Waarom Engeland de Finnen in den steek liet Brabantsche Brief van J Vrees voor Russisch maritiem optreden in het Verre Oosten De Op dit kaartje ziet men duidelijk de eenige vlootbasis, waarover Stalin beschikt: Wladiwostock. OPVALLENDE BRITSCHE CONCESSIES AAN DE JAPANNERS. SJANGHAI. Het gedonder van het geschut, het mitrailleurgeratel in Finland, dat nu gelukkig zwijgt, hebben ook een wijziging gebracht in de politieke verhoudingen in het Verre Oosten, al komt dit tot nu toe slechts tot uiting in verschijnselen, welke al leen een scherpen waarnemer op vallen. Niet onwaarschijnlijk is het echter, dat binnen korten tijd die wijziging in de politieke verhoudin gen in Oost-Azië zich scherper zal al teekenen. Zooals ik reeds meerdere malen op merkte: er bestaat een nauw verband tus- sahen de gebeurtenissen in Europa en de ontwikkeling der verhoudingen in het Ver re Oosten. Na de ernstige militaire neder lagen, die Rusland in Finland geleden heeft, is Japans vrees voor het Moscoviti- sohe rijk aanzienlijk verminderd. In Fin land „zoo dicht bij huis", is Ruslands militaire macht veel zwakker gelbieken, dan handige reclameberichten hadden doen gelooven. Maar wat kan die militaire macht dan beteekenen „ver van huis", in Oost-Azië?, zoo begint men in Japan zich af te vragen. Er sohijnen voor Japan in Mongolië nog mogelijkheden te bestaan, waarop het niet meer gehoopt had. Wat de Geallieerden vreesden. Voor Engeland en Frankrijk lagen de zaken anders. Deze beide landen zouden gaarne alle mogelijke hulp geleverd hebben aan het be dreigde Finland, maar zij moesten daarbij uiterst voorzichtig zijn en oorlog met Rusland vermijden in verhand met hun positie in het Verre Oosten. Zij vreesden niet Ruslands leger in het Verre Oosten, maar Ruslands zeemacht daar. In het begin van den thans woedenden oorlog in Europa, vermoedden Frankrijk en Engeland, dat Duitschland ook in den Grooten Stillen Oceaan beschikte over on derzeebooten en In verhand daarmede wer den maatregelen getroffen. Het vertrek van Fransche en Engelsche schepen werd ge heim gehouden en vele schepen voeren, zooveel mogelijk onder escorte van Fran sche en Engelsche oorlogsbodems. 'Van een duikbootengevaar in den Grooten Stil len Oceaan bleek na bijna zes maanden oorlog nog niets. Die oceaan is veilig als in vredestijd voor Fransche, Engelsche en neutrale schepen. Zou het echter tot een oorlog gekomen zijn tusschen Frankrijk en Engeland ter eone en Rusland ter andere zijde, dan werd de toestand hier volko men anders. Dit is de verklaring van het feit, dat Engeland en Frankrijk wel Fin land hulp verleenden door het zenden van oorlogsmateriaal, maar het niet tot een oorlog met Rusland hebben laten komen. De Russische zeemacht. Rusland beschikt te Wladiwostock over een zeemacht van kleiner materieel. Groote kruisers en slagschepen bevinden zich daar niet, maar wel talrijke torpedojagers en vooral onderzeebooten. De schattingen van het aantal Rus sische onderzeebooton te Wladiwo stock loopen ver uiteen. Sommigen spreken van een veertigtal, doch ik heb ook reeds hooren beweren, dat er zich meer dan honderd onder- zeebooton bevinden, wat nie om verschillende reden zeer overdreven voorkomt. Die onderzeehooten zouden er per trein zijn aangevoerd, voornamelijk van de Zwarte Zee. Mijnenvegers zijn er van de Zwarte Zee langs den zeeweg gekomen. Enkele dezer mijnenvegers, op weg naar Wladiwostock. heb ik te Manilla gezien. De matrozen dier oorlogvaarstuigen droe gen op hun mutsen in Russisch schrift de woorden „Zwarte-Zee-vloot". Japan Rusland nog vijandig gezind. Deze Russische zeemacht te Wladiwostock had voor de Fransche en Engelsche schee-p- vaart in den Grooten Stillen Oceaan een ernstig gevaar kunnen vormen indien het gekomen was tot een oorlog tusschen Rus land ter eene en Frankrijk en Engeland ter andere ziide. Tngeval van zulk een Rus sisch onderzeeboot en gevaar in deze stre ken. zouden Frankrijk en Engeland ge dwongen geweest zün, aanzienlijk marine- materiaal. dat in Europa beter gebruikt kan worden, naar het Verre Oosten te zenden. Met veel minder gevaar zouden Waarom snelde Engeland de Fin nen niet te hulp ,toen deze door den Russischen beer werden aap- gevallen? „Omdat Finland nooit een beroep op onzen steun heeft gedaan", verklaarde Chamber- lain en hij voegde er aan toe, dat de Britten huiverig waren de neutraliteit der Scandinavische landen te schenden. Afgezien van dit officieels Britscbe excuus, is het interessant de visie van on zen correspondent J. K. Bredero- de over de Engelsche houding in het FinschBussische conflict te vernemen, een visie, welke ge baseerd is op wat onze mede werker in het Verre Oosten waar nam. Engeland en Frankrijk een oorlog tegen Rusland hebben kunnen wagen, indien ze hierbij konden rekenen op de hulp van Japan. Het Rijk van de Opgaande Zon zou hierbij trouwens blijven in de lijn van zijn oude politiek. Japan toch maakte deel uit van het „Anti-Komintern-verbond", waar van de andere deelnemers waren Duitsch land en Italië. Nog zeer onlangs heeft een Japansche minister de verbazingwekkende mededeeling gedaan, dat Japan zich be schouwt als nog behoorend tot dit ver bond. In elk geval, met of zonder dit ver bond, moet Tokio Moskou beschouwen als zijn ergste vijand. Tegen dien vijand zouden Engeland en Frankrijk Japans hulp in het Verre Oosten ten zeerste hebben kunnen ge bruiken ingeval van een oorlog tegen Rus land. Japans zeemacht is sterk genoeg om het met zekerheid van succes op te kunnen nemen tegen de Russische vloot van klein- materiaal in 't Verre Oosten, die er slechts beschikt over één gemakkelijk af te sluiten basis: Wladiwostock. Opmerkelijke dingen. Er geschieden hier opmerkelijke dingen: Japansche vliegers hebben op Chineesch ge bied, maar zeer dicht bij de grens van Fransch gebied, een Franschen trein gebom bardeerd, waarbij vele dooden vielen, ook Europeanen. Hiertegen heeft Frankrijk ge- protesteeerd, maar op zeer zachten toon en de onderhandelingen over dit incident wor den bijna op vriendschappelijke wijze ge voerd. Bovendien heeft Frankrijk enkele zij ner concessies in China geheel of gedeelte lijk ontruimd, wat den Japanners niet an ders dan aangenaam kan zijn. Deze maatre gel der Franschen houdt geen verband met de gebeurtenissen in Europa, want het aan tal Fransche troepen dat er door vrij komt, is zeer gering en deze troepen worden niet eens naar het oorlogsterrein in Europa ge zonden, doch gaan naar Sjanghai of Con- chin-China. Plotselinge EngelschJapansche toenadering. In het door Japan bezette deel van China hadden de Japanners, zooals bekend, een sterke anti-Engclsche campagne georgani seerd. Plotseling is deze campagne stop ge zet. De onderhandelingen tusschen Japan en Engeland over verschillende punten van wrijving, worden eensklaps in een veel vriendelijker toon gevoerd. Gedeelten van China, die door de Japanners voor het han delsverkeer waren afgesloten, werden voor het verkeer opengesteld of zullen weldra worden opengesteld. Te Sjanghai, waar ge schillen bestonden tusschen de Japanners of de door hen ingestelde „hervormde" -Chi- neesche regeering en de Engelschen, is men plotseling tot overeenstemming gekomen. Van beide zijden zijn in alle gemoedelijkheid vergaande concessies gedaan, -de meeste echter van de zijde der Engelschen. Dit alles wees op een grondige ver andering in de verhoudingen in het Verre Oosten en al spoedig liepen er geruchten, dat Japan en Engeland onderhandelingen voerden over een verbond, dat echter alleen ten op zichte van Oost-Azië zou gelden. Hoewel geen der hier verschijnende dagbladen van deze geruchten had melding gemaakt en deze alleen mondeling verbreid waren, achtten de Engelschen het noodig er een „officieuse" tegenspraak van te ge ven in de pers, maar niettegen staande deze tegenspraak zijn de ge ruchten niet tot zwijgen gekomen. Een nieuw Anti-Komintern- verbond". Indien het tot zulk een beperkt verbond tusschen Engeland en Japan komt, staat men voor het verrassende feit, dat Japau weder deel uitmaakt van een „anti-Komin- tern-verbond", maar nu niet met Italië en Duitschland tezamen, doch met Frankrijk cn Engeland. Het laatste halve jaar zijn we evenwel aan grooter verrassingen gewend geraakt. Voor Japan zou een samenwerking met Engeland en Frankrijk bovendien een gun stige gelegenheid hebben geschapen om voor afzienbaren tijd af te rekenen met het Russische gevaar in Oost-Azië. J. IC BREBERODE. Amico, Ulvenhout, 28 htaart 1940. Paaszaterdag, in den vroegen mergen, was 't hier 'n zenuwachtig getob. Trui keek heur mansvolk de deur uit, want... zooiank da niet opgedweild was, kost ze „ginnen poot verzetten", verkondigde zij. En, dat mot gezeed zijn, veur Trui stónd veul te wachten! d'Amsterdammers kwamen af, om hier den Paasch te vieren! Ge wit: Dré II, Wieske, de kleine Trui, 'n heel juf- frouwe al! Bartje en „dfe kleintjes". De kleintjeszoo genoemd, deur ons allemaal, van d'ouwe Trui af, tot 't jonge Truike toe, want tusschen Bart en nommerke vier lee-d- 'n leeftijdverschil van drieëntwintig maan den'n Onoverbrugbare kloof veur „de kleintjes" om ooit tot „de grooten" gerekend te worden! Afijn, dat leste tusschen hoks- kes. Trui Stond onder hoogen druk, ze keek ons weg. Ik eigens, 'k had ook m'n handen vol. Zoo'nen Zaterdag veur twee feestdagen telt letterlek dubbel veur den groentenwagel. Ik tastte 'm zoo hoog als 't kost, lee onderin de manden eiers, waarop ik, ge verstaat, veul bestellings had gekregen in d'afgeloopen week! 'n Enkel klantje dee nog n'en zak èèrpel op, hopende daarmee den nuuwen pa tat te „halen", m'nen wagel was goed ge- lajen. Maar dat was allegaar nog zoo goed als niks! De twee kleine mannen, Dré III en den Eeker, trokken er vandaag veur den eersten keer uit mee den auto. En dit was iets! „Da ge daar nou sjuust 'nen dag as van daag veur uit mot zuuken," foeterde Trui: „hoe haalde 't in oew kersepit?!" „Zulde vanavond nie zeggen," gaf den Dré seerjeus en kortaf te verstaan: „en gif me nou maar veur 'n honderd gulden wissel geld, asteblief!" En fier lag ie 'nen brief van honderd gul den op tafel. d'Oogen weggesluierd achter de ooghorkes. zoo nam Trui haren kleinzeun 'ns sjecuur op. Haar mondhoekskes trilden efkes. En... ze zweegl Ja, als ge teugenover zoo'nen Jon gen veroveraer staat, dan... ja, dan zwijgt Trui zelfs. Erfkes, tenminste! „Enne..." vroeg ze toen: „hoe... hoe gaat da nou mee de... mee den ontvangst??" Dan: „goed beschouwd," toen keek ze mij ook 'ns aan: „goed beschouwd hebben jullie me over al buiten gelaten." „Alle winst." zee Dré Hl, terwijl ie 't wis selgeld natelde: blijft veurloopig in deus ge deelte", toen knikte-n-ie naar den auto op den erf, „in deus gedeelte van ons bedrijf. Onkosten komen zoo rap meugelijk veurom in oew laat, opoe!" „Dus... dus... as ik 't goed begrijp, ik heb er niks aan?" zee Trui. En den Dré ant woordde kordaat: „zoo is 't." „Jamaar," zee Trui: „jamaar..." „Als ze begint te jamaren, amico, dan is dat gewoonlijk 't begin van een veur Trui diepeimatiek succes. Laat ik bekennen: ik ben daar meer dan veertig jaren nie heele- maal onwetend en er dikkels veul onwil lens ingekuierd! Dré III heeft dat truukske al deur. En toen Trui „jamaarde", toen draaide-n-ie het koordeke steuvig om z'n beurs, trok de rie men van z'n beenkappen nog wat aan en zee: „en nou ten aanval!" Z'nen kop stond wat strak, verbeten, vast. „Opoe, wensch me succes!" Wéér stond Trui verrast, weer sluierden haar oogen. Maar dan gaf ze 'm "n hand en wist nie mee te zeggen, dan: „zulde goed op oew centen letten, Dréke?" Hij was te seer jeus om te lachen, maar in z'n oogen blonk toch zoo iets. „Dré III, zoo pakte-n-ik 'm bij de vier kante, ijzerharde schouwers: „Compagnon, m'nen zegen, kaerel! Witte nog wat den Blaauwe oe zee, één minuut veur oewen grooten paerdencourse, dien ge won?" „Ja, opa: winnen!" „Sjuust!" Toen kneep ik 'm in de schou wers, keek 'm diep in de goudbruine oogen en zee: „ge spaart oew eigen nie, ge spaart oew concurrenten nie en gé houdt één dink in oewen kop! Winnen!! Winnen!!" En heesch, net als dieën eersten Mei van twee jaren gelejen, zee-i-ie: „winnen." Ik ree weg, den zwaren Zaterdag in. Maar ik voelde, ik merkte 'm nog nie. 'k Was vol van m'n baaske, dat vandaag den grooten strijd gong aanvangen in den maatschappe- lijken course! Ik wist: 't is 'nen winner! Dat had ie, in z'n korte leventje, me al dikkels getoond! Uit eiken teugenslag timmerde-n-ie z'n winst! Dat was gewist op de kleine school, op de groote school, op de kostschool! Dat had ie klaargespuld teugen z'n vader, als ie twee jaren geïejen in mijn bedrijf kwam! Dat had ie 'm geleverd in zijnen eersten rij course toen ie op Bles als eerste over de eindstreep stoof! Hij was er weer mee doende, want dieën aankoop van d'auto was 't begin van z'n droomen: de affaires uitbreien tot 'n mo dern grootbedrijf! Hij had 't bewezen mee den Eeker, dien ie „opgei-aapt" had als 'n zwer vend, ondergekomen hondje, en die in twee jaren was gevorderd- tot aan 't examen veur schoolmeester. Zoo gongen m'n gedachten, daar over den Ulvenhoutschen keiweg, waarover ik, mee de hulp van m'nen goeien hondebeest, van Blek, den zwaren wagel douwde, richting stad, deur den Paaschzaterdag. Nóg zag 'm veur me, als baaske van drie, DE CACTEEëN-VRIEXDIN TIJDENS HAAR LIEVELINGSWERK GEFOTOGRAFEERD vier jaren, daarboven op den breejen rug van ons paerd, dat graasde deur de wel. 't Wierd tjjd, dat ie 'n paerd onder 'm kreeg! Had ie z'n eigen al nie gevochten uit de Nonnekesschool Minister, minstens advocaat, zou ie een maal worden! Dat wist zijn vader al, als 't manneke te bulken en te trappelen lag in 't witte wiegske, daar op dat leutige Am- sterdamsche bovenhuiske! Maar m'n baaske wist mee z'n derde, vierde jaar, als ie krom me beentjes kreeg op 't breeje paerd, dat ie op Ulvenhout zou geraken, als... boer! En... gatsamme, daar kwam ie aan! Den glanzenden wagel, waarop fier onzen naam stond, dreunde locht over den weg, vast gestuurd deur Dré III z'n sterke knuisten. Ik moest wat opzij. Alles blonk! Tot de op gewreven bussen toe, mee de kleurige etiket ten. En in den glans van den voorjaarsdag, in de blinkingsvan den wagel, zag de groente eruit om in te bijten. Wat had ie 't begre pen! Iedere pronte huisvrouw, ieder aan staand klantje moest trotsch zijn om aan zoo'nen wagel te koopen! Om dét aan de deur te krijgen! En den koopman eigens Liep er wel 'n welgevurmder, knapper kearel- tje? Ozoo! Daar gong ie, m'nen winner! Wuifde achter 't blinkende glas. Efkes zag ik zijnen frisschen kop, onder den zwarten gloed van z'n glanzende haar. Den Eeker, die naast 'm zat, lachte ver legen. Dee 't raamke omlaag, wuifde, wuif de! En 't leste wa 'k zag: de witte schijf binnen den koperen rand van z'n moderne weegschaal, die als 'n klonk mee éenen wijzer achter teugen den wagel hong. Maar rap was alles uit 't zicht... Die was al bij zijnen eersten klant, als ik de stad nog moest binnenrijen...! God, wat was ik nuufsgierig naar den avond! Wat 'nen Paasch kost 't worden, als m'n baaske zeggen zou: Opa, 'k heb twin tig, dertig klanten gemokt, 't fondament is geleed! „Vort, Bleske, hot! Misschien zien we in de stad hier of daar onzen jongen baas nog. Hothot! Hij is braaf, ja!" En knarsend botste den zwaren wagel over de keien. Ik hoorde 't leer kraken, zoo werkte m'nen goeien Blek daar onder den wagel, in 't gareel. Eigens spande-n-ik m'n knuisten om den burrie, zette m'n voeten schrap op den teenen telkens en zoo ploeterden wij veur- uit, naar de klantjes in stad. In stad heb ik de baaskes nie verom gezien. Dré III bleef zoo w\jd meugelijk uit mijn ouwe klanten„De nuuwe wijken," had ie altij geroepen en 'k mot zeggen, hij hield z'n eigen daaraan mee 'n prachtige, sjecure stiptheid! Op m'nen thuisrij mee den leegen wagel, die nou vaneigens liep, zag ik geregeld om, als ik docht 'n auto te hooren. Maar „onzen" glanzenden vrachtwagel was in gin velden of wegels te zien. Toch had ik zoo 't «gedacht, dat ie gelijk mee mij thuis zou rijen. Ommers... z'n va der en veural z'n Wieske, z'n broers en zus- kes kwamen vanmiddag! Maar als ik den erf opree, dan stond de „garage" nog leeg. Trui, Dré II en Wieske kwamen naar buiten. Mee één vraag: „hebt ge 'm nog gezien?" Wies ke was 'n bietje ongerust. Haar jongske mee zoo'nen kolossalen wagel in 't drukke stads verkeer, 'nen ganschen dag als deuzen!" 'n Uur later was ie er nog nie! En we gongen eten. Trui's feestmaal stond te ver pieteren. Wieske at weinig. Ik zag 't wel, Trui ook, 't goeie bezurgde wefke zat in duuzend angsten. En iederen keer, als 'nen auto den weg overgong, dan luisterden wij. Allemaal! Maar ginnen wagel kwam den inrij deur. Zeuven uur...! Niks te bespeuren. Wieske gong even weg. Kwam tien minuten later verom mee dikke oogskes. Dré II dee barsch. Om zijnen onrust te versteken. De kleine Trui was gerust. „Moe, doe niet zoo flauw. Onze Dré is 'n... man! En dat wil u maar nooit begrijpen!" Bartje bekeek 't wéér an ders. Die stond op 't standpunt, dat 't eigen lijk 'n schandaal was, dat z'n broer den mooien wagel zooiank uit Bart's nuuwsgie- rige gezicht hield. Trui zweeg. Zweeg, zuchtte nou en dan. En hield 't potje warm veur de twee baaskes. „Wat zullen ze toch honger hebben," bromde ze telkens en stelde daar mee 'r eigen gersut. Want zoo lank de baas kes honger hadden, kost er toch niks ge beurd zijn?! Even halfachtdaar ree /len wagel toe terend den erf op! En ik wist: de zaken wa ren goed afgeloopen! Want den au totoeter bleirde 't uit! Fel straalden de nikkelen lam pen witte bussels licht den donkeren erf op. Groenten zag ik nieBussen rolden en kelen mee veul lawijt deur den leeg-verkoch- ten wagel! En onwillekeurig spreide-n-ik m'n armen en m'n baaske sprong om mijnen nek! En in m'n oor voelde-n-ik, zooals vroeger op de kostschool, zijnen heeten asem: „Opa!" ..Opa... 't is... héél goed!" De compagnon had 't rapport! Ik was er blij mee als mee 'n onverwacht fortuin. 't Was stil op den donkeren erf. Allen wachtten efkes op Dré III en Dré I. En allen wisten: 't was „éél goed". Den Eeker, dat plichtenmanheke, kroop al weer verom in den wagel. Begost 'm leeg te halen van bennen, weggerolde groente bussen, 'n paar gebroken eiers. „Niks ervan," commandeerde Trui: „eerst eten, jonk!" „Ja, ma... maar we motten nog efkes ver om, naar 't fabriek," zee den Eeker bedeesd. En 't bleek, amico, de mannekes hadden zóóveel verkocht, dat ze voor Dinsdag na Paasch tekort hadden aan verschillende arti kelen. En ze hadden onderweuge als geklas- jeneerd: „vanavond nog halen waar halen, verom naar de stad! Inkoopen!" Want ze hadden 'nen langen ceel adressen genoteerd, waar ze verom mochten komen! Klanten! En die moesten rijkelijk keus hebben uit 'nen weelderig-gesorteerden wagel, die lijk 'n sieraad veur de huizen kwam. 'k Gaai oe 't weerzien tusschen Dré III en z\jn familie nie beschrijven, ik kwam plek tekort. Maar laat ik iets vertellen van den ande ren dag, van Paschen. Als wij na de Paaschmis ons feestelijk ont bijt hadden gehad van Trui. Dré II en ik 'n goeie sigaar hadden aangestoken, de kinders ronsjougden in de stallen bij de groote run- ders, veur stadskinders altij 'n soortement van circusgenot, als Wieske' en kleine Trui Opoe hadden meegeholpen mee den omwasch van van 't serviesgerei, dan gong Trui, die van daag vroeg ter kerke was gegaan, zitten „Paaschvieren" in den blinkenden huis, te midden van heur kinders en kleinkinders. Ro zig vah plafcierige opwinding, Jong van stu geluk, helder, in den hard-gesteven schort en de witte, gepijpte muts, zat Trui bij de blin kende platte buis, nou en dan heur plazierige orders te commandeeren: „allee, Dré, pak nog 'ns 'n versche, vader hee-t-er genogt, horre en as ze op zijn, in den sigarenwinkel verkoopen ze 'r nog meer." „Wat denkte gij, Wieske? Zou 'n lekker bakske leut mee 'n snee paaschmik al smaken...? Zouwen we mergen 'ns gaan rijen, mee de sjees?" En zoo verzon ze, van minuut tot minuut plazierige dingskes veur ons allemaal. Dré III had nog even de boeken op tafel gebrocht. „Eeker, schrijfde gij efkes 't journaal bij mee de inkoopen van gisterenavond. Hier is m'n notitieboekje, de koopbriefjes liggen er in." Dan keerde-n-ie eigen de beurs om, van zijnen eersten ontvangst en nam z'n kasboek, 'n Tafel vol kleingeld lag daar in de zon. En ik had al mee één oog gezien: daar lag 'nen ontvangst van 'n drie honderd gulden...! Trui zat ineens mee 'nen aandacht naar de tafel te staren, dat ze eigen nie wist hoe fel. Dan keek ze eindelijk mij aan en in heur oogen stond ietsjawatte...? Ik geloof, er stond in: dieën ontvangst is nog grooter dan den jouwen...! Toen zee ze: „hebben wij... hebben wij gisteren... hebben wij op éénen dag'n... 'n half duuzend guldens ont vangen...?" Ze had dus ook al geschat'wat ik getaxeerd had! Ik knikte. Dré III telde. Lee soort bij soort, mokte rollekes van vijftig centen, honderd dubbeltjes, veertig kwartjes. „Klaar Eeker? Hier iè 't kasboek, 't is bjj, werkte gij even den grootboek nog bij: 't is tien minuten maar, ee?" „Gift niks," zee den Eeker: „kom maar op." En ijverig boekte 't manneke, mee z'n mooiste schrift, de zakelijke dingen in de koopmansboeken. Dan gongen de boeken en Dré III z'n geldkistje naarTrui. „Opoe wilde dat in de goeie kast leggen, asteblief?" En toen was Trui gerust? Geld in huis, dat nie onder haar hoede is, da's gin geld! En veur 't eerst zag ze ook Dré III zijn affaires veur „vol" aan! Ja, zoo is ze! Trui mot alles op gezegeld contract hebben veur ze 't gelooft. En veur ze 'r eigen er aan gift. 'k Heb ze nooit anders gekend, 't Was, onder ons, al m'n groote verrassing na den trouw, 't Eerste wat ze zee, als we uit de kerk kwamen, was: „Dré, wa stikt m'n eksteroog." En ik antwoordde: „hebt gij... 'n eksteroog, Truike?" „Is da zoo gek?" „Da nie, maar ge hebt me da nooit ge zeed... enne... hij zal toch wel 'ns meer ge stoken hebben, Troel?" „Tuurlijk! Maar toen gong 't jou nog niks aan!" Jaja! De die? Die verandert gin horke! Van deuzen oogenblik af, dat ze den ont vangst gezien èn opgeborgen had, van 't eigenste moment af wordt den kleinen Dré mee minstens dezelfde onderscheiding behan delt als ik, amico! Ze zet teugenwoordig twéé paar klompen gereed veur onze thuiskomst! En zoo zijn er tallooze kleine dingskes, die 'k vroeger nie merkte en... die Dré III nou nie merkt! Maar Trui ziet 'm veur „vol" aan nou en nujn „stripke-veur" is naar den weerlicht. Trui heeft nog twee groote zurgen aan den kop Kom ,ik mot er gaan afscheien. Ik kan blijven vertellen. En daar komen meer brieven! Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker en als alty gin horke minder van oewen ta.v. DRé.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 10