't HOEKJE OUDERS HET KARAKTER VAN NIEUWEDIEP „Stotje XaA tw-o-it! Het station en de spoorlijn naar Den Helder J'accusc SPANNING..; Een levensglimp met een onverwacht slot Het vraagstuk der tucht ^JUTTE Het Heldersche station van de „Etoile du Nord" is een object, waarover ieder rechtge aard Nederlander heel gemakkelijk meenings- verschil kan krijgen. Als de een zegt, dat het een eindpunt is van de spoorlijn, dan kan de ander met het volste recht zeggen, dat het een begin is. Zoo is het ook met het eind öf het begin van een carrière; van een vacantie- uitstapje naar andere streken, van geluk en voorspoed of van het tegenovergestelde, even tueel nog aan te vullen met bijna alle weder varen, dat een mensch kan overkomen. Dus in ieder geval een markante plaats! Ook over het uiterlijk van dit; gebouw kun je van meening verschillen. Een optimist kan zeggen, dat er bij het ontwerp geen al te groote malligheden zijn gewrocht en dat de constructie toch maar deugdelijk is gebleken. Terwijl een pessimist allicht zegt, dat er wei nig fantasie zit in dezen bouw en dat er op de verhoudingen nog wel wat afgedongen Jcan worden. Hoe het zij, menschen met geld in de hand Om een kaartje te koopen, zijn er altijd vrij behoorlijk ontvangen in de tamelijk ruime hal met zijn natuursteenen plaveisel en z'n frisch groene ijzeren pilaren. Reizigers, die daartegen den trein verlaten en geen geld meer te offeren hebben, mogen er niet meer doorheen; zij gaan er buiten langs, vroeger door een soort houten kippen hok met eenmansbediening en tegenwoordig door een iets wijder paviljoentje met twee controleurs, tenminste wanneer er veel pas sagiers zijn. Zoodra de trein langs het Tuindorp rolt wordt het lichtje aangeknipt en stroomen de wachtenden samen, door een agent zóó opgesteld, dat zij voor de aanko menden een ware eerewacht vormen. Een speciaal Nieuwediepsch schouwspel. Welnu, dit jaar is het juist 75 jaar jaar geleden, dat het station zijn functie in deze Noordhollandsche samenleving aanving. In het jaar 1865 werd n.1. de lijn Den Hel derAlkmaar in gebruik genomen. Twee jaar daarna kwam de verbinding tusschen Alkmaar en Haarlem tot stand, zoodat dus eigenlijk in 1867 voor het eerst naar Am sterdam gereden kon worden. De verbinding HaarlemAmsterdam bestond immers reeds vanaf 1839. Het zou nog eenige jaren duren eer men over Uitgeest en Zaandam naar Amsterdam kon rijden, want we dienen niet te vergeten, dat het IJ in 1867 nog niet drooggemaakt was, zoodat de omweg over Haarlem wel ge nomen moest worden. &POCK?l.yv» PEJ' HtLUDKR.,. Men is reeds begonnen den spoordijk te leggen tusschen Zaandam en Amsterdam, dwars door het water van het IJ heen. En dat de kracht van de golven in deze binnen zee niet te onderschatten was wordt beves tigd door een bericht uit 1875, waarin ver nield werd, dat de kruin van den spoordijk, die 8 mtr. breed was, hier en daar tot 3 mtr. was vefsmald bij een flinken storm. Het zou nog tot 1878 duren eer men via Zaandam naar Amsterdam kon gaan. Dus ge durende 11 jaar gingen alle Nieuwediepers Vla Haarlem naar Amsterdam, alsook het goederenvervoer van de koopvaardij, vanaf het Bassin. Toen de rechtstreeksche verbin ding met Amsterdam klaar was, was oolj het Noordzee-kanaal gereed gekomen, dus heeft het massale goederenvervoer per spoor naar de hoofdstad maar heel kort geduurd. Het spoorweg-materiaal op deze lijn is nog al eens door nieuw vervangen, in die 75 jaar, hoewel wij hier de stoomtractie trouw zijn gebleven. In het eerst zag men meestal de vier wielige korte wagens, daarna die met zes wielen en tot heden de lange wagons met twee draaistellen, zoodat wij thans in 8- wielige wagens worden getransporteerd. Voor de verlichting hebben de vleermuis gasbranders plaats gemaakt voor het gas gloeilicht of de electrische verlichting. De stoomverwarming, die reeds vroeg is in gevoerd, heeft zich gehandhaafd in de stoom treinen. Men behoeft geen profetische blik te hebben om te voorspellen, dat de stoomloco motieven het ook op deze lijn niet lang meer zullen uithouden. We zullen hier wel gaan dieselen. Wanneer dit het geval is, mag men, volgens de directie der Nederl. Spoorwegen, niet meer zeggen, dat men door het land schap heen dendert, doch dat men er over heen zweeft. Nu, het moet erkend worden, dat de lichtere confortabele dieselrijtuigen wel wat voor hebberj op het oude stoommateriaal. En als de tijden van aankomst hier dan weer eens gaan overeenkomen met, die welke in de dienstregeling zijn aangegeven, dan zal het hier nog góed wordem Hierbij gaat nog een teekening van de oude „Boerhaave", een locomotief, die sinds 1867 ook menigmaal het traject AmsterdamDen Helder bereden heeft. Ook 70 jaar geleden deed de H.IJ.S.M. reeds haar best om door goedkoope ritten het reizen aan te moedigen. De z.g.n. pleizier- treinen brachten hier meermalen een kleine duizend menschen. En het is wel eens ge beurd, dat deze hoopvol gestemden hier ont vangen werden onder een malsch regentje en uitgeleide gedaan werden door een donderbui met wolkbreuk. Kijk, dat zijn zoo van die tegenslagen, die Nieuwediep vroeger wel eens een slechten naam bezorgd hebben. Tegen woordig komt zooiets niet meer voor! Vivat Nieuwediep! Bent U wel eens in de Leeszaal ge weest? Zoo niet, dan bleeft ge voor een groot gevaar beveiligd. Er is over onze Leeszaal deze week geschreven en gesproken. Men heeft gewezen op den toestand, die men on houdbaar noemde. Welnu, het was een te zwak woord. „Onbewoonbaar verklaarde" woning gaat er iets op lijken. „Krotwoning" nog iets meer, maar dan in de allerongunstigste be- teekenis des woord. Wat is het evenwel toch eigen aardig, dat juist onze Leeszaal in zulk een ellendigen toestand haar bestaan moet voortsleepen. Want op den ach tergrond van deze Leeszaal-affaire be seft men toch eigenlijk hoe weinig cul tureel inzicht sommige personen en in stanties bezitten. 1 Het is maar de Leeszaal. De Leeszaal, waar wat jong volk en wat ouderen bij tijd en wijle verpozing en leering zoeken. Nu ja, of dat in een varkenskot geschiedt dan wel in een behoorlijk apartement, wat doet het er toe. Het is maar een Leeszaal. Ergerlijk is dat. Wij spraken zoo wel eens in andere steden des lands personen, die Den Helder kennen. En hoe vaak is men dan niet gedoemd te hooren met hoe weinig respect, men over deze stad spreekt als het gaat om cultureel inzicht en kunstzinnig leven. Waarlijk, er kan in dit opzicht nog zoo ontzaglijk veel in Den Helder ge daan worden. Er is hier nog zoo veel negatie, zoo bedroevend veel onver schilligheid ten opzichte van deze levenswaarden, die men wel kent, doch waaraan men geen belang hecht. Het lust ons niet, daarover steeds maar weer, tot in deft treure toe, te schrijven. Het zou vervelend worden en daarvoor passen we. Maar deze plaatselijke bouwval, die men „Leeszaal" durft te noemen (een kwalificatie die een pertinente leugen is!) is toch wel een voorbeeld, dat als levende aanklacht tegen onze „Helder sche cultuur" aangevoerd kan wor den. Wij hebben zoo weinig om in stand te houden. Geen musea, geen orkesten of vereenigingen, we hebben geen standbeelden die duur in 't onderhoud zijn, noch volksuniversiteiten, die con tanten verslinden. Wij hebben wel iets, maar dat iets is goedkoop. We hadden alleen maar een Leeshok, dat een schreeuwende aanklacht werd te gen iederen Nieuwedieper, die het woord cultuur in zijn mond durft te nemen. Het is, goed gezien, diep tragisch. Het is beschamend. En het ergste is: dat we niet de zekerheid hebben, dat op korten ter mijn uit dit onbewoonbaar leeshok een behoorlijke leeszaal zal verrijzen. moeilijkheden omdat ik géén sclyilden wilde maken. Begin van de maand heb ik alles betaald, huur, gas, licht, belasting. Daardoor zit ik zonder geld op de vijftiende". Mira Waller bloosde. „Toen wij trouwden was mijn man niet wel gesteld. Wij hadden niet meer dan jullie op het oogenblik hebt. Het was dikwijls moeilijk, maar ik heb nooit een cent schuld gehad. Ans haalde haar schouders op. „Dan ben je knapper dan ik. Maar laat ons er niet meer over praten, Mira, en laat ik je ook niet langer ophouden." „Je houdt mij niet op. Neem nog een kopje koffie. En ik wil je niet beleedigen, maar ik bedenk me juist, dat ik nog een heel goeden mantel heb, dien ik niet meer draag. Wil je hem eens passen?" Over Ans smalle wangen gleed een felle blos. „Och Mira was opgestaan. „Ik ga hem halen, excuseer mij dan even". In de leege kamer vocht Ans met haar trots. Een mantel die zij niet meer droeg, dat was alles, wat deze rijke jonge vrouw voor haar over had. „Als die mantel afgedra gen is, weiger ik", dacht ze opstandig. Mira-'kwam terug me een warm groenen mantel van mooie stof, een grooten kraag van vosbont. „Trek hem ééns even aan," zei ze hartelijk. „Zie je wel, hg past precies, wij hebben het zelfde figuur. Trek hem straks maar aan, dan zal ik jouw jas wel laten aanreiken." „O, die haal ik weieens op de fiets. Maar meen je het heusch, dat je dezen mantel zelf niet meer draagt?" „Dat zei ik immers," antwoordde Mira. „Nu wel bedankt dan. En nu moet je mij niet onaardig vinden als ik meteen ga. Ik moet voor de koffietafel zorgen". „Ja, dan mag ik je niet tegenhouden. Ik laat je even uit. Bij de voordeur stak Ans haar hand uit. „Mira, nogmaals bedankt". „Niets te danken. Kom nog eens gauw weer. En het beste met alles, Ans. Op straat begroef Ans behagelijk haar kleine handen in de groote zakken van den mantel In de linkerzak voelde zij iets, een brief? Stilstaand haalde zij een verzegelde enveloppe te voorschijn. Er stond één regel schrift op: „Zooals je weet léén ik nooit". Ans smalle vingers ritsten de enveloppe open. Er zat een bankbiljet van vijftig gul den in. DR. JOS DE COCK. IN TIJDEN VAN is de spanning van uw banden dubbel van belang I Luchtgebrek ver móórdt uw banden ende bandenhan- del ligt aan banden I Langs de straat tt Na eenige dagen bewakingsdienst in onze territoriale wateren voor de Nederlandsche kust, ligt de torpedoboot „ergens" aan de kade van een kleine havenplaats. Het is Zondag, eri zoo als gewoonlijk, wordt er, op de hoogstnoodige werkzaamheden na,' rustdag gehouden. Onder dit „hoogstnoodige" wordt natuurlijk ook verstaan, het wachtdoen aan de valreep, hetwelk op dit oogenblik vervuld wordt door „Stotje". „Stotje", overigens een beste scheepsmakker, heeft zijn naam te danken aan het feit dat hij, als hij zich kwaad of zenuw achtig maakt, hevig begint te stotteren, of, zooals zijn collega's beweren, op afbetaling kletst. Zijn taak is op het oogenblik, om meerderen die van, of aan boord komen, uitgeleide te doen of te ontvangen, en verder de loopplank naar den wal te bewaken, opdat er niets aan boord komt, wat er niet te maken heeft. Er is veel belangstelling op de kade voor on zen oorlogsbodem, en steeds vormen zich groepjes nieuwsgierigen, welke onze „zicht bare" aanval en afweermiddelen, staan te be spreken. Ook twee dames van „gevórderden leef tijd"; blijkbaar gezusters, zijn in een heftig dispuut over onze, aan stuur en bakboord ge plaatste paravanes. Heftig bewegen zich de hoofdjes, en snel gaan de mondjes, maar eens schijnen ze het niet te worden. Na eenige minuten, neemt een der oudjes een kordaat besluit, stapt met besliste pasjes naar de loopplank, wenkt de wachtdoende „Stotje" en met haar grijs-gehandschoende hand naar onze paravanes wijzend, vraagt ze „zeg meneer, zijn dat kleine vliegtuigjes?" „Stotje" van zijn stuk gebracht door de even plotselinge, als voor hem verwonderlijke vraag, slikt eenige malen, en antwoordt dan: „zeker dame, é-é-één voor den commandant en één voor mij. „O, dank u wel", zegt het oudje, en vervol gens triomfantelijk tegen haar zuster: „zie je wel Toos, 't zijn toch vliegtuigjes!" „Stotje" staart de beide, nu voldaan voort- wandelende oudjes na, en we zien aan zijn gezicht, dat het hem spijt, hun wat wijs te hebben gemaakt. Daarna zegt hij tegen ons, die het tafereeltje mede hebben aangezien en gehoord: „Dat ze dat ook juist aan mij moes ten vragen, m-m-m-met die moeilijke woorden h-h-h-heb ik een k-k-k-kwartier werk, en wa ren het nog p-p-p-papaverbollen geworden, ge loof ik. Zij zaten tegenover elkaar in de rijk-gemeu bileerde kamer, twee vrouwen, allebei jong en allebei tenger. Maar daarmede was ook elk punt van overeenkomst genoemd. Want de gastvrouw was onberispelijk gekapt, en gekleed in een van die huistoiletten, die zoo eenvoudig lijken, maar door het uitstekend model en de chique van die geraffineerde eenvoud zooveel kosten. En haar bezoekster was sjofeltjes, bijna armoedig gekleed in een dun manteltje mo del vier jaren terug met een verregend „zwart hoedje" en versleten schoentjes. „Neen," zeide de gastvrouw op een toon van vriendelijke beslistheid, „ik leen nooit geld uit, aan niemand. Dat is eenmaal een principe van mij, waarvan ik niet afwijk." De andere antwoordde niet, maar om haar mond kwam een bitter trekje, en onwilekeu- rig gingen haar oogen over de kostbare schilderijen aan den muur, over het zilveren theeservies, om tenslotte te blijven rusten op de luxieuse verschijning van de bezitster van dit alles, die een oude schoolvriendin een tientje ter leen weigerde! Tot haar verwondering ontweek de andere haar blik niet, maar zag haar vol aan toen zij vervolgde: „waar je zelf zegt, dat je van je inkomen niet kunt rondkomen, hoe wil je er dan nog geleend geld van terugbetalen? „Dat is mijn zaak," antwoordde het sjofele vrouwtje wat bits. „Je zoudt dat tientje heusch wel teruggekregen hebben." „Daar gaat het niet om. Maar leenen is een vorm van schuld maken, en elke vorm van schuld maken is verkeerd." „Jij oordeelt gemakkelijk," luidde het ant woord eenigszins heftig. „Jij hebt het geluk gehad een welgesteld man te trouwen. En wat schulden maken betreft, ik zit juist in VOOR DE VOORBEELDEN UIT DE PRAKTIJK. De voorbeelden in mijn laatste „hoekje" wil ik nog met enkele interessante vermeer deren. Het lijkt mij van belang aan de hand van dagelijksche voorvalletjes in het school leven, aan te toonen, hoe door een beetje kennis van opvoedkunde veel onaangenaam heden bespaard kunnen worden. Wat hier over schoolleven gezegd wordt, geldt uit den aard der zaak ook voor het huiselijk leven. Ook in het gezin kunnen on aangenaamheden met kinderen of tusschen kinderen onderling zoo dikwijls opgelost wor den, wanneer de ouders eerst eens de oor zaken der geschillen, feiten, enz. onderzoeken. Vle voorbeeld. Een klas leerlingen moet een aantal optellin gen maken. Een der jongens maakt de op merking, dat je daar niet veel aan hebt. De onderwijzer acht dit oneerbiedig en geeft den jongen straf. In zoo'n geval had de onderwijzer den jon gen er op kunnen wijzen, dat niet het kind maar de meester te beslissen heeft wat ge daan zal worden. Daarna had hij den jongen kunnen aantoonen, dat dergelijke optellingen wel terdege waarde hadden Vlle voorbeeld. lp. een klasse heerscht strenge orde. Wan neer men de klas binnentreedt waant men, dat de leerlingen alle slapen, 'De leerlingen dezer klasse zijn echter buiten de schooluren niet te houden. Herhaaldelijk komen er klachten over baldadigheid, vernieling en dergelijke. De onderwijzer staat verbaasd wanneer hij dit verneemt. Indien deze man beseft had, dat hij zijn klasse niet leidde maar dwong, hij zou begrepen hebben, waardoor deze jon gens, eenmaal onder zijn hoede uit, in onge kende vrijheid hun euveldaden bedreven. Dit voorbeeld treedt zoo dikwijls aan den dag in school en huis, dat men bijkans in de meeste gevallen van ergerlijke baldadigheid de oor zaken in bovengenoemd feit kan terug vinden. Mij zijn in dit opzicht ergerlijke staaltjes van bandeloosheid bekend van jongelui, die jaren lang streng werden opgevoed en in miltairen dienst uit den band gesprongen. Ik kom op deze kwestie later terug. VlIIe voorbeeld. Een meisje leerlinge van een Huishoud school, weigert na afloop van de les de vloer bij te vegen. Zij wordt gedwongen door straf maatregelen, maar toont zich nadien zeer vijandig tegenover de leeraressen. Wat blijkt de oorzaak te zijn. Het meisje had vernomen, dat de school schoonmaakster ontslag was aangezegd, omdat de leerlingen voortaan zelf de lokalen zouden reinigen. Hiertegen was di,t kind in verzet gekomen. Zij achtte haar houding volkomen gemotiveerd. Wanneer de betrokken leerkrachten kennis bezeten hadden van de psychologie van het meisje in de puberteitsjaren, zouden ze haar gekrenkt eergevoel begrepen hebben en haar door rustige bepreking hebben kunnen over tuigen, dat de genomen maatregel niet be doeld was om de werkster te ontslaan, maar uitsluitend om de meisjes huishoudelijke be zigheden te leeren verrichten. In dit geval bleek zelfs, dat de betrokken werkster geen enkel financieel nadeel was berokkend. IXe voorbeeld. Een leerling heeft straf gehad wegens zijn slordige lessenaar. Met tegenzin maakt hij zijn strafwerk, maar zegt tegen een leerling, dat de meester zelf ook alles maar laat slin geren. De onderwijzer hoort deze opmerking en onderhoudt den jongen. De jongen geeft niet op: hij herhaalt zijn opmerking, hetgeen tot gevolg heeft, dat hij moet nablijven. Ter wijl de onderwijzer met zjjn rug naar den jongen staat, ontsnapt deze en holt naar huis. Den volgenden dag krijgt het hoofd be zoek van den vader, die zijn afkeuring niet onder stoelen en banken steekt over de hou ding van den leerkracht. Het hoofd lukt het na een langdurig gesprek den vader te over tuigen, dat de jongen eerst en vooral zijn onderwijzer heeft te gehoorzamen. De vader volhardt echter in zijn opvatting, dat de on derwijzer een slecht voorbeeld geeft. In feite had de man gelijk en het hoofd begrijpt dit zeer wel. Na het gesprek met den vader heeft hij dan ook een onderhoud met den onder wijzer. Deze erkent zijn tekortkoming ter stond en neemt zich voor op deze kwestie voortaan te zullen letten. De beteekenis van het voorbeeld in de klas. Xllde voorbeeld. Een geheele klas leerlingen blijkt na eenige maanden er een eigenaardige gewoonte op na te houden. Telkens geven ze een ruk met hun schouders en tegelijkertijd een keel geluid. Het gevolg is, dat de onderwijzer, ten einde raad zich tot het hoofd wendt met zijn ervaring. Wat blijkt nu? De gymnastiekleeraar leed aan dit euvel en de klasse had dit overgeno men. Een geval van psychische besmetting dus. Wanneer deze leerkracht het werkje van Prof. van Calcar had gelezen, zou hij terstond het euvel ontdekt hebben en heel wat onaan genaamheden zouden hem bespaard gebleven zijn! XlIIe voorbeeld. Een moeder komt op een consultatiebureau meedeelen, dat ze wanhopig is over het ge drag van haar zoon op school. De jongen is met geen stok naar school te krijgen. Zijn rapporten gaan hollend achteruit. Hij leert niet meer, maar speelt en vecht op straat. De oorzaak? Uitsluitend tengevolge van de negatieve phase, welke deze jongen door maakt. Had deze leerkracht kennis genomen van de psychologie van den jongen in de ne gatieve phase, hij zou den knaap beter be grepen hebben en gevallen van ongehoor zaamheid en onverschilligheid zouden in een ander licht zijn komen te staan. XVe vooroeeld. De leerlingen van een viertal leerjaren hebben een buitengewonen hekel aan een on derwijzer. Een collega, van ongeveer den zelfden leeftijd wordt door hen verafgood. Na eenige maanden blijkt, dat ook verschil lende ouders antipathie beginnen te koesteren tegen den eersten onderwijzer; wanneer er tenslotte moeilijkheden met kinderen en ouders komen, besluit het hoofd de zaak eens te onderzoeken. En wat blijkt? De onderwijzer A heeft de gewoonte de jeugdige leerlingen bij hun achternaam te noemen, voorts is hg buiten gewoon streng ten aanzien van het schrifte lijk werk en bemoeit zich weinig met de kin deren buiten de school. B. daarentegen is een geheel ander type, vroolijk, steeds bezig met de jongens op het schoolplein, bespeelt ver schillende muziekinstrumenten, hetgeen aan leiding wordt, dat de jongens na korten tijd allen een of ander muziekinstrument mee naar school brengen. In een gesprek met A. blijkt, dat deze weinig kinderkennis bezit, terwijl B. daarentegen voortdurend werken over kinderpsychologie leest. Aangezien de verhoudingen tusschen den onderwijzer en de leerlingen en hun ouders steeds slechter werd, moest hier een oplossing verkregen worden. Het hoofd adviseerde A. zich bezig te hou den met practische kinderpsychologie en vooral in de klas en op het speelplein zich met de kinderen wat meer te bemoeien. Een gesprek met de oudere leerlingen over de moeilijkheden, waarmee A. te kampen had, bracht aanstonds verbetering. Na enkele maanden viel er merkbare verbetering te constateeren en thans is A. de moeilijkheden volkomen baas en zijn de leerlingen vriende lijker jegens hem.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 11