Vreemdelingen
XoS no-oit!
't HOEKJE
OUDERS
in Indischcn Staatsdienst
1 1
Waarschuwend woord
van prof. van Gelderen
Dubbele waakzaamheid en strenge
controle eerste vereischten
Mobilisatie-futsen
Onze nieuwe aanwinst
in actie
VOOR DE
Het vraagstuk der tucht
Er Is den laatsten tijd vry veel in de
dagbladen geschreven over het onder
werp „Vreemdelingen in Indischen
staatsdienst". Polemieken werden ge
houden en menigeen vraagt zich af,
welke toestanden er in dit verband in
Ned.-Indië bestaan.
In de „Groene Amsterdammer" van
de vorige week troffen wy een even in
teressant als leerzaam artikel aan van
Professor J. van Gelderen over dit
probleem, dat wij in zyn geheel hier
onder overnemen.
Onlangs werden alle Nederlandsche demo
craten, die zich voor Indische aangelegenhe
den interesseeren, opgeschrikt door mededee-
lingen in de Indische pers-over de activiteit
van verschillende Duitschers in Indischen
overheidsdienst. Zoo verhaalde het Batavia-
sche „Nieuws van den Dag" (onder de leiding
van den heer Belonje weder een behoorlijk
blad geworden) o.a. van een havenarts, die
nazi-propaganda maakte, van een hoofd
inspecteur van politie, tevens gepensionneerd
oud-onderofficier van het Duitsche leger, en
van andere functies, zooals die van ambte
naar voor Oost-Aziatische zaken, comman
dant van de veldpolitie, leider van de lands
drukkerij, zelfs hoofd van de politieschool,
alle door Duitschers bezet. En, wat hiermede
direct in verband staat, al deze heele of halve
Duitschers zijn lid van de N.S.D.A.P. of wel
yan haar Nederlandsche zuster, de N.S.B.
Hoe kan dit?
Onverkwikkelijk en alarmeerend als deze
feiten zijn, doen ze toch allereerst de veront
waardigde vraag rijzen: Kan dit in Indië alle-
jnaal Hoe is deze werkzaamheid van vreem
delingen in staatsdienst en nog wel op vrij
delicate posten te verklaren? Voor Nederland
lijkt dit toch ondenkbaar.
Wie zich hiervan rekenschap wil geven, doet
goed, zich een oogenblik te verplaatsen in In
dische toestanden. Het verschijnsel is aller
minst van vandaag of gisteren. Integendeel,
het is diep in het verleden van Indië gewor
teld en hangt samen zoowel met de structuur
der Indische maatschappij als met de daar te
lande door ons gevolgde politiek.
Ontwikkeling in hoog tempo.
Laat ik de oudste tijden rusten, dan kan ik
aanstonds de aandacht vestigen op het feit,
dat vooral sinds het einde der vorige eeuw
Indië in alle opzichten een fenomenaal snelle
entwikkeling heeft doorgemaakt. De opbloei
der Westersche cultures en de daarmee sa
menhangende snelle groei van den Indischen
handel, de uitbreiding van ons gezag over de
Buitengewesten, gevdlgd door grootscheep-
Bche ontginning, vooral van Sumatra dat
alles droeg hiertoe bij. De Europeesche be
volking, die de leidende krachten in staat en
maatschappij opleverde, groeide van 91.000 in
1900 tot 240.000 in 1930. De nieuwe behoef
ten van het land vereischten tevens een snelle
uitbreiding van de staatsorganisatie en de
diensten en bedrijven, welke naast de gezag-
organen den maatschappelijken groei moesten
begeleiden (verkeersbedrijven en dgl.).
De cijfers.
Door dit alles ontstond een snel toenemende
Vraag naar leidende krachten op allerlei ge
bied, waaraan noch Indië, noch Nederland al
tijd geheel kon voldoen. De expansie van het
bedrijfsleven bracht trouwens vanzelf een
niet-onbelangrijk aantal vreemdelingen naar
Indië, te werk gesteld in de vele cultuur- en
handelsondernemnigen, banken, verzekerings
bedrijven, welke daar met vreemd kapitaal
werden gesticht. Dit was tevens een uitvloei
sel van onze gedragslijn, zoowel door wijs be
leid als door liberale gezindheid ingegeven,
om vreemd kapitaal en vreemde arbeid ruim
schoots en onbekrompen te doen deelen in de
exploitatie der groote mogelijkheden, welke
het jonge Indië der 20ste eeuw bood en biedt.
In 1980 waren rond 23.000 vreemdelin
gen in Indië woonachtig, dus ruim 9
der Europeesche bevolking. Onder hen
namen de drie volgende groepen de voor
naamste plaats in: Duitschers met 7381;
Japanners 7193 en Engelschen met 2414
personen. Ook Zwitsers, Amerikanen, Bel
gen en Franschen leverden niet onaan
zienlijke groepen.
Niet alleen kwamen hieruit (behoudens na
tuurlijk in de jaren 19141918) geen bijzon
dere moeilijkheden voor, doch het meerendeel
dezer menschen gedroeg zich niet anders, be
ter noch slechter, dan de Nederlanders, die
trouwens met hen velerlei aanraking hadden.
Het coquetteeren met Engelsch was b.v. ter
Sumatra's Oostkust reeds jaren in de mode.
Dat zoodoende uit deze groepen van vreem
delingen, ten deele ingeburgerd, somwijlen
met Nederlandsche vrouwen gehuwd, van tijd
tot tijd ook geschikte personen in staatsfunc
ties een aanstelling kregen, was opvallend
noch bedenkelijk.
Voordeelen.
Erkend moet zelfs worden, dat de beschik
king
over vreemde krachten vaak vrij plot-
reling opkomende moeilijkheden bij takken
v'An landsbestuur, in belangrijke mate hielp
•verwinnen.
Zoo heeft b.v. de periode der oorlogsjaren
ernstige stagnatie gebracht in de normale in
strooming van Europeanen en de uitzending
van Nederlandsche ambtenaren. Vandaar, dat
tal van functies, aanvankelijk tijdelijk (doch
wat is duurzamer dan een tijdelijke aanstel
ling met geschikte buitenlandsche krach
ten werden bezet. Zoo werkten in de natuur
wetenschappelijke diensten rondom de Plan
tentuin in Buitenzorg en in tal van voor de
cultures ingestelde proefstations een aantal
vreemdelingen: Zwitsers, Amerikanen, e.a.
onder wie voortreffelijke wetenschappelijke
krachten voorkwamen. Ook politie en bestuur
bleven in die jaren niet van vreemdelingen
vrij. Verschillende van hen vonden opname in
het- korps civiel gezaghebbers dat als laag
ste rang van het Europeesch Bestuur bij de
uitbreiding en consolidatie van ons gezag in
de Buitengewesten in dien tijd in een drin
gende behoefte voorzag. Bij de organisatie der
veldpolitie, in dien tijd voor een verbetering
van de politioneele zorg in het binnenland
noodig geoordeeld, werd op ruime schaal ge
bruik gemaakt van Duitsche officieren, die
na de verovering van Klautschau door Japan
werkeloos geworden waren en in Indië een
bestaan zochten. Ook mijnwezen en de snel
uitgebreide dienst voor de Volksgezondheid
maakten van vreemdelingen gebruik.
Keerpunt der open deur-politiek.
Wel vloeiden, toen de toestanden en daar
mee de uitzending van Nederlanders weer
normaler werden, een deel van deze vreemde
lingen weer af, en werden zij bij de daarna
ingetreden jaren van bezuiniging en inkrim
ping van diensten, niet meer vervangen, doch
een aantal van hen bleef werkzaam; ook had
den wel nieuwe aanstellingen plaats. De po
litieke ontwikkeling der laatste jaren heeft
voor het eerst de mogelijkheid om deze libe
raliteit in de opname van vreemdelingen in
de Indische koloniale maatschappij ongehin
derd voort te zetten, in ernstige mate doen
wankelen.
De opendeur-politiek, zooals deze open
stelling van het land voor buitenlandsche ka
pitalen, arbeidskrachten en goederen teeke
nend genoemd wordt, was een goede Neder
landsche traditie geworden, welke bij onze
positie als beheerders van een zoo groot rijk
in den Pacific volkomen past. De toenemende
politieke spanningen en het ontstaan van een
agressief imperialisme hebben echter de voor
waarden, waarop deze politiek steunde, stel
selmatig ondermijnd. Wil deze politiek im
mers slagen en niet leiden tot verzwakking
van het gezag of ongewenschte tegenstellin
gen in de Indische Europeesche maatschappij,
dan moeten deze vreemdelingen zich gevoelen
en gedragen als (zij het tijdelijke) loyale bur
gers van het land, waar zij werken. Een ze
kere mate van aanpassing is daarvoor noo
dig, doch nog veel meer de geneigdheid en
het besef, vrije en op zich zelf staande indi
viduen te zijn, doch geen vertegenwoordigers
van een buitenlandsche staatsmacht of
vreemde ideologie. Gedragen of gevoelen zulke
vreemdelingen, op voet van gelijkheid met de
eigen burgers behandeld, zich daarentegen als
voorposten van een vreemde macht, dan wor
den gevaren of zelfs onhoudbare toestanden
geschapen, nergens pijnlijker en onduldbaar
der dan in de koloniale maatschappij.
Immers, het noodzakelijk gevolg van deze
mentaliteit is, dat deze groep van vreemde
lingen, gedwongen of vrijwillig, zich samen
voegen tot een kolonie, een afzonderlijke
groep, die de eigen consulaire vertegenwoor
diger b.v., als een leider, een politieke voor
man beschouwt, waardoor staatjes in den
staat ontstaan, des te gevaarlijker, indien
deze enclaves gaan vormen van een buiten
landsche, op machtsuitbreiding beluste mo
gendheid.
De voorbeelden voor deze schadelijke vor
men van penetratie, tierend op de bodem van
te groote liberaliteit in het land van vesti
ging zijn voor het grijpen. Wie de geschiede
nis kent van de Japansche vestigingen in
Oost-Aziatische gebieden (Malaya, Philippij-
nen) of in Zuid-Amerika (Brazilië) weet, in
welke mate de opendeur aanleiding werd tot
een reeks van moeilijkheden en conflicten,
die de regeeringen dier landen tot verweer
noopten. Ook in Indië scheen een tijdlang de
Japansche concentratie een economisch ge
vaar te worden. Het was echter tijdig ingrij
pen en een reeks van maatregelen, welke
zonder tot onbillijke discriminatie of natio
nale bevoorrechting te leiden, verhinderden,
dat de vrije mededinging, ook van vreemde
lingen, door usurpatie van één georganiseerde
groep onder hen werd verstoord. Tot poli
tieke moeilijkheden leidde dit niet; de in
houd van het conflict en van de vele ter af
wikkeling daarvan gevoerde onderhandelin
gen bleven van economische aard.
Wat vorige lessen leerden.
Van eenigszins andere aard is daarentegen
het gevaar, dat kan voortvloeien uit de aan
wezigheid van Duitschers in de landsdienst
of hun werkzaamheid op voor de landshuis
houding gevoelige punten Dit gevaar is ont
staan met en door de ideeën en methoden
van het nationaal-socialisme. In hun strijd om
de macht in verschillende deelen der wereld
tegelijk ondernomen, hebben de nationaal-so-
cialistische leiders openlijk het instituut van
he Auslandsdeutschtum ingeschakeld. Publie
ke agitatie en geheime woelarbeid, rijkelijk
door staatsgelden gesteund, hebben in ver
schillende landen tot spanningen en onrust
aanleiding gegeven. De onthullingen omtrent
de „Bund", nog onlangs in de Ver. Staten ge
publiceerd, leverden de zooveelste bevestiging
van het gevaar, dat deze expansieve nazi
penetratie oplevert.
De bewogen geschiedenis der laatste
jaren in de Zuid-Amerikaansehe staten
houdt daarvoor evenzeer een les In. Te
gevaarlyk wordt de activiteit der Duit
sche agenten, doordat zy al te gemak
kelijk aansluiting en steun vinden by de
nationaal-socialisten in het land van hun
werkzaamheid. Dit past volkomen in de
door Hitier openlijk beleden en toege
paste taktiek, om elke tegenstander of
vjjand eerst van binnenuit te ondermij
nen en „sturmreif" te maken.
Dubbele waakzaamheid vereischt.
Behoeft het veel betoog, dat in een land
als Indië zulke nazi-werkzaamheid dubbele
waakzaamheid van de zijde der overheid ver
eischt? De Nederlandsche regeering heeft
zich bij haar uit overtuiging ontwikkelde en
vastgehouden politiek van opendeur en non
discriminatie gedragen als de mandataris
over een gebied, waarin onder haar onver
kort gezag plaats is voor medewerking van
menschen van allerlei nationaliteit. Zij kan
echter deze positie alleen handhaven, indien
zij zich de grenzen daarvan ten volle bewust
is en de durf heeft daarnaar te handelen.
In voor velen onbegrijpelijke lankmoe
digheid heeft ook de huidige regeering
het tegemoetkomende beleid van den vo-
rigen G.G. jegens de N.S.B. gehandhaafd,
hoewel haar actie dientengevolge steeds
driester, en sinds het uitbreken van den
oorlog, reehtaf staatsgevaarlijk werd.
Hiermee valt samen, dat zij door een te
formeele angstvalligheid gedreven, ook
de Duitschers, die eenmaal in landsdienst
waren, politieke vrijheid toestond en
bleef toestaan, welke vandaag of mor
gen met het staatsbelang direct in bot
sing kunnen komen.
Hoe rijmt zij de vrijwillige aanvaarde of
opgelegde trouw van Duitsche nationaal-so
cialisten, met de volstrekte loyauteit, welke
zij van eiken Indischen ingezetene, doch a
fortiori van eiken staatsdienaar eischen mag
en eischen moet? Hier past een duidelijke
gedragslijn en een onverschrokken houding,
op zelfrespect gebaseerd. Nationaal-socialis-
tische werkzaamheid, van welke nationaliteit
ook, vormt een gevaar voor onze neutraliteit.
Haar toe te laten kweekt ongerustheid en
verwarring in de Europeesche zoowel als in
de Inheemsche wereld, welke zulk een lank
moedigheid kwalijk staat. Niet alleen dient
strenge controle op alle personen, die door
gedragingen of uitingen in deze geest de aan
dacht op zich vestigen, te worden uitgeoe
fend, doch de consequentie hiervan reikt
verder.
Loyaal Indië heeft er recht op, dat een
leder, van welke nationaliteit ook, daar
te lande geweerd wordt uit posities,
waarin hij kan geraken in een conflict
van plichten. De keuze tusschen de Indi
sche overheid en haar maatregelen en
voorschriften en de inzichten en belan
gen, van welke andere macht ook, moet
deze lieden worden bespaard. Een regee
ring, die hierin, bij alle vereischte
voorzichtigheid niet met de noodige
doortastendheid optreedt, blyft beneden
de eisch, die aan haar haar in deze troe
bele tyden gesteld wordt.
Hé, zure Jaap, bin ie nog van plan uut joen
nest te komen?
In der eeuwige eeuwigheid niet, Boris!
Noe, dan blief ik ook nog maor effen
maffen.
Alles werd weer rustig op de kamers van
ons „Heerenhuis" tot...
Hé jongens, kom als de weerlicht je nest
uit, de Luitenant staat voor de deur met een
auto!
HéWa
In minimum van tijd waren allen uit het
land der droomen tot de harde werkelijkheid
des levens weergekeerd.
De één dook met bloote voeten in z'n schoe
nen, de ander verdween in een kast, terwijl
Boris met zijn slaperigen kop op den grond
ging liggen in de gang bij een waterleiding
buis, die gesprongen was door de koude.
Eén rende met een soortement steekvlam
de trap af. naar de „zitkamer" en ging quasi
onverschillig soldeeren aan diverse andere
lekken.
Dit alles gebeurde in enkele seconden, zoo
dat, toen de Luit .boven verscheen, allen z.g.
druk aan 't werk waren.
De Luit. keek eens rond en sprak zijn goed
keuring uit over het werk dat we verrichten,
doch hij ging tot aller ontzetting door naar
boven en dook de kamer in, waar Tom nog in
bed lag.
Deze hield zich echter slapende, hij was dien
nacht trouwens ook brandwacht geweest, zoo
dat hij slapen mocht!
Anders verging het Jaap, onze nieuwe aan
winst. Ook hij lag nog in bed.
Zoo Zuur, nog in bed?
Ja Luit, ik voelde me niet al te goed van
morgen en ben daarom wat blijven liggen,
maar om de heelen dag' door te blijven snur
ken, is toch ook niks en daarom zal ik er maar
uit komen, Luit!
In orde, Zuur.
Nadat de Luit nog even rondgekeken had,
verdween hij weer naar voor ons veiliger oor
den, en op staanden voet renden allen naar
een hokje, wat in „betere" dagen een keuken
geweest was, om zich te wasschen.
't Jonge Jaap. daor bin ie ook deur 't oog
van een naold gekropen man!
Och Boris, wat niet weet, wat niet deert,
wel
Zoo is het Jaop, maor 't was kiele-kiele!
Enfin, we kunnen weer rustig verder arbei
den zoo te-meteen.
Hé, Jaop, gao ie zoo, met die steekvlamme
op het schuurtje staon, die afvoerbuis verwar
men. want dat ding mot eerst ontdooit worden.
Om het half uur zullen we oe aflossen.
O. K. Boris.
Na een half uur aan het ontdooi-werk deel
genomen te hebben, ging Boris door het raam
naar buiten.
En Jaop, hoe geet het?
Allerbelabberst, Boris. Die pijp begint zoo
langzamerhand wel op een vermecelli-tleel te
gelijken, maar ie kunt noe die vlamme wel
beter langs mien lichaam heen laten glijden,
want ik geloof, dat mijn binnenste niet veel
zal verschillen met deze pijp.
Nou, niet zoo somber Jaop, dan bin ie ook
geen linkert.
HOUDING EN HUMEUR
Houding en humeur beïnvloeden elkaar we
derzijds. Ons humeur komt onveranderlijk tot
uiting in onze houding. Iemand die uit zijn
humeur is loopt gebogen, schouders naar vo
ren, sloffende gang en de blik hardnnekkig
omlaag gericht.
Deze moedelooze houding is tevens ver
moeiend, en dit maakt, dat zijn toch reeds
slechte humeur er niet beter op wordt.
Een slecht humeur brengt ons geen cent
op, brengt ons geen stap verder en doet ons
alleen maar kostelijke energie verknoeien. Bo
vendien wekt het óf de spot óf de angst van
onze medemenscheri op, nimmer hun sympa
thie of hun behulpzaamheid. Een mensch is
geen engel, en ieder is wel eens uit zijn hu
meur, hetzij dan met of minder reden. Wilt
U Uw „slechte bui" zoo kort mogelijk laten
duren, volgt dan eens de volgende gedachten-
gang: U zegt tegen Uzelf: „Nu goed, ik heb
een slechte bui, maar dat behoeft iedereen
niette zien. Laat ik dus beginnen met rechtop
te loopen, hoofd omhoog en schouders naar
achteren en bij eiken stap mijn voeten behoor
lijk op te tillen inplaats van ze voort te
slepen".
U doet aldus, en door Uw verbeterde hou
ding wordt Uw ademahling dieper. Daardoor
voelt U zich beter, en onwillekeurig ook al
beter gestemd, want de wisselwerking tus
schen geest en lichaam is nu eenmaal zeer
nauw.
Enfin, ga jij nu maar je gang, ouwe roddel-
pot, en zie maar dat die darm weer zijn afval
doorlaat.
Over een half uur zie ie mien wel weer terug
Jaop en dan loopt dat ding weer als een giete:
wat ik oe brom!
Nou, 't is te hopen, Boris.
Jaap verdween weer naar binnen om zich
bij de kachel wat te ontdooien en ging nc
een 4ialf uur naar 't fort, waar hij tot zijn niet
geringe verbazing Boris zag zitten.
Hè?? hoe rijmelt zich dat nou?
Wel man, ik heb het oe toch wel gezegd, dat
ie niet link genoeg was. Ik heb dien brander
op een paol gezet, tegen die buis op en hij zol
noe nog wel lekker fikken, alhoewel ie wel is
mag gaon kieken, of die piepe niet gesmol
ten is.
Je mot het een beetie bekieken. Jaop, dan
valt oe 't werken veul gemakkelijker, of niet?
Ik zal d'r an denken in 't vervolg, Boris,
daar kun ie op rekenen.
Allright Jaop!
Dick.
U hoeft niet te loopen grijnzen als U eigen
lijk ontstemd bent, maar evenmin is het noo
dig om elke onschuldige voorbijganger aan
te zien met een blik, alsof U hem zoo aan
stonds te lijf zult gaan. Tracht een neutrale
gelaatsuitdrukking te bewaren. Groote kans
dat U na' korten tijd tot de ontdekking komt,
dat Uw slechte bui „zakt".
Overigens is het verbazingwekkend om te
zien, hoe onvriendelijk de gelaatsuitdrukking
van de meeste menschen is, wanneer ze in
een winkel eenige minuten moeten wachten
voor het hun beurt is om geholpen te worden.
Natuurlijk zijn er uitzonderingen, maar de
meesten staan ongeduldig te zuchten, van
het eene been op het andere te hangen en hun
mede-klanten te beschouwen met blikken, als
zagen zij hen liefst spoorloos in den grond
verdwijnen.
Indien U geneigd bent, dit beeld te vertoo-
nen, als U bij het boodschap pen-doen moet
wachten, tracht de zaak dan eens vanuit een
ander standpunt te bekijken. Verheug U b.v.
voor den winkelier, dat hij zooveel klanten in
zijn zaak heeft.
U kunt die paar oogenblikken evengoed
doorbrengen in aangenaam gepeins, inplaats
van met het aankweeken van nauw-verholen
ongeduld.
En, gaat Uw boodschappen doen op een
tijdstip van den dag, dat U wel een kwartier
tje „speling" heeft ingeval U zoudt moeten
wachten.
Wat meer intooming van het humeur, wat
mer vriendelijkheid en wat meer geduld zul
len ons alleen het leven veel veraangenamen.
DR. JOS DE COCK.
V.
(Slot).
Na de verschillende bijdragen over oorzaken
van tuchteloosheid en wangedrag in en buiten
school, laat ik thans een aantal concrete ge
vallen volgen, gevolgd door practische op
merkingen.
Ik wil aan de hand van voorbeelden, ont
leend aan de dagelijksche schoolpraktijk aan-
toonen, hoe door tekort aan paedagogische
didactische kennis bij den onderwijzer onge
hoorzaamheid, enz. bij het kind ontstaan en
op welke wijze de wetenschappelijke opvoed
kunde ons kan helpen de oorzaken weg te
nemen.
Ie Voorbeeld.
Een onderwijzeres laat de kinderen van het
eerste en tweede leerjaar gedurende gerui-
men tijd met de armen stijf over elkaar zit
ten. Met Argus-oogen bespiedt zij de kleu
ters om te zien of een zich beweegt. Natuur
lijk kunnen de kinderen het niet uithouden.
Gevolg: ongehoorzaamheid tegen de juffrouw.
Tweede gevolg: straf aan het kind.
In dit geval (het is historisch) gaf de onder
wijzeres blijk, absoluut niet te weten, dat het
voor deze kinderen onmogelijk was geruimen
tijd roerloos stil te zitten. Zij had moeten
weten, dat het jonge kind een en al actie,
bedrijvigheid is. Haar eisch was absurd en
zij zou deze niet gesteld hebben, wanneer ze
eenige kennis van kinderpsychologie bezeten
had.
Ile voorbeeld.
Een onderwijzer staat een uur lang te ver
tellen over een plaat, welke een hooiveld te
zien geeft. De leerlingen zitten verveeld te
luisteren. Buiten schijnt le Juni-zon en op
eenige honderden meters afstand zijn enkele
boeren aan het hooien. Na een kwartier komt
er beweging in de klas. De leerlingen worden
het gepraat beu. De onderwijzer wordt kor
zelig, deelt straf uit, doch het luisterend „pu
bliek" blijft „afzakken". Gevolg: straf en een
onaangenamen afloop van de overigens zeer
saaie les.
Wanneer deze onderwijzer kennis bezeten
had van de moderne onderwijs-ideeën en de
uitslagen van de kinderpsychologie, zou hij
zijn les over het hooiland anders ingericht
hebben. Hij zou een beroep gedaan hebben op
de activiteit van de kinderen, ze meegenomen
hebben naar het hooiland nabij de school en
een prettige les voor hemzelf en de kinderen
gegeven hebben!
Ille voorbeeld.
De rust in de klas is totaal zoek. De onder
wijzer staat met hoogroode kleur voer de
klas, in den hoek staat eer huilende jongen.
Wat is er gebeurd? De jongen heeft de klas
enkele malen aan het lachen gemaakt door
grappige opmerkingen. De onderwijzer, jong
en onervaren, vreesde wanorde en heeft den
knaap in een hoek gezet, met als eenig ge
volg, dat hg nu van deze plaats af de klas
aan het lachen zet.
Indien de onderwijzer kennis had genomen
van een der jongste werken over practische
psychologie, zou hij terstond ontdekt hebben,
dat deze knaap een z.g. klasseclown is.
Het tekort aan paedagogisch inzicht was ech
ter oorzaak, dat de betrokken leerkracht
deze diagnose niet stellen kon en ook de me
dicijn niet wist voor te schrijven. Zijn kennis
van hetgeen Plato bijv. zei over den Staat
kon hem hier niet helpen, evenmin de uitsla
gen van een test-onderzoek volgens Binet!
IVe voorbeeld.
Een geheele klas staakt het werk. Wat
blijkt? De, opgaven zijn voor de leerlingen
veel te zwaar. Zij weten er geen raad mee.
De onderwijzer is woedend. Hij vertelt, dat hij
den vorigen dag de vraagstukken grondig be
handeld heeft.
Het kost heel wat moeite dezen jongeman
te overtuigen, dat de leerlingen van zijn uit
leg weinig meer dan niets gesnapt hebben.
Hij verdedigt zich door op te merken, dat de
methode de stof toch geeft. Wanneer hem
aangetoond wordt, dat ook de methode on
deugdelijk kan zijn in een bepaalde situatie,
dat de methode geschreven werd voor een
confectie-klas, en dus geen rekening kon
houden met toevallige omstandigheden, wordt
het hem duidelijk, dat zijn tekort een didac
tisch inzicht hem parten heeft gespeeld.
Ve voorbeeld.
Een onderwijzer vertelt tijdens een les in
natuurkunde iets over een paard. Een der
leerlingen, een landbouwerszoontje, heeft in
de gaten, dat de onderwijzer weinig af weet
van paarden. De jongen maakt een opmer
king hierover. Hij zegt, dat de meester zich
vergist. Hij zegt dit beleefd en ik sta ver
baast, dat de onderwijzer zich over de op
merking woedend maakt. De jongen krijgt
ongelijk, terwijl ik hem volkomen gelijk moet
geven. Het valt den jongen, een knaap met
een sterk ontwikkeld eergevoel moeilijk ja
tegen neen te zeggen en hij veriet zich dan
ook. Gevolg: de jongen krijgt een uitbrander,
hetgeen tengevolge heeft, dat hij brutaal uit
roept: En toch heb ik gelijk. Derde gevplg:
de jongen krijgt straf. Hij weigert deze te
maken.
Wanneer deze leerkracht wat meer inzicht
getoond had *en den jongen er op gewezen
had, dat zijn opmerking wel juist kon zijn,
maar dat de meester meende gelijk te heb
ben, zou deze scène geheel achterwege ge
bleven zijn. Door het eischen van een, voor
het kind volkomen onrechtvaardige straf,
verspeelde deze leerkracht voorgoed het ver
trouwen en de liefde voor dezen knaap.