Waarom Engeland de Finnen
in den steek liet
Brabantsche
Brief
van
J
Vrees voor Russisch
maritiem optreden in het
Verre Oosten
De
Op dit kaartje ziet men duidelijk de eenige
vlootbasis, waarover Stalin beschikt:
Wladiwostock.
OPVALLENDE BRITSCHE CONCESSIES
AAN DE JAPANNERS.
SJANGHAI.
Het gedonder van het geschut, het
mitrailleurgeratel in Finland, dat
nu gelukkig zwijgt, hebben ook een
wijziging gebracht in de politieke
verhoudingen in het Verre Oosten,
al komt dit tot nu toe slechts tot
uiting in verschijnselen, welke al
leen een scherpen waarnemer op
vallen. Niet onwaarschijnlijk is het
echter, dat binnen korten tijd die
wijziging in de politieke verhoudin
gen in Oost-Azië zich scherper zal
al teekenen.
Zooals ik reeds meerdere malen op
merkte: er bestaat een nauw verband tus-
sahen de gebeurtenissen in Europa en de
ontwikkeling der verhoudingen in het Ver
re Oosten. Na de ernstige militaire neder
lagen, die Rusland in Finland geleden
heeft, is Japans vrees voor het Moscoviti-
sohe rijk aanzienlijk verminderd. In Fin
land „zoo dicht bij huis", is Ruslands
militaire macht veel zwakker gelbieken,
dan handige reclameberichten hadden doen
gelooven. Maar wat kan die militaire
macht dan beteekenen „ver van huis", in
Oost-Azië?, zoo begint men in Japan zich
af te vragen. Er sohijnen voor Japan in
Mongolië nog mogelijkheden te bestaan,
waarop het niet meer gehoopt had.
Wat de Geallieerden vreesden.
Voor Engeland en Frankrijk lagen de
zaken anders. Deze beide landen
zouden gaarne alle mogelijke hulp
geleverd hebben aan het be
dreigde Finland, maar zij moesten
daarbij uiterst voorzichtig zijn en
oorlog met Rusland vermijden in
verhand met hun positie in het
Verre Oosten. Zij vreesden niet
Ruslands leger in het Verre Oosten,
maar Ruslands zeemacht daar.
In het begin van den thans woedenden
oorlog in Europa, vermoedden Frankrijk
en Engeland, dat Duitschland ook in den
Grooten Stillen Oceaan beschikte over on
derzeebooten en In verhand daarmede wer
den maatregelen getroffen. Het vertrek van
Fransche en Engelsche schepen werd ge
heim gehouden en vele schepen voeren,
zooveel mogelijk onder escorte van Fran
sche en Engelsche oorlogsbodems. 'Van
een duikbootengevaar in den Grooten Stil
len Oceaan bleek na bijna zes maanden
oorlog nog niets. Die oceaan is veilig als
in vredestijd voor Fransche, Engelsche en
neutrale schepen. Zou het echter tot een
oorlog gekomen zijn tusschen Frankrijk en
Engeland ter eone en Rusland ter andere
zijde, dan werd de toestand hier volko
men anders. Dit is de verklaring van het
feit, dat Engeland en Frankrijk wel Fin
land hulp verleenden door het zenden van
oorlogsmateriaal, maar het niet tot een
oorlog met Rusland hebben laten komen.
De Russische zeemacht.
Rusland beschikt te Wladiwostock over
een zeemacht van kleiner materieel. Groote
kruisers en slagschepen bevinden zich daar
niet, maar wel talrijke torpedojagers en
vooral onderzeebooten.
De schattingen van het aantal Rus
sische onderzeebooton te Wladiwo
stock loopen ver uiteen. Sommigen
spreken van een veertigtal, doch ik
heb ook reeds hooren beweren, dat
er zich meer dan honderd onder-
zeebooton bevinden, wat nie om
verschillende reden zeer overdreven
voorkomt.
Die onderzeehooten zouden er per trein
zijn aangevoerd, voornamelijk van de
Zwarte Zee. Mijnenvegers zijn er van de
Zwarte Zee langs den zeeweg gekomen.
Enkele dezer mijnenvegers, op weg naar
Wladiwostock. heb ik te Manilla gezien.
De matrozen dier oorlogvaarstuigen droe
gen op hun mutsen in Russisch schrift de
woorden „Zwarte-Zee-vloot".
Japan Rusland nog vijandig
gezind.
Deze Russische zeemacht te Wladiwostock
had voor de Fransche en Engelsche schee-p-
vaart in den Grooten Stillen Oceaan een
ernstig gevaar kunnen vormen indien het
gekomen was tot een oorlog tusschen Rus
land ter eene en Frankrijk en Engeland ter
andere ziide. Tngeval van zulk een Rus
sisch onderzeeboot en gevaar in deze stre
ken. zouden Frankrijk en Engeland ge
dwongen geweest zün, aanzienlijk marine-
materiaal. dat in Europa beter gebruikt
kan worden, naar het Verre Oosten te
zenden. Met veel minder gevaar zouden
Waarom snelde Engeland de Fin
nen niet te hulp ,toen deze door
den Russischen beer werden aap-
gevallen? „Omdat Finland nooit
een beroep op onzen steun heeft
gedaan", verklaarde Chamber-
lain en hij voegde er aan toe, dat
de Britten huiverig waren de
neutraliteit der Scandinavische
landen te schenden. Afgezien van
dit officieels Britscbe excuus, is
het interessant de visie van on
zen correspondent J. K. Bredero-
de over de Engelsche houding in
het FinschBussische conflict te
vernemen, een visie, welke ge
baseerd is op wat onze mede
werker in het Verre Oosten waar
nam.
Engeland en Frankrijk een oorlog tegen
Rusland hebben kunnen wagen, indien ze
hierbij konden rekenen op de hulp van
Japan. Het Rijk van de Opgaande Zon zou
hierbij trouwens blijven in de lijn van zijn
oude politiek. Japan toch maakte deel uit
van het „Anti-Komintern-verbond", waar
van de andere deelnemers waren Duitsch
land en Italië. Nog zeer onlangs heeft een
Japansche minister de verbazingwekkende
mededeeling gedaan, dat Japan zich be
schouwt als nog behoorend tot dit ver
bond. In elk geval, met of zonder dit ver
bond, moet Tokio Moskou beschouwen als
zijn ergste vijand. Tegen dien vijand zouden
Engeland en Frankrijk Japans hulp in het
Verre Oosten ten zeerste hebben kunnen ge
bruiken ingeval van een oorlog tegen Rus
land. Japans zeemacht is sterk genoeg om
het met zekerheid van succes op te kunnen
nemen tegen de Russische vloot van klein-
materiaal in 't Verre Oosten, die er slechts
beschikt over één gemakkelijk af te sluiten
basis: Wladiwostock.
Opmerkelijke dingen.
Er geschieden hier opmerkelijke dingen:
Japansche vliegers hebben op Chineesch ge
bied, maar zeer dicht bij de grens van
Fransch gebied, een Franschen trein gebom
bardeerd, waarbij vele dooden vielen, ook
Europeanen. Hiertegen heeft Frankrijk ge-
protesteeerd, maar op zeer zachten toon en
de onderhandelingen over dit incident wor
den bijna op vriendschappelijke wijze ge
voerd. Bovendien heeft Frankrijk enkele zij
ner concessies in China geheel of gedeelte
lijk ontruimd, wat den Japanners niet an
ders dan aangenaam kan zijn. Deze maatre
gel der Franschen houdt geen verband met
de gebeurtenissen in Europa, want het aan
tal Fransche troepen dat er door vrij komt,
is zeer gering en deze troepen worden niet
eens naar het oorlogsterrein in Europa ge
zonden, doch gaan naar Sjanghai of Con-
chin-China.
Plotselinge EngelschJapansche
toenadering.
In het door Japan bezette deel van China
hadden de Japanners, zooals bekend, een
sterke anti-Engclsche campagne georgani
seerd. Plotseling is deze campagne stop ge
zet. De onderhandelingen tusschen Japan
en Engeland over verschillende punten van
wrijving, worden eensklaps in een veel
vriendelijker toon gevoerd. Gedeelten van
China, die door de Japanners voor het han
delsverkeer waren afgesloten, werden voor
het verkeer opengesteld of zullen weldra
worden opengesteld. Te Sjanghai, waar ge
schillen bestonden tusschen de Japanners
of de door hen ingestelde „hervormde" -Chi-
neesche regeering en de Engelschen, is men
plotseling tot overeenstemming gekomen.
Van beide zijden zijn in alle gemoedelijkheid
vergaande concessies gedaan, -de meeste
echter van de zijde der Engelschen.
Dit alles wees op een grondige ver
andering in de verhoudingen in het
Verre Oosten en al spoedig liepen er
geruchten, dat Japan en Engeland
onderhandelingen voerden over een
verbond, dat echter alleen ten op
zichte van Oost-Azië zou gelden.
Hoewel geen der hier verschijnende
dagbladen van deze geruchten had
melding gemaakt en deze alleen
mondeling verbreid waren, achtten
de Engelschen het noodig er een
„officieuse" tegenspraak van te ge
ven in de pers, maar niettegen
staande deze tegenspraak zijn de ge
ruchten niet tot zwijgen gekomen.
Een nieuw Anti-Komintern-
verbond".
Indien het tot zulk een beperkt verbond
tusschen Engeland en Japan komt, staat
men voor het verrassende feit, dat Japau
weder deel uitmaakt van een „anti-Komin-
tern-verbond", maar nu niet met Italië en
Duitschland tezamen, doch met Frankrijk
cn Engeland. Het laatste halve jaar zijn we
evenwel aan grooter verrassingen gewend
geraakt.
Voor Japan zou een samenwerking met
Engeland en Frankrijk bovendien een gun
stige gelegenheid hebben geschapen om
voor afzienbaren tijd af te rekenen met het
Russische gevaar in Oost-Azië.
J. IC BREBERODE.
Amico,
Ulvenhout, 28 htaart 1940.
Paaszaterdag, in den vroegen mergen, was
't hier 'n zenuwachtig getob.
Trui keek heur mansvolk de deur uit,
want... zooiank da niet opgedweild was, kost
ze „ginnen poot verzetten", verkondigde zij.
En, dat mot gezeed zijn, veur Trui stónd
veul te wachten! d'Amsterdammers kwamen
af, om hier den Paasch te vieren! Ge wit: Dré
II, Wieske, de kleine Trui, 'n heel juf-
frouwe al! Bartje en „dfe kleintjes". De
kleintjeszoo genoemd, deur ons allemaal,
van d'ouwe Trui af, tot 't jonge Truike toe,
want tusschen Bart en nommerke vier lee-d-
'n leeftijdverschil van drieëntwintig maan
den'n Onoverbrugbare kloof veur „de
kleintjes" om ooit tot „de grooten" gerekend
te worden! Afijn, dat leste tusschen hoks-
kes.
Trui Stond onder hoogen druk, ze keek ons
weg. Ik eigens, 'k had ook m'n handen vol.
Zoo'nen Zaterdag veur twee feestdagen telt
letterlek dubbel veur den groentenwagel. Ik
tastte 'm zoo hoog als 't kost, lee onderin de
manden eiers, waarop ik, ge verstaat, veul
bestellings had gekregen in d'afgeloopen
week! 'n Enkel klantje dee nog n'en zak
èèrpel op, hopende daarmee den nuuwen pa
tat te „halen", m'nen wagel was goed ge-
lajen.
Maar dat was allegaar nog zoo goed als
niks! De twee kleine mannen, Dré III en
den Eeker, trokken er vandaag veur den
eersten keer uit mee den auto. En dit was
iets!
„Da ge daar nou sjuust 'nen dag as van
daag veur uit mot zuuken," foeterde Trui:
„hoe haalde 't in oew kersepit?!"
„Zulde vanavond nie zeggen," gaf den
Dré seerjeus en kortaf te verstaan: „en gif
me nou maar veur 'n honderd gulden wissel
geld, asteblief!"
En fier lag ie 'nen brief van honderd gul
den op tafel.
d'Oogen weggesluierd achter de ooghorkes.
zoo nam Trui haren kleinzeun 'ns sjecuur op.
Haar mondhoekskes trilden efkes. En... ze
zweegl Ja, als ge teugenover zoo'nen Jon
gen veroveraer staat, dan... ja, dan zwijgt
Trui zelfs. Erfkes, tenminste!
„Enne..." vroeg ze toen: „hoe... hoe gaat
da nou mee de... mee den ontvangst??" Dan:
„goed beschouwd," toen keek ze mij ook 'ns
aan: „goed beschouwd hebben jullie me over
al buiten gelaten."
„Alle winst." zee Dré Hl, terwijl ie 't wis
selgeld natelde: blijft veurloopig in deus ge
deelte", toen knikte-n-ie naar den auto op
den erf, „in deus gedeelte van ons bedrijf.
Onkosten komen zoo rap meugelijk veurom
in oew laat, opoe!"
„Dus... dus... as ik 't goed begrijp, ik heb
er niks aan?" zee Trui. En den Dré ant
woordde kordaat: „zoo is 't."
„Jamaar," zee Trui: „jamaar..."
„Als ze begint te jamaren, amico, dan is
dat gewoonlijk 't begin van een veur Trui
diepeimatiek succes. Laat ik bekennen: ik
ben daar meer dan veertig jaren nie heele-
maal onwetend en er dikkels veul onwil
lens ingekuierd!
Dré III heeft dat truukske al deur. En
toen Trui „jamaarde", toen draaide-n-ie het
koordeke steuvig om z'n beurs, trok de rie
men van z'n beenkappen nog wat aan en zee:
„en nou ten aanval!" Z'nen kop stond wat
strak, verbeten, vast. „Opoe, wensch me
succes!"
Wéér stond Trui verrast, weer sluierden
haar oogen. Maar dan gaf ze 'm "n hand en
wist nie mee te zeggen, dan: „zulde goed op
oew centen letten, Dréke?" Hij was te seer
jeus om te lachen, maar in z'n oogen blonk
toch zoo iets.
„Dré III, zoo pakte-n-ik 'm bij de vier
kante, ijzerharde schouwers: „Compagnon,
m'nen zegen, kaerel! Witte nog wat den
Blaauwe oe zee, één minuut veur oewen
grooten paerdencourse, dien ge won?"
„Ja, opa: winnen!"
„Sjuust!" Toen kneep ik 'm in de schou
wers, keek 'm diep in de goudbruine oogen
en zee: „ge spaart oew eigen nie, ge spaart
oew concurrenten nie en gé houdt één dink
in oewen kop! Winnen!! Winnen!!"
En heesch, net als dieën eersten Mei van
twee jaren gelejen, zee-i-ie: „winnen."
Ik ree weg, den zwaren Zaterdag in. Maar
ik voelde, ik merkte 'm nog nie. 'k Was vol
van m'n baaske, dat vandaag den grooten
strijd gong aanvangen in den maatschappe-
lijken course!
Ik wist: 't is 'nen winner! Dat had ie, in
z'n korte leventje, me al dikkels getoond! Uit
eiken teugenslag timmerde-n-ie z'n winst!
Dat was gewist op de kleine school, op de
groote school, op de kostschool! Dat had ie
klaargespuld teugen z'n vader, als ie twee
jaren geïejen in mijn bedrijf kwam! Dat had
ie 'm geleverd in zijnen eersten rij course toen
ie op Bles als eerste over de eindstreep
stoof! Hij was er weer mee doende, want
dieën aankoop van d'auto was 't begin van
z'n droomen: de affaires uitbreien tot 'n mo
dern grootbedrijf! Hij had 't bewezen mee den
Eeker, dien ie „opgei-aapt" had als 'n zwer
vend, ondergekomen hondje, en die in twee
jaren was gevorderd- tot aan 't examen veur
schoolmeester.
Zoo gongen m'n gedachten, daar over den
Ulvenhoutschen keiweg, waarover ik, mee de
hulp van m'nen goeien hondebeest, van Blek,
den zwaren wagel douwde, richting stad, deur
den Paaschzaterdag.
Nóg zag 'm veur me, als baaske van drie,
DE CACTEEëN-VRIEXDIN TIJDENS HAAR LIEVELINGSWERK GEFOTOGRAFEERD
vier jaren, daarboven op den breejen rug van
ons paerd, dat graasde deur de wel. 't Wierd
tjjd, dat ie 'n paerd onder 'm kreeg!
Had ie z'n eigen al nie gevochten uit de
Nonnekesschool
Minister, minstens advocaat, zou ie een
maal worden! Dat wist zijn vader al, als 't
manneke te bulken en te trappelen lag in
't witte wiegske, daar op dat leutige Am-
sterdamsche bovenhuiske! Maar m'n baaske
wist mee z'n derde, vierde jaar, als ie krom
me beentjes kreeg op 't breeje paerd, dat ie
op Ulvenhout zou geraken, als... boer! En...
gatsamme, daar kwam ie aan!
Den glanzenden wagel, waarop fier onzen
naam stond, dreunde locht over den weg, vast
gestuurd deur Dré III z'n sterke knuisten.
Ik moest wat opzij. Alles blonk! Tot de op
gewreven bussen toe, mee de kleurige etiket
ten. En in den glans van den voorjaarsdag,
in de blinkingsvan den wagel, zag de groente
eruit om in te bijten. Wat had ie 't begre
pen! Iedere pronte huisvrouw, ieder aan
staand klantje moest trotsch zijn om aan
zoo'nen wagel te koopen! Om dét aan de
deur te krijgen! En den koopman eigens
Liep er wel 'n welgevurmder, knapper kearel-
tje? Ozoo! Daar gong ie, m'nen winner!
Wuifde achter 't blinkende glas. Efkes zag
ik zijnen frisschen kop, onder den zwarten
gloed van z'n glanzende haar.
Den Eeker, die naast 'm zat, lachte ver
legen. Dee 't raamke omlaag, wuifde, wuif
de! En 't leste wa 'k zag: de witte schijf
binnen den koperen rand van z'n moderne
weegschaal, die als 'n klonk mee éenen wijzer
achter teugen den wagel hong.
Maar rap was alles uit 't zicht... Die was
al bij zijnen eersten klant, als ik de stad nog
moest binnenrijen...!
God, wat was ik nuufsgierig naar den
avond! Wat 'nen Paasch kost 't worden, als
m'n baaske zeggen zou: Opa, 'k heb twin
tig, dertig klanten gemokt, 't fondament is
geleed! „Vort, Bleske, hot! Misschien zien
we in de stad hier of daar onzen jongen
baas nog. Hothot! Hij is braaf, ja!"
En knarsend botste den zwaren wagel over
de keien. Ik hoorde 't leer kraken, zoo werkte
m'nen goeien Blek daar onder den wagel, in
't gareel. Eigens spande-n-ik m'n knuisten om
den burrie, zette m'n voeten schrap op den
teenen telkens en zoo ploeterden wij veur-
uit, naar de klantjes in stad.
In stad heb ik de baaskes nie verom gezien.
Dré III bleef zoo w\jd meugelijk uit mijn
ouwe klanten„De nuuwe wijken," had
ie altij geroepen en 'k mot zeggen, hij hield
z'n eigen daaraan mee 'n prachtige, sjecure
stiptheid!
Op m'nen thuisrij mee den leegen wagel,
die nou vaneigens liep, zag ik geregeld om,
als ik docht 'n auto te hooren.
Maar „onzen" glanzenden vrachtwagel was
in gin velden of wegels te zien.
Toch had ik zoo 't «gedacht, dat ie gelijk
mee mij thuis zou rijen. Ommers... z'n va
der en veural z'n Wieske, z'n broers en zus-
kes kwamen vanmiddag! Maar als ik den erf
opree, dan stond de „garage" nog leeg. Trui,
Dré II en Wieske kwamen naar buiten. Mee
één vraag: „hebt ge 'm nog gezien?" Wies
ke was 'n bietje ongerust. Haar jongske mee
zoo'nen kolossalen wagel in 't drukke stads
verkeer, 'nen ganschen dag als deuzen!"
'n Uur later was ie er nog nie! En we
gongen eten. Trui's feestmaal stond te ver
pieteren. Wieske at weinig. Ik zag 't wel,
Trui ook, 't goeie bezurgde wefke zat in
duuzend angsten. En iederen keer, als 'nen
auto den weg overgong, dan luisterden wij.
Allemaal!
Maar ginnen wagel kwam den inrij deur.
Zeuven uur...! Niks te bespeuren. Wieske
gong even weg. Kwam tien minuten later
verom mee dikke oogskes. Dré II dee barsch.
Om zijnen onrust te versteken. De kleine
Trui was gerust. „Moe, doe niet zoo flauw.
Onze Dré is 'n... man! En dat wil u maar
nooit begrijpen!" Bartje bekeek 't wéér an
ders. Die stond op 't standpunt, dat 't eigen
lijk 'n schandaal was, dat z'n broer den
mooien wagel zooiank uit Bart's nuuwsgie-
rige gezicht hield. Trui zweeg. Zweeg, zuchtte
nou en dan. En hield 't potje warm veur de
twee baaskes. „Wat zullen ze toch honger
hebben," bromde ze telkens en stelde daar
mee 'r eigen gersut. Want zoo lank de baas
kes honger hadden, kost er toch niks ge
beurd zijn?!
Even halfachtdaar ree /len wagel toe
terend den erf op! En ik wist: de zaken wa
ren goed afgeloopen! Want den au totoeter
bleirde 't uit! Fel straalden de nikkelen lam
pen witte bussels licht den donkeren erf op.
Groenten zag ik nieBussen rolden en
kelen mee veul lawijt deur den leeg-verkoch-
ten wagel! En onwillekeurig spreide-n-ik m'n
armen en m'n baaske sprong om mijnen nek!
En in m'n oor voelde-n-ik, zooals vroeger
op de kostschool, zijnen heeten asem: „Opa!"
..Opa... 't is... héél goed!"
De compagnon had 't rapport! Ik was er
blij mee als mee 'n onverwacht fortuin.
't Was stil op den donkeren erf. Allen
wachtten efkes op Dré III en Dré I. En allen
wisten: 't was „éél goed".
Den Eeker, dat plichtenmanheke, kroop al
weer verom in den wagel. Begost 'm leeg
te halen van bennen, weggerolde groente
bussen, 'n paar gebroken eiers.
„Niks ervan," commandeerde Trui: „eerst
eten, jonk!"
„Ja, ma... maar we motten nog efkes ver
om, naar 't fabriek," zee den Eeker bedeesd.
En 't bleek, amico, de mannekes hadden
zóóveel verkocht, dat ze voor Dinsdag na
Paasch tekort hadden aan verschillende arti
kelen. En ze hadden onderweuge als geklas-
jeneerd: „vanavond nog halen waar halen,
verom naar de stad! Inkoopen!" Want ze
hadden 'nen langen ceel adressen genoteerd,
waar ze verom mochten komen! Klanten!
En die moesten rijkelijk keus hebben uit 'nen
weelderig-gesorteerden wagel, die lijk 'n
sieraad veur de huizen kwam.
'k Gaai oe 't weerzien tusschen Dré III en
z\jn familie nie beschrijven, ik kwam plek
tekort.
Maar laat ik iets vertellen van den ande
ren dag, van Paschen.
Als wij na de Paaschmis ons feestelijk ont
bijt hadden gehad van Trui. Dré II en ik 'n
goeie sigaar hadden aangestoken, de kinders
ronsjougden in de stallen bij de groote run-
ders, veur stadskinders altij 'n soortement van
circusgenot, als Wieske' en kleine Trui Opoe
hadden meegeholpen mee den omwasch van
van 't serviesgerei, dan gong Trui, die van
daag vroeg ter kerke was gegaan, zitten
„Paaschvieren" in den blinkenden huis, te
midden van heur kinders en kleinkinders. Ro
zig vah plafcierige opwinding, Jong van stu
geluk, helder, in den hard-gesteven schort en
de witte, gepijpte muts, zat Trui bij de blin
kende platte buis, nou en dan heur plazierige
orders te commandeeren: „allee, Dré, pak
nog 'ns 'n versche, vader hee-t-er genogt,
horre en as ze op zijn, in den sigarenwinkel
verkoopen ze 'r nog meer." „Wat denkte gij,
Wieske? Zou 'n lekker bakske leut mee 'n
snee paaschmik al smaken...? Zouwen we
mergen 'ns gaan rijen, mee de sjees?"
En zoo verzon ze, van minuut tot minuut
plazierige dingskes veur ons allemaal.
Dré III had nog even de boeken op tafel
gebrocht.
„Eeker, schrijfde gij efkes 't journaal bij
mee de inkoopen van gisterenavond. Hier is
m'n notitieboekje, de koopbriefjes liggen er
in." Dan keerde-n-ie eigen de beurs om, van
zijnen eersten ontvangst en nam z'n kasboek,
'n Tafel vol kleingeld lag daar in de zon. En
ik had al mee één oog gezien: daar lag 'nen
ontvangst van 'n drie honderd gulden...! Trui
zat ineens mee 'nen aandacht naar de tafel
te staren, dat ze eigen nie wist hoe fel. Dan
keek ze eindelijk mij aan en in heur oogen
stond ietsjawatte...? Ik geloof, er
stond in: dieën ontvangst is nog grooter dan
den jouwen...! Toen zee ze: „hebben wij...
hebben wij gisteren... hebben wij op éénen
dag'n... 'n half duuzend guldens ont
vangen...?" Ze had dus ook al geschat'wat
ik getaxeerd had! Ik knikte. Dré III telde.
Lee soort bij soort, mokte rollekes van vijftig
centen, honderd dubbeltjes, veertig kwartjes.
„Klaar Eeker? Hier iè 't kasboek, 't is bjj,
werkte gij even den grootboek nog bij: 't is
tien minuten maar, ee?"
„Gift niks," zee den Eeker: „kom maar
op." En ijverig boekte 't manneke, mee z'n
mooiste schrift, de zakelijke dingen in de
koopmansboeken. Dan gongen de boeken en
Dré III z'n geldkistje naarTrui.
„Opoe wilde dat in de goeie kast leggen,
asteblief?"
En toen was Trui gerust? Geld in huis,
dat nie onder haar hoede is, da's gin geld!
En veur 't eerst zag ze ook Dré III zijn
affaires veur „vol" aan!
Ja, zoo is ze! Trui mot alles op gezegeld
contract hebben veur ze 't gelooft. En veur
ze 'r eigen er aan gift. 'k Heb ze nooit anders
gekend, 't Was, onder ons, al m'n groote
verrassing na den trouw, 't Eerste wat ze
zee, als we uit de kerk kwamen, was: „Dré,
wa stikt m'n eksteroog." En ik antwoordde:
„hebt gij... 'n eksteroog, Truike?" „Is da zoo
gek?"
„Da nie, maar ge hebt me da nooit ge
zeed... enne... hij zal toch wel 'ns meer ge
stoken hebben, Troel?"
„Tuurlijk! Maar toen gong 't jou nog niks
aan!"
Jaja! De die? Die verandert gin horke!
Van deuzen oogenblik af, dat ze den ont
vangst gezien èn opgeborgen had, van 't
eigenste moment af wordt den kleinen Dré
mee minstens dezelfde onderscheiding behan
delt als ik, amico!
Ze zet teugenwoordig twéé paar klompen
gereed veur onze thuiskomst! En zoo zijn er
tallooze kleine dingskes, die 'k vroeger nie
merkte en... die Dré III nou nie merkt!
Maar Trui ziet 'm veur „vol" aan nou en
nujn „stripke-veur" is naar den weerlicht.
Trui heeft nog twee groote zurgen aan den
kop
Kom ,ik mot er gaan afscheien. Ik kan
blijven vertellen. En daar komen meer brieven!
Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker
en als alty gin horke minder van oewen
ta.v. DRé.