Den Haag ge
stuurd
Verlaten ligt de Zandhoek onder de herfst
lucht. Scheef en bouwvallig staan de huisjes, en
zij wasemen samen een muffe lucht naar bui
ten. Wrakkig zijn de trappen die steil naar
boven leiden, maar nuffe kamertjes en stinken
de portaaltjes. Wachten ze op den sloper?
Op een van de ophaalbrugjes blijf ik staan
en kijk in het wijde water van het Westerdok.
Er liggen wat groene tjalken, en op de ducdal-
ven krijsen reeds de meeuwen. Een koude mist
rolt haar sluiers uit, waarin de scheepsmasten
verdwijnen. En opeens moet ik denken aan die
mooie Franse film: „Quai des Brumes", mistige
kaden, die hier nu reeds enige weken in het
kleine theatertje „De uitkijk" loopt.
De eenzaamheid hangt over het vergeten
Er bestaat een type, dat steevast 011,1
koeien uit de sloot haalt. Zoolang zich niet6
bizonders voordoet schijnen ze inderdaad ee
vroegere oneenigheid, een onrechtmatig.*'11
bleken beschuldiging, een oude breuk verS'
ten te zijn. Tenminste men hoort er hen niei
over reppen.
Maar bij het geringste hobbeltje, dat fe
effenheid van hun levenspad onderbreekt
gaan zij „van start met een schier onuii'
puttelijk reservoir van oude grieven. Ze blij"
ken volstrekt niets vergeten te zijn, en dj
aangevallen partij, die niet anders dacht dan
dat dit alles geleden en vergeen was, staat
eerst eenigszins onthutst, om tenslotte ge
prikkeld te antwoorden: „Hemel, begin jè
dddr nu weer over?"
Natuurlijk begin ik dèérover. Het waa
jnogal geen kleinigheid, ik heb er destijds
verder over gezwegen, maar..." enz. enz.
Daar hebben wij precies de teere piek
waardoor het „uit de sloot halen van oude
koeien" ontstaat, n.1. wanneer wij dingen a!3
afgedaan laten rusten, waarmee wij innerlijk
niet afgedaan hebben.
Meestal doen wij dat uit gemakzucht, z.g,
om de lieve vrede wille. Waarschijnlijk zijn
wij ook van plan, de zaak verder voorgoed
te laten rusten. Maar innerlijk zijn wij niet
voldaan, gevoelen wij dat ons geen recht
is geschied en daarom kan ons onderbewust
zijn niet vergeten. Het geval schuilt weg in
een hoekje van dat onderbewustzijn. Mis-
schien zullen wij er dagen, weken lang niet
bewust aan denken. Maar bij het geringste
voorval, dat er verband mede houdt, is daar
de oude grief, springlevend en scherper dan
ooit. Dat is begrijpelijk. Maar even begrijpe-
lijk is de verbaasde verontwaardiging van
de andere partij, wanneer wij plotseling aan
komen met verwijten over iets, dat wij eerst
geruimen tijd hebben laten rusten.
Wil men zooiets vermijden, dan dient elk
meeningsverschil grondig uitgepraat en afge
handeld te worden.
Wij maken dikwijls onaangenaamheden
over dingen die de moeite niet waard zijn,
en dergelijke besprekingen kan men beter
geheel achterwege laten. Maar wat waard is
om besproken te worden, is óók waard om
grondig afgehandeld te worden. Dit voor
komt na-beschouwingen als: „ik ben wel
dwaas geweest om zoo toegevend te zijn,
ik had van mij af moeten bijten.
Het is niet edelmoedig om te zwijgen wan
neer wij meenen verongelijkt te zijn. Het is
alleen kortzichtig en onverstandig, want een
dergelijke edelmoedigheid breekt én ons és
de ander op, in de vorm van scherpe va-
wijten op een oogenblik dat hiervoor slechts
een zijdelingsche aanleiding bestaat.
Geeft slechts dan toe, wanneer U werke
lijk overtuigd bent, ongelijk te hebben. Elk
ander toegeven is de mijl op zeven.
Nadruk verboden. Dr. Jos. de Cock.
Bickerseiland. Het is goed hier te dolen, voor
hem die de stilte mint. Die nog durft te den
ken aan het glorievolle verleden, die hoopt op
een betere toekomst. Want in deze tijd van
grote monden en geschreeuw durven zovelen
de stilte niet te zoeken
Mijn voeten klinken hol op de bolle keitjes
van het Bickerseiland. Eens daverde en bruiste
hier het leven, eens woonden hier de machtige
heren van de O.-I. Compagnie Reael en Bickers,
regenten van Amsterdam tevens. Zij bouwden
de pakhuizen waarlangs ik ga, zij lieten iets na
waaraan wij nu nog vreugde beleven. Zullen de
dragers der luide stemmen van onze dagen ook
iets nalaten, waaraan het nageslacht vreugde
kan hebben
ONDERWIJSPROBLEMEN
IN DEZEN TIJD.
II.
De groote stoot tot vernieuwing ging uit
van het experiment, dat sedert een paar
jaren in België plaats vind. Daar heeft
men het aangedurfd het lager onderwijs
over alle liniën te herzien, te vernieuwen.
Mij viel de eer te beurt om gedurende een
veertien dagen in de Belgische lagere scho
len te hospiteeren en zoodoende kennis te
nemen van de practische toepassingen der
onderwijsvernieuwing, zooals deze aange
geven wordt in het bekende Nieuwe Leer
plan. Ik heb zeer veel moois gezien en daar
van verteld in een uitvoerige brochure. Na
dien heb ik in mijn eigen school het onder
wijs in vele opzichten herzien, zoodat ik mij
beroepen mag op practische ervaring. Het
ligt niet in mijn bedoeling hier verder over
uit te wijden, maar wel moet ik dit opmer
ken: het wordt mij iederen dag duidelijker,
dat d e vraag, waarom alles draait, ten
slotte deze is:
Hoe overbruggen we de kloof tusschen
deze twee zaken:
le. de nieuwe idee, welke het onder
wijs p r e 11 ig wil maken, welke uitgaat
van de stelling, dat belangstelling primair
is en dientengevolge tracht het onderwijs
op allerlei manieren aantrekkelijk te maken;
en 2e. de oudere richting, welke het
accent legt op het leeren en werken, zonder
dat hierbij altijd gevraagd wordt of het
kind wel steeds belangstelling heeft voor
hetgeen het leeren moet.
Tusschen deze twee richtingen meent men
een keuze te moeten doen. Beide hebben
voor- en nadeelen.
Wie zijn kinderen met meer aandacht be
schouwd, weet, dat de voor hen interessante
dingen bij het bestudeeren weinig inspan
ning kosten. Menige knaap, met liefde voor
natuurkunde, verdiept zich in dit moeilijke
vak en weet door eigen ervaring zooveel
kennis te verwerven, dat de onderwijzer er
verstomd van staat, temeer, als deze knaap
op ander terrein eenvoudig niets kan leeren.
De belangstelling vormt in zulke gevallen
een machtige factor. Anderzijds staat vast,
dat we allen in het leven meer dan eens
dingen moeten leeren en bestudeeren, waar
voor we niet bepaald belangstelling bezitten.
We kunnen nu eenmaal niet altijd alleen dat
gene doen, wat we aardig en interessant vin
den. Het interessante vordert weinig inspan
ning, doch brengt daardoor in vele gevallen
het kind niet tot echt werken, worstelen met
de stof. Vruchtbare arbeid vereischt in vele
gevallen een sterk wilsbesluit en een krachtig
doorzettingsvermogen. In de oude school
moet de leerling vaak stof verwerken, welke
met steeds zijn belangsteling heeft. De on
derwijzer brengt hem echter aan het ver
stand, dat voor zijn vorming ook deze stof
van belang is en hij dus zijn tegenzin moet
overwinnen. Voor de vorming van den wil
zulks van groot belang. Men begrijpt uit de
ze korte uiteenzetting wellicht mijn bedoe
ling: De onderwijsvernieuwing brengt het
groote gevaar met zich, dat de onderwijs-
stof te prettig gemaakt wordt voor de leer
lingen en er op den duur van wilsvorming en
doorzettingsvermogen wel eens minder spra
ke zou kunnen zijn. Dit zal onherroepelijk tot
fatale gevolgen leiden en het moet dan ook
zeer betreurd worden, dat de voorstanders
van de onderwijsvernieuwing zich blindstaren
op het belangstellingsonderwijs zonder reke
ning te houden met het hier door mij gesig"
naleerde feit.
De ervaring heeft mij reeds bewezen, dat
in de nieuwe school de beteekenis der on
willekeurige belangstelling overschat wordt.
En nu kom ik volgende keer terug op het
beeld, dat ik vorige week bezigde: het ex
periment met het ontvangtoestel.
Ovéeka.