naait! Een goede 't HOEKJE OUDERS De zee in de geschiedenis van ons volk Ons Indisch hoekje „Wilde" dieren Onze vloot versaagde nooit, zelfs niet in het rampjaar 1672 Wie wil die kan advertentie is beter dan de beste reiziger VOOR DE De doofstommen Gezicht op het dek van een oorlogsschip uit de 17de eeuw. Rechts het z.g. bovennet, links daar achter het verhoogde halfdek en de kampagne met de hut. De zee heeft steeds tot op den huidigen dag een belangrijke rol gespeeld in de ge schiedenis der menschheid. De zee! Velen zijn er weliswaar, die de zee nooit hebben gezien, terwijl anderen, die hetzij in de onmiddellijke omgeving van de zee wonen, hetzij zich de weelde kunnen veroorloven „badgast" te zijn, meer en meer met haar vertrouwd geraak ten, doch hun belangstelling in den regel be perken tot datgene, wat de zee aan genot biedt, zooals zwemmen, baden, varen of soms ook visschen. En toch de zee! Van de ca. 510.000.000 Jun2, welke volgens Bessel het aardoppervlak bedraagt, wordt ongeveer 365.500.000 km2 omspoeld door zeewater. Geen wonder, dat dit machtige natuurschouwspel volgelingen van «Vrijwel alle Muzen naar hun snaar of penceel of pen heeft doen grijpen om hun indrukken van de zee in kunstgewrochten te vereeuwi gen. Wat schoone poëzie heeft zij ons al niet geschonken. Dichtte Byron niet aan het slot van zijn „Childe Harold: „Roll on, thou deep and mark blue ocean, roll!" en dan, wie her innert zich niet dat meesterlijk sonnet van Willem Kloos, zoo vol welluidende taalklan ken: ,,De zee, de zee klotst voort in eindelooze deining". En toch de zee! Meer dan in badvermaken en artistieke ontboezemingen heeft zij een rol gespeeld in den gang van het wereld gebeuren, heeft zij ingegrepen in de vader- landsche historie van onze aan de baren ontworstelde woonstede. De zee heeft onze voorvaderen naar alle werelddeelen gevoerd; Zij leverde ons de routes naar onze koloniën met haar grondstoffen en rijke cultures; zq vormde de handelswegen naar alle windstre ken voor ons koloniaal bezit. En toch de Zee! Want meer nog is zij de glorie van ons held haftig zeemansvolk, het zegeteeken in onze krijgshistorie en... de laatste rustplaats voor zoo tallooze dapperen, die hun leven gaven voor de vrijheid en zelfstandigheid van ons dierbaar vaderland. Wij moesten deze aanloop nemen om te doen zien, van hoeveel beteekenis de historie is van ons zeewezen om daarmede tevens be langstelling te wekken voor het vierdeelig standaardwerk, de „Geschiedenis van Neder land ter Zee", door J. C. Mollema, waarvan onlangs bjj de N.V. Uitgevers-Mij. „Joost van de nVondel" te Amsterdam het eerste deel is verschenen. Het is geen toeval, dat juist in deze dagen eindelijk eens een dergelijk stan daardwerk het licht zag. Juist deze oorlog immers bewijst weer eens opnieuw, van hoe veel belang het voor een natie is de zee te kunnen beheerschen. Hoe onze voorouders dit kunststuk hebben gewrocht, leert ons dit boek en het is goed hieruit leering te trekken, want wie zal het zeggen, wat God verhoede of wij op den duur door een samenloop van omstandigheden toch nog in den strijd der grootmachten zullen worden meegesleept? Leest in dit boek, hoe in het rampjaar 1672 Johan de Witt schreef: „De saecken alhier loopen Godt betert dagelijx van quaat tot arger ende het aldergrootste quaat dat ons druckt is een genoechsaem ge- neraele wiltheydt ende ongehoorsaemheydt van alle de ingesetenen in de steden ende ten plattenlande". De Munsterschen en Keulschen waren, 30.000 man sterk, ons land in het Oosten binnengeva'len en in het Zuiden doem de een leger op van 120.000 krijgers van den Zonnekoning, Lodewijk XIV van Frankrijk, en op zee waren het naast de Franschen ook de Engelschen, die tegen ons opereerden. Ra deloos was de regeering en de Statenpartij viel: redeloos was het volk, dat op een „dies ater" op het „Groene Zoodje" in Den Haag zijn wakkere stuurlui de gebroeders de Witt vermoordde, en reddeloos was het land, waar van achter elkaar 24 vestingen zonder slag of stoot moesten worden overgegeven, maar niet versaagde onze vloot, welke onder leiding van onzen nationalen held Michiel de Ruyter op bewonderenswaardige wijze bij Solebay het hoofd bood aan den vereenigden vijand (7 Juni 1672). Met welk een gevoel en piëteit voert Mol lema ons in zijn werk door onze vaderland- sche historie en vooral dan laat hij het hart meespreken, als hij in verhaaltrant schetst de nooden, den moed en den trouw van den eenvoudigen zeeman voor zijn vorst en vader land. Daarom zouden wij dit werk willen be titelen als een grafmonument op de laatste rustplaats van zoovelen, die als offer voor het vaderland den dood vonden in de baren der zee. Het rqk geïllustreerde boek bevat tal van hoogst interessante bijzonderneden: zoo vindt men er beschreven de eeuwenoude strijd met de Barbarijsche piraten, wier sterk roofnest in Augustus 1816 door onze vloot onder vice- admiraal van Capelle danig werd bestookt, als gevolg waarvan aan de betrokken zeelieden de eerste kruisen konden worden uitgereikt voor moed, beleid en trouw van de Militaire Willemsorde, waarvan op 30 April a.s. het 125-jarig bestaan feestelijk zal worden her dacht. Men leert er ook het ontstaan en de historie uit van den prinsenvlag, welke door den „on bekenden matroos" aan onze masten is ge hecht en er is blijven waaien. Uit de geschie denis van onzen vlag blijkt, dat de vervan ging omstreeks 1630 van het oranje in rood niet het gevolg is geweest van bepaalde politieke strevingen, doch dat dit slechts ge schiedde uit bruikbaarheidsoverwegingen. Tenslotte een schetsmatige aanhaling van de kosten van een oorlogsschip voor heen en thans. In de 15e eeuw was volgens den schrjjver 5.000.gemoeid met een scheepje van 200 ton, in 1640 kostte een oorlogsschip 90.000.terwijl in den Franschen tqd met een gemiddelden oor logsbodem 618.000.was gemoeid. Maar onze nieuwe kruiser „De Ruyter" eischte alleen reeds een aderlating van 12.500.000.Men moet de cijfers even wel kunnen wegen en dit doet de auteur op duidelijke wijze, zoo schrijft hij o.m. „Als de lezer de 3 ton gouds voor één linie schip uit de ijzeren eeuw vermenigvuldigt met 90, het getal der linieschepen, dan komt hij op een uitgave voor nieuwbouw van 27.000.000.en zal moeten toege ven, dat hij in het heden toch goedkoop uit is, omdat een dubbeltje uit dien tjjd voor een modernen gulden koopkracht had." Wij hebben slechts een vrq willekeurige greep kunnen doen uit dit zeer belangrijke boek, en zien met belangstelling uit naar de volgende deelen van dit werk, waarin de grootsche daden van onze zeehelden op het tooneel zullen verschijnen en zoodoende zal de zee in het licht der historie een nieuwe bekoring krijgen en wel des te inniger naar mate wij door onze daden in het huidige tijds gewricht ons nauwer verwant toonen aan hen, die ten dienste van het vaderland hun leven gaven aan de zee! J. H. M. Vier, vijfmaal in een kwartier tijds ging de huisbel. De jonge vrouw, die stond te strijken, slaakte een zucht, terwijl zij voor het gang spiegeltje haar haren wat opdofte. De bak ker, de slager, de melkboer, een man met postpapier, een reiziger in stofzuigers. Daar bij een groote wasch, die gestreken moest worden, een stapel afwasch in de keuken, haar man en 2 kinderen, die om half een een gezellige koffietafel verwachtten. „Eigenlijk ben ik nu al te moe," dacht ze even. Maar onmiddellijk daarna maakte ze een grimas tegen haar eigen, jonge verhitte gezicht in het spiegeltje. „Onzin, ik ben niet moe, ik heb alleen van daag weinig zin in die eentoonige reeks van huiselijke bezigheden. Niets aan te doen, ge beuren moet het toch. Opschieten, meisje". Precies aan het einde van deze alleenspraak ging weer de huisbel. „Toe maar". Het bleek een kennisje te zijn, dat in de buurt woonde. „Stoor ik?" vroeg ze lief, met één keurig geschoeid voetje over den drempel, met een blik op Meg's huishoudschort. „Nu, stóren? Als je niet te chique bent om je op een keukenstoel neer te vleien, terwijl ik doorga met strijken, dan stoor je niet." De bezoekster volgde Meg naar de keuken en zei klagend: „Ik begrijp maar niet, hoe jij altijd zoo actief kunt zijn. Wjj heben zooveel zorgen, dat ik eenvoudig tot niets kan komen. Als ik ga nadenken, verlies ik den moed. Vindt jq het dan niet afschuwelijk zonder meisje?" „Och, afschuwelijk nu niet direct", ant woordde Meg, intusschen ijverig strijkend. „Het moet natuurlijk even wennen. Zorgen hebben wij ook, wie heeft die tegenwoordig niet? Maar weet je, juist omdat er zorgen zijn, ben ik soms blij, dat ik alles zelf moet doen en het daardoor druk heb. Als ik tijd zou hebben om op een stoel over mijn zorgen te gaan zitten denken, zou ik ook den moed verliezen. Ik bezuinig waar ik kan, ik doe wat ik kan. Meer kan ik ook niet doen. Maar het geeft een zekere voldoening te weten, dat je doet wat je kunt èn om den heelen dag bezig te zijn". „Ja," zuchte de bezoekster, „dat klinkt wel heel mooi, maar ik ben niet sterk. Ik ben eenmaal gauw moe." „En je tennis? En je zwemmen? En je gymnastiek?" „Geen geld meer voor," luidde het tragi sche antwoord. „Dat bedoel ik niét. Ik meende, dat je daarvan toch niet moe werd. Zal ik je eens wat zeggen, Ella. Wjj hebben allemaal de nei ging om ons „moe" te voelen als wj) voor bezigheden staan, waarin wjj geen lust heb ben. En in zoo'n stemming hebben wij erg veel medelijden met onszelf. En het resultaat is tijdverlies en bedorven uren. Heusch, je kunt veel beter jezelf even aanpakken en flink doorzetten. Als je dan door je vervelen de karweitjes heen bent, voel je je daarover zoo voldaan, dat je je moeheid heelemaal ver geten bent. Jij en ik zijn den leeftjjd van standjes krijgen voorbij, maar ieder mensch moet zichzelf weieens een standje geven van tijd tot tijd. Dat doe ik ook, als ik zoo'n han gerige bui voel aankomen van zoogenaamde „moeheid". En als je mjj nu niet zoo leeljjk aankijkt krijg je een lekker kopje koffie". „Jq blqft verbazend jong bij jou systeem, dat is zeker. Nu vandaag heb ik mqn „stadje" al van jou te pakken. En bq mqn volgende „bui" zal ik mijzelf er een geven in denzelf den trant". „Doe dat," zei Mag vroolqk. „Je zult zien, dat het hoe langer hoe min der dikwijls noodig is". DR. JOS DE COCK. Zij wordt namelijk nooit teruggestuurd Op een van mijn lange reizen door het groote Borneo heb ik van zeer nabij een krokodil zien vangen. Ik heb vlak naast het ongure beest gestaan, zóó dicht, dat de Ma- leische visscher mij waarschuwde een paar meters op zij te gaan om niet door onver wacht slaan met de staart te worden geraakt. Een dergelijke klap komt even hard aan als die van een auto met 90 km vaart! Ik heb er over gedacht om het uiterst zeld zame voorval te filmen, maar na rijp beraad zag ik er van af. Waarom? Indië is geweldig uitgestrekt! Menschen en toestanden loopen er zeer uiteen. Wat b.v. juist is voor Atjeh, geldt niet voor Ambon of om wellicht duide lijker te zeggen, wat waar is voor Ierland, is onjuist voor Roemenië of Bulgarije. Nam ik echter de krokodillenjacht op, dan zou dit zóóveel indruk maken, dat: le. al het vele andere merkwaardige der film er door zou vervagen en 2e. zou men weer gestijfd zijn in de meening, dat heel Indië één groot krokodillenland is, wat heelemaal niet het geval is. Ik zou dus een onjuisten indruk van land en volk geven. En dat zou juist niet in het belang zijn van de zaak, die ik; dien: echte belangstelling opwekken voor land en volk en geen sensatie maken! Een gelijksoortig geval deed zich dezer dagen voor. Ik ontving een foto van een pan ter in een klem, middën in het bosch. Nog nooit had ik een dergelijke afbeelding ge zien en ik heb tienduizenden Indische foto's onder oogen gehad. Zou in dit geval nu wél opnemen? Na rijp beraad besloot ik het te doen, zoodra het mij gelegenheid heeft on juiste meeningen recht te zetten. De gevaar lijke dieren in Indië zijn niet de „wilde" die ren als tijgers, beren, slangen enz.! Een Ma- leisch sprekende Dajak merkte eens tegen mij op, dat alle dieren in het bosch voor den mensch vluchten, maar dat de kleine niet bang waren, hem aanvielen, n.1. de bloedzui gers, de muskieten en de aga's of merotoes (kleine insektjes). De muskieten verspreiden de malaria, volksvijand no. 1. Van bloedzui gers en aga's heeft men in het gewone leven geen hinder, alleen in 't bosch, het oerwoud, dat tusschen haakjes vaak veel minder aan trekkelijk is dan men hier wel meent. Ja, het is dit meestal het tegendeel! Om dus er de aandacht op te vestigen, dat Indië niet het land is van verscheurende, wilde, giftige en weet ik wat voor beesten, nam ik de foto op. De toelichting op de foto kan kort zijn. Panters kunnen, de staart er niet bij bere kend, 1% meter lang worden. Ze voeden zich met jonge wilde varkens, herten, kalveren, geiten, honden, kippen. Het schijnt, dat ze menschen wel eens aanvallen. De panter is algemeener dan de tijger, zoodat hij schade lijker is dan deze, vooral voor het vee. Op koffie-, thee- enz. ondernemingen heeft men wel eens last van die dieren. Dan wordt er een zware klem met aas uitgezet. Die klem is vastgemaakt aan een stevige, 1 meter lange ijzeren ketting, waaraan een soort vier- bladig anker is bevestigd. Dit voorkomt het vluchten van het .gevangen dier. Is het dier hongerig, dan loopt het in den val of liever in de klem! Ik heb respect voor den amateur, die de foto van het woedende, door pijn ra zend geworden dier met een toestel formaat 18 X 24 van zeer nabij durfde opnemen! H. F. TILLEMA. H.Ms. kruiser „De Ruyter", gebouwd in 1933'35, De doofstomme komt overal voor. Kijk maar eens huisgezin en maatschappij rond. Je ontmoet ze telkens, die maar blijven voortgaan met anderen te krengen en onaan genaam tez ijn en of men het hun al zegt, ze h o o r e n het niet. Eerst wanneer een felle uitbarsting het gevolg is van hun plagerijen, schrikken ze op. De stommen zijn ook zij, die er niet toe keunn enkomen ruiterlijk te be kennen, dat zij ongelijk hadden. Zq voelen het dikwijls wel, maar tot spreken komen ze niet. Het hart spreekt niet. Er wordt ge lukkig maar veel gedaan voor de alge- meene doofstommen, de kinderen die zintui- gelijk niet hooren en spreken kunnen, de taak van de opvoeding moet ook zijn de doof stommen, waarover ik in het vorige en dit artikeltje sprak, van hun doofstomheid te verlossen. Het behoort tot de taak der ouders in de eerste plaats dit te doen. Zij kunnen dit, door steeds maar weer in hun gezinsleven te let ten op al die kleine dingen, welke maken, dat het kind in zijn doen en spreken, enz. een houding gaat aannemen, welke ik reeds be schreef. Laat uw kind helpen in het gezin, laat het wat doen en vrees niet terstond voor uw meubels en andere stoffelijke dingen. Stoffelijke dingen kunnen gekocht worden, geestelijke zaken worden door oefening, strijd en voortdurende wenning verkregen. Het leven biedt iederen dag gelegenheid het kind op deze wijze op te voeden. Wijs het op de mooie dingen in het leven, wijs het op de beteekenis vooral van deze dingen voor het gezinsleven en de maat schappen (dit laatste naturlijk bij oudere kinderen). En bovenal: laat het niet bij woorden blijven Het kind wil doen, wil iets beleven. Welnu: maak daar gebruik van en laat uw kind op velerlei wijzen zijn liefde, belangstelling, medeleven uitspreken en vertolken. In het begin is er nog wat aarzeling. Het kind vindt het vreemd, omdat... het welilcht niet gewend was aan deze dingen. Maar lang zamerhand verdwijnt dit en wordt het vreem de het heel gewone. Gelegenheid om liefde en hartelijkheid te betoonen, bestaat in iedere samenleving. Telkens en telkens weer kan men het kind zoo ongemerkt in deze dingen betrekken, maar laat men het dan ook doen. Er is iemand ziek. Laat het kind eens wat bloemen brengen of informeeren naar den toestand. Er is iets ergs gebeurd en een familie is in droefheid? Spreek er over met uw kind en onderzoek eens wat het zou kun nen doen, om zijn deelneming te betuigen. Veel te veel worden deze dingen in de samenleving verwaarloosd. Alleen in ernstige tijden denkt men aan deze zaken en dit is dan ook zonder dat zelfs dit nog altqd beseft wordt het lichtpunt in de donkerste tijden. In deze dagen van leed wordt er in vele gezinnen gesproken over de ellende elders. Helaas begaat men de fout, dat men partij trekt en vergeet, dat ook de niet-sympathieke vijand het leed mote dragen. Men vergeet, dat de soldaten van den verfoeiden aanvaller ook menschen zijn, menschen, menschen, die pijn lijden zooals de anderen, menschen, die sterven op het slagveld zooals de soldaten van de meer sympathieke partij. Oorlog is wreed en wrij staan voor de ont zettende feiten met gebroken hart. Tenmin ste als het goed is. Wij beseffen de ellende, die er wederzijds geleden wordt. Ik zou daarom nimmer in het bijzijn van kinderen spreken over de leelijke soldaten van de natie X en de dappere militairen van de natie Y. Zij zijn allen menschen. En een ding is slechts leelijk: het feit dat zij, vaak zonder te weten waarom, elkaar dooden. Over het feit, den gruwel van den oorlog, kunnen we met onze kinderen spreken, maar we moeten het losmaken van de personen, die aan het front strijden voor de vermeende niet vermeende rechten van hun natie. Of een Rus dan wel een Fin van koude omkomt, of een Duitscher dan wel een En gelsman in stervensnood ligt, is, wat het leed betreft, gelijk. Allen lijden. Ik weet het, deze dingen zijn zeer moeilijk! Maar we mo gen ons nimmer troosten met de gedachte, dat het zoo zijn moet. Het kan anders en het zal anders worden, wanneer allen den zin van het leven leerden begrijpen, het leven, dat niet geschonken werd om te vernietigen maar om te werken aan de schepping.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 16