iMLn-i XoS no-oii! 't HOEKJE OUDERS HET KARAKTER VAN NIEUWEDIEP Vijanden? Boerderijen in den Helderschen Polder Raadpleeg onze advertentie kolommen voor uw inkoopen Dc kleine grooten VOOR DE Het vraagstuk der tucht .«vkvvv^P p. vooim»l.6, rpfr pmy - x HNBt Toen de Heldersche Polder nog bijna geheel grasland was, kon men daar verschillende boerderijen aantreffen, waarvan sommige thans gesloopt zijn en vervangen door nieuwe, groote gebouwen, terwijl andere nog als ge bouw zijn blijven bestaan en gewoon in de huizenrijen zijn opgenomen. Voor iemand, die een beetje oplet zijn deze laatste direct te herkennen aan de hooge puntvormige daken. Het zijn meest alle daken van het „stelphoeve type", dat hoofdzakelijk voorkomt in Noordholland, Friesland, Gronin gen, Oost Friesland en op de Nederlandsche en Duitsche waddeneilanden. ft t'f yt 't «->. Deze boerderijen hebben een practische in deeling en een solide samenstelling. Boven de woonvertrekken en de stal wordt het hooi ge borgen. Om het groote dak te schragen wordt steeds inwendig een stevige houtconstructie toegepast; meestal vier forsche palen, die op een sqliede fundeering rusten en onderling verbonden zijn, zooals' op bijgaande projectie is weergegeven. Een voor enkele jaren gesloopte stelphoev» stond op den hoek van de Middenstraat. De muren waren van gele klinkers opgetrokken. Het dak liep tot dicht bjj den grond door, zóó, dat een niet-al- te groot persoon zelfs in de dakgoot kon zien, waar gras groeide op een vruchtbaar bodempje van bezinksel. Opzij kon men een rij aardige kleine stal raampjes zien; achter de hoeve bevond zich nog een wagen- en hooischuur. Ook stond er een boerderij op het Dijkje, ter plaatse waar thans het Rusthuis is, ter wijl er tevens een is afgebroken (eerst ge ruïneerd door de jeugd) in de buurt van de Herzogstraat. De romp van de hoeve „Konjjnsberg", van den heer Bonselaar bij den Koningsweg, is daarentegen nog aanwezig. Deze is thans in gericht als stal en garage. Van de nog bestaande hoeven, die al jaren door de stad zijn ingelijfd noemen wjj het huis in de Oostslootstraat, tegenwoordig ge deeltelijk woning en timmermanswerkplaats van Gebrs. Ran. Aot'PCM ct pact In de Breestraat staat nog een flink com plex van de familie de Bruin. Het woonhuis hiervan is stellig een paar honderd jaar oud en heeft een aardige vorm. De er achter staande schuur is blijkens een gevelsteen uit het jaar 1863. In dat jaar zullen deze gebou wen nog wel gegrensd hebben aan de weilan den, hetgeén oox blijkt uit den leeftijd van de later daar gebouwde huizen. Rest ons nog iets te zeggen over de boeren woning „Ivo", vroeger staande op den hoek van den Polderweg, (die toen nog echt een weg door den Helderschen Polder was), en de Javastraat. Ouderen zullen zich nog wel herinneren, dat dit huis bewoond werd door juffrouw Kraak man, in den volksmond „Ootje Kraakman" geheeten, een oud boerenvrouwtje, dat niet goed in 't hoofd was. Haar aanwezigheid gaf aan deze woning en omgeving iets geheim zinnigs en angstwekkends, tenminste voor vrouwen en kinderen. Een van haar eigenaar digheden was om bij voorkeur op mooie zo meravonden voor de vrij talrijke wandelaars gedichten op te zeggen. Zij stond dan opzij van haar woning geleund tegen een houten schotje naast den hooiberg, half in het don ker vanwege de flinke hoornen,'die voor haar woning stonden. Ze reciteerde met hooge doordringende stem, die steeds in sterkte en hoogte toenam naarmate de wandelaars zich verder van haar verwijderden tot ze hen ein delijk na gilde. Doch ook aan het leven van dit oude menschje kwam een einde. Toen ze overleden was en de klok van de kerk van de H, Petrus en Paulus bij haar uitvaart had geluid, kwam er rust op „Ivo". Rust voor enkele jaren. Er kwamen geen nieuwe bewo ners meër en het huis met het leuke witte, steenen schuurtje verviel zienderoogen, tot dat het gesloopt werd om plaats te maken voor de tegenoordige gebouwen, het St. Li- dwina ziekenhuis en de R.K. scholen. Zoo is het landelijk element, dat vroeger de hoofd zaak vormde van den Helderschen polder steeds verder terug gedrongen, zoo zelfs, dat er nog maar heel weinig van te vinden is. Maar juist zoo'n enkel huis, dat vroeger als boerderij gebouwd werd, houdt de herinnering levendig aan den tijd toen het er hier zoo totaal anders uitzag. Het is een mooie wintermorgen. Het is stil en helder in de lucht. Als ik naar het station wandel, om één van de ochtendtreinen te nemen en rond om het vreedzamé winterlandschap om me heen zie, kan ik bijna niet gelooven, dat er oorlog is op de wereld. Ik kom het perron op, en ga in een be haaglijk goed verwarmden coupé zitten. Tegenover me neemt een heer plaats, met een gemoedelijk en vriendelijk gezicht. Het is het type van een handelsreiziger, denk ik, waar ik me dan ook niet in vergis, zooals iater bleek. We spraken eerst over koetjes en kalfjes, over het weer enz., totdat we van lieverlede terecht komen op de politieke toestanden van heden. We praten hier over op een heel neutrale wijze, zonder het eene land ook maar een tikje voor te spreken bij het andere. Aan den anderen kant van den coupé zit een heer van omstreeks 35 jaar, een vlot, beweeg lijk type. Hij volgt ons gesprek en zit stil te luisteren. Ik bemerk, dat hij wat op de lippen heeft, om ons te vragen. Het duurt dan ook niet lang, of hij komt bij ons zitten en doet het verzoek of hij me wat vragen mag. „Gaat uw gang", zeg ik. „De zaak zit zoo", zegt hij. Ik ben Engelsch- man, ik heb nü in de kranten gelezen, dat er verschillende nieuwe groepen opgeroepen wor den in Engeland, waartoe ik ook behoor. Ik heb tot nu toe nog geen bericht gekre gen. Hoewel ik al tien jaar in Nederland ben en vloeiend Nederlandsch spreek" (waar ik me inderdaad direct over verwonderde) „moet ik nu toch naar Engeland terug. Ik kan hief toch niet blijven? Hoe moet dat nu?" Ik antwoord hem, dat hij, als hij niet ge naturaliseerd of statenloos is, er van zelf wel van zal hooren, of door bemiddeling van den Consul bericht zal krijgen. De andere heer, de handelsreiziger, tegen over me, heeft eerst ons gesprek even aan gehoord en zegt daarna: „Is het nu niet eigenaardig? Ik ben Duit- scher, twintig jaar reeds in Nederland, maar in mijn hart, zooals het een goeden Duitscher betaamt, Duitscher. „Hier zitten we nu bij elkaar," ging hij voort tegen den Engelschman. „Onze landen zijn nu in oorlog. Ik heb u nog nooit gezien, ik heb u, en u hebt mij nog nooit wat in den weg gelegd. U bent van plan om terug te gaan en te strijden natuurlijk, als goed vaderlander Voor uw land en ik doe hetzelfde. Waarschijnlijk vechten we over een paar maand'en tegen et aan het front. kaar a Is het niet ;typee^nd? En is het eigenlek, wanneer men er goed over nadenkt, niet krankzinnig, die heele oorlog Dat menschen, die elkaar nog nooit gezien hebben, elkaar dooden? De Engelschman is eerst natuurlijk ver wonderd, dat die heer, die ook vloeiend Ne derlandsch spreekt, zich als Duitscher bekend maakt. Daarna glimlacht hij en geeft den Duit scher in alle opzichten gelijk. En ontspint zich nu een heel genoeglijk gesprek. En ik... ik zit er als neutrale bij. Ik ben eigenlijk een beetje onder den indruk van het geval, ik weet eerst niet, wat ik zeggen moet, maar daarna neem ik ook deel aan het gesprek, en voordat ik het weet, ben ik op de plaats, waar ik uit moet stappen. De Duitscher moet in het zelfde stadje zjjn. Alvorens den trein te ver laten, zegt hij tegen den Engelschman: „Het ga TJ goed mijnheer, ik wensch TT 't allerbeste", onderwijl hem de hand druk kend. De Engelschman neemt den welgemeenden handdruk aan en ontroerd stamelt hij een woord van dank en wenscht den Duitscher eveneens het beste toe. Dan geven ze mij de hand en zeggen: ,.En U, mijnheer, U wordt bedankt voor Uw strikte neutraliteit". Ik word er een beetje verlegen onder. En onderweg naar huis en verder den hee- len dag en 's nachts in bed denk ik aan die woorden, welke die vijanden elkaar toewensch- ten. „Och, waren alle menschen wijs", zoo begint een gedichtje, dat me te binnen schiet. Maar als alle menschen er zoo over dach ten als deze Duitscher en deze Engelsch man, ik geloof, dat het spoedig gedaan zou zijn met den oorlog en alle nood, ellende en verschrikkingen, die hier aan vastzitten. KOERS HOUDEN „Men moet de bakens verzetten als het ge tij verloopt". In overdrachtelijken zin wil dit zeggen: „men moet zijn gedragslijn en levens wijze in overeenstemming weten te brengen met de omstandigheden waaronder men leeft en met de menschen met wie men het meest in contact komt". Sommige typen volbrengen vooral dit laat ste zeer moeilijk, er zijn erbij die ronduit zeggen dat men hen moet nemen zooals ze zijn. Zij vergeten dat zij hunnerzijds niets wen- schen te doen of na te laten om anderen te nemen zooals die zijn. In iedere harmonische verstandhouding tusschen twee of meer men schen weten alle partijen van geven en ne men. Deze soepelheid waarop een aangename samenleving berust bestaat meerendeels uit tact. Men verwarre tact niet met karakterloos heid. Ieder mensch is gerechtigd om, waar het belangrijke levensvragen betreft, zijn eigen weg te volgen, ook als die weg anderen hin dert, mits het eigen geweten dien weg goed keurt. Ook behoeft niemand zijn meening on- Cer stoelen of banken te steken, mits hjj zich beschaafd èn kalm uit, en in het oog houdt, dat zy'n persoonlijke meening subjectief is en dat elke andere meening evenveel recht van bestaan heeft als de zijne. Over het algemeen stellen wij ons veel te dikwijls op het standpunt: „Zoo is het", in- plaats van: „ik voor mij zie het zoo of voel het zoo". Een sterk karakter weet in kleinigheden ge makkelijker toe te geven en inschikkelijk te zijn dan een zwak karakter. Immers, het eer ste is zich bewust van de kracht om onwrik baar te zijn zoodra het om belangrijke dingen gaat, terwijl de zwakke dit rustig besef mist en voortdurend bang is, om verloren te zijn wanneer hij maar één duimbreed toegeeft. Wij kunnen gerust een duimbreed toegeven, en wel meer ook, als wij maar weten tegen over wie(n) en in welk opzicht. Tegenover lieden die de heele hand plegen te nemen en zoo mogelijk twee handen, wanneer men hen een vinger reikt, doet men beter ook in klei nigheden op zijn stuk te staan. Koers houden is niet altijd eenvoudig. Om dit met succes te doen is het noodig, dat wij een bepaald doel voor oogen hebben. Dit doel kan zijn het verkrijgen van een bepaalde po sitie, het bijeen sparen van een bepaalde som geld ter vervulling van een hartewensch, of zelfs liet wijzigen van het eigen karakter in een richting die wjj zelf noodzakelijk achten. Wij moeten de omstandigheden en de omge ving zoeken, die het streven naar ons doel zooveel mogelijk bevordert. Dat is „koers houden". Iemand die b.v. wil sparen, doet verstandig met sober-levende menschen vriendschap te onderhouden. Omgang met vrienden die ruim schoots geld uitgeven zal óf zijn doel moeilij ker te bereiken maken, óf hem in de verlei ding brengen min of meer klaplooper te zijn. Wij leven te dikwijls zonder bepaald doel, van den eenen dag in den anderen, wij 'Aten ons leven. Stelt U eens in een rustig uur de vraag„w a t wil ik bereiken in het leven, wat is mijn doel en hoe moet ik mijn leven inkleeden om dit te bereiken?" Wanneer U dan omgeving en omstandighe den zooveel mogelijk in overeenstemming heeft gebracht met het nastreven van Uw ideaal, dèn kunt U pas beginnen met „koers houden". Het zal niet altijd gemakkelijk zijn, U zult moeten leeren om kleine genoegens, kleine aangename gewoonten op te offeren terwille van het groote doel. Maar geen nood! Een ideaal is strijd waard. Goeden moed, goede koers en behouden aankomst.' Nadruk verboden. Dr. Joa de Cock. Onze stad telt verscheidene, neen vele, lieden die zich beter wanen dan den gemiddelden burger. Zij meenen in verstandelijk, in finantieel of in „standings -opzicht te behooren tot „de betere klasse", met welk wanstal tig woord deze kaste (dé goeden niet te na gesproken) het best aangeduid kan worden. Als men zich beroepshalve pleegt op te houden, daar waar dit deel der zich „society" noemenden, ophoudt, maakt men evenwel soms de dolste situaties mede, waarvoor een dood gewone Jan Pet zich zou geneeren, en die dan het bewijs leveren dat bescha ving en cultuur nog altijd zaken zijn, die een mensch maar niet zoo een twee drie aanwaaien, doch integendeel bij velen een Ersatz-vernisje zijn, waar doorheen men, als door transparant- papier, de veelal weinig fraaie achter grond te zien krijgt. Men zal van den schrijver dezer regelen niet vergen, dat hij met naam en toenaam enkele dezer even belache lijke als treurige kluchten onzer „kleine grooten" aanduidt, maar wij maken ons sterk, dat de anonimi zelf zich ter stond zullen herkennen. Hetgeen voor de voltooiing hunner opvoeding overi gens geen kwaad kan Daar was dan die uitvoering, waar van de herinnering aan schoonen zang nog lang bij een kleine duizend stad- genooten in de herinnering zal blijven. Er waren bekende zangers. Zeer be kende zelfs. Maar een plaatselijk zan- ger, die zich zelf ook groot waant, was er ook, en hij kwam demonstratief veel te laat en stoorde minstens twee honderd luisteraars. Zooiets kan al leen maar in Den Helder gebeuren. Op die zelfde uitvoering, in de pauze, beleefde men een dwaas gekra keel achter de schermen. Menigvul dige lieden hadden aanleiding gevon den de Grooten van hunne belangrijke aanwezigheid kondschap te doen en deden dat middels ruikertjes, kusjes en complimentjes. Hoe schoon is het te mogen staan in den schaduw der Grooten als men zelf zoo klein is... Hoe warm, hoe weldédig doet het aan! Er was een andere uitvoering, waar men eertijds louter de „betere klasse" aantrof en die nu aan het democrati- seeren is. Er zat „ergens" een gewich tig ambtenaar van een der gemeente instellingen, met vetgepommadeerde haren en stijf als een stokvisch in zijn smoking geheschen. Er kwamen twee eenvoudigen op de rij en ze moesten Zijne Grootheid passeeren. De laatste weigerde op te staan voor de eenvou digen, en negeerde hen, wat men noemt, „straal". Van vereenigings- solidariteit en gemeenschapsbesef ge sproken. Er was nog een andere uitvoering, een revue. Op Het programma prijkten groote namen, maar zij, die nog over eenig .onderscheidingsvermogen be schikten, riepen ach en wee over zoo veel droeve nonsens, die men hier een groot publiek durfde voorzetten. Er werd geweldig gelachen en dat zal wel gekomen zijn, omdat de artisten den naam hadden van Groot te zijn en ze waren kleiner dan klein, ze de monstreerden een angstaanjagende geestelijke armoede en een droefstem- mend gemis aan eenige artistieke standing. Ziedaar, de Grootsten op hun kleinst! IV. (Vervolg.)' b. Bedriegeljjke houding tegenover het schooltoezicht, schoolhoofd, ouders, kinderen enz. c. gemis aan verantwoordelijkheidsbesef. Ik neem deze twee zaken samen, omdat zij in vele gevallen hand in hand gaan. Het komt voor, dat een onderwijzer twee stapels schriften in zijn kast heeft; een voor het hoofd en de inspectie, wanneer ze op be zoek komen en e e n voor dagelijksch gebruik. Een dergelijke houding is misleidend en be- driegelijk. Dit moet invloed hebben op het karakter van den betrokken leerkracht en op de kinderen, die dit natuurlijk vlug „door" hebben. Wanneer een hoofd der school zjjn onder wijzers laat werken en zelf „de kantjes er af loopt" of het werk overlaat aan een kweeke- ling-met-akte, dan maakt hij zich aan de zelfde feiten schuldig en zal ook hjj teen kwaden invloed uitoefenen op de kinderen. Een bedriegeljjke houding tegenover de ouders komt dikwijls voor. Het paradewerk voor de Ouderavonden bedoeld wordt het mooie teekenwerk, de handwerken, enz. waar aan h(j zelf meer gewerkt heeft dan de leer lingen moet op den duur bij de leerkrach ten, die zich daaraan schuldig maken het gevoel wekken, oneerlijk te zijn. Oneerlijk aan de hoogere plichten, het hoogere ik van den mensch. Een toegeven aan deze dingen voert gestadig tot erger, waarbij dan nog het ge vaar komt, dat ook de kinderen deze onge hoorzaamheid zullen ontdekken en becriti- seeren. Tucht over zichzelf zjjn volstrekt onmis baar voor de ontwikkeling der persoonlijk heid. teie Dr. H. t. p.). Er zjjn tal van voorbeelden te geven van gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef bjj de onderwijzers en bedriegeljjke houding tegen over het toezicht, maar waartoe deze op te sommen De waarachtige opvoeder weet, dat hij mensch is en hem dus niets mensche- lijks vreemd is, doch hjj zal voortdurend den strjjd aanbinden tegen deze feiten en trachten zjjn persoonlijkheid te bevrijden van de ban den dezer lagere driften. Wanneer hjj op deze wijze zjjn levenshouding telkens en telkens weer corrigeert, zal zjjn invloed op het kind des te zegenrijker worden. Belangrijk is in dit verband hetgeen de in specteur in de inspectie Winschoten opmerkt: „Over den ijver en toewijding van het on derwijzend personeel mag zeker niet geklaagd worden, al vallen er begrijpelijkerwijze sterke nuanceeringen te ontdekken. Zoowel onder Ue oudere als de jongere leerkrachten vindt men er in wie het heilig vuur brandt, menschen, voor wie het onderwijzen en lesgeven wel een heel intregeerend deel van hun leven is. Men vindt bij hen echte orde, die werkt zonder tuchtmiddelen, een weldadigen arbeidslust, ook bij de kinderen, een frischheid van onder wijs, niet voor het minst door volkomen open staan voor de kinderlijke inzichten en belang stellingen." Na gewezen te hebben op geval len van plichtsverzuim en de gevolgen van crisis-omstandigheden, bespreekt hjj het ge vaar van de verstarring: üjj gewaagt ia dit verband van de geaio. tenheid tegenover collega's, het geringe con« tact tusschen de scholen onderling; het op- sluiten in een eigen schoolkringetje; onkun- de van de nieuwere stroomingen in de pae- dagogiek; het ontbreken van lust tot verdere studie (van 90 sollicitanten voor een hoofden- betrekking bleken alleen 15 sollicitanten in het bezit te zjjn van bjj-akten). Na vervolgens gewezen te hebben op de min of meer aannemelijke motieven dezer abstinentie, wijst hij op de beteekenis van de vakstudie als liefhebberij. Een ingesteld on derzoek in dit verband leerde hem, dat ónder al de sollicitanten, wien hjj de vraag voor legde, of zij aan vakstudie deden, er geen drie waren, met wie een kort gesprek over het onderwerp, dat ze noemden, kon worden gevoerd. „Het is hard zulks te constateeren, maar van verzwijgen komt geen heil." Ver schillende andere inspecteurs hebben op dit euvel gewezen. Nu komt het mij voor, dat de moeilijkheid om verder te studeeren er in vele gevallen aanleiding toe geeft, dat een onderwijzer zich tevreden stelt met akte 77b en dit tenslotte nog niet bewijst, dat het deze menschen allen aan studielust ontbreekt. Gesprekken met collega's leverden mij het bewijs, dat de zware strijd om het behoud hunner school voor hen tenslotte de broodwinning al hun tijd en krachten vergt. Ik weet uit eigen ervaring hoe waar dit dikwijls is. Daarnaast vraag ik me af, hoeveel tijd een onderwijzer overhoudt, als hij iederen dag zijn schoolwerk tot in de puntjes verzorgt bij een aantal leerlingen van over de vijftig per klas. Tenslotte moet men met vergeten, dat juist op het platteland de onderwijzers betrokken worden in vereenigin- gen, sociaal werk, enz. enz. Niettemin, ik" ga volkomen accoord met de meening van den inspecteur uit Winschoten, dat vakstudie voor velen van ons zeer noodig is. Maar ik voeg er terstond aan toe, dat deze vakstudie in de eerste plaats gericht moet zijn op de practi- sche onderwerpen. Ik bedoel dit: het heeft geen zin zich te verdiepen ,i allerlei afgedane paedagogiek, oude klassieken, enz. Men kan op eze wijze wel veel waanwijsheid verza- melen, maar voor opvoeding en onderwijs heeft deze mus m.i. weinig of geen betee- ïif1118'! verband is het noodzakelijk, dat opleiding belangrijk herzien wordt! Volko men accoord ga ik met de meening van den inspecteur in de inspectie Brielle- „Jonge onderwijzers weten over heel veel ï?gen te Praten, waaraan de ouderen niet en raken. Ze spreken over metaphysi- e"lp'rl3ch« en experimenteele zielkunde knivw. »de-gemak als 6611 kind over 2011 bromtol. Komen ze echter de inne°' en moeten zij een schrjjfles geven, dan bekommeren ze zich niet het minst over de houding der leerlingen enz." Bestudeering van practische paedagogiek - en hier bedoel ik dan die werken mee, den J°ngen onderwijzer rechtstreeks in aanraking brengen met de moeilijkheden* elke hem in de school te wachten staan, verdieping in de algemeene en b(j- methodiek van de grootste beteeke* kunnen zijn. Voots meen ik, dat bestudee- wf,f f®.de werken van Prof. Kohlbrugg» QV. „Praktische Sociologie" heel wat be- is' dan e kapitaal boek als Ue door te worstelen en te excepteeren. .(SiOt YOlgt.1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 6