Nederlandsche scheepvaart nxw-it! Ons Indisch hoekje Een boek over zee en schepen U*i UUW Het zeegat uit vroeger en nu Accomodatie en hygiene op een ouden zeilvaarder Toen schepen goud waard werden Oorlogsmisére Van regendagen en lichtpuntjes Hoe leg je t vlugst een droogschuur plat? een ongeluk om het leven kwam, en dat, ter wijl een ander Amsterdamsch schip, de Jan Cornelis, met 160 zieken Batavia bereikte en onderweg, hoewel het een snelle overtocht had gehad, 40 man had verloren. De passagiers- accomodatie op de Soerabaya was voldoende, schoon eenvoudig; de hut van Van Vlissingen was zelfs netjes met behangselpapier geplakt; de afmetingen waren gering; tusschen de kooien en den wand bleef vier voet ruimte over; toch kon hg er op een kransavondje drie vrienden ontvangen. Overigens werden we hier van de inrichting van het schip weinig gewaar. Hoe was de belooning der opvarenden? In het archief der firma Boissevain en Co. be vindt zich o.m. een bundel met financieele gegevens aangaande schepen, die van 1825 tot 1828 zijn uitgerust en blijkbaar dienst hebben gedaan bij den opzet der reederij. We leeren daaruit o.m., dat op het fregat De Nederlandsche Handel Maatschappij, dat ge bouwd was op de werf: de Zwarte Raaf te Amsterdam en op 26 Dec. 1826 in zee stak, de kapitein 100.per maand verdiende, de eerste stuurman 70.de tweede 50.de derde 30.terwijl de bottelier 24.en het tiental matrozen elk 10.per maand ontvingen; de gage van den dokter bedroeg evenveel als die van den tweeden stuurman! Fregat „Neptunus". de reede van Batavia afzeilend. Illustratie uil .100 laar Nederlandsche Scheewaart Van de hand van den bekenden histori cus, Dr. M. G. de Boer, is zoo juist bij de N.V. Drukkerij en Uitgeverij v.h. C. de Boer Jr. te Den Helder een uiterst interes sant boek verschenen, getiteld „100 Jaar Nederlandsche Scheepvaart". In dit werk geeft de schrijver, aan de hand van authentieke scheepsjournalen en tallooze andere bronnen een bij uitstek helder beeld van de laatste eeuw onzer zeevaart: wordt in het eerste deel de zeil vaart behandeld en haar ondergang, in het tweede deel wordt de stoom- en motorvaart onder de loupe genomen. Een boek, dat ieder die belangstelt in de Nederlandsche scheepvaart iets te zeggen heeft. Een boek, dat een eeuw zeemanschap tot leven brengt en tal van boeiende bijzonderheden geeft uit het verleden en heden van ons zee wezen. De prijs bedraagt 3.90. VVU nemen enkele citaten uit het boek over. In de eerste plaats enkele opmer kingen over een oude zeilvaarder, uit het begin der 19e eeuw, eigendom van den Rotterdamschen reeder A, van Hoboken. Zoo lezen wg o.m. in de beschrgving: Vóór den fokkemast, in het vooronder, huis de de bemanning, 33 koppen sterk. De kombuis was op het dek, bij den fokkemast; de groote boot was daaraan vastgemaakt. Daar elke be schikbare ruimte benut moest worden, waren in de bootde schapen en de geiten gebor gen, terwijl de varkenshokken er onder waren aangebracht, een regeling, die wel vernuftig was, maar het snel in dienst stellen der red dingsmiddelen niet moet' hebben bevorderd. Dok de talrijke kippen en het verdere pluim vee waren op origineele wijze ondergebracht, 11.1. onder de zitbanken, die voor de passagiers op het dek waren aangebracht; dezen zaten dus feitelijk op den kippenren, wat zijn bezwa ren zal hebben meegebracht. Geldgordel en jeneverflesch klaar- houden De schrijver behandelt uitvoerig de wijze, Waarop het anker gelicht en de zeilen aange slagen worden; wat hij vertelt is zeer belang wekkend, maar zou te veel plaats eischen. Al leen nog een enkel woord over de reddings middelen. Toen het schip bij het invaren van de straat van Dover door een hevigen storm Werd beloopen en de toestand zeer zorgelijk was, gaf de kapitein aan Van de Sande, dien (lij bleek te kennen, den raad om met zijn geldgordel eneen flesch jenever aan dek te blijven om in geval van nood het eerst bij de booten te zijn. In de barkas en de kleine boot was lang niet plaats voor allen; aan de passagiers had hg den raad gegeven in de kooi te gaan en te trachten in te slapen, „op dat zij, wanneer we toch vergaan moeten, slapend in de andere wereld arriveeren!" Van de Sande mocht zelfs zijn hutgenoot niet waar schuwen: „ieder zorge alleen voor zich zelve. Laat slapen, die slapen wil en laat God voor het overige zorgen!" Een „reisje" naar Indië. Nog van een andere zgde worden we over de reis naar Indië ingelicht en wel door den lateren fabrikant en reeder Paul van Vlissin gen. Als jongeman zeilde hij in 1819 met een Amsterdamsch schip, het pinkschip Soerabaya, van een onbekenden reeder, naar Indië, waar hij als inspecteur bij de administratie der In dische troepen was aangesteld. Het pasge bouwde schip, een driemaster van 250 last, was bewapend met 8 zesponders, vervoerde behalve baksteen, wijn en jenever 13 passagiers eerste en 16 tweede klasse, benevens een detachement van 50 man koloniale troepen; de equipage be stond uit 30 man. De reis was vol emotie; een samenzwering onder de soldaten, die het schip wilden vermeesteren en aan de insurgenten in Zuid-Amerika wilden overleveren, herhaalde ontmoetingen met zeeroovers, waarbij het één keer tot een serieus gevecht kwam; vliegende stormen in de Kaapsche wateren, waarbij de passagiers, midden onder een „snertmaal", in de kerk van bakboord naar stuurboord werden geslingerd; later voorbij de Kaap, windstilte onder plasregens, zoo hevig, dat alle luiken ge sloten moesten blijven en men bijna stikte door gebrek aan versche lucht. Soms had men eenige verstrooiing door de opvoeringen van een groep dillettanten onder leiding van een zoon van den Amsterdamschen acteur Ma- jofsky; feestmaaltijden werden bij enkele ge legenheden door den kapitein aangeboden, waarna de aanzittenden soms met „een dubbel vestjen" naar kooi gingen; bij het passeeren der linie kreg men bezoek van Neptunus en zijn hofstoet. De clou van de reis was een lang durig verblijf te Kaapstad, waar de opvaren den op de hartelijkste wijze onthaald werden door aanzienlijke Kaapsche families. Dat alles heeft de langdurige reis, welke duurde van 22 July tot oudejaarsdag, aanmerkelijk gebroken; toch krijgt men sterk den indruk, dat een reis naar Indië in die dagen nog volstrekt geen plezierreis mocht worden genoemd. Ziekte en dood. Over het voedsel kon niet worden geklaagd, althans in de eerste klasse; voor de gezond heid werd gezorgd voor een Duitschen dokter, aan wiens bekwaamheid wel eens werd getwij feld, maar die toch alle opvarenden in Batavia wist te brengen behoudens één man, die doo^ Werden in de jaren der zeilvaart ech ter de moeilijkheden aan de schepen en hun equipages niet bespaard, hetzelfde kan gezegd worden van den oorlogstgd In 1914—'18. Dr, De Boer zegt er o.a. over: Het woord, dat het best den toestand der Nederlandsche scheepvaart in de eerste we ken van den wereldoorlog weergeeft, is: al- geheele ontreddering. Passages werd afge zegd; bevrachtingen gecanceld; de kwestie „contrabande of niet" beheerschte alles. In Indië hoopte de te verschepen lading zich op, terwijl er een geheele vloot van vrachtsche pen werkeloos lag. De mailschepen vertrok ken op tijd, maar met verminderde snelheid, bunkerkolen toch waren bijna niet te ver krijgen. Men moest er mee woekeren en trachten de hoeveelheid in elke haven aan te vullen. De reizen werden nog bemoeilijkt, doordien men elk oogenblik door oorlogssche pen werd aangehouden en soms gedwongen een deel der lading in Engelsche en Fran- sche havens te ontschepen. Op verschillende wijzen werd een uitweg voor de Indische producten gevonden. Door de „Nederland" en de Lloyd werd de Java- New-York Lijn geopend, waaraan weldra ook de Holl.—Amerika Lijn en de „Oceaan" deel namen. Op initiatief der J.C.J.L. werd de door de verbinding met Afrika's Westkust Java-Pacific Lijn in het leven geroepen, waar- werd verzekerd. De blokkade van Duitschland werd steeds strenger en daarmee groeiden de moeilgkheden voor de Nederlandsche scheepvaart. Er werden waarborgen geëischt tegen vervoer naar de centrale landen. Aanvankelijk trachtte een „Commissie voor den Nederlandschen Handel" hiervoor te zorgen; in November 1914 werd deze taak overgenomen door de Nederlandsche Overzee Trust Maatschappij, als N.O.T. over bekend geworden, die eerlang niet alleen den invoer maar ook den uitvoer onder haar con- tróle nam. Voor- en nadeelen. Nu kon de handel hervat worden en dit ge schiedde des te eerder, omdat tegenover de moeilijkheden groote voordeelen stonden. Het verdwijnen van de Duitsche handelsvloot van de wereldzee en het in beslagnemen van vele bodems voor transporten, deed groote be hoefte aan scheepsruimte ontstaan. De vrach ten stegen tot ongekende hoogte, temeer daar de handel weldra over den eersten schrik heen kwam. Op sommige lgnen had zich reeds in het eerste oorlogsjaar een druk verkeer van passagiers ontwikkeld. Neutrale schepen toch werden veilig geacht: de Tuban- tia vertrok op 26 Augustus 1914 met „de passagiers hangende uit de patrijspoorten", zooals in de vergadering van Commissarissen werd medegedeeld. Bij het eerste vertrek van de Nieuw-Amsterdam waren tal van ge strande toeristen, die de reis anders in luxe hutten aflegden, blijde een plaats te vinden in de ruimten, die gewoonlgk voor emigran ten dienst deden. De tafels waren den gehee- len dag gedekt. Wanneer voor de eene afdee- ling de lunch eindigde, begon voor de andere langzamerhand het diner. De gedenktafel op dit schip, waarin wordt gememoreerd, hoe de ..hazardous voyage safe, comfortable and plasant" was gemaakt, was een aardige her innering aan de dankbaarheid der passagiers. Schepen goud waard. Schepen waren nu goud waard, vooral in de wilde vaart, waar de vrachten soms fan tastisch waren. De tramp-reedery Hillegers- berg te Amsterdam, welke over 1914 7% uitkeerde, bracht het over het volgende jaar tot 150 anderhalf maal het in de maat schappij gestoken kapitaal! Voor schepen was elk gevraagd bedrag te krijgen; de meest ontredderde vaartuigen werden nog het repa- reeren waard geacht. Zóó b.v. het Grieksche stoomschip Macedonia, dat in den oorlog met Turkije in brand geschoten en tot zinken ge bracht, nu gelicht werd en, wonderlijk ge noeg, in staat bleek onder eigen stoom naar Rotterdam te varen. Wat een Engelschman, die het schip aanhield, tot den uitroep bracht: ,,My God, Captan, what sort of a wreek have you got hold of there?" Wilton verwerkte er niet minder dan 350 ton materiaal aan, maar maakte er toch voor de firma Haas weer een bruikbaar schip van! Ondergang der „Tubantia". Een groot verlies traf de Nederlandsche vloot door den ondergang van een harer mooi ste schepen, de Tubantia van de Kon. Holl. Lloyd, in den nacht van 15 op 16 Maart 1916. Te zes uur van IJmuiden vertrokken, ging het schip nabij het lichtschip Noord Hinder ten anker, toen het door een torpedo getroffen werd. Door de voorbeeldige orde aan boord konden alle opvarenden in de booten gered worden. In enkele daarvan werden weldra de stukken van een Schwarzkopf-torpedo gevon den, zoodat de schuld boven eiken twijfel stond. De Duitsche regeering verzekerde, dat de tor pedo tien dagen te voren op vrij grooten af stand der ramp gelanceerd, en blijkbaar drij vende gebleven of door een Engelsch schip opgevischt en afgeschoten was, om de verbitte ring der neutralen tegen de Duitschers te ver sterken. Na den oorlog is de zaak door een neutrale commissie onderzocht en door deze werd de schuld vastgesteld; een schadeloos stelling werd toen uitbetaald. Het verbluffende feit maakte des te sterker indruk, toen enkele dagen later ook de Palembang van de Rotter- damsche Lloyd in den grond werd geboord. In de volgende maand trof de Eemdijk en de Rijndijk van Solleveld en Van der Meer een Holland munt uit door van die echt grauwe regendagen, waarop het lgkt alsof de hemel van beton is, waardoor geen enkel zonne straaltje zal vermogen heen te dringen. We kijken naar de lucht, schudden ons hoofd en zijn overtuigd, dat regenmantels, overschoe nen en paraplu vandaag aan de orde van den dag zullen zijn. En dan opeens wgkt het zware donkere wolkendek vaneen; een brutaal zonne straaltje steekt zijn neus om het hoekje, en wij hebben een van die plotselinge opklaringen, waarop de grauwe regendag ons zoo dikwijls onverwachts onthaalt, mèt de kans dat het den verderen dag goed weer blgft. Ook in ons innerlgk leven kennen wg van die grijze regendagen waarop alles verkeerd schijnt te gaan, waarop wij nergens uitkomst zien en alles met ons er hopeloos schijnt voor te staan. Ook op zulke „innerlijke regendagen" komt er dikwijls onverwachts een lichtstraal tje onze somberheid verbreken. Wij ontmoeten iemand die wij graag mogen maar in langen tijd niet zagen, we krijgen goed tijding per brief. Het behoeft niet veel te zijn, het kan alleen al zijn dat onze oogen open gaan voor de aanhankelijkheid van een trouw huisdier, voor een mooi vergezicht of voor een schilderachtig tafereeltje. Wat wij noodig hebben op „innerlijke regendagen" is de bereidheid om zon in ons op te nemen. Wij moeten ons niet nutteloos en vruchteloos ver diepen in onze zwartgallige stemming, maar ons daarentegen open stellen voor alles wat die stemming ten goede kan beïnvloeden. Er is altijd wel iets aardigs, iets goeds of iets grappigs op te merken aan onze omgeving, als wij het maar zien willen. Maar hoe kun nen wij zien of de hemel blauw is, zoolang wg onze oogen hardnekkig op de zwarte aarde gevestigd houden? Hoe wil het levenszonnetje bg ons naar bin nen schijnen, wanneer we de „gordijnen" van ons innerlijk wezen stijf gesloten houden? Geen mensch ontkomt aan zorg en leed en tegenslagen, geen mensch is doorloopend ge lukkig, ieders leven is een mengsel van zon en schaduw. Soms liggen die zon- en schaduw- perioden onmiddellijk met een scherpe over gang in eikaars nabijheid. Het groote geluk komt altijd onverwacht en een klein geluk dikwijls óók. Wanneer U weer zoo'n „donkere dag" voelt aankomen, houdt U dan voor dat het vast beter zal uit komen dan U denkt. Een goed idee is ook, om te zoeken naar een mensch in Uw omgeving, die ook van neer slachtigheid blijkt geeft, en te probeeren of U voor hem op een of andere wijze een zonne straaltje kunt brengen. Wie uit is op geven ontvangt dikwijls onverwacht en welverdiend. Nadruk verboden. Dr. Jos de Cock soortgelijk lot, al bleven de schepen ten slotte behouden; de Berkelstroom van de Holland- sche Stoomboot Maatschappij, beladen met strookarton, werd daarentegen met bommen tot zinken gebracht. De Duitsche duikbooten waren overal. De Blomberg van de H.A.L. werd voor de oostkust van de Unie tot zinken gebracht, terwijl zij een lading regeerings- graan naar Nederland bracht; de Kediri van de R.L., die de reis van Indië om de Kaap maakte, werd door de Duitschers nabij Gran Canaria in den grond geboord. Maar het ergst was het toch op de Noordzee: daar gingen, behalve de reeds genoemde, de Batavier V, de Maashaven, de Waalstroom en de Fortuna door mijnen verloren; andere schepen werden naar Zeebrugge opgebracht. Het ln den zomer van 1939 in de vaart gekomen motor-passagiersschip „Oranje' der N.V. Stoomvaart Maatschappij „Nederland (Illustratie uit 100 laar Nederlandsche Scheepvaart Van een eigenaardige „Singkèk" en een ontvreden „baas". De foto van een groot, wel verzorgd veld met half volwas sen tabaksplanten, netjes in rijen op den voorgrond; droog schuren en de bergen van de Bataklanden op den achter grond, wekte de herinnering op aan een indertijd in Deli verncfbien verhaal over een „sinkèk", Chineesch woord voor nieuweling, op Java „orang baroe" geheeten (bei den in vroeger jaren synoniem met „presentkaasje", iemand naar den Oost gezonden, waarmee men in Nederland geen raad wist). Ze wer den vaak in de cultures ge plaatst, waar ze onder leiding kwamen van den beheerder, die dit „present" meestal wei gaarne weer had willen loozen, maar dit niet kon, omdat hij de protectie genoot van de directies of andere personen van invloed. In den ouden tgd, nog niet zoo héél lang ge leden, toen theoretische kennis niet noodig was, zijn er van die „singkèks" of „present kaasjes" velen goed terecht gekomen. Onder die nieuwelingen waren er vreemde snuiters. Zoo kreeg een „singkèk" in Deli eens van zijn baas de opdracht een droogschuur af te breken. Dit eischt zorg, wamt ze moest elders weer worden opgebouwd. Hg begaf er zich 's ochtends vroeg naar toe en vond den mandoer (ploegbaas) en diens werklieden al bezig om hetgeen reeds was afgebroken uit te zoeken en netjes te sorteeren. Het „singkèk" zag dat eens aan, waarbij hg tot de overtui ging kwam, dat hij al dit werk veel vlugger kon. Hij hield van aanpakken, niet van half werk. Tot groote wanhoop van den mandoer gaf hg last de groote schuur in brand te steken. De werklieden vonden dit best: ze hielden van een vuurtje. De mandoer trachtte den voortvarenden tuin-employé tegen te hou den, deelde zijn chef nog mede, dat de schuur weer moest worden opgebouwd, maar deze liet hem praten. De schuur, gemaakt van hout, bamboe en blaren (voor dakbedekking) brand de als een fakkel. Het „singkèk" wreef zich genoegelgk de handen: daar zat schot in! Spoedig lag de schuur brandend tegen den grond: er bleef niets van over. Hij vond, dat hij hem cjit eens netjes had „geleverd", zijn baas zou er wel mee in den schik zgn, dat alles zoo vlug was opgeruimd! Maar het kwam anders uit: den baas had hg tot wan hoop gebracht. Het was niet de eerste keer, dat het voortvarende jongemensch hem een kool had gestoofd! H. F. TILLEMA,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 11