Vreemdelingen XoS no-oit! 't HOEKJE OUDERS in Indischcn Staatsdienst 1 1 Waarschuwend woord van prof. van Gelderen Dubbele waakzaamheid en strenge controle eerste vereischten Mobilisatie-futsen Onze nieuwe aanwinst in actie VOOR DE Het vraagstuk der tucht Er Is den laatsten tijd vry veel in de dagbladen geschreven over het onder werp „Vreemdelingen in Indischen staatsdienst". Polemieken werden ge houden en menigeen vraagt zich af, welke toestanden er in dit verband in Ned.-Indië bestaan. In de „Groene Amsterdammer" van de vorige week troffen wy een even in teressant als leerzaam artikel aan van Professor J. van Gelderen over dit probleem, dat wij in zyn geheel hier onder overnemen. Onlangs werden alle Nederlandsche demo craten, die zich voor Indische aangelegenhe den interesseeren, opgeschrikt door mededee- lingen in de Indische pers-over de activiteit van verschillende Duitschers in Indischen overheidsdienst. Zoo verhaalde het Batavia- sche „Nieuws van den Dag" (onder de leiding van den heer Belonje weder een behoorlijk blad geworden) o.a. van een havenarts, die nazi-propaganda maakte, van een hoofd inspecteur van politie, tevens gepensionneerd oud-onderofficier van het Duitsche leger, en van andere functies, zooals die van ambte naar voor Oost-Aziatische zaken, comman dant van de veldpolitie, leider van de lands drukkerij, zelfs hoofd van de politieschool, alle door Duitschers bezet. En, wat hiermede direct in verband staat, al deze heele of halve Duitschers zijn lid van de N.S.D.A.P. of wel yan haar Nederlandsche zuster, de N.S.B. Hoe kan dit? Onverkwikkelijk en alarmeerend als deze feiten zijn, doen ze toch allereerst de veront waardigde vraag rijzen: Kan dit in Indië alle- jnaal Hoe is deze werkzaamheid van vreem delingen in staatsdienst en nog wel op vrij delicate posten te verklaren? Voor Nederland lijkt dit toch ondenkbaar. Wie zich hiervan rekenschap wil geven, doet goed, zich een oogenblik te verplaatsen in In dische toestanden. Het verschijnsel is aller minst van vandaag of gisteren. Integendeel, het is diep in het verleden van Indië gewor teld en hangt samen zoowel met de structuur der Indische maatschappij als met de daar te lande door ons gevolgde politiek. Ontwikkeling in hoog tempo. Laat ik de oudste tijden rusten, dan kan ik aanstonds de aandacht vestigen op het feit, dat vooral sinds het einde der vorige eeuw Indië in alle opzichten een fenomenaal snelle entwikkeling heeft doorgemaakt. De opbloei der Westersche cultures en de daarmee sa menhangende snelle groei van den Indischen handel, de uitbreiding van ons gezag over de Buitengewesten, gevdlgd door grootscheep- Bche ontginning, vooral van Sumatra dat alles droeg hiertoe bij. De Europeesche be volking, die de leidende krachten in staat en maatschappij opleverde, groeide van 91.000 in 1900 tot 240.000 in 1930. De nieuwe behoef ten van het land vereischten tevens een snelle uitbreiding van de staatsorganisatie en de diensten en bedrijven, welke naast de gezag- organen den maatschappelijken groei moesten begeleiden (verkeersbedrijven en dgl.). De cijfers. Door dit alles ontstond een snel toenemende Vraag naar leidende krachten op allerlei ge bied, waaraan noch Indië, noch Nederland al tijd geheel kon voldoen. De expansie van het bedrijfsleven bracht trouwens vanzelf een niet-onbelangrijk aantal vreemdelingen naar Indië, te werk gesteld in de vele cultuur- en handelsondernemnigen, banken, verzekerings bedrijven, welke daar met vreemd kapitaal werden gesticht. Dit was tevens een uitvloei sel van onze gedragslijn, zoowel door wijs be leid als door liberale gezindheid ingegeven, om vreemd kapitaal en vreemde arbeid ruim schoots en onbekrompen te doen deelen in de exploitatie der groote mogelijkheden, welke het jonge Indië der 20ste eeuw bood en biedt. In 1980 waren rond 23.000 vreemdelin gen in Indië woonachtig, dus ruim 9 der Europeesche bevolking. Onder hen namen de drie volgende groepen de voor naamste plaats in: Duitschers met 7381; Japanners 7193 en Engelschen met 2414 personen. Ook Zwitsers, Amerikanen, Bel gen en Franschen leverden niet onaan zienlijke groepen. Niet alleen kwamen hieruit (behoudens na tuurlijk in de jaren 19141918) geen bijzon dere moeilijkheden voor, doch het meerendeel dezer menschen gedroeg zich niet anders, be ter noch slechter, dan de Nederlanders, die trouwens met hen velerlei aanraking hadden. Het coquetteeren met Engelsch was b.v. ter Sumatra's Oostkust reeds jaren in de mode. Dat zoodoende uit deze groepen van vreem delingen, ten deele ingeburgerd, somwijlen met Nederlandsche vrouwen gehuwd, van tijd tot tijd ook geschikte personen in staatsfunc ties een aanstelling kregen, was opvallend noch bedenkelijk. Voordeelen. Erkend moet zelfs worden, dat de beschik king over vreemde krachten vaak vrij plot- reling opkomende moeilijkheden bij takken v'An landsbestuur, in belangrijke mate hielp •verwinnen. Zoo heeft b.v. de periode der oorlogsjaren ernstige stagnatie gebracht in de normale in strooming van Europeanen en de uitzending van Nederlandsche ambtenaren. Vandaar, dat tal van functies, aanvankelijk tijdelijk (doch wat is duurzamer dan een tijdelijke aanstel ling met geschikte buitenlandsche krach ten werden bezet. Zoo werkten in de natuur wetenschappelijke diensten rondom de Plan tentuin in Buitenzorg en in tal van voor de cultures ingestelde proefstations een aantal vreemdelingen: Zwitsers, Amerikanen, e.a. onder wie voortreffelijke wetenschappelijke krachten voorkwamen. Ook politie en bestuur bleven in die jaren niet van vreemdelingen vrij. Verschillende van hen vonden opname in het- korps civiel gezaghebbers dat als laag ste rang van het Europeesch Bestuur bij de uitbreiding en consolidatie van ons gezag in de Buitengewesten in dien tijd in een drin gende behoefte voorzag. Bij de organisatie der veldpolitie, in dien tijd voor een verbetering van de politioneele zorg in het binnenland noodig geoordeeld, werd op ruime schaal ge bruik gemaakt van Duitsche officieren, die na de verovering van Klautschau door Japan werkeloos geworden waren en in Indië een bestaan zochten. Ook mijnwezen en de snel uitgebreide dienst voor de Volksgezondheid maakten van vreemdelingen gebruik. Keerpunt der open deur-politiek. Wel vloeiden, toen de toestanden en daar mee de uitzending van Nederlanders weer normaler werden, een deel van deze vreemde lingen weer af, en werden zij bij de daarna ingetreden jaren van bezuiniging en inkrim ping van diensten, niet meer vervangen, doch een aantal van hen bleef werkzaam; ook had den wel nieuwe aanstellingen plaats. De po litieke ontwikkeling der laatste jaren heeft voor het eerst de mogelijkheid om deze libe raliteit in de opname van vreemdelingen in de Indische koloniale maatschappij ongehin derd voort te zetten, in ernstige mate doen wankelen. De opendeur-politiek, zooals deze open stelling van het land voor buitenlandsche ka pitalen, arbeidskrachten en goederen teeke nend genoemd wordt, was een goede Neder landsche traditie geworden, welke bij onze positie als beheerders van een zoo groot rijk in den Pacific volkomen past. De toenemende politieke spanningen en het ontstaan van een agressief imperialisme hebben echter de voor waarden, waarop deze politiek steunde, stel selmatig ondermijnd. Wil deze politiek im mers slagen en niet leiden tot verzwakking van het gezag of ongewenschte tegenstellin gen in de Indische Europeesche maatschappij, dan moeten deze vreemdelingen zich gevoelen en gedragen als (zij het tijdelijke) loyale bur gers van het land, waar zij werken. Een ze kere mate van aanpassing is daarvoor noo dig, doch nog veel meer de geneigdheid en het besef, vrije en op zich zelf staande indi viduen te zijn, doch geen vertegenwoordigers van een buitenlandsche staatsmacht of vreemde ideologie. Gedragen of gevoelen zulke vreemdelingen, op voet van gelijkheid met de eigen burgers behandeld, zich daarentegen als voorposten van een vreemde macht, dan wor den gevaren of zelfs onhoudbare toestanden geschapen, nergens pijnlijker en onduldbaar der dan in de koloniale maatschappij. Immers, het noodzakelijk gevolg van deze mentaliteit is, dat deze groep van vreemde lingen, gedwongen of vrijwillig, zich samen voegen tot een kolonie, een afzonderlijke groep, die de eigen consulaire vertegenwoor diger b.v., als een leider, een politieke voor man beschouwt, waardoor staatjes in den staat ontstaan, des te gevaarlijker, indien deze enclaves gaan vormen van een buiten landsche, op machtsuitbreiding beluste mo gendheid. De voorbeelden voor deze schadelijke vor men van penetratie, tierend op de bodem van te groote liberaliteit in het land van vesti ging zijn voor het grijpen. Wie de geschiede nis kent van de Japansche vestigingen in Oost-Aziatische gebieden (Malaya, Philippij- nen) of in Zuid-Amerika (Brazilië) weet, in welke mate de opendeur aanleiding werd tot een reeks van moeilijkheden en conflicten, die de regeeringen dier landen tot verweer noopten. Ook in Indië scheen een tijdlang de Japansche concentratie een economisch ge vaar te worden. Het was echter tijdig ingrij pen en een reeks van maatregelen, welke zonder tot onbillijke discriminatie of natio nale bevoorrechting te leiden, verhinderden, dat de vrije mededinging, ook van vreemde lingen, door usurpatie van één georganiseerde groep onder hen werd verstoord. Tot poli tieke moeilijkheden leidde dit niet; de in houd van het conflict en van de vele ter af wikkeling daarvan gevoerde onderhandelin gen bleven van economische aard. Wat vorige lessen leerden. Van eenigszins andere aard is daarentegen het gevaar, dat kan voortvloeien uit de aan wezigheid van Duitschers in de landsdienst of hun werkzaamheid op voor de landshuis houding gevoelige punten Dit gevaar is ont staan met en door de ideeën en methoden van het nationaal-socialisme. In hun strijd om de macht in verschillende deelen der wereld tegelijk ondernomen, hebben de nationaal-so- cialistische leiders openlijk het instituut van he Auslandsdeutschtum ingeschakeld. Publie ke agitatie en geheime woelarbeid, rijkelijk door staatsgelden gesteund, hebben in ver schillende landen tot spanningen en onrust aanleiding gegeven. De onthullingen omtrent de „Bund", nog onlangs in de Ver. Staten ge publiceerd, leverden de zooveelste bevestiging van het gevaar, dat deze expansieve nazi penetratie oplevert. De bewogen geschiedenis der laatste jaren in de Zuid-Amerikaansehe staten houdt daarvoor evenzeer een les In. Te gevaarlyk wordt de activiteit der Duit sche agenten, doordat zy al te gemak kelijk aansluiting en steun vinden by de nationaal-socialisten in het land van hun werkzaamheid. Dit past volkomen in de door Hitier openlijk beleden en toege paste taktiek, om elke tegenstander of vjjand eerst van binnenuit te ondermij nen en „sturmreif" te maken. Dubbele waakzaamheid vereischt. Behoeft het veel betoog, dat in een land als Indië zulke nazi-werkzaamheid dubbele waakzaamheid van de zijde der overheid ver eischt? De Nederlandsche regeering heeft zich bij haar uit overtuiging ontwikkelde en vastgehouden politiek van opendeur en non discriminatie gedragen als de mandataris over een gebied, waarin onder haar onver kort gezag plaats is voor medewerking van menschen van allerlei nationaliteit. Zij kan echter deze positie alleen handhaven, indien zij zich de grenzen daarvan ten volle bewust is en de durf heeft daarnaar te handelen. In voor velen onbegrijpelijke lankmoe digheid heeft ook de huidige regeering het tegemoetkomende beleid van den vo- rigen G.G. jegens de N.S.B. gehandhaafd, hoewel haar actie dientengevolge steeds driester, en sinds het uitbreken van den oorlog, reehtaf staatsgevaarlijk werd. Hiermee valt samen, dat zij door een te formeele angstvalligheid gedreven, ook de Duitschers, die eenmaal in landsdienst waren, politieke vrijheid toestond en bleef toestaan, welke vandaag of mor gen met het staatsbelang direct in bot sing kunnen komen. Hoe rijmt zij de vrijwillige aanvaarde of opgelegde trouw van Duitsche nationaal-so cialisten, met de volstrekte loyauteit, welke zij van eiken Indischen ingezetene, doch a fortiori van eiken staatsdienaar eischen mag en eischen moet? Hier past een duidelijke gedragslijn en een onverschrokken houding, op zelfrespect gebaseerd. Nationaal-socialis- tische werkzaamheid, van welke nationaliteit ook, vormt een gevaar voor onze neutraliteit. Haar toe te laten kweekt ongerustheid en verwarring in de Europeesche zoowel als in de Inheemsche wereld, welke zulk een lank moedigheid kwalijk staat. Niet alleen dient strenge controle op alle personen, die door gedragingen of uitingen in deze geest de aan dacht op zich vestigen, te worden uitgeoe fend, doch de consequentie hiervan reikt verder. Loyaal Indië heeft er recht op, dat een leder, van welke nationaliteit ook, daar te lande geweerd wordt uit posities, waarin hij kan geraken in een conflict van plichten. De keuze tusschen de Indi sche overheid en haar maatregelen en voorschriften en de inzichten en belan gen, van welke andere macht ook, moet deze lieden worden bespaard. Een regee ring, die hierin, bij alle vereischte voorzichtigheid niet met de noodige doortastendheid optreedt, blyft beneden de eisch, die aan haar haar in deze troe bele tyden gesteld wordt. Hé, zure Jaap, bin ie nog van plan uut joen nest te komen? In der eeuwige eeuwigheid niet, Boris! Noe, dan blief ik ook nog maor effen maffen. Alles werd weer rustig op de kamers van ons „Heerenhuis" tot... Hé jongens, kom als de weerlicht je nest uit, de Luitenant staat voor de deur met een auto! HéWa In minimum van tijd waren allen uit het land der droomen tot de harde werkelijkheid des levens weergekeerd. De één dook met bloote voeten in z'n schoe nen, de ander verdween in een kast, terwijl Boris met zijn slaperigen kop op den grond ging liggen in de gang bij een waterleiding buis, die gesprongen was door de koude. Eén rende met een soortement steekvlam de trap af. naar de „zitkamer" en ging quasi onverschillig soldeeren aan diverse andere lekken. Dit alles gebeurde in enkele seconden, zoo dat, toen de Luit .boven verscheen, allen z.g. druk aan 't werk waren. De Luit. keek eens rond en sprak zijn goed keuring uit over het werk dat we verrichten, doch hij ging tot aller ontzetting door naar boven en dook de kamer in, waar Tom nog in bed lag. Deze hield zich echter slapende, hij was dien nacht trouwens ook brandwacht geweest, zoo dat hij slapen mocht! Anders verging het Jaap, onze nieuwe aan winst. Ook hij lag nog in bed. Zoo Zuur, nog in bed? Ja Luit, ik voelde me niet al te goed van morgen en ben daarom wat blijven liggen, maar om de heelen dag' door te blijven snur ken, is toch ook niks en daarom zal ik er maar uit komen, Luit! In orde, Zuur. Nadat de Luit nog even rondgekeken had, verdween hij weer naar voor ons veiliger oor den, en op staanden voet renden allen naar een hokje, wat in „betere" dagen een keuken geweest was, om zich te wasschen. 't Jonge Jaap. daor bin ie ook deur 't oog van een naold gekropen man! Och Boris, wat niet weet, wat niet deert, wel Zoo is het Jaop, maor 't was kiele-kiele! Enfin, we kunnen weer rustig verder arbei den zoo te-meteen. Hé, Jaop, gao ie zoo, met die steekvlamme op het schuurtje staon, die afvoerbuis verwar men. want dat ding mot eerst ontdooit worden. Om het half uur zullen we oe aflossen. O. K. Boris. Na een half uur aan het ontdooi-werk deel genomen te hebben, ging Boris door het raam naar buiten. En Jaop, hoe geet het? Allerbelabberst, Boris. Die pijp begint zoo langzamerhand wel op een vermecelli-tleel te gelijken, maar ie kunt noe die vlamme wel beter langs mien lichaam heen laten glijden, want ik geloof, dat mijn binnenste niet veel zal verschillen met deze pijp. Nou, niet zoo somber Jaop, dan bin ie ook geen linkert. HOUDING EN HUMEUR Houding en humeur beïnvloeden elkaar we derzijds. Ons humeur komt onveranderlijk tot uiting in onze houding. Iemand die uit zijn humeur is loopt gebogen, schouders naar vo ren, sloffende gang en de blik hardnnekkig omlaag gericht. Deze moedelooze houding is tevens ver moeiend, en dit maakt, dat zijn toch reeds slechte humeur er niet beter op wordt. Een slecht humeur brengt ons geen cent op, brengt ons geen stap verder en doet ons alleen maar kostelijke energie verknoeien. Bo vendien wekt het óf de spot óf de angst van onze medemenscheri op, nimmer hun sympa thie of hun behulpzaamheid. Een mensch is geen engel, en ieder is wel eens uit zijn hu meur, hetzij dan met of minder reden. Wilt U Uw „slechte bui" zoo kort mogelijk laten duren, volgt dan eens de volgende gedachten- gang: U zegt tegen Uzelf: „Nu goed, ik heb een slechte bui, maar dat behoeft iedereen niette zien. Laat ik dus beginnen met rechtop te loopen, hoofd omhoog en schouders naar achteren en bij eiken stap mijn voeten behoor lijk op te tillen inplaats van ze voort te slepen". U doet aldus, en door Uw verbeterde hou ding wordt Uw ademahling dieper. Daardoor voelt U zich beter, en onwillekeurig ook al beter gestemd, want de wisselwerking tus schen geest en lichaam is nu eenmaal zeer nauw. Enfin, ga jij nu maar je gang, ouwe roddel- pot, en zie maar dat die darm weer zijn afval doorlaat. Over een half uur zie ie mien wel weer terug Jaop en dan loopt dat ding weer als een giete: wat ik oe brom! Nou, 't is te hopen, Boris. Jaap verdween weer naar binnen om zich bij de kachel wat te ontdooien en ging nc een 4ialf uur naar 't fort, waar hij tot zijn niet geringe verbazing Boris zag zitten. Hè?? hoe rijmelt zich dat nou? Wel man, ik heb het oe toch wel gezegd, dat ie niet link genoeg was. Ik heb dien brander op een paol gezet, tegen die buis op en hij zol noe nog wel lekker fikken, alhoewel ie wel is mag gaon kieken, of die piepe niet gesmol ten is. Je mot het een beetie bekieken. Jaop, dan valt oe 't werken veul gemakkelijker, of niet? Ik zal d'r an denken in 't vervolg, Boris, daar kun ie op rekenen. Allright Jaop! Dick. U hoeft niet te loopen grijnzen als U eigen lijk ontstemd bent, maar evenmin is het noo dig om elke onschuldige voorbijganger aan te zien met een blik, alsof U hem zoo aan stonds te lijf zult gaan. Tracht een neutrale gelaatsuitdrukking te bewaren. Groote kans dat U na' korten tijd tot de ontdekking komt, dat Uw slechte bui „zakt". Overigens is het verbazingwekkend om te zien, hoe onvriendelijk de gelaatsuitdrukking van de meeste menschen is, wanneer ze in een winkel eenige minuten moeten wachten voor het hun beurt is om geholpen te worden. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, maar de meesten staan ongeduldig te zuchten, van het eene been op het andere te hangen en hun mede-klanten te beschouwen met blikken, als zagen zij hen liefst spoorloos in den grond verdwijnen. Indien U geneigd bent, dit beeld te vertoo- nen, als U bij het boodschap pen-doen moet wachten, tracht de zaak dan eens vanuit een ander standpunt te bekijken. Verheug U b.v. voor den winkelier, dat hij zooveel klanten in zijn zaak heeft. U kunt die paar oogenblikken evengoed doorbrengen in aangenaam gepeins, inplaats van met het aankweeken van nauw-verholen ongeduld. En, gaat Uw boodschappen doen op een tijdstip van den dag, dat U wel een kwartier tje „speling" heeft ingeval U zoudt moeten wachten. Wat meer intooming van het humeur, wat mer vriendelijkheid en wat meer geduld zul len ons alleen het leven veel veraangenamen. DR. JOS DE COCK. V. (Slot). Na de verschillende bijdragen over oorzaken van tuchteloosheid en wangedrag in en buiten school, laat ik thans een aantal concrete ge vallen volgen, gevolgd door practische op merkingen. Ik wil aan de hand van voorbeelden, ont leend aan de dagelijksche schoolpraktijk aan- toonen, hoe door tekort aan paedagogische didactische kennis bij den onderwijzer onge hoorzaamheid, enz. bij het kind ontstaan en op welke wijze de wetenschappelijke opvoed kunde ons kan helpen de oorzaken weg te nemen. Ie Voorbeeld. Een onderwijzeres laat de kinderen van het eerste en tweede leerjaar gedurende gerui- men tijd met de armen stijf over elkaar zit ten. Met Argus-oogen bespiedt zij de kleu ters om te zien of een zich beweegt. Natuur lijk kunnen de kinderen het niet uithouden. Gevolg: ongehoorzaamheid tegen de juffrouw. Tweede gevolg: straf aan het kind. In dit geval (het is historisch) gaf de onder wijzeres blijk, absoluut niet te weten, dat het voor deze kinderen onmogelijk was geruimen tijd roerloos stil te zitten. Zij had moeten weten, dat het jonge kind een en al actie, bedrijvigheid is. Haar eisch was absurd en zij zou deze niet gesteld hebben, wanneer ze eenige kennis van kinderpsychologie bezeten had. Ile voorbeeld. Een onderwijzer staat een uur lang te ver tellen over een plaat, welke een hooiveld te zien geeft. De leerlingen zitten verveeld te luisteren. Buiten schijnt le Juni-zon en op eenige honderden meters afstand zijn enkele boeren aan het hooien. Na een kwartier komt er beweging in de klas. De leerlingen worden het gepraat beu. De onderwijzer wordt kor zelig, deelt straf uit, doch het luisterend „pu bliek" blijft „afzakken". Gevolg: straf en een onaangenamen afloop van de overigens zeer saaie les. Wanneer deze onderwijzer kennis bezeten had van de moderne onderwijs-ideeën en de uitslagen van de kinderpsychologie, zou hij zijn les over het hooiland anders ingericht hebben. Hij zou een beroep gedaan hebben op de activiteit van de kinderen, ze meegenomen hebben naar het hooiland nabij de school en een prettige les voor hemzelf en de kinderen gegeven hebben! Ille voorbeeld. De rust in de klas is totaal zoek. De onder wijzer staat met hoogroode kleur voer de klas, in den hoek staat eer huilende jongen. Wat is er gebeurd? De jongen heeft de klas enkele malen aan het lachen gemaakt door grappige opmerkingen. De onderwijzer, jong en onervaren, vreesde wanorde en heeft den knaap in een hoek gezet, met als eenig ge volg, dat hg nu van deze plaats af de klas aan het lachen zet. Indien de onderwijzer kennis had genomen van een der jongste werken over practische psychologie, zou hij terstond ontdekt hebben, dat deze knaap een z.g. klasseclown is. Het tekort aan paedagogisch inzicht was ech ter oorzaak, dat de betrokken leerkracht deze diagnose niet stellen kon en ook de me dicijn niet wist voor te schrijven. Zijn kennis van hetgeen Plato bijv. zei over den Staat kon hem hier niet helpen, evenmin de uitsla gen van een test-onderzoek volgens Binet! IVe voorbeeld. Een geheele klas staakt het werk. Wat blijkt? De, opgaven zijn voor de leerlingen veel te zwaar. Zij weten er geen raad mee. De onderwijzer is woedend. Hij vertelt, dat hij den vorigen dag de vraagstukken grondig be handeld heeft. Het kost heel wat moeite dezen jongeman te overtuigen, dat de leerlingen van zijn uit leg weinig meer dan niets gesnapt hebben. Hij verdedigt zich door op te merken, dat de methode de stof toch geeft. Wanneer hem aangetoond wordt, dat ook de methode on deugdelijk kan zijn in een bepaalde situatie, dat de methode geschreven werd voor een confectie-klas, en dus geen rekening kon houden met toevallige omstandigheden, wordt het hem duidelijk, dat zijn tekort een didac tisch inzicht hem parten heeft gespeeld. Ve voorbeeld. Een onderwijzer vertelt tijdens een les in natuurkunde iets over een paard. Een der leerlingen, een landbouwerszoontje, heeft in de gaten, dat de onderwijzer weinig af weet van paarden. De jongen maakt een opmer king hierover. Hij zegt, dat de meester zich vergist. Hij zegt dit beleefd en ik sta ver baast, dat de onderwijzer zich over de op merking woedend maakt. De jongen krijgt ongelijk, terwijl ik hem volkomen gelijk moet geven. Het valt den jongen, een knaap met een sterk ontwikkeld eergevoel moeilijk ja tegen neen te zeggen en hij veriet zich dan ook. Gevolg: de jongen krijgt een uitbrander, hetgeen tengevolge heeft, dat hij brutaal uit roept: En toch heb ik gelijk. Derde gevplg: de jongen krijgt straf. Hij weigert deze te maken. Wanneer deze leerkracht wat meer inzicht getoond had *en den jongen er op gewezen had, dat zijn opmerking wel juist kon zijn, maar dat de meester meende gelijk te heb ben, zou deze scène geheel achterwege ge bleven zijn. Door het eischen van een, voor het kind volkomen onrechtvaardige straf, verspeelde deze leerkracht voorgoed het ver trouwen en de liefde voor dezen knaap.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 11